DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 6204

En nog meer rechtspraak

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht,  28 mei 2008, AWB 06/8641 OCT95 en AWB 07/3972 OCT95, Aventis tegen Octrooicentrum Nederland.

“25. De stelling van eiseres, dat zij recht heeft op verlenging van de beschermingsduur van het octrooi gelet op alle tijd en inspanningen die besteed zijn aan de uitvinding en het op de markt brengen van het middel, kan niet worden gevolgd. Het gaat er om of wordt voldaan aan de in de Verordening gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullend beschermingscertificaat. Alleen onder die omstandigheden komt eiseres voor een ABC in aanmerking. Zoals hiervoor reeds is overwogen voldoet eiseres niet aan alle voorwaarden. Daarom moest het ABC worden geweigerd. Voor een belangenafweging als door eiseres gewenst biedt de Verordening geen ruimte.”

Lees de uitspraak hier.

2- Hof van beroep te Brussel, 27 mei 2008, JTEKT Corporation Ltd tegen Jacobs Trading N.V. & Benelux Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Het Hof adieert het Benelux-Gerechtshof prejudicieel met het oog op de beantwoording van volgende vragen:

l. staat het onderwerp van de rechtspleging in geval van een beroep tegen een beslissing van het Bureau bij oppositie eraan in de weg dat de BOIE en/of het Bureau aanwezig is in deze rechtspleging?

2. is regel 1.16, eerste lid d. van het Uitvoeringsreglement verzoenbaar met artikel 2.16, eerste lid, derde lid en vierde lid, waar het bepaalt dat hetBureau een oppositie kan 'buiten beschouwing laten'?

3. indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, is regel 1.16, eerste lid d. dan verzoenbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het 'buiten beschouwing laten' instelt als sanctie wegens niet meedelen van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie, terwijl de verdragsbepalingen geen verplichting tot motivering van de oppositie oplegt?

4. ongeacht of het antwoord op de tweede vraag bevestigend of ontkennend luidt, dient het 'buiten beschouwing laten' dan beschouwd te worden als een eindbeslissing waartegen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17 BVIE, wanneer vast staat dat het Bureau de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen?

5. staat artikel 2.17 van het BVIE eraan in de weg dat de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau wordt ingeleid bij een andere akte dan een verzoekschrift en indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, kan de regelmatigheid van de inleidende akte dan worden beoordeeld volgens de voorschriften van het nationaal gerechtelijk privaatrecht?

6. dient artikel 2.17, eerste lid BVIE aldus te worden uitgelegd dat het hof bij de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau over oppositie deze enkel heroverweegt in volle omvang, maar zonder een beslissing over de oppositie in de plaats te stellen van deze van het Bureau in geval van vernietiging, of dient het hof integendeel na eventuele vernietiging de oppositie zelf af te doen ?

Schorst de rechtspleging tot op de dag waarop de beslissing van het Benelux-Gerechtshof inkomt op de griffie van het hof van beroep te Brussel en houdt iedere nadere beslissing aan.

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Rotterdam, 22 mei 2008, KG ZA 08-290, Beekman tegen Van den Berg(met dank aan Bjorn Schipper, Bousie).

Merkenrecht, handelsnaamrecht. “4.5. (…) Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE in elk geval vereist dat merk en teken met elkaar overeenstemmen. Daarvan is sprake indien - mede gelet op de bijzonderheden van het gegeven geval en met name de onderscheidende kracht van het merk en teken, elk in zijn geheel en in onderling verband beschouwd, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat reeds daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek dat met het teken wordt geconfronteerd een verband tussen teken en merk wordt gelegd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook het verwarringsgevaar. Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Voor dat oordeel is redengevend dat de merken auditief en visueel voldoende van elkaar verschillen.

Beekman maakt gebruik van open letters met de nadruk op de T en Van den Berg hanteert strakke simpel uitgevoerde letters met uitzondering van de nadrukkelijk weergegeven eerste letter Q. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat uitvoering, lettertype en silhouet van het door Beekman gevoerde beeldmerk duidelijk overeenstemmend is met het door Van den Berg gevoerde teken. Nu de totaalindruk van het door Beekrnan gevoerde beeldmerk zozeer verschilt van het door Van den Berg gevoerde teken, is ondanks de begripsmatige gelijkenis tussen het beeldmerk van Beeknian en het teken van Van den Berg, geen sprake van onderscheidend vermogen.

Voorts is van belang dat Beekman de verwarring niet aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen in de rede had gelegen gelet op het feit dat Beekman en Van den Berg al gedurende enige jaren in dezelfde branche werkzaam zijn en (respectievelijk) het beeldmerk en het teken naast elkaar gebruiken. De daartoe door Beekman overgelegde producties 8 en 9, die door Van den Berg worden betwist, zijn ter onderbouwing van het verwarringsgevaar onvoldoende. Tenslotte weegt bij de beoordeling van het verwarringsgevaar mee - hetgeen door Van den Berg aannemelijk is gemaakt - dat partijen zich bewegen in een markt met een specifiek publiek, dat zich vooral laat leiden door de soort van muziek die gepresenteerd wordt.”

Lees het vonnis hier.

4- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 februari 2008, rolnr. 07/272, Warner-Lambert Company tegen Ranbaxy U.K. Ltd c.s.

Octrooirecht. Hof bekrachtigt vonnis van de rechtank ’s-Gravenhage (IEF 2617). “12 (…) Indien het individuele species “letterlijk” bekend is - zoals bijvoorbeeld als in het document een voorbeeld op het species is gericht of als het in de beschrijving wordt vermeld met fysische gegevens waaruit blijkt dat men het species echt “in handen heeft gehad” - kan geen octrooi worden verleend wegens gebrek aan nieuwheid.”

Lees het arrest hier.  

IEF 6166

Familie- en handelsnaam

Vrz. Rechtbank Breda 19 mei 2008, KG ZA 08-204. Renovatie Voegwerken J.C. Albers B.V. tegen Gebr. Albers B.V. (Met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Handelsnaamrecht. Verbod op voeren van de eigen familienaam als handelsnaam. Matiging daadwerkelijke proceskosten aangezien de zaak feitelijk en juridisch niet ingewikkeld is.

Wel gemeld, nog niet besproken. De ondernemingen J.C. Albers uit Etten-Leur en Gebr. Albers uit het nabijgelegen Sint Willebrord zijn beiden actief op het gebied van voegwerken. De directeuren van Gebr. Albers zijn de broers van de vader van de huidige eigenaar van J.C. Albers en zij hebben tot 14 jaar geleden in dienst van hun broer gewerkt. Feit is dat Gebr. Albers haar handelsnaam later is gaan voeren dan J.C. Albers. J.C. Albers vordert in kort geding een verbod op het voeren van de handelsnaam Gebr. Albers B.V., dan wel een handelsnaam waarin is opgenomen het woord Albers of een overeenstemmend teken voor een onderneming die zich bezig houdt met voegwerken of soortgelijke diensten.

De voorzieningenrechter stelt vast dat beide ondernemingen op steenworp afstand van elkaar zijn gevestigd en in hetzelfde marktsegment actief zijn en dat er bij een normaal oplettend publiek verwarring tussen de beide ondernemingen is te duchten. De vordering wordt toegewezen. 3.4"(…) Nu beide ondernemingen zich bezighouden met voegwerken, brengt dat met zich dat de aanduiding Renovatie Voegwerken geen onderscheidende kracht heeft. Het kenmerkende deel van de handelsnamen is de naam Albers. Dat de naam Albers een familienaam is rechtvaardigt het (latere) gebruik (door Gebr. Albers, IEF) als handelsnaam niet.(…)"

De voorzieningenrechter gaat niet mee in het verweer van Gebr. Albers, dat er in Sint Willebrord nog meer bedrijven gevestigd zijn die in hun handelsnaam identieke familienamen voeren en daar geen nadeel van ondervinden.

J.C. Albers heeft op grond van artikel 1019h Rv gevorderd Gebr. Albers te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten ad € 11.500,--. De rechter veroordeelt Gebr. Albers echter tot betaling van in totaal € 6.000,--, omdat de onderhavige zaak “binnen het IE-veld feitelijk en juridisch niet ingewikkeld is”. De voorzieningenrechter heeft hiermee het bedrag toegekend “dat volgens de gebruikelijke tarieven (maximaal) toewijsbaar is nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken die een hoger bedrag rechtvaardigen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6149

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Breda 19 mei 2008, KG ZA 08-204. Renovatie Voegwerken J.C. Albers B.V. tegen Gebr. Albers B.V. (Met dank aan Martin Hemmer, AKD)

Handelsnaamrecht. "Nu beide ondernemingen zich bezighouden met voegwerken, brengt dat met zich dat de aanduiding Renovatie Voegwerken geen onderscheidende kracht heeft. Het kenmerkende deel van de handelsnamen is de naam Albers. Dat de naam Albers een familienaam is rechtvaardigt het (latere) gebruik als handelsnaam niet."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 20 mei 2008, KG ZA 08-316. Dedon Gmbh tegen Sprento B.V. c.s.

Modelrecht. "Uit hetgeen onder 2.4 tot en met 2.6 is overwogen valt op te maken dat de wijze waarop een en ander op de website is en wordt weergegeven ertoe heeft geleid dat niet duidelijk is wie wat namens wie doet. Deze onduidelijkheid wordt nog vergroot doordat de
vermelde adressen, telefoonnummers en namen voeren naar andere (rechts)personen dan de aangeduide rechtspersoon, dan wel naar rechtspersonen die niet (langer) bestaan. De voorzieningenrechter kan er niet omheen dat de op de site genoemde gegevens in ieder
geval ook zijn te herleiden tot De Schiffart en Suprento."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 21 mei 2008 (bij vervroeging), HA ZA 07-3581. Stichting de Thuiskopie tegen Cakiroglu

"4.1. De rechtbank stelt voorop dat - ook desgevraagd - niet wordt betwist dat Cakiroglu blanco informatiedragers heeft geïmporteerd. Ook de juistheid van de overgelegde facturen wordt niet betwist. Tijdens de comparitie is zijdens Cakiroglu bovendien te kennen gegeven dat de rechtbank het wat de aantallen betreft “moet nemen zoals het is”. De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat Cakiroglu de in de overgelegde
facturen tot uitdrukking komende aantallen blanco informatiedragers heeft geïmporteerd. Niet in geding is dat Cakiroglu voor de door hem geïmporteerde blanco informatiedragers de thuiskopievergoeding dient te betalen. Nu ook de door De Thuiskopie gegeven nadere
onderbouwing (tot een hoger bedrag dan zij thans vordert) niet is betwist, zal de rechtbank de gevorderde hoofdsom toewijzen."

Lees het vonnis hier.

Rechtbank 's-Gravenhage 21 mei 2008, HA ZA 06-2378. Green Earth Industries LLC tegen Marine Bioproducts AS

"De rechtbank zal het geschil in conventie en reconventie gezamenlijk behandelen vanwege de verwevenheid van de stellingen van partijen in conventie en reconventie. Daarbij zal de rechtbank, na vaststelling van haar bevoegdheid en het toepasselijke recht, eerst de geldigheid van de CRDA beoordelen in het licht van het beroep van Marine Bioproducts op het  mededingingsrecht en op dwaling. Vervolgens komen achtereenvolgens de door Green Earth gestelde tekortkomingen van Marine Bioproducts (schending
rapportage plicht, schending geheimhouding en weigering levering) en de door Marine Bioproducts gestelde tekortkoming van Green Earth (terugtrekking uit de IFUovereenkomst) aan de orde."

Lees het vonnis hier.

IEF 6137

Handhaving in Zweden

HvJ EG, 15 mei 2008, zaak C-341/07, Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk Zweden (Nederlandse versie niet beschikbaar).

Het Koninkrijk Zweden is , door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.  De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 28 april 2006 verstreken.

Lees het arrest hier.

IEF 6083

Spelen in de wei

boerengolf.jpgVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2008, KG ZA 08-262, Farmersgolf International B.V. en Kaasboerderij Weenink c.s. tegen Grooters (tevens h.o.d.n. De Blikvanger).

Inbreuk op (Gemeenschaps)merk- en handelsnaamrechten. Overdracht domeinnamen.

Weenink c.s. exploiteren een spel onder de naam Boerengolf, mede met gebruikmaking van de domeinnamen boerengolf.nl en farmersgolf.com. Weenink c.s. hebben elkaar over en weer licenties verstrekt ten aanzien van het gebruik van de Gemeenschapsmerken BOERENGOLF, FARMERSGOLF en een Benelux woord/beeldmerk. Gedaagde Grooters heeft de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu geregistreerd en gekoppeld aan een website waarop informatie over het spel wordt gegeven en adressen van speelterreinen. Exploitanten van speelterreinen kunnen hun gegevens op de website van Grooters laten opnemen. Grooters exploiteert ook zelf het spel met gebruik van de tekens Boerengolf. Weenink c.s. vorderen onder meer een verbod op inbreuk op hun merk- en handelsnaamrechten en de overdracht van de domeinnamen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat Grooters de tekens Boerengolf en Farmersgolf en de domeinnamen boerengolfadressen.nl en farmersgolf.eu als merk- en tevens handelsnamen gebruikt. Grooters betwist de geldigheid van de Gemeenschapsmerken. Op grond van art. 95 lid 1 GMeVo gaat de voorzieningenrechter uit van het vermoeden van geldigheid. Een reconventionele vordering tot vervallen- of nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk is niet mogelijk in kort geding. Het Beneluxmerk is volgens de rechter evenmin nietig, aangezien het woord/beeldmerk niet uitsluitend bestaat uit beschrijvende tekens of benamingen.

Aan het spel zelf kunnen geen exclusieve rechten worden ontleend. Het gaat volgens de voorzieningenrechter om de vraag of Grooters tekens gebruikt, gelijk aan of overeenstemmend aan de merken, ter onderscheiding van dezelfde of soortgelijke waren en diensten als waarvoor de merken zijn ingeschreven. De rechter oordeelt dat sprake is van gebruik dat verboden is op grond van artikel 9 lid 1 sub a en b GMeVo. Grooters beroept zich op art. 12 GMeVo, de beperkingen van het merkrecht, maar de rechter oordeelt voorshands dat geen sprake is van eerlijk gebruik omdat een economische band tussen de onderneming van Grooters en die van Weenink c.s. wordt gewekt.

Grooters voert nog aan dat de registratie van de domeinnaam boerengolfadressen.nl plaatsvond vóór registratie van het Gemeenschapsmerk. De rechter vat dit op als een beroep op art. 107 GMeVo (oudere rechten van plaatselijke betekenis) en merkt daarbij op dat registratie van een domeinnaam op zichzelf geen rechten schept die door artikel 107 worden beschermd.

De door Grooters gebruikte handelsnamen zijn verboden op grond van art. 5a Hnw. “4.14.(…) De stelling van Grooters dat artikel 5a Handelsnaamwet geen toepassing vindt omdat het merk BOERENGOLF niet ziet op (de voorzieningenrechter begrijpt: ingeschreven is voor) fabrieks- en of handelswaren wordt verworpen. Aan te nemen is dat artikel 5a Handelsnaamwet ook ziet op oudere merken voor diensten terwijl bovendien het merk BOERENGOLF is ingeschreven onder meer voor waren.”

Het gebruik van door Grooters zelf gemaakte foto’s van de onder licentie van Weenink c.s. geëxploiteerde speelterreinen is niet onrechtmatig volgens de rechter, omdat deze geen verwarring bij het publiek kunnen veroorzaken. In het kader van de vrijheid van meningsuiting is volgens de rechter evenmin onrechtmatig de volgende tekst:  “Maar juridisch gezien hoeft u aan deze wens [van Weening c.s. dat derden de tekens Boerengolf en Farmersgolf niet mogen gebruiken, Red. IEF] niet te voldoen. Dat is door ons uitgezocht in samenwerking met een zeer gerenommeerd advocatenkantoor”. 

Lees het vonnis hier.

IEF 6068

Kunst in voorrraad

kh.gifRechtbank Amsterdam, 24 april 2008, KG ZA 08-551 NB/MB, Klashorst tegen Van de Kerkhof c.s. (met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten).

Stukgelopen samenwerking met IE-componenten. Handelsnaam, domeinnamen, rectificatie. 

Schilder Peter Klashorst en Willy van de Kerkhof c.s hebben, kort gezegd, een samenwerkingsverband, waarbij Klashorst de kunst produceert en Van de Kerkhof c.s. het geld en de website regelen. Beide partijen hebben inmiddels twijfels over elkaars prestaties. Klashorst beschuldigt Van de Kerkhof van oplichting, Van de Kerkhof eist in reconventie rectificatie van een artikel in de Telegraaf (‘kunstrel rond Willy van de Kerkhof’). De rectificatie wordt afgewezen en Van de Kerkhof c.s. dienen rekening en verantwoording af te leggen over de periode van de samenwerking. Een samenvatting in IE-citaten:

“5.2. Niet valt in te zien dat als de vorderingen van Klashorst zouden worden toegewezen sprake is van 'onomkeerbare voorzieningen', die zich om die reden niet zouden lenen voor een voorziening in kort geding, zoals Van de Kerkhof c.s. verder heeft aangevoerd. Overgedragen domeinnamen kunnen bijvoorbeeld weer worden teruggeleverd, gestaakte werkzaamheden weer worden opgepakt, administratieve overzichten naderhand worden aangevuld enlof gewijzigd en voorschotten worden terugbetaald.

(…) 5.4. Klashorst heeft in de eerste plaats gevorderd dat Van de Kerkhof c.s. wordt geboden inbreuk op de handelsnaam Peter Klashorst te staken en gestaakt te houden en dat gedaagden wordt verboden om nog langer managementactiviteiten voor Klashorst te verrichten. Voor zover Van de Kerkhof c.s. de naam Peter Klashorst als handelsnaam voert, gebeurt dat alleen in het kader van de verkoop van de reeds aan hem geleverde schilderijen van Klashorst, via de website peterklashorst.com. Klashorst heeft niet betwist dat hij destijds met het ontwikkelen van de website met deze naam door Van de Kerkhof c.s. heeft ingestemd en dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de in voorraad zijnde schilderijen alsnog door gedaagden zouden worden verkocht, mits hij zelf zijn werk ook kan promoten en verkopen en hij een deel van de opbrengst ontvangt. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond om gedaagden te verbieden de (handels-)naam Peter Klashorst te gebruiken. Voor het toewijzen van een verbod om nog verder managementactiviteiten te verrichten bestaat evenmin enige grond, nu van de Kerkhof c.s. uitdrukkelijk hebben verklaard dat niet (langer) te doen, behalve voor zover dit inhoudt het verkopen van de nog in voorraad zijnde kunstwerken. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat gedaagden wanneer zij voor andere zaken worden benaderd over Klashorst, de betrokkenen rechtstreeks naar Klashorst zullen verwijzen en geen mededelingen in het kader van zijn management namens hem (meer) zullen doen.

(…)5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de website peterklashorst.com met instemming van Klashorst is ontwikkeld door Power to the Pixels en dat deze B.V. daarin heeft geïnvesteerd. Thans is dan ook geen grondslag aanwezig om Power to the Pixels te verplichten tot overdracht van deze domeinnaam aan Klashorst, zonder dat daar een passende vergoeding tegenover staat, zoals Power to the Pixels terecht heeft aangevoerd. De vorderingen onder C en D zullen daarom worden afgewezen.

(…) 6.1. Van de Kerkhof heeft rectificatie gevorderd van het onder 2.2 1 aangehaalde artikel in De Telegraaf. Klashorst heeft aangevoerd geen gesprek met een journalist van De Telegraaf te hebben gehad - hij is in de publicatie ook niet letterlijk geciteerd - en heeft het vermoeden geuit dat de schrijver van het artikel zijn informatie uit de conceptdagvaarding heeft gehaald, die voor de pers ter inzage lag. Niet valt uit te sluiten dat dit inderdaad het geval is geweest en dat de desbetreffende journalist de tekst uit de dagvaarding in zijn eigen woorden heeft 'vertaald'. Onder deze omstandigheden bestaat geen rechtsgrond op basis waarvan Klashorst gehouden zou zijn tot rectificatie of verboden zou moeten worden zich nog onrechtmatig uit te laten over Van de Kerkhof. Daar komt nog bij dat Van de Kerkhof in het artikel uitgebreid weerwoord heeft kunnen geven en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Dat Van de Kerkhof door de publicatie door toedoen van Klashorst schade heeft geleden is voorshands dan ook niet aannemelijk, laat staan dat deze betaling van een voorschot van € 100.000,- zou rechtvaardigen. De vorderingen in reconventie zullen dan ook worden afgewezen."

Lees het vonnis hier.

IEF 6038

Verbod en gebod

Rechtbank Rotterdam 2 april 2008, LJN:BC9760. Tbi Holdings B.V. c.s. tegen Technisch Installatie Bureau Rotterdam mede h.o.d.n. TIB Rotterdam B.V.

Handelsnaamrecht. Verbod gebruik handelsnaam en gebod tot uitschrijving domeinnaam.

TBI Holdings voert als overkoepelende organisatie van een bouw- en techniekconcern de handelsnaam TBI (Holdings) voor haar onderneming en voor het TBI concern. TIB Rotterdam is een is een technisch installatiebureau en voert onder meer de handelsnaam TIB Rotterdam.

De rechtbank is van oordeel dat nu TBI Assurantiën zich op een zo wezenlijk ander terrein van het handelsverkeer begeeft dan TIB Rotterdam, verwarring tussen deze twee ondernemingen uitgesloten moet worden geacht. Het geschil beperkt zich dus tot het gebruik van enerzijds de handelsnaam TBI (ter aanduiding van het conglomeraat TBI bedrijven), de medehandelsnamen TBI Holdings en TBI Bouw en anderszijds de handelsnaam TIB Rotterdam.

Meest kenmerkende bestanddelen van deze handelsnamen zijn de lettercombinaties, die met elkaar overeenstemmen. De toevoegingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de meer dan geringe gelijkenis die wordt opgewekt door het prominente gebruik van de lettercombinaties in de handelsnamen. Gezien de feiten is verwarring bij het publiek te duchten. Hieraan doet niet af dat het door TIB Rotterdam gebruikte logo ter aanduiding van haar onderneming duidelijk verschilt van het door de TBI bedrijven gebruikte woord/beeldmerk, reeds omdat dit het gevaar voor verwarring als bedoeld in artikel 5 Hnw bij gebruik van de handelsnamen zonder logo niet wegneemt.

Het gevraagde verbod tot het staken van elk gebruik van de lettercombinatie TIB dan wel een met TBI overeenstemmend teken voert echter te ver, zodat dit zal worden beperkt tot het gebruik daarvan ter aanduiding van de onderneming (waartoe ook het gebruik in de domeinnaam moet worden gerekend). De gevorderde uitschrijving van de domeinnaam is als zodanig niet betwist en wordt eveneens toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 6036

Verse Nederlandse rechtspraak

Rechtbank Rotterdam, 2  april 2008, LJN: BC9760, Tbi Holdings B.V. c.s. tegen Technisch Installatie Bureau Rotterdam mede h.o.d.n. TIB Rotterdam B.V. 

“5.13 De slotsom is dat TBI c.s. een beroep toekomt op artikel 5 Hnw. Het gevraagde gebod tot het staken van elk gebruik van de lettercombinatie TIB dan wel een met TBI overeenstemmend teken voert echter te ver, zodat dit zal worden beperkt tot het gebruik daarvan ter aanduiding van de onderneming. Daartoe moet ook worden gerekend het gebruik in de domeinnaam, nu TIB Rotterdam erkent dat zij haar domeinnaam als handelsnaam gebruikt.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9863, Loods 5 Zaandam B.V. c.s tegen Gedaagde

Geschil over domeinnaam loods5.com. “Na het door de rechter tijdens de comparitie van 19 november 2007 gegeven (voorlopig) oordeel, welk oordeel inhield dat de vorderingen van Loods 5 in de zaak tegen [gedaagde] zouden worden afgewezen, is Loods 5 nog in de gelegenheid gesteld om een door haar gemaakte fout te herstellen door alsnog te reageren op de door [gedaagde] gegeven specificatie van zijn proceskosten. Vervolgens heeft Loods 5 de akte houdende eiswijziging genomen. Doordat Loods 5 pas op dat moment alsnog haar eis zodanig heeft gewijzigd dat de nieuwe vordering niet langer zijn grondslag vindt in het intellectuele eigendomsrecht, is de rechtbank van oordeel dat de eiswijziging slechts is ingediend om te ontkomen aan een veroordeling tot betaling van een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding aan [gedaagde]. Naar het oordeel van de rechtbank handelt Loods 5 met de eiswijziging in strijd met een goede procesorde, omdat [gedaagde] in ieder geval tot en met de eerste comparitie van partijen in deze procedure steeds is uitgegaan en ook heeft mogen uitgaan van een vordering die betrekking heeft op het intellectueel eigendomsrecht en daar zijn verweer op heeft gebaseerd.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 16 april 2008, LJN: BC9865, Trianon Chocolatiers B.V. tegen Revillon Chocolatier Société Par Actions Simplifiée

“4.3.2.  Het is een feit van algemene bekendheid dat chocoladeproducten op de markt worden gebracht in zeer veel uiteenlopende vormen, waaronder talrijke aan de natuur ontleende vormen, zoals bloemen, dieren, schelpen, koffiebonen etc., abstracte vormen als rondjes, vierkanten etc., om nog maar te zwijgen over letters. Eveneens een feit van algemene bekendheid is dat er chocoladeproducten in verschillende (waaronder ook slanke) staafvormen op de markt zijn, hetgeen ook blijkt uit productie 5 van Revillon. De rechtbank acht het voorts een algemeen bekend feit dat deze vormen doorgaans niet als merk worden gebruikt. Het kan zo zijn dat het relevante publiek bij de aankoop van een chocoladeproduct aandacht schenkt aan de vorm, dat neemt niet weg dat dit publiek gewend is aan een veelheid van vormen waar het chocoladeproducten betreft en daarom zal het relevante publiek een andere (nieuwe) vorm niet snel als herkomstaanduiding opvatten.

(…) 4.4.  Nu hetgeen hiervoor is overwogen reeds tot toewijzing van de gevorderde nietigverklaring en doorhaling leidt, behoeven de overige stellingen van partijen in conventie geen bespreking meer.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage,16 april 2008, HA ZA 07-2723,Van Zon tegen Florence Creations B.V.
 “4.2. Naar de kern verwijt Van Zon Florence dat zij niet voldoende tijdig en voldoende stevig rechtsmaatregelen tegen Van den Heuvel heeft genomen om diens aanvoer van Ruby Red op Naaldwijk te stoppen. Volgens Van Zon was Florence daartoe gehouden en vloeit zodanige gehoudenheid voort uit de per 1 september 2004 gesloten productieovereenkomst en de nadere afspraken van 11 mei 2006.” Vorderingen afgewezen.

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank Breda, 21 april 2008, LJN: BC9996, Bingham Schiedam B.V.  gedaagde h.o.d.n. Vlaggenmasten.nl.

Oneerlijke mededinging. Mededelingen waarin ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een concurrent niet langer bestaat of actief is, zijn onrechtmatig. President verbiedt verdere uitlatingen en verplicht gedaagde tot rectificatie.

“4.3. De voorzieningenrechter zal in deze procedure in kort geding evenmin een oordeel vellen over de domeinregistratie door Bingham Schiedam bv van de domeinnaam www.vlaggenenmast.eu nu het Nederlandse recht niet het rechtsbeginsel kent dat een partij die zelf op een bepaalde wijze onrechtmatig handelt jegens een andere partij, zich om die reden ander onrechtmatig handelen van die andere partij moet laten welgevallen. Zo al de registratie van de domeinnaam www.vlaggenenmasten.eu een onrechtmatige daad van Bingham Schiedam bv jegens gedaagde oplevert, doet dit niet af aan de vermeende onrechtmatigheid van het handelen van gedaagde jegens Bingham Schiedam bv.”

Lees het vonnis hier.  

IEF 6003

Vers van het Hof

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, KG 06-372, Adviesbureau Weststreek C.V. c.s. tegen ZO Verzekeringen(met dank aan Susan Kaak, Ventoux).

Handelsnaamrecht, merkenrecht. “De door ZV gebruikte tekens 'Zo Verzekeringen' en 'www.zo.verzekeringen.nl ' zijn (nagenoeg) identiek aan het merk ZO VERZEKERINGEN van Weststreek C.S. en worden in het economisch verkeer gebruikt (namelijk in stukken voor zakelijk gebruik, reclame en dergelijke, zie artikel 2.20 lid 2.d BVIE) ter onderscheiding vandiensten (dus als merk), te weten verzekeringsdiensten, waarvoor dat merk isingeschreven. Derhalve pleegt ZV door dit gebruik merkinbreuk als bedoeld inartikel 2.20 lid l ,onder a BVIE, althans artikel 2.20 lid l ,onder b BVIE.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 10 april 2008,  04/4030, Atlas Copco Airpower N.V. tegen Jorc Industrial N.V.(met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Geen ontoelaatbare uitbreiding, geen vergelijkende reclame, geen inbreuk. “Daarbij komt nog, dat, indien inderdaad bij de "nieuwe" PURO het filterelement drijft, zodat de bovenkant tot dicht onder de bovenrand van de houder reikt (rapport van Atlas Copco, productie40), het filterelement zich voor een belangrijk deel boven de inlaat bevindt, zodat,evenals bij de "oude" PURO niet voldaan is aan het voorschrift "zodat het mengsel door het adsorberende scheidingsorgaan naar beneden beweegt en, wanneer het van de inlaat naar de uitlaat stroomt, gedwongen wordt met het scheidingsorgaan in aanraking te komen". Ook daarom kan in dat geval van inbreuk geen sprake zijn.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, 05/2653, Nike International Ltd. Tegen Rico Sport B.V. (met dank aan Maarten Schut, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. “Rico heeft nog gesteld dat haar geen verwijt van de inbreuk valt te maken nu het om vervalsingen van goede kwaliteit gaat en door de (uiteindelijke) leveranciers van de goederen is verklaard dat het om met toestemming van Nike in de Gemeenschap in het verkeergebrachte goederen ging. Voor toewijzing van het inbreukverbod kan in het midden blijven of Rico een verwijt treft, nu schuld daarvoor geen vereiste is. Mede in aanmerking nemende dat het ook gaat om inbreuk op Gemeenschapsmerken en gelet op de uitspraak van het Hof van justitie van 14 december 2006, C-3 14/05 inzake Nokia/Wärdell zai het hof het inbreukverbod op straffe van verbeurte van een dwangsom (als beperkt in het dictum )toewijzen. Het hof ziet, de belangen over en weer afwegende, onvoldoende reden Rico te verbieden gebruik van de merken van Nike te maken, tenzij zij bewijst dat Nike daarvoor toestemming heeft verleend, daar dit Rico te zeer zou beperken in de uitoefening van haar bedrijf en op haar, gelet op de dwangsom, een onevenredig bewijsrisico zou leggen. Zij zal Rico verbieden inbreuk op de Nike merken te maken. Het bestreden vonnis zal dan ook worden vernietigd, met veroordeling van Rico in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep”

Lees het arrest hier

IEF 5992

Minder dan optimaal oplettend

ziekenhuis rotterdam.BMPRechtbank Rotterdam, 8 april 2008, LJN: BC9129, Havenziekenhuis en Instituut voor Tropische Ziekten B.V. c.s. tegen de Stichting Medisch Centrum Rijnmond-Zuid (MCRZ).

Handelsnaamrecht / merkenrecht. Uitvoerig vonnis over het gebruik van de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam'. (Voorgenomen) gebruik van deze naam is niet misleidend in de zin van art. 5b Hnw, maar kan wel leiden tot verwarring met andere ziekenhuizen bij het niet-professionele publiek . Meegewogen wordt dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

MCRZ kondigt medio 2007 aan haar naam te zullen wijzigen in 'Ziekenhuis Rotterdam' en registreert de domeinnaam ziekenhuisrotterdam.nl en het woord/beeldmerk met dezelfde woorden. Twee andere ziekenhuizen uit Rotterdam, het Havenziekenhuis en het Oogziekenhuis, maken hiertegen bezwaar. Al worden eisers niet op alle punten in het gelijk gesteld, resultaat is dat het MCRZ de handelsnaam 'Ziekenhuis Rotterdam' niet mag voeren.

Op de eerste plaats oordeelt de voorzieningenrechter dat het voeren van de naam 'Ziekenhuis Rotterdam' kan leiden tot verwarring met de handelsnamen Havenziekenhuis Rotterdam en Oogziekenhuis Rotterdam bij niet-professionele dienstverleners, voornamelijk bestaande uit patiënten en hun bezoekers, zoals familieleden:

4.4.4 (...) Bij hen ligt, nu alle drie de ziekenhuizen de namen “Ziekenhuis” en “Rotterdam” in hun handelsnaam (zullen) gebruiken, bepaald voor de hand dat zij zullen menen dat deze ziekenhuizen op enigerlei wijze met elkaar gelieerd zijn of zelfs gelijk zijn als aan Ziekenhuis Rotterdam geen enkel ander woord is toegevoegd. Dat de woorden “Haven” en “Oog” kenmerkende bestanddelen vormen van de handelsnamen van respectievelijk het Havenziekenhuis Rotterdam en het Oogziekenhuis Rotterdam, doet hier niet aan af; dergelijke woorden laten zich immers heel wel verklaren door het bestaan van diverse specialisaties binnen een ziekenhuis. Hierbij is meegewogen dat een aanzienlijk deel van dit publiek eenmalig of voor de eerste maal van de diensten van voornoemde ziekenhuizen gebruik maakt. Bovendien is tussen partijen in confesso dat bezoekers/ patiënten van ziekenhuizen vaak gespannen zullen zijn, terwijl voorts een deel vanwege herkomst of leeftijd, minder dan optimaal oplettend zal zijn. Dit effect hangt samen met de normale samenstelling en gesteldheid van ziekenhuispubliek en moet dus, voor het verwarringsgevaar, worden meegewogen.

Het feit dat het gaat om handelsnamen in de zorgsector is een factor van belang:

4.4.4. (...) Hierbij is meegewogen dat verwarring tussen ziekenhuizen verstrekkender gevolgen met zich mee kan brengen dan verwarring tussen andersoortige ondernemingen.

Eisers hadden voorts gesteld dat het voeren van de betreffende handelsnaam misleiding van het publiek in de zin van art. 5b Hnw oplevert. De Voorzieningenrechter is het hier niet mee eens:

4.6 Met de naam “Ziekenhuis Rotterdam” wordt het publiek geen onjuiste voorstelling gegeven over de aard van de onder die naam gedreven onderneming, omdat het inderdaad een ziekenhuis gevestigd te Rotterdam betreft. Dat is op zichzelf niet doorslaggevend. De benaming Ziekenhuis Rotterdam zou onder omstandigheden de indruk kunnen wekken dat zij het enige, althans het overkoepelende ziekenhuis in Rotterdam is. Dat er sprake is van zulke omstandigheden is echter thans onvoldoende aannemelijk. Daarbij is enerzijds gelet op de algemeen bekende omstandigheid dat Rotterdam meer dan één ziekenhuis telt, waaronder de drie eiseressen, die alle een reeds jaren gevestigde reputatie hebben, ten dele ook internationaal. Anderzijds is in aanmerking genomen het door MCRZ geuite, niet betwiste voornemen de naam vooral te gebruiken in combinatie met verwijzingen naar de Zorgboulevard. In die situatie kan thans niet worden gezegd dat misleiding van het publiek als bedoeld in artikel 5b van de Hnw te duchten is.

Tot slot wordt geoordeeld gebruik van het woord/beeldmerk ZIEKENHUIS ROTTERDAM ongeoorloofd is, nu in het merk de naam een zeer prominent onderdeel vormt:

4.8 Ter terechtzitting is door MCRZ verklaard dat zij dit beeldmerk als dienstmerk gaat gebruiken. Gelet op de aard van de onderneming - een ziekenhuis - valt redelijkerwijs te verwachten dat het publiek geen onderscheid zal maken tussen het gebruik van de handelsnaam ter aanduiding van de onderneming en het gebruik van het merk - waarvan de handelsnaam het meest in het oog springende deel is - ter aanduiding van de diensten van de onderneming. Dat betekent dat het gebruik van het dienstmerk en dat van de handelsnaam samenvallen of elkaar ten minste overlappen, zodat het verbod op het voeren van de handelsnaam voorshands ook het verbod op het gebruik van het merk meebrengt. Voortgezet gebruik van het dienstmerk na staking van het gebruik van de handelsnaam Ziekenhuis Rotterdam zou immers het verwarringsgevaar waarop in overweging 4.4.4 is gedoeld in stand houden en wellicht nog vergroten.

Lees vonnis hier.