DOSSIERS
Alle dossiers

Vormmerk  

IEF 14475

Gerecht EU: Foto's van grashalm-wodka-fles van vier invalshoeken

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-235/12 (Grasspriet in een fles)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Normaal gebruik van ouder nationaal merk van grashalm in een fles. Aanvraag voor "een groen-bruinachtige grashalm die in een fles staat, waarbij de lengte van de grashalm overeenkomt met ongeveer drie vierde van de hoogte van de fles." De oppositie-afdeling wijst de oppositie af: de aanwezigheid van het etiket met de term „żubrówka” en de afbeelding van een bizon wijzigde het onderscheidend vermogen van dit merk in de vorm waarin het was ingeschreven. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van OHIM, omdat bewijs die voor het eerst voor Kamer zijn overgelegd met foto's uit vier verschillende invalshoeken niet zijn onderzocht en daarvoor geen motivering is gegeven.

41      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster met haar derde middel, dat is gebaseerd op schending van artikel 75 en artikel 76, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, in wezen aanvoert dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door bewijzen die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, met name de afbeeldingen die een fles wodka met de vermelding „Żubrówka” uit vier verschillende invalshoeken tonen, te weten niet alleen de voorkant, maar ook de achterkant en de zijkant, niet te onderzoeken en door op dit punt geen enkele motivering te verstrekken.

55 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep enkel rekening heeft gehouden met de door verzoekster voor de oppositieafdeling overgelegde bewijzen, en dat zij haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, in het bijzonder de verklaring van K. en de daarbij gevoegde foto’s, de Franse persberichten en de uittreksels uit fora op Franse internetsites.

61 In casu dient evenwel te worden vastgesteld dat de kamer van beroep de haar verleende beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, en dat zij op dit punt geen enkele motivering heeft verstrekt. Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door het gebruik van de term „met name” in punt 13 van de bestreden beslissing, daar deze niet kan gelden als objectieve en gemotiveerde uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid teneinde dergelijke bewijzen buiten beschouwing te laten.

69 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep, door niet op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot de inaanmerkingneming van de bewijzen van gebruik van het oudere Franse driedimensionale merk die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 alsmede, gelet op het aldus vastgestelde motiveringsgebrek, artikel 75 van dezelfde verordening heeft geschonden.

100    Gelet op de voorgaande overwegingen dient te worden geoordeeld dat het derde middel gegrond is, voor zover de kamer van beroep heeft nagelaten op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen om te beslissen of rekening diende te worden gehouden met de extra bewijzen die voor het eerst voor haar werden overgelegd, na het verstrijken van de door de oppositieafdeling gestelde termijn.

IEF 14474

Gerecht EU: Doos met 18 chocolaatjes geen merk

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-440/13 (Doos met chocolaatjes)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Absolute weigeringsgrond. Millano heeft 3D-merk voor een doos met chocolaatjes aangevraagd. De onderzoeker heeft het merk geweigerd, vanwege het ontbreken van onderscheidend vermogen. Vereenvoudigde geometrische vormen worden over het algemeen voor chocolade producten gebruikt en de vierkante chocolaatjes wijken niet significant af van wat in de markt gebruikelijk is. De combinatie van 18 blijkbaar loszittende, vierkante chocolaatjes, in drie rijen van zes, is te banaal. Het beroep wordt afgewezen.

 23      La chambre de recours, à l’issue d’une analyse de la marque demandée, prise en chacun de ses éléments, à savoir, un groupe de cubes et un support moulé, puis en la combinaison desdits éléments, a conclu que cette marque était dépourvue de caractère distinctif. La chambre de recours a ainsi relevé que cette marque, à savoir un signe tridimensionnel résultant de la combinaison de 18 cubes d’apparence chocolatée, non reliés entre eux, de base carrée et de côtés en forme de trapèze, et d’un support moulé comportant 18 creux ayant chacun la forme d’un chocolat, disposés en trois rangées de six creux chacune, était banale et dépourvue de tout élément de nature à lui permettre de jouer, auprès du public pertinent, un rôle d’indication d’origine commerciale.

24      La requérante n’avance aucun argument de nature à contredire cette appréciation.

25      S’agissant, tout d’abord, de l’argument selon lequel la chambre de recours aurait dû examiner si la marque demandée divergeait de manière significative de la norme et des habitudes du secteur, c’est à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il était notoire que les formes géométriques simplifiées étaient généralement utilisées comme formes pour des produits en chocolat et que, par conséquent, les cubes qui constituaient un élément de la marque demandée ne se démarquaient pas significativement de la norme ou des habitudes du secteur. S’agissant de l’élément formé du support moulé, c’est également à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il constituait un mode habituel de présentation d’un nombre déterminé de petits chocolats et que le fait de présenter des petits chocolats dans un support extrudé avec des creux pour les accueillir, en trois rangées parallèles de six chocolats, était banal et habituel. Dans son appréciation globale de la marque, la chambre de recours a correctement conclu à l’absence de caractère distinctif.

Op andere blogs:
Marques

IEF 10734

Overzicht merkenrechtpraktijk HvJ EU

Dit overzicht zal het komende jaar dienst doen als living document met voor de praktijk relevante rechtspraak van het HvJ EU vanaf voorjaar 2010, inclusief conclusies en aanhangige prejudiciële vragen. Steeds als er arresten zijn gewezen, conclusies zijn genomen of verzoeken zijn neergelegd wordt dit overzicht bijgewerkt (in deze serie: auteursrecht, modellenrecht, merkenrecht, octrooirecht en reclamerecht).

