DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 13553

Geen verzoek gedaan om Flickr-account te verwijderen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 3 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:568 (Belfabriek tegen MTTM en ZakelijkeNummers)

Mediarecht. Misleidende mededelingen. Staking executie. Doel en strekking dwangsommen. Bij vonnis in kort geding [Reclameboek RB 2020] is Belfabriek verboden onjuiste/en of misleidende mededelingen te doen over MTTM c.s. en hun bedrijfsactiviteiten. Daartoe is haar geboden webpagina's offline te houden. De voorliggende vraag is of het plaatsen van afbeeldingen die gedurende een korte periode zichtbaar zijn geweest op Flickr, onder het doel en strekking vallen van hetgeen waartoe Belfabriek is veroordeeld. Belfabriek vordert succesvol MTTM te verbieden verdere executiemaatregelen te treffen op basis van het vonnis en de executoriale beslagen op te heffen.

 

IEF 13550

Refereren aan reclasseringsrapport van kandidaat gemeenteraadslid onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 14 februari 2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:690 (Eiser tegen Omroep Brabant)
Als randvermelding. Onrechtmatige perspublicatie. Omroep Brabant heeft publicaties gedaan over het verleden van eiser (kandidaat voor de gemeenteraad) gebaseerd op reclasseringsrapport. Eisers kandidatuur voor de gemeenteraad brengt mee dat hij meer zal moeten dulden aan media-aandacht dan iemand die geen publieke functie ambieert. Daarnaast zijn de publicaties genoegzaam op de feiten gebaseerd. Volgens eiser had Omroep Brabant niet mogen publiceren omdat deze delicten zijn begaan gedurende zijn kindertijd en hij op grond van het IVRK bescherming geniet tegen openbaarmaking van contact met justitie gedurende zijn jeugd.

De voorzieningenrechter acht de uitlatingen niet onrechtmatig, enkel voor zover het gaat om bevindingen uit het rapport van de reclassering, die als feiten worden gepresenteerd. Omroep Brabant wordt veroordeeld van haar website en de sociale media de berichten te verwijderen die refereren aan het rapport van de reclassering. Er is geen enkele juridische grondslag om de rapportage van de reclassering af te geven aan eiser.

Publicatie over de inhoud van het rapport van de reclassering
4.7. In de publicaties van Omroep Brabant staat met zoveel woorden vermeld dat sprake is geweest van een psychologisch onderzoek. Daarbij wordt bovendien de indruk gewekt dat een psychologe naar aanleiding van dit psychologisch onderzoek heeft vastgesteld dat bij [eiser] sprake is van een gebrekkige gewetensontwikkeling, dat het vermoeden bestaat dat [eiser] zich kan ontpoppen als psychopaat, dat [eiser] trekken heeft van een antisociale persoonlijkheid alsmede narcistische kenmerken, en dat de kans op recidive groot is zo [eiser] zich niet laat behandelen. Tussen partijen is niet in geschil dat het psychologisch onderzoek waarvan Omroep Brabant gewag maakt in haar publicaties en uitzendingen van 25 januari 2014, nimmer heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft aangegeven dat er enkel één intake heeft plaatsgevonden met een psychologe, hetgeen Omroep Brabant niet heeft weersproken. Dat de door Omroep Brabant gepubliceerde “feiten”, niet op enig psychologisch onderzoek zijn gebaseerd, had Omroep Brabant ook behoren te weten. In het rapport van de reclassering staat immers met zoveel woorden vermeld dat het ging om een intake. Bovendien staat in het rapport vermeld dat de psychologe [eiser] had willen laten testen door een psychiater teneinde haar vermoedens te bevestigen maar dat [eiser], daartoe uitgenodigd, tot twee keer toe niet was komen opdagen. Het had voor Omroep Brabant dus duidelijk moeten zijn dat een psychologisch onderzoek nimmer had plaatsgevonden.

4.8. Door hetgeen in het rapport staat vermeld te publiceren als zijnde feiten, die naar aanleiding van een psychologisch onderzoek door een psychologe zijn vastgesteld terwijl het in feite louter vermoedens waren, handelt Omroep Brabant, gezien het voorgaande, onrechtmatig jegens [eiser]. De stelling van Omroep Brabant dat [eiser] die “feiten” had kunnen ontkrachten door zich daadwerkelijk psychologisch te laten onderzoeken, snijdt geen hout. In zoverre zullen de publicaties dan ook moeten worden verwijderd en liggen de vorderingen onder I en II (gedeeltelijk) voor toewijzing gereed.

4.9. Ten aanzien van de vordering van [eiser] strekkende tot een veroordeling van Omroep Brabant om de rapportage van de reclassering aan [eiser] af te geven, overweegt de voorzieningenrechter dat [eiser] geen enkele juridische grondslag voor deze vordering heeft aangevoerd en tijdens de mondelinge behandeling op deze vordering ook niet meer is ingegaan. Reeds hierom zal de vordering onder III worden afgewezen.
IEF 13536

Verbod zich te registreren op internetsites onder naam van zijn vrouw

Vzr. Rechtbank Overijssel 7 februari 2014, ECLI:NL:RBOVE:2014:663 (registreren op internetsite)
Mediarecht. Verstekvonnis. Eisvermindering. Partijen zijn op 12 december 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Nadat partijen omstreeks kerst 2013 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, heeft gedaagde eiseres benaderd, onder andere door berichtgeving via Whatsapp en door het openen van een pagina op Facebook op naam van eiseres. Op deze pagina heeft gedaagde naaktfoto’s van eiseres en teksten geplaatst. De betreffende pagina is inmiddels verwijderd door Facebook.

De voorzieningenrechter overweegt dat hij de zinsnede uit de dagvaarding “ergens registreren” begrijpt als het registeren op enige internetsite: contactverbod en verbod voor gedaagde om zich opnieuw op enige internetsite te registreren onder de naam van eiseres.

2.1 Eiseres heeft gesteld en gevorderd als vermeld in de dagvaarding, met dien verstande dat zij haar eis ter zitting heeft verminderd.
2.2. Op grond van de niet weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
2.3. Partijen zijn op 12 december 2007 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Nadat partijen omstreeks kerst 2013 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, heeft gedaagde eiseres benaderd, onder andere door berichtgeving via Whatsapp en door het openen van een pagina op Facebook op naam van eiseres. Op deze pagina heeft gedaagde naaktfoto’s van eiseres en teksten geplaatst. De betreffende pagina is inmiddels verwijderd door Facebook.

De voorzieningenrechter:

I. Verbiedt gedaagde om gedurende één jaar na betekening van dit vonnis in persoon via telefoon, e-mail of ander geschrift anders dan via zijn advocaat, contact op te nemen en/of te hebben met eiseres.
II. Verbiedt gedaagde om zich opnieuw op enige internetsite te registreren onder de naam van eiseres.
III. Veroordeelt gedaagde tot betaling van een dwangsom ad € 500,-- voor iedere keer dat hij in strijd handelt met het onder I vermelde verbod, zulks tot een maximum van
€ 25.000,--.
IEF 13530

AD moet artikel over Cool Cat rectificeren

Vzr. Rechtbank Amsterdam 11 februari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:526 (Cool Cat B.V. tegen AD e.a.)
Mediarecht. Persvrijheid. Rectificatie. Onvoldoende steun in de feiten. Eigen verantwoordelijkheid journalist. AD heeft Cool Cat in verband gebracht met uitbuiting en kinderarbeid in Bangladesh, terwijl deze beschuldigingen onvoldoende steun vinden in het thans beschikbare feitenmateriaal. AD heeft zich verweerd dat de publicaties niet onrechtmatig zijn, omdat deze gebaseerd zijn op uitlatingen van de Minister. Echter, ook dan kan de zorgvuldigheid zich ertegen verzetten dat de feiten als vaststaand worden gepresenteerd, zeker als daarbij geen wederhoor is toegepast. De vordering tot rectificatie in de papieren krant is afgewezen, omdat de publicatie al van lang geleden dateert en omdat met aanvullende berichten de beschuldigingen in de papieren editie voldoende zijn rechtgezet. AD moet op haar website artikel over Cool Cat rectificeren.

4.10. De in het geding zijnde artikelen zijn grotendeels gebaseerd op uitlatingen van de Minister. Vast staat dat AD c.s. de publicaties aan haar heeft voorgelegd en dat deze door (de woordvoerder van) de Minister zijn geautoriseerd. Niet gesteld of gebleken is dat de Minister verkeerd geciteerd zou zijn. AD c.s. heeft terecht aangevoerd dat het haar vrij staat uitlatingen van een gezaghebbend ambtenaar/politicus te publiceren en ook dat zij in beginsel op die uitlatingen mag afgaan, waarbij slechts een beperkte onderzoeksplicht geldt. Bovendien waren soortgelijke uitlatingen al eerder in de media verschenen (zie 2.6). Dat neemt niet weg dat wanneer dergelijke uitingen ernstige beschuldigingen bevatten, de zorgvuldigheid zich ertegen kan verzetten dat de journalist deze uitlatingen als vaststaande feiten presenteert, zeker als daarbij geen wederhoor is toegepast. De journalist heeft daarin ook een eigen verantwoordelijkheid.

4.11. De bezwaren van Cool Cat zijn met name gericht op het verband dat wordt gelegd tussen haar onderneming en uitbuiting, onveilige arbeidsomstandigheden en kinderarbeid, alsmede op het gebruik van de term ‘zwarte lijst’.
Voor wat betreft dat laatste staat vast dat de Minister Cool Cat heeft geplaatst in een rijtje van ‘foute bedrijven’ die zaken doen met Bangladesh en het Veiligheidsakkoord nog niet hadden getekend. Dat het AD c.s. dit heeft gekwalificeerd als ‘Ploumen plaatst CoolCat op zwarte lijst’ kan tegen die achtergrond niet als onjuist of onrechtmatig worden aangemerkt, ook al heeft de Minister de term ‘zwarte lijst’ zelf niet gebruikt.

4.12. Dit is anders waar het de termen ‘kinderarbeid’ en ‘instortende fabrieken’ betreft. Niet in geschil is dat deze woorden door de Minister in relatie tot Cool Cat niet zijn gebruikt, maar dat deze afkomstig zijn uit de koker van AD c.s. zelf. Door het gebruik van deze termen suggereert AD c.s. op zijn minst dat (al dan niet ook volgens de Minister) kinderarbeid en onveilige situaties voorkomen in de fabrieken waarmee Cool Cat samenwerkt, terwijl dergelijke beschuldigingen geen steun vinden in de thans beschikbare feiten. AD c.s. heeft op dit punt niet alleen onvoldoende afstand genomen van de uitingen van de Minister, maar, integendeel, er zelf een schepje bovenop gedaan. Daarnaast heeft AD c.s. bij het artikel een foto geplaatst van een fabriek in Birma, een land waarmee Cool Cat niets te maken heeft, waarop te zien is dat jonge meisjes in een naaiatelier aan het werk zijn. Dit alles valt onder verantwoordelijkheid van AD c.s. en kan niet op conto van de Minister worden geschreven. Ook als in aanmerking wordt genomen dat koppen van krantenartikelen vaak ongenuanceerder zijn dan de artikelen zelf en dat de toon van het AD in de regel populair van aard is, is het in verband brengen van Cool Cat met kinderarbeid en uitbuiting, zonder dat dat voldoende steun vindt in de feiten, in beginsel onrechtmatig. Daarbij is van belang dat Cool Cat in de aanvankelijke publicatie niet in de gelegenheid is gesteld tot het geven van een weerwoord. Cool Cat heeft terecht gesteld dat enkel het inspreken van een voicemailbericht op de late zondagmiddag daartoe onvoldoende is. Het mag zo zijn dat dit toen het enige telefoonnummer was dat op een website van Cool Cat te vinden was, maar nu het voor AD c.s. uit de contacten met (de woordvoerder van) de Minister duidelijk moet zijn geweest dat in de publicatie ernstige beschuldigingen aan het adres van Cool Cat te verwachten vielen, had het op haar weg gelegen om Cool Cat in een eerder stadium te benaderen ofwel op zijn minst om te onderzoeken hoe aan het geven van wederhoor praktisch invulling kon worden gegeven. Hier heeft AD c.s. steken laten vallen. Weliswaar leidt het niet toepassen van wederhoor als zodanig niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de betrokken publicatie, maar het is wel een van de factoren die bij de beoordeling daarvan een rol speelt.

IEF 13498

Technische fout nieuwe websitesoftware laat artikel herleven

Hof Amsterdam 28 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:170 (Bouwhuis tegen Hearst Magazines Netherlands)
Zie eerder IEF 12102. Geen dwangsommen verbeurd. Onrechtmatig verklaarde publicatie verschijnt door technische fout bij installatie van nieuwe website-software toch weer op het internet. Uitleg van gegeven rechterlijk bevel. Toetsing aan artikel 611d Rv (onmogelijkheid van naleving; voldoende inspanning en zorgvuldigheid betracht). Hearst is door de voorzieningenrechter bij het vonnis van 5 november 2009 bevolen de “publicatie” van het bewuste artikel “te staken” en “gestaakt te houden”. De beschikbaarheid van het artikel op de website is louter en alleen een gevolg is geweest van de gemaakte technische fout bij de verplaatsing van de bestanden naar een nieuwe website-software omgeving.

Reeds een redelijke uitleg van de veroordeling in het vonnis brengt daarom naar het voorlopig oordeel van het hof in het onderhavige geval mee dat op grond van de constateringen die zijn gedaan geen dwangsommen zijn verbeurd.Ten overvloede voegt het hof hieraan toe: dat er sprake is geweest van een technische fout leidt tot de conclusie dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen.

Naar het voorlopig oordeel van het hof zou het verbeurd verklaren van een dwangsom in een geval als de onderhavige, het doel van de dwangsom voorbijschieten.

3.6. Door [Y] is uiteengezet hoe het heeft kunnen gebeuren dat het gewraakte artikel na bijna drie jaar toch weer op het internet en haar website kon worden opgevraagd. Volgens [Y] is de oorzaak daarvan een technische fout, die gemaakt is bij de lancering van haar nieuwe website op 4 november 2012. Bij de migratie van de inhoud van haar oude website naar de nieuwe is, aldus [Y], de status “unpublished”, die aan het artikel was gegeven, door het nieuwe CMS-systeem niet als zodanig herkend en is abusievelijk aan het artikel weer een zodanige status gegeven dat het op de nieuwe website uit het archief kon worden opgevraagd. Dat de instelling “unpublished” verloren was gegaan was voor [Y] niet direct kenbaar; zij kreeg daarvan geen (automatische) melding, aldus nog steeds [Y]. [appellant] heeft deze verklaring van [Y] onvoldoende gemotiveerd weersproken. In de procedure in eerste aanleg en in zijn memorie van grieven heeft hij weliswaar de door [Y] gegeven verklaring betwijfeld en deze als “niet aannemelijk” aangemerkt, maar die betwisting heeft hij slechts doen steunen op de door hem (bij pleidooi in hoger beroep) ingetrokken stelling dat het verboden artikel reeds op 29 oktober 2012, dus al vóór de lancering van de nieuwe website van [Y], op de website van [Y] beschikbaar was gekomen. Uitgangspunt voor de beoordeling van de vordering van [Y] is dan ook dat het artikel louter en alleen (via de zoekmachine Google op internet en op de website van [Y] zelf) weer kon worden opgevraagd als gevolg van de door [Y] vermelde technische fout. Op de vraag of deze technische fout uiteindelijk al dan niet is terug te voeren tot menselijk falen, zal hierna nog worden ingegaan.

3.10 Ten overvloede voegt het hof hier nog het volgende aan toe. De voorzieningenrechter heeft tevens overwogen dat de omstandigheid dat sprake is geweest van een technische fout tot de conclusie leidt dat geen sprake is van enig bewust of actief handelen van (medewerkers van) [Y] dat erop was gericht het bevel zoals opgenomen in het vonnis van 5 november 2009 te overtreden en dat [Y] redelijkerwijs voldoende inspanning en zorgvuldigheid heeft betracht om dat vonnis na te komen. De voorzieningenrechter acht het standpunt van [appellant] dat [Y] het artikel destijds van haar server had moeten wissen onjuist en verwerpt ook het standpunt van [appellant] dat [Y] bij het lanceren van haar nieuwe website had moeten controleren of het gewraakte artikel niet weer opvraagbaar was. Het hof deelt deze oordelen van de voorzieningenrechter. De toets of [Y] voldoende inspanning en zorgvuldigheid heeft betracht, zoals door de voorzieningenrechter bedoeld, is tevens de beoordelingsgrond die aan de orde is bij de vraag of [Y] een beroep kan doen op artikel 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In casu heeft dat verder geen consequenties, aangezien de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam ook de rechter is die de dwangsom heeft opgelegd en uit dien hoofde ook voor de beoordeling van die vraag de bevoegde rechter is. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat [Y] in de gegeven omstandigheden niet kan worden verweten zich onvoldoende te hebben ingespannen of onvoldoende zorgvuldigheid te hebben betracht om het vonnis van 5 november 2009 na te komen. Het wissen van het artikel van de server (in 2009) had vanzelfsprekend voorkomen dat het artikel niet later nogmaals kon worden opgevraagd. Het hof onderschrijft echter het oordeel van de voorzieningenrechter dat dit in redelijkheid niet van [Y] kan worden verlangd. Nog daargelaten dat het bevel van 5 november 2009 niet zover strekt, moet zij de mogelijkheid behouden in het verleden gepubliceerde artikelen, ook al zijn die door de rechter onrechtmatig bevonden, voor intern gebruik te raadplegen. Aan [appellant] c.s. wordt toegegeven dat de gemaakte technische fout uiteindelijk kan worden teruggevoerd op een menselijk falen. Zouden medewerkers van [Y] zelf al niet moeten hebben kunnen achterhalen dat het artikel weer kon worden teruggevonden, dan heeft [Y] verzuimd de door haar ingeschakelde technici te instrueren dat de in het verleden “onvindbaar” gemaakte artikelen door wijziging van de software van haar website niet toch weer raadpleegbaar zouden kunnen worden. Het hof is desalniettemin van oordeel dat dit, in de gegeven omstandigheden, er niet toe leidt dat [Y] kan worden verweten onvoldoende inspanningen te hebben betracht bij de naleving van het rechterlijk vonnis of dat zij in dat opzicht onvoldoende zorgvuldig is geweest. De omstandigheden die in dit geval tot dat oordeel leiden zijn dat het rechterlijk bevel dateert van 2009 en dat verklaarbaar is dat [Y], die het bevel om de publicatie te staken en gestaakt te houden overigens gedurende drie jaar heeft nageleefd, er niet op bedacht was dat een wijziging van haar website-software ook gevolgen zou kunnen hebben voor het kunnen raadplegen van artikelen die in het verleden voor het publiek ontoegankelijk zijn gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van het hof zou het verbeurd verklaren van een dwangsom in een geval als de onderhavige, het doel van de dwangsom voorbijschieten.

Op andere blogs:
MediaReport Ook Hof vindt dat technische fout niet leidt tot verbeuren dwangsom door Quote

IEF 13497

Materieelrechtelijk publicatieverbod beoordeeld naar Amerikaans recht

Hof Amsterdam 26 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4178 (naar Amerikaans recht)
Mediarecht. Rechtspraak.nl: Kort geding. Contact- en publicatieverbod, alsmede schadevorderingen. Beoordeling materieelrechtelijk deel van het geschil naar Amerikaans recht. Behandeling in kort geding mogelijk. Geldigheid van Amerikaanse restraining orders niet van belang. Geen threatening of bedrog, wel defamation en identiteitsdiefstal. Niet door Amerikaanse grondwet beschermd Harassment. Art. 7 lid 3 van de (Nederlandse) Grondwet. Materiële schade, immateriële schade en “punitieve” schade. Bekrachtiging behoudens omvang materiële schadevergoeding en afwijzing van eisvermeerderingen in incidenteel appel.

3.1. (b) Vanaf de zomer van 2011 tot (in ieder geval) 15 juni 2012, de datum van het bestreden vonnis, heeft [appellante] via verschillende sites, zoals Livejournal, Twitter Youtube, Wordpress en Toscagate.posterous.com, vele berichten (soms in de vorm van een filmpje) over [geïntimeerden] en/of over hun bedrijven en werkzaamheden op het internet geplaatst. Ook heeft [appellante] [geïntimeerden] gemaild en facebookberichten gestuurd. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van verschillende aliassen en IP-adressen. Ook heeft [appellante] over [geïntimeerden] berichten gestuurd aan (zaken)relaties van hen. Zij heeft bij verschillende berichten ook foto’s van [geïntimeerden] geplaatst. Daarnaast heeft zij op naam van [geïntimeerde sub 2] tweets geplaatst. [geïntimeerden] hebben een groot aantal producties (waaronder dvd’s), die de berichten weergeven, in het geding gebracht. De strekking van de uitlatingen is, kort gezegd:
- dat [geïntimeerde sub 1] [appellante] heeft bedrogen met [geïntimeerde sub 2],
- dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] psychopaten zijn,
- dat [geïntimeerde sub 2] een oplichter (fraud) en leugenaar (liar) is: zij zou onder meer niet haar echte naam gebruiken, liegen over haar leeftijd en liegen over haar functie bij verschillende organisaties.
Verder heeft [appellante] een aantal berichten op internet geplaatst die door [geïntimeerden] als bedreigend zijn ervaren.

( d) Omdat [appellante] niet is gestopt met de negatieve berichtgeving over hen - ook niet na daartoe door hun advocaat te zijn aangeschreven -, hebben [geïntimeerden] [appellante] op 30 november 2011 gedagvaard voor het Superior Court te Los Angeles om op 9 december 2011 gehoord te worden over door hen verzochte verboden (restraining orders). (...) Op 27 december 2011 zijn deze verboden en dit gebod (verder tezamen: de restraining orders) aan [appellante] betekend. Ook daarna is [appellante] doorgegaan met het berichten over [geïntimeerden].

3.15.6. De conclusie ten aanzien van de door [geïntimeerden] gevorderde schadevergoeding is dat deze jegens zowel [geïntimeerde sub 1] als [geïntimeerde sub 2] telkens toewijsbaar is tot bedragen van € 5.000,= wegens materiële schade, € 2.500,= wegens immateriële schade en € 5.000,= wegens “punitieve schade” en dat het door [geïntimeerden] meer gevorderde niet voor toewijzing vatbaar is. Grief 10 in principaal slaagt dus ten dele en faalt voor het overige, terwijl grief II in incidenteel appel op dit punt geen doel treft.

Het hof: vernietigt het bestreden vonnis, voor zover [appellante] daarbij ter zake van de vergoeding van materiële schade is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] van een hoger voorschot dan ieder € 5.000,= en weigert de te dezen gevorderde voorziening ten aanzien van het meerdere;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor al het overige en weigert de gevorderde voorzieningen, (uitsluitend) voor zover in hoger beroep gewijzigd;
IEF 13493

Misbruik executiebevoegdheid door dwangsommen op te laten lopen bij technische storing

Vzr. Rechtbank Amsterdam 31 januari 2014, KG ZA 14-24 (BNN-VARA tegen Pretium)
Uitspraak ingezonden door Laura Broers, Bas Le Poole, Houthoff Buruma.
Mediarecht. Executievonnis. Bij vonnis [IEF 13273] is VARA veroordeeld tot verwijderen (en verwijderd te houden) en rectificatie op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag. Door een technische storing bij de NPO heeft VARA niet volledig aan het vonnis voldaan. Pretium maakt aanspraak op het maximaal door VARA te verbeuren bedrag aan dwangsommen van € 500.000,-. VARA heeft bij kort geding primair gevorderd Pretium te gebieden de executie van de dwangsommen te staken, althans te schorsen.

Hele uitzendingen kunnen via de website van KASSA of via UitzendingGemist worden bekeken. Vara maakt verplicht gebruik van UitzendingGemist door deze te 'embedden' van de NPO ICT-dienst. Vara heeft aan het begin van de hergemonteerde fragmenten een still van een interview met directeur van Pretium toegevoegd met als titel "Nog steeds veel klachten over Pretium". De tekst verdwijnt na enige seconden vanzelf, maar verschijnt weer telkens als de muis wordt bewogen. In de Silverlight-player is de oude versie van de gehele uitzending weer beschikbaar gekomen.

Op 6 december - één dag na het verstrijken van de gegunde termijn - heeft Pretium geconstateerd dat de oorspronkelijke uitzending nog was te zien op de KASSA-website, voor deze ene dag kan niet worden gezegd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Dat de uitzendingen niet meer op UitzendingGemist en YouTube te zien waren, had voor Pretium aanwijzing moeten zijn dat er een vergissing in het spel was. In plaats van VARA hierop aan te spreken, heeft Pretium 27 dagen gewacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Pretium haar bevoegdheid om dwangsommen te executeren in dit geval gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is verleend (voorkomen reputatieschade). Door geen melding te maken en de dwangsommen op te laten lopen, is er sprake van misbruik van executiebevoegdheid met geen ander doel dan VARA te benadelen (3:13 BW). Voor zover méér dan €20.000 wordt geëxecuteerd wordt de executie geschorst tot de uitkomst van het hoger beroep.

In eis in reconventie heeft Pretium gevorderd VARA te veroordelen om een still van een interview met de directeur van Pretium en de ondertitel "Nog steeds veel klachten over Pretium", behorende bij een fragment van de uitzending over Pretium, verwijderd en verwijderd te houden van de KASSA website.

De keuze voor de still, portret van de directeur en de titel, komt vooralsnog niet onrechtmatig voor. Het is de eerste keer dat de directeur door KASSA is geïnterviewd, zodat dit interview nieuwswaarde heeft.

Leestips: 5.9 en 6.2 - 6.5

IEF 13487

EHRM: Amoureuze relatie premier is nieuwswaardig - maar wel zonder details seksleven

Bijdrage ingezonden door Jens van den Brink, Kennedy Van der Laan.
Closer strikes again. Na de eerdere publicatie van de nudistenfoto’s van Kate Middleton veroorzaakt het Franse blad weer ophef. Ditmaal door de onthulling dat de Franse premier Hollande zijn (inmiddels ex-)vriendin Valérie Trierweiler zou bedriegen met de beeldschone Franse actrice Julie Gayet.

Niet Hollande, maar Gayet heeft naar verluidt Closer aangeklaagd omdat zij vindt dat Closer een ontoelaatbare inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Wie staat hier in zijn of haar recht? Closer, dat het promiscue gedrag van de Franse premier aan de kaak stelt en zich beschermd ziet door de vrijheid van meningsuiting, of Gayet, die recht heeft op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, of het nieuws nou waar is of niet. Een recente uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) biedt mogelijk een goede indicatie [EHRM 14 januari 2014, application no. 73579/10 RUUSUNEN v. FINLAND].

De Finse Susan Ruusunen had een relatie van negen maanden met de premier van Finland, Matti Vanhanen. Vanhanen was gescheiden van zijn vrouw. In 2007, toen Vanhanen nog premier was, publiceerde Ruusunen een autobiografisch boek over hun relatie, waarin onder meer informatie (de feiten in het boek werden overigens niet betwist) stond over:

  • Het bestaan van de relatie en hoe Vanhanen in zijn privéleven was;
  • Hoe ze elkaar ontmoetten en hoe snel hun relatie zich had ontwikkeld;
  • Het verschil in lifestyle tussen Ruusunen, een alleenstaande moeder, en Vanhanen, een rijke partijleider en premier van Finland;
  • Het gedrag en de gevoelens van Vanhanen’s kinderen;
  • Het seksleven van Ruusunen en Vanhanen in het begin van hun relatie en beschrijvingen van hun “brief and passionate intimate moments as well as giving massages to each other, and accounts of their sexual intercourse“.

Alleen dat laatste vond de Finse rechter ontoelaatbaar. Ruusunen werd strafrechtelijk veroordeeld voor het schenden van de persoonlijke levenssfeer van de toenmalige premier. Ze kreeg een boete van EUR 300,-. Daarop stapte zij naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Dat zij ook seks had met Vanhanen was toch niet heel verwonderlijk en door haar voor die openbaring te straffen handelde de Finse staat in strijd met haar vrijheid van meningsuiting, zo vond zij.

Het EHRM oordeelt dat de Finse rechter redelijkerwijs tot de veroordeling kon komen. Voor het EHRM is van belang dat bijvoorbeeld informatie over hoe en waar Ruusunen de premier had ontmoet en hoe snel hun relatie zich ontwikkelde relevant was voor een algemene publieke discussie. Want deze onderwerpen riepen de vraag op of Ruusunen ”had been dishonest and lacked judgment“. Het publiek heeft het recht informatie te ontvangen over kwesties van algemeen belang. Er was dan ook voldoende reden om het boek te publiceren, aldus het EHRM. Maar het EHRM kon zich er ook in vinden dat publicatie van de intieme details te ver ging. Dit was informatie die behoort tot de kern van iemands persoonlijke levenssfeer. De veroordeling was volgens het EHRM onder meer toelaatbaar omdat Ruusunen geen strafblad kreeg en haar alleen een boete van EUR 300 was opgelegd.

Het lijkt een pyrrusoverwinning voor het kamp van de premier. Want het Hof bevestigt dat er voldoende reden was een boek te publiceren over de privé-relatie tussen de premier (als hoogste politicus vanzelfsprekend een publiek figuur) en zijn ex-vriendin. Relevant daarvoor is of een dergelijke publicatie ook vragen oproept over bijvoorbeeld de eerlijkheid en beoordelingsvermogen van de politicus.

Dit zou wel eens slecht nieuws kunnen zijn voor Hollande. Omdat Hollande, anders dan zijn Finse collega, wel een relatie had toen hij (volgens Closer) een relatie begon met Gayet, lijkt de publicatie in Closer een goede kans maken om de toets van rechtmatigheid te doorstaan. Want nog veel meer dan bij de Fin, roept de mogelijke relatie van Hollande met de Franse actrice de vraag op hoe eerlijk Hollande was tegenover zijn toenmalige vriendin, nota bene de “première dame” van Frankrijk. En volgens het EHRM zijn dat vragen die het publiek belang raken. Dat Gayet zelf geen premier was en in mindere mate een publiek figuur is zal haar waarschijnlijk niet redden. Zij is immers ook een publiek figuur, als gevierd actrice. En het enkele in de slipstream opereren van een publiek figuur kan volgens het EHRM al betekenen dat je zelf ook een publicatie over je privé-leven moet dulden.

Jens van den Brink
Bericht eerder verschenen op MR 2014-009

Op andere blogs:
Esther Mommers, 'Het seksleven van de minister-president uit de doeken doen gaat te ver

IEF 13450

Weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die eerder niet reageerde

Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao 20 januari 2014, ECLI:NL:OGEAC:2014:1 (eiser tegen stichting FUNDASHON KORSOU FUERTE I OUTONOMO (KFO))
Mediarecht. Betreft vordering tot rectificatie. De President van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten zou zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie, criminele handelingen en betrokkenheid bij financiële malversaties en publiek geld hebben gestoken in de zogenaamde SI-campagne voorafgaande aan het referendum van 2009. Het Gerecht oordeelt dat toewijzing een beperking zal inhouden van de uitingsvrijheid. Dit kan slecht indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in democratische samenleving. In aanmerking wordt genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde -volgens het Europese Hof- 'a degree of exaggeration should be tolerated' en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen 'that offend, shock or disturb'.

De stelling dat eiser geen gelegenheid is gegeven te reageren maakt de publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Bovendien lijkt het weinig zinvol een reactie te vragen aan iemand die daarop eerder niet heeft gereageerd ondanks dringende verzoeken. De vorderingen worden geweigerd.

13. De uitleg van KFO is niet op het eerste gezicht onzinnig of zonder enige grond. In de gegeven omstandigheden is het niet aan haar om meer feitenmateriaal aan te dragen, maar is het aan [eiser], die over alle informatie en stukken beschikt, om duidelijk te maken hoe de vork dan wèl in de steel zit. Gesteld noch gebleken is dat dit feitelijk onmogelijk is, of dat daaraan redenen van landsbelang in de weg zouden staan. De beschuldiging dat de Centrale Bank een bedrag van Naf. 8 miljoen gulden heeft aangewend, ten einde de uitkomst van het referendum van 2009 te beïnvloeden, die in de passages II, III, IV en V in verschillende varianten terugkeert, is onder deze omstandigheden dan ook niet onrechtmatig. Gelet op de hiervoor onder 10. aangehaalde bevindingen van de Rekenkamer, is het evenmin onrechtmatig om te spreken van malversaties, als het gaat om het voor de Rekenkamer niet op rechtmatigheid toetsbare bedrag van ruim Naf. 8 miljoen aan kosten.

14. Over de pensioenkwestie heeft KFO in passage I gesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan corruptieve handelingen. In passage VI merkt KFO het buiten het reguliere begrotingsproces houden van de Naf. 8 miljoen en het beweerdelijke aanwenden daarvan om het referendum te beïnvloeden aan als corruptieve handelingen. ‘Corruptief’ komt in de meeste Nederlandse woordenboeken niet voor, maar lijkt te zijn ontleend aan het Engelse ‘corruptive’, dat is ‘omkoping/bederf in de hand werkend’.
Mede in aanmerking genomen dat in de context van een verhit publiek debat over zaken van algemeen belang, zoals hier aan de orde - in de woorden van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens - “a degree of exaggeration should be tolerated” en dat de uitingsvrijheid zich ook uitstrekt tot uitingen “that offend, shock or disturb”, moet het recht op vrijheid van meningsuiting ook hier de doorslag geven en worden deze uitlatingen in dit verband niet onrechtmatig geacht.
15. [eiser] heeft nog gesteld dat hem nooit de gelegenheid is gegeven te reageren op de voorgenomen publicatie, maar dat maakt die publicatie op zichzelf niet onrechtmatig. Overigens lijkt het weinig zinvol om een reactie te vragen aan iemand die tot dan toe ondanks dringende verzoeken daartoe nergens op heeft gereageerd.

IEF 13418

Wraking vanwege weigering om opnames van zitting te maken afgewezen

Vzr. Rechtbank Gelderland 9 december 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6293 (wraking weigering opnames)
Mediarecht. Vrijheid nieuwsgaring. Rechtspraak.nl: Verzoek tot wraking afgewezen. Dat de rechtspraak in Nederland onvoldoende transparant is en de rechters een imagoprobleem hebben, is enkel algemeen van aard en niet toegespitst op de gewraakte rechter. "Nu de rechter niet heeft toegestaan dat er opnames gemaakt mochten worden tijdens de zitting, riekt dit naar een gebrek aan de wil om transparant te zijn. Iedere rechter die verzoekers weigert opnames te maken van de zitting zal door hen dan ook gewraakt worden." Dat met de afwijzing om opnames te mogen maken van de zitting het recht op de vrijheid van nieuwsgaring niet is geborgd, is zonder een nadere toelichting van verzoekers hierop niet gebleken.

Ten aanzien van het beroep op artikel 6 lid 3 sub b EVRM overweegt de rechtbank dat dit ziet op een strafproces. Niet gesteld noch gebleken is dat sprake is van schending van het eerste lid van artikel 6 EVRM. Vanwege de verklaring van wrakende partij dat zij iedere rechter zullen wraken, vindt er toepassing van artikel 39 lid 4 Rv plaats (misbruikbepaling, volgend wrakingsverzoek wordt niet behandeld).

2.1. Voorts is het recht van verzoekers op de vrijheid van nieuwsgaring niet geborgd, door de afwijzing van het verzoek van de rechter om beeld- of geluidsopnames te mogen maken van de zitting. Verzoekers doen daarbij tevens een beroep op hetgeen is bepaald in artikel 6, lid 3 sub b van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), waaruit volgt dat alle middelen mogen worden ingezet voor een eerlijk proces. Verzoekers wilden daarnaast beeld-/geluidsopnames van de zitting maken om een instructiefilm te kunnen maken voor andere burgers en tevens om na afloop van de zitting te kunnen controleren of de inhoud van het proces-verbaal van de zitting klopt. Nu de rechter niet heeft toegestaan dat er opnames gemaakt mochten worden tijdens de zitting, riekt dit naar een gebrek aan de wil om transparant te zijn. Iedere rechter die verzoekers weigert opnames te maken van de zitting zal door hen dan ook gewraakt worden.

3.3. Ten aanzien van de klacht van verzoekers dat met de afwijzing om opnames te mogen maken van de zitting hun recht op de vrijheid van nieuwsgaring niet is geborgd overweegt de rechtbank het volgende. Verzoekers hebben verklaard dat ze opnames wilden maken van de zitting om een instructiefilm te maken en later door de rechtbank opgemaakte stukken te kunnen controleren met hetgeen ter zitting blijkens hun eigen opname is gezegd. De rechtbank ziet zonder een nadere toelichting van verzoekers hierop, welke niet door hen is gegeven, niet in op welke wijze daarmee hun recht op vrije nieuwsgaring is geschonden. Verzoekers hebben hun standpunt niet, althans onvoldoende geconcretiseerd. Ook deze stelling kan derhalve geen grond voor wraking opleveren.

3.4. Voorts doen verzoekers een beroep op artikel 6 lid 3, sub b EVRM. Voor zover verzoekers verwijzen naar artikel 6 lid 3 sub b EVRM overweegt de rechtbank dat hierin is bepaald dat een ieder tegen wie vervolging is ingesteld - onder meer – het recht heeft om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Dit lid ziet echter op een strafproces waarin een burger door de overheid wordt vervolgd. De onderhavige procedure waarbij verzoekers betrokken zijn, is echter geen straf- maar een burgerlijk proces. Het eerste lid van artikel 6 EVRM gaat wel over het burgerlijk proces, maar niet is gesteld of gebleken dat dat sprake is van een voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek relevante schending van het bepaalde in dit lid. Los daarvan bevat de door verzoekers genoemde klacht geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de rechtbank vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.

3.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek moet worden afgewezen.

3.6. Verzoekers hebben ter zitting van de wrakingskamer van 9 december 2013 verklaard dat ze iedere rechter zullen wraken die geen toestemming geeft tot het maken van opnames tijdens de zitting. Deze stelling leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verzoekers het middel van wraking gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.