Inhoudsopgave
A. HvJ EU
B. Gerecht EU
C. Conclusies AG HvJ EU
D. Aanhangige prejudiciële vragen
E. Hogere voorziening (verzoek)
F. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)
G. Aanhangig bij het Gerecht EU

A. HvJ EU
1. HvJ EU 8 juli 2010, zaak C-558/08; IEF 8965 (Portakabin  tegen Primakabin)
Gebruik niet legitiem wanneer het onmogelijk of moeilijk is om te weten of de waren of diensten afkomstig zijn van de merkhouder of een ander.
2. HvJ EU 29 juli 2010, zaak C-214/09P; IEF 9021 (Anheuser-Busch Inc. tegen Budvar)
Bewijs van vernieuwing van de registratie was niet nodig
3. HvJ EU, 2 september 2010, zaak C-254/09P; IEF 9061 (Calvin Klein)
Letters CK zijn niet dominerend, kwade opzet door prominent gebruik speelt geen rol.
4. HVJ EU 14 september 2010, zaak C-48/09P; IEF 9083 (Lego tegen Mega Brands Inc.)
Lego-blokje kan geen vormmerk zijn; vorm van de waar is noodzakelijk om een technische uitkomst te krijgen
5. HvJ EU 22 december 2010, zaak C-120/08; IEF 9323 (Bayerischer Brauerbund tegen Bavaria)
Inschrijving valt tussen indiening en bekendmaking geografische oorsprongsbenaming, inwerkingtreding registratie telt (oude verordening)
6. HvJ EU 13 januari 2011, zaak C-92/10P; IEF 9344 (Media-Saturn)
Beeldmerk “slogan” Best Buy mist onderscheidend vermogen.
7. HvJ EU 29 maart 2011, zaak C-96/09P; IEF 9505 (Anheuser-Busch Inc tegen Budějovický Budvar)
Oppositie op basis van een ander teken en de beschermde oorsprongsbenaming.
8. HvJ EU 12 april 2011, zaak C-235/09; IEF 9546 (DHL tegen Chronopost)
(Dreigend) inbreukverbod op een gemeenschapsmerk sterkt zich uit tot het gehele grondgebied van de Europese Unie, in bepaalde gevallen beperkt.
9. HvJ EU 16 mei 2011, zaak C-429/10P;IEF 9811 (X Technology Swiss)
Merk is niet onderscheidend, omdat oranje vlakken samenvalt met het uiterlijk van de aangeduide waar (sokken)
10. HvJ EU 19 mei 2011, zaak C-308/10; IEF  9679 (Union Investment)
Discretionaire bevoegdheid bij de beoordeling of stukken te laat zijn ingediend
11. HvJ EU 16 juni 2011, zaak C-317/10P; IEF 9792 (Union Investmen/ UniCredito)
Associatie van voorvoegsel met een oudere merkenserie
12. HvJ EU 5 juli 2011, zaak C-263/09P; IEF 9885 (Elio Fiorucci)
Vordering tot nietigverklaring op grond van "recht op naam" volgens nationaal recht. Gerecht EU bevoegd OHIM te herzien.
13. HvJ EU 12 juli 2011, zaak C-324/09; IEF 9961 (l'Oréal e.a. tegen eBay e.a.)
Bepaalde vormen wederverkoop merkproducten op online marktplaats kwalificeren als merkinbreuk, aansprakelijkheid online marktplaatsen
14. HvJ EU 14 juli 2011, zaken C-4/10 en C-27/10; IEF 9945 (Bureau national interprofessionel du Cognac tegen Gust. Ranin Oy)
Geografische bescherming en merkenrecht: alleen als er echte cognac in zit.
15. HvJ EU,14 juli 2011, zaak C-46/10; IEF 9944 (Viking Gas tegen Kosan Gas)
De merkhouder van gasflessen kan zich in beginsel niet verzetten tegen het navullen van die flessen door derden.
16. HvJ EU 28 juli 2011, gevoegde zaken C-400/09 en C-207/10; IEF 10018 (Orifarm en Paranova tegen MSD)
Uitleg ompakkingsjurisprudentie
17. HvJ EU 22 september 2011, zaak C-482/09; IEF 10213 (Budvar tegen Anheuser-Busch)
Hof beantwoord vragen over gedoogbepaling merkenrichtlijn en eerlijk parallel gebruik van twee identieke merken en eerlijk parallel gebruik van twee identieke merken.
18. HvJ EU 30 september 2011 zaak C-541/10P, IEF 10368 (Quinta do Portal)
Hogere voorziening na T-369/09. Beschrijvende elementen aan het eind van merken is niet dominant en de combinatie van twee woorden is samen logisch en conceptueel voor het product
19. HvJ EU 10 november 2011, zaak C-88/11P; IEF 10465 (LG Electronics)
Hogere voorziening na T-497/09. In CTM registratie is de beschrijving is te lovend en een overdrijving van de werkelijke mogelijkheden.
20. HvJ EU 1 december 2011, zaken C-446/09 en C-495/09; IEF 10604 en IEF 10605 (Philips en Nokia)
Vervaardigingsfictie n.v.t. bij goederen in transit
21. HvJ EU 1 december 2011, zaak C-222/11; IEF 10730 (Longevity Health Products tegen  Performing Science LLC)
Vaklieden en lekenpubliek kennen het verschil tussen merk en chemische formule.
22. HvJ EU 15 december 2011, zaak C-119/10; IEF 10674 (Frisdranken Industrie Winters tegen Red Bull)
Diensten bestaande in het enkele afvullen van blikjes die van een als merk beschermd teken zijn voorzien, vormen geen gebruik van dit teken dat kan worden verboden.
23. HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-90/11 en C-91/11, IEF 11047 (Strigl tegen DPMA en Securvita tegen Öko-Invest)
Over de nevenschikking van een beschrijvend woord en een niet-beschrijvende lettercombinatie die elkaars betekenis verduidelijken.
24. HvJ EU 19 april 2012, zaak C-523/10, IEF 11205 (Wintersteiger)
Rechterlijke bevoegdheidsvraag rondom Adwords: waar merk is ingeschreven of adverteerder is gevestigd
25. HvJ EU van 16 februari 2012, zaak C-100/11P; IEF 11290 (Rubinstein en L'Oreal tegen OHIM)
Nietigverklaring van de gemeenschapsmerken „BOTOLIST” en „BOTOCYL” op grond van bekend merk „BOTOX”.
26. HvJ EU 10 mei 2012, zaak C-368/10; IEF 11305 (EC tegen Koninkrijk der Nederlanden)
Een aanbestedende dienst moet niet naar bepaalde milieukeuren verwijzen, maar gedetailleerde specificaties gebruiken.
27. HvJ EU 24 mei 2012, zaak C-98/11P; IEF 11348 (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli tegen OHIM)
Ontbreken onderscheidend vermogen. Weigering van een vormmerk op een chocoladehaas met rood halsbandje.
28. HvJ EU 24 mei 2012, zaak C-196/11 P, IEF 11349 (Formula One Licensing tegen OHIM)
Noch het BHIM noch het Gerecht is bevoegd om de geldigheid ter discussie te stellen van nationale merken.
29. HvJ EU 19 juni 2012, zaak C-307/10; IEF 11454 (CIPA, IP Translator)
De mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid die vereist is wat de omschrijving van de door een merk bestreken waren of diensten betreft.
30. HvJ EU 28 juni 2012, zaak C-306/11 P, IEF 11496 (XXXLutz Marken GmbH tegen OHIM)
Natura selection heeft een zwak onderscheidend vermogen, dominante deel van een woordbestanddeel.
31. HvJ EU 28 Juni 2012, zaak C-599/11 (Tofutown.com GmbH tegen Meica GmbH)
Tofu vs Curry (hogere voorziening)
32. Schriftelijke opmerkingen door de Europese Commissie in zaak C-2/12, IEF 11398 (Trianon Productie B.V. tegen Revillon Chocolatier Spa) 2 april 2012, D2722.
Een vorm kan wezenlijk waarde aan de betrokken waar geven, maar dit kan hooguit een nuttig beoordelingselement zijn.
33. HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-311/11P; IEF 11575 (Smart Technologies)
Inzake de analyse en het onderscheidend vermogen.
34. HvJ EU 19 juli 2012, zaak C-376/11; IEF 11602 (Pie Optiek)
Lastgeving, persoon die slechts gemachtigd is om een domeinnaam te registreren, is "geen licentiehouder van oudere rechten"
35. HvJ EU 6 september 2012, zaak C-96/11P, IEF 11727 (Storck tegen OHIM)
Geen onderscheidend vermogen chocolademuis vormmerk, hogere voorziening afgewezen.
36. HvJ EU 6 september 2012, zaak C-327/11P, IEF 11728 (US Polo Association)
Inzake foutieve interpretatie en toepassing van de wet en het verwarringsgevaar.
37. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-101/11P en , IEF 11890 (Neuman en Galdeano del Sel / Baena Grup, BHIM tegen Baena Grupo)
Begrip geïnformeerde gebruiker dient als een tussencategorie bij modellen en merkenrecht
38. HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-553/11, IEF 11926 (Bernhard Rintisch tegen Klaus Eder)
De omstandigheden waaronder een CTM gewoon wordt gebruikt.
39. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-385/10, IEF 11887 (Elenca Srl tegen Ministero dell'Interno)
Voor de bouw bestemde producten automatisch de voorwaarde geldt dat deze producten het EG-merkteken dragen.
40. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-101/11P en C-102/11P, IEF 11890 (Neuman en Galdeano del Sel / Baena Grup, BHIM tegen Baena Grupo)
Vordering tot nietigverklaring van een model wegens strijd met een ouder Gemeenschapsmerk. Gerecht oordeelt dat het latere model een andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker. Begrip geïnformeerde gebruiker dient als een tussencategorie. Geen verkeerde maatstaf: indirecte vergelijking ouder merk en jonger model.
41. HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-37/11, IEF 11904 (Commissie tegen Tsjechische Republiek)
"Smeerbare boter" mag niet onder de naam 'boter' de markt op.
42. HvJ EU 25 oktober 2012, zaak C-553/11, IEF 11926 (Rintisch tegen Eder)
Gebruik van een merk in een vorm die afwijkt van de registratie is toegestaan.
43. HvJ EU 19 december 2012, zaak C-149/11, IEF 12154 (Leno Merken B.V. tegen Hagelkruis Beheer B.V.)
Normaal gebruik van een gemeenschapsmerk moet worden geabstraheerd van de grenzen van het grondgebied van de lidstaten.
44. HvJ EU 22 januari 2012, zaak T-225/06 RENV, IEF 12253 (Budějovický Budvar/OHMI - Anheuser-Busch (BUD))
Het merk BUD kan worden geregistreerd als merk vanwege het onbeduidende gebruik in Frankrijk en Oostenrijk van de oorsprongsbenaming BUD.
45. HvJ EU 21 februari 2013, zaak C-561/11, IEF 12362 (Fédération Cynologique Internationale)
Optreden tegen derde, houder van jonger gemeenschapsmerk, zonder eerst een nietigverklaring.
46. HvJ EU 18 april 2013, zaak C-12/12, IEF 12574 (Colloseum Holding) - dossier
Normaal gebruik. Merk dat uitsluitend als element van samengesteld merk of samen met ander merk wordt gebruikt.
47. HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-657/11, IEF 12849 (Belgian Electronic Sorting Technology) - dossier
In een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding, het gebruik van een domeinnaam en het gebruik van metatags in de metadata van een website onder het begrip „reclame” vallen zoals dit in deze bepalingen is gedefinieerd.
48. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-252/12, IEF 12883 (Specsavers tegen Healthcare) - dossier
Merk ingeschreven zonder kleur, maar gebruikt in een bepaalde kleur zodat die kleur bij een deel van het publiek met het merk geassocieerd is geraakt.
49. HvJ EU 19 september 2013, zaak C-661/11, IEF 13049 (Martin Y Paz Diffusion SA tegen David Depuydt) - dossier
Nationale regel die de merkhouder onrechtmatige uitoefening en misbruik van zijn recht verbiedt. Verbod op gebruik van het merk door de houder ten nadele van de derde.
50. HvJ EU 27 juni 2013, zaak C-320/12, IEF 12811 (Malaysia Dairy Industries tegen Ankenævnet for Patenter og Varemærker) - dossier
Nietigverklaring van de merkinschrijving van een plastic melkfles omdat de aanvrager het in het buitenland door een concurrent gebruikte oudere vergelijkbare merk kende.
51. HvJ EU 18 juli 2013, zaak C-621/11 P, IEF 12881 (New Yorker SHK Jeans/BHIM) - dossier
Normaal gebruik van het oudere merk. Inaanmerkingneming van extra bewijsmateriaal.
52. HvJ EU 16 januari 2014, zaak C-481/12, IEF 13462 (Juvelta) - dossier
Vrij verkeer van goederen verzet zich tegen nationaal edelmetalen waarborgmerk
53. HvJ EU 12 december 2013, zaaknr. C-445/12P, IEF 13335 (Rivella (BASKAYA)) - dossier
Eenheidsbeginsel van gemeenschapsmerk geldt niet absoluut.
54. HvJ EU 17 oktober 2013, zaak C-597/12P, IEF 13148 (Isdin/BHIM en Bial-Portela) - dossier
Weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen in een klasse.
55. HvJ EU 3 oktober 2013, zaak C-170/12, IEF 13101 (Pinckney tegen KDG Mediatech) - dossier
Bepaling van plaats waar schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
56. HvJ EU 3 oktober 2013, C-120/12P - dossier, C121/12P - dossier, C122/12P - dossier, IEF 13097 (Rintisch)
Precieze bewijsdocumenten voor instelling oppositie bekend geworden.
57. HvJ EU 19 september 2013, IEF 13049, zaak C-661/11 (Martin Y Paz Diffusion SA tegen David Depuydt)
Voor een lange periode gedeeld merkgebruik met een derde
58. HvJ EU 26 september 2013, zaak C-610/11P, IEF 13071 (Centrotherm Systemtechnik tegen BHIM en centrotherm Clean Solutions) - dossier
In aanmerking nemen bewijs is resultaat van objectieve en gemotiveerde uitoefening van beoordelingsvrijheid.
59. HvJ EU 26 september 2013, zaak C-609/11P, IEF 13070 (Centrotherm Systemtechnik tegen BHIM en centrotherm Clean Solutions) - dossier
Beroep procedure tot vervallenverklaring slaagt niet.
60. HvJ EU 3 oktober 2013, IEF 13097, C-120/12P
Precieze bewijsdocumenten ouder merk voor instelling oppositie bekend.
61. HvJ EU 17 oktober 2013, IEF 13148, zaak C-597/12P (Isdin/BHIM en Bial-Portela)
Weigeringsgrond motiveren voor elk van de groepen in een klasse.
62. HvJ EU 12 december 2013, IEF 13335 zaaknr. C-445/12P (Rivella (BASKAYA))
Eenheidsbeginsel van gemeenschapsmerk geldt niet absoluut
63. HvJ EU 16 januari 2014, IEF 13462, zaak C-481/12 (Juvelta)
Vrij verkeer van goederen verzet zich tegen nationaal edelmetalen waarborgmerk
64. HvJ EU 6 februari 2014, IEF 13513, zaak C-98/13 (Blomqvist tegen Rolex)
Bescherming op het ogenblik dat een in China gekocht goed op het grondgebied komt
65. HvJ EU 6 februari 2014, IEF 13512, zaak C-65/12 (Leidseplein beheer tegen Red Bull)
Gebruik te goeder trouw nog voordat het bekende merk is gedeponeerd
66. HvJ EU 13 februari 2014, IEF 13549, zaak C-31/13 P (Hongarije tegen Commissie)
Opname wijnnaam in E-Bacchus is geen appellabele maatregel
67. HvJ EU 6 maart 2014, IEF 13612, zaak C-409/12 (Backaldrin Österreich The Kornspitz Company)
Verwording tot soortnaam door nalaten verkopers te instrueren
68. HvJ EU 6 maart 2014, IEF 13616, gevoegde zaken C-337/12 P, C-338/12 P, C-339/12 P, C-340/12 P (Pi-Design e.a. / Yoshida Metal Industry)
Daadwerkelijk gebruik van geregistreerd vormmerk en technische uitkomst
69. HvJ EU 27 maart 2014, IEF 13693, zaak C-530/12P (BHIM tegen National Lottery Commission)
Over toegestaan ambtshalve onderzoek over het toepasselijk nationaal recht
70. HvJ EU 9 april 2014, IEF 13732, zaak C-583/12 (Sintax Trading)
Douaneautoriteiten kunnen op voorwaarde antipiraterijprocedure zelf inleiden
71. HvJ EU 8 mei 2014, IEF 13824, zaak C-591/12P (Bimbo/BHIM)
Onderdeel Doughnuts niet verwaarloosbaar in BIMBO DOUGHNUTS-merk
72. HvJ EU 8 mei 2014,  IEF 13836, zaak C-35/13 (ASSICA en Krafts Foods)
Geen communautaire bescherming niet-geregistreerde geografische benaming
73. HvJ EU 15 mei 2014, zaak C-97/12P, IEF 13849 (Vuitton Malletier / BHIM) - dossier
Toepassing van jurisprudentie 3D-vormmerken op 2D-representatie beeldmerk is toegestaan
74. HvJ EU 19 juni 2014, IEF 13958, gevoegde zaken C-217/13 en C-218/13 (Oberbank en Banco Santander)
HvJ EU: Inschrijving kleurmerk rood wanneer herkenningsgraad minstens 70 procent is
75. HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14031, zaak C-421/13 (Apple winkelinrichting)
Winkelinrichting Apple flagship store is een merk
76. HvJ EU 10 juli 2014, IEF 14030, zaak C-420/13 (Netto Marken Discount)
Diensten bij elkaar brengen, is ook een dienst
77. HvJ EU 18 september 2014, IEF 14209, C-205/13 (Hauck tegen Stokke)
Tripp Trapp-kinderstoel en de aard van de waar
78. HvJ EU 20 november 2014, IEF 14393, C-581/13P (GOLDEN BALLS)
OHIM moet opnieuw oordelen over GOLDEN BALLS en BALLON D'OR

B. Gerecht EU
1. Gerecht EU 6 oktober 2011, zaak T-508/08, IEF 10300 (Bang & Olufsen)
Potloodvormige speaker geeft een wezenlijke waarde aan de waar (en kan geen merk zijn)
2. Vijf chocolade-arresten; IEF 9296
Gerecht EU 17 december 2010, zaak T-13/09 (August Storck)
Geen onderscheidend vermogen chocolademuis vormmerk (hogere voorziening, hierboven nr. A.34.).
Gerecht EU 17 december 2010, zaak T-336/08 (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli I)
Gerecht EU 17 december 2010, zaak T-337/08 (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli II)
Gerecht EU 17 december 2010, zaak T-346/08 (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli III)
Gerecht EU 17 december 2010, zaak T-395/08 (Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli IV)
Geen onderscheidend vermogen vormmerk chocoladehaas met rood halsbandje / chocoladerendier / chocoladehaasrood bandje met belletje. Geen Unie-inburgering.
3. Gerecht EU 20 februari 2013, zaak T-224/11 en T-225/11, IEF 12361 (Caventa / OHMI - Anson's Herrenhaus (BERG)) en T-631/11 (Caventa / OHMI - Anson's Herrenhaus (B BERG))
De gelijkheid van het relevante publiek en de waren, waaronder sportkleding, leidt tot de conclusie dat sprake is van verwarringsgevaar.
4. Gerecht EU 20 februari 2-13 T-378/11, IEF 12361 (Langguth Erben / OHMI (MEDINET))
Van belang dat wanneer het oudere merk in kleur is geregistreerd, bij het vaststellen van gelijkheid met het basismerk, de aanvraag tot internationale inschrijving ook in kleur is.
5. Gerecht EU 21 februari 2013 T-427/11, IEF 12361 (Laboratoire Bioderma / OHMI - Cabinet Continental (BIODERMA))
Het het woordmerk "BIODERMA" heeft een beschrijvend karakter en onvoldoende onderscheidend vermogen voor waren en diensten in de klasse 5.
6. Gerecht EU 21 februari 2013, T-444/10, IEF 12361 (ESGE / OHMI - De'Longhi Benelux (KMIX))

C. Conclusies A-G HvJ EU
1.
2.
5.
6.
7.
8. Conclusie A-G 21 november 2013, zaak C-360/12, IEF 13271 (Coty Germany tegen First Note Perfumes) - dossier
Internationale bevoegdheid inzake namaak driedimensionaal merk.Geen bevoegdheid op basis van merkenverordening, wel op basis van de EEX-verordening. Uitlegging van artikel 93, lid 3, van Gemeenschapsmerkenverordening en artikel 5, lid 3, van EEX-verordening.

D. Aanhangige prejudiciële vragen
1. Vraag aan HvJ EU van 8 december 2011, zaak C-467/11, IEF 10487 (Audi/Volkswagen)
Hogere voorziening na T-318/09;  IEF 9897. Het beschrijvend karakter van TDI, fout ex 7(1)(c)?
2. Prejudiciële vragen HvJ EU 18 november 2013, zaak C-580/13, IEF 13461 (Coty Germany tegen Stadtsparkasse Magdeburg) - dossier
Over het bankgeheim en gegevensafgifte door banken bij merkvervalsing.
3. Prejudiciële vragen HvJ EU 10 oktober 2013, zaak C-535/13, IEF 13319 (Honda Giken Kogyo tegen Patmandi) - dossier
Over parallelimport van buiten de EER en internationale uitputting.
4. Prejudiciële vragen BGH 17 oktober 2013, I ZR 51/12, IEF 13221 (Davidoff Hot Water)
Vragen over het bankgeheim en gegevensafgifte door banken bij merkvervalsing.
5. Prejudiciële vragen gesteld HvJ EU 16 december 2013, IEF 13594, zaak C-20/14 (BGW Marketing- & Management-Service)
Over lettercombinaties en de toevoeging van beschrijvende woordcombinaties
6. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 27 januari 2014, IEF 14078, zaak C-215/14 (Nestlé)
Over drie wezenlijke kenmerken van Kit Kat-vingers
7. Prejudiciële vragen door Hof van Beroep Brussel 17 maart 2014, IEF 13868 (Loutfi Management IP tegen AMJ Meatproducts en Halalsupply)
Over relevantie van uitspraak en betekenis van Arabische woorden in Gemeenschapsmerkenrecht
8. Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 maart 2014, IEF 13872, zaak C-125/14 (Iron & Smith tegen Unilever)
Volstaat bekend merk in één lidstaat?

E. Hogere voorziening (verzoek)
1. Dossier van HvJ EU 20 april 2011, zaak C-191/11P, hogere voorziening na Gerecht EU T-213/09 (Yorma/Norma)
Dominantie woordelement in een beeldmerk waarin een letter Y op drie lijnen die aan muzikale notenbalk doet denken en een sterk uitgesproken kleurgebruik heeft.
2. Dossier van HvJ EU 28 april 2011, zaak C-198/11, hogere voorziening na T-194/09 (Lan Airlines)
De perceptie van acroniem van het woordelement
3. Dossier van HvJ EU 20 juni 2011, zaak C-307/11P, hogere voorziening na T-202/09 (Deichmann)
Inzake het onderscheidend vermogen van een beeldmerk.
4. Dossier van HvJ EU 28 juni 2011, zaak C-328/11P; hogere voorziening na T-209/09, IEF 9606 (Alder tegen Halder)
Inzake de herziening van de claim voor een nietigheidsbesluit.
5. Dossier van HvJ EU 29 juni 2011, zaak C-334/11 P; hogere voorziening na T-466/08, IEF 9606 (Lancôme tegen Focus Magazine)
Inzake het tijdstip van registratie en verwarringsgevaar met een ouder CTM, 43(2) en (3) CTM Regulation.
6. Dossier van HvJ EU 6 juli 2011, zaak C-354/11, hogere voorziening na T-187/10; IEF 9640 (Emram tegen Gucci)
Inzake verwarringsgevaar, onjuiste toepassing van jurisprudentie en inbreuk gelijkheidsbeginsel
7. Dossier van HvJ EU 29 juli 2011, zaak C-406/11, hogere voorziening na T-145/08; IEF 9658 (Atlas Transport tegen Atlas Air)
Over inbreukcriteria en de registratie van een CTM, 20(7) Rules, en 59 en 60 CTM Regulation.
8. Dossier van HvJ EU 24 november 2011, zaak C-688/11P, hogere voorziening na T-290/09 (Omnicare/Astallas Pharma)
Over normaal gebruik en kostenloze diensten
9. Dossier van HvJ EU 24 november 2011, zaak C-582/11P, hogere voorziening na T-201/09, IEF 10203 (Rügen Fisch/Schwaaner Fischwaren)
Niet beschrijvend: Gemiddelde consument kent niet de Latijnse taal, noch zoölogische vakterm "Scomber"
10. Dossier van HvJ EU 19 december 2011, zaak C-649/11P, hogere voorziening na Gerecht EU T-421/10 (Vitivinícola Arousana/OHIM)
Motiveringsplicht niet nagekomen. Recht op eerlijk proces, artikel 6 EVRM.
11. Dossier van HvJ EU 11 januari 2012, zaak C-14/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-313/10, IEF 10464 (Shah en Shah tegen Three-N-Products Private)
Over het verschil dat "niet van dien aard is dat het de aandacht van de consument trekt"
12. Dossier van HvJ EU 26 januari 2012, zaak C-41/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-216/10, IEF 10540 (Monster Cable Products tegen OHIM/Live Nation)
Verzuim om rekening te houden met de "gemiddelde gespecialiseerde gebruiker in het Verenigd Koninkrijk"
13. Dossier van HvJ EU 16 januari 2012, zaak C-21/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-363/10, IEF 10500 (Abbott Laboratories tegen OHIM)
Vanwege het beschrijvende karakter van het teken RESTORE gezien het relevante publiek (gebruikers van medische en chirurgische instrumenten).
14. Dossier van HvJ EU 27 januari 2012, zaak C-42/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-434/10, IEF 10501 (Václav Hrbek tegen OHIM)
De begrippen 'global assessment' en 'overall impression'
15. Dossier van HvJ EU 30 november 2011, zaak C-611/11P, hogere voorziening na Gerecht EU T-174/10, IEF 10211 (Ara AG tegen OHIM/ Allrounder)
Inzake een A met twee hoornen, relevante publiek, vergelijking vd tekens en verwarringsgevaar.
16. Dossier van HvJ EU 6 december 2011, zaak C-624/11 P, hogere voorziening na Gerecht EU T-403/10, IEF 10239 (Brighton Collectibles tegen OHIM/Felmar)
Inzake een Geschäftsabzeichen, het ingediende bewijs en beslissing mbt nationaal recht inzake 'passing off'.
17. Dossier van HvJ EU 29 mei 2012, zaak C-266/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-227/09 (Majtcak tegen Feng Shen)
Uitleg van het begrip "kwader trouw" en selectieve beoordeling van het overlegde bewijs.
18. Dossier van HvJ EU 30 mei 2012, zaak C-268/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-288/08 (Cadila Healthcare tegen OHIM)
Vernietiging, het Gerecht heeft er geen rekening mee gehouden dat voor de verkoop van farmaceutische producten het optreden van vakmensen vereist is.
19. Dossier van HvJ EU in zaak C-346/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-546/10 (DMK Deutsches Milchkontor)
Merk dient te worden beoordeeld in de afwijkende schrijfwijze (in hoofdletters) en volgens Spaans taalgevoel is klemtoon op tweede lettergreep uitgesloten
20. Dossier van HvJ EU in zaak C-341/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-101/11 (Mizuno tegen BHIM)
Zwaartepunt van de merken ligt in hun grafische (G, +, pijlsymbool) en niet in hun fonetische verschijningsvorm
21. Dossier van HvJ EU in zaak C-357/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-580/10 (Wohlfahrt tegen BHIM)
Kindertraum - door een teleologische uitlegging wegnemen door te interpreteren in de zin van bepalingen uit het nationale merkenrecht.
22. Dossier van HvJ EU in zaak C-354/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-110/11 (ASA SP Z.O.O.)
FEMINATAL - onjuiste toepassing criterium gemiddelde consument, niet ernstig en grondig onderzoek.
23. Dossier van HvJ EU in zaak C-294/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-369/10 (You-Q)
o.a. Geen juiste toepassing INTEL-arrest
24. Dossier van HvJ EU in zaak C-379/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-557/10 (Arav/H.Eich)
Familienaam, niet voornaam, is het wezen van het merk en geringe waarde van een punt (in teken H.EICH)
25. Dossier van HvJ EU in zaak C-337/12P, C-338/12P, C-339/12P, C-340/12P hogere voorzieningen na o.a. Gerecht EU T-331/10 (PI-Design, Bodum e.a.)
Onjuiste toepassing artikel 7(1)(e)(iii)
26. Dossier van HvJ EU in zaak C-410/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-470/09 (Medi GmbH)
Over de registratie van 'medi' als merk
27. Dossier van HvJ EU in zaak C-383/12P, hogere voorziening na Gerecht EU T-570/10 [IEF 11342] (Environmental Manufacturing)
Over een jonger merk dat de identiteit van het oudere merk laat afbrokkelen en aan impact op publiek inboet.
28. Dossier van HvJ EU in zaak C-393/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11421] (Organismos Kypriakis Galaktokomikis Viomichanias/BHIM)
Inzake de weigering van de registratie van "Hellim" als merk (beschrijvend voor zachte kaas uit een Cypriotische regio)
29. Dossier van HvJ EU C-524/12 P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11779] (TeamBank/OHIM)
Duidelijk zichtbaar visueel verschil tussen beeldtekens "f@ir Credit" en "FERCREDIT".
30. Dossier van HvJ EU, zaak C-530/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11779(C)] (National Lottery Commission)
Schending van het recht van het BHIM om te worden gehoord, kennelijke en innerlijke tegenstrijdigheid.
31. Dossier van HvJ EU, zaak C-558/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11779(J)] (Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co KG, Lidl Stiftung)
Is het toegenomen onderscheidend vermogen voor de beslissing irrelevant?
32. Dossier van HvJ EU in zaak C-584/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11799 (D)] (El Corte Inglés tegen Pucci International)
Geen normaal gebruik wanneer een merk enkel op foto's voorkwam.
33. Dossier van HvJ EU in zaak C-582/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11799 (E)] (EL CORTES INGLES S.A.
Bewijs overlegging volledige en originele versie van brochures, tijdschriften of afschriften en overeenstemming met voor- en familienamen.
34. Dossier van HvJ EU, in zaak C-578/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11799 (F)], (EL CORTES INGLES S.A.)
Verwarring tussen "EMIDIO TUCCI" en "E. TUCCI" en het aangevraagde litigieuze gemeenschapsmerk "PUCCI".
35. Dossier van HvJ EU 8 februari in zaak C-70/13P, Hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 12031 (B)] (Getty Images v OHIM) PHOTOS.COM mist het noodzakelijke minimale onderscheidend vermogen.
36. Dossier van HvJ EU in zaak C-608/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11852 (C)], (Greinwald tegen BHIM)
Conceptuele overeenstemming van de woorden STAR "foods" en STAR "snacks".
37. Dossier van HvJ EU, in zaak C-422/12P, hogere voorziening na Gerecht EU [IEF 11557] , (Industrias Alen tegen The Clorox Company)
Bestaan van co-existentieovereenkomsten en onjuiste vergelijking CLOROX en CLORALEX.

F. Verder in de pijplijn (vragen nog niet definitief gesteld)
In dit overzicht nog niet bekend.
Tipt u de redactie via redactie@ie-forum.nl

G. Aanhangig bij het Gerecht EU
In dit overzicht nog niet bekend.
Tipt u de redactie via redactie@ie-forum.nl

IEF 14409

Gerecht EU: Inschrijving Rubik's Cube is geldig 3D-merk

Gerecht EU 25 november 2014, IEF 14409, zaak T-450/09 (Simba Toys / BHIM)
3D-merk. Absolute weigeringsgronden. Geen teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm die door de aard van de waar wordt bepaald. Uit het persbericht: De inschrijving van de vorm van de Rubik’s Cube als gemeenschapsmerk is geldig. De grafische voorstelling van deze kubus bevat geen technische oplossing die in de weg staat aan de bescherming ervan als merk.

In de eerste plaats stelt het Gerecht vast dat de wezenlijke kenmerken van het litigieuze merk enerzijds de kubus als zodanig en anderzijds de roosterstructuur op elk vlak van deze kubus zijn. Volgens het Gerecht doelen de dikke zwarte lijnen die deel uitmaken van deze structuur en die te zien zijn op de drie voorstellingen van de kubus doordat de binnenkant van elk vlak van de betrokken kubus in vakjes is verdeeld, geenszins op een draaivermogen van de individuele elementen van de kubus en vervullen deze zwarte lijnen dus geen enkele technische functie.

Het draaivermogen van de verticale en horizontale lijnen van de rasters van de Rubik’s Cube vloeit immers niet voort uit de zwarte lijnen en evenmin uit de roosterstructuur, maar uit een intern mechanisme van de kubus, dat onzichtbaar is op de grafische voorstellingen ervan. Bijgevolg kan de inschrijving van de vorm van de Rubik’s Cube als gemeenschapsmerk niet worden geweigerd op grond dat deze vorm een technische functie heeft.

In de tweede plaats wijst het Gerecht erop dat het betrokken merk de houder ervan niet in staat stelt om derden te verbieden, alle soorten driedimensionale puzzels met een draaivermogen in de handel te brengen. Het Gerecht beklemtoont dat het handelsmonopolie van de houder zich beperkt tot driedimensionale puzzels met de vorm van een kubus op de vlakken waarvan een roosterstructuur is aangebracht.

In de derde plaats is het Gerecht van oordeel dat de kubus met roosterstructuur die het betrokken merk vormt, zich aanzienlijk onderscheidt van de weergaven van andere op de markt beschikbare driedimensionale puzzels. Deze kubus met roosterstructuur heeft dus een onderscheidend vermogen dat de consument in staat stelt, de producent van de waar waarvoor het merk is ingeschreven, te identificeren.

54      Verder is dit betoog in elk geval ongegrond. Zoals interveniënte in haar schrifturen en ter terechtzitting heeft beklemtoond, is het immers volstrekt mogelijk dat een kubus waarvan met de vlakken of andere elementen draaibewegingen kunnen worden uitgevoerd, geen zichtbare scheidingslijnen bevat. Er is dus geen noodzakelijk verband tussen enerzijds een dergelijk eventueel draaivermogen of zelfs een andere mogelijkheid om bepaalde elementen van de betrokken kubus te bewegen, en anderzijds de aanwezigheid, op de vlakken van die kubus, van dikke zwarte lijnen of, a fortiori, van een roosterstructuur als die welke voorkomt op de grafische voorstellingen van het litigieuze merk.

55      Ten slotte dient eraan te worden herinnerd dat het litigieuze merk werd ingeschreven voor „driedimensionale puzzels” in het algemeen, te weten zonder deze te beperken tot dergelijke puzzels met een draaivermogen, die slechts één specifiek type tussen vele andere zijn. Voorts dient erop te worden gewezen dat interveniënte, zoals zij ter terechtzitting in antwoord op een vraag van het Gerecht heeft bevestigd, bij haar inschrijvingsaanvraag geen beschrijving heeft gevoegd waarin zij heeft gepreciseerd dat de betrokken vorm een draaivermogen had.

126    Hieraan kan niet worden afgedaan door het argument dat verzoekster ter onderbouwing van het vierde onderdeel van het zesde middel aanvoert en volgens hetwelk het BHIM geen rekening heeft gehouden met het „toekomstig openbaar belang” dat erin bestaat dat derden hun eigen kubussen met de afmetingen „3 x 3 x 3” in de handel kunnen brengen en in hun marketingdocumenten kunnen weergeven. Zoals voortvloeit uit de in punt 64 supra uiteengezette overwegingen kan de houder van het litigieuze merk dit laatste niet aanvoeren om derden te verbieden, met name driedimensionale puzzels in de handel te brengen die de vorm van een dergelijke kubus hebben, maar waarvan de vlakken geen roosterstructuur bevatten of een ander soortgelijk patroon waardoor dit merk het voorkomen van een „zwarte kooiconstructie” verkrijgt.

138    Wat in casu artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 betreft, heeft de kamer van beroep in punt 23 van de bestreden beslissing erop gewezen dat het litigieuze merk niet in strijd was met deze bepaling door uitdrukkelijk te verwijzen naar de redenen die zij had uiteengezet in het kader van haar onderzoek van de toepassing van artikel 7, lid 1, sub b, van dezelfde verordening en door op te merken dat „behoudens bij voorkennis van de consument, [dit merk] niet [leek] op of [deed] denken aan een driedimensionale puzzel”.

Op andere blogs:
Abcor Rubik kubus vogelvrij? - auteursrecht als vangnet?
Hoogenraad & Haak

IEF 14389

Rode zool Louboutin is geen zuiver kleur-, maar een beeldmerk

Hof van Beroep Brussel 18 november 2014, IEF 14389 (Louboutin tegen Van Dalen)
Uitspraak ingezonden door Thierry van Innis, Van Innis & Delarue en Jesse Hofhuis, Hofhuis Alkema Groen. Merkenrecht. 2.20 lid 1 onder a BVIE. Hoger beroep richt zich tegen IEF 13703 waarin het rode zoolmerk van Louboutin nietig is verklaard. Het Hof verklaart de eerdere vordering tot nietigverklaring van het merk ongegrond en stelt vast dat Van Dalen inbreuk maakt door het aanbieden van damesschoenen met hoge hakken die voorzien van een (quasi) identiek teken. Zij beveelt de staking op straffe van een dwangsom van 2.500 euro per schoen.

p. 28 Het betreft evenmin een zuiver kleurmerk.
In casu ontleent het als merk ingeschreven teken zijn onderscheidend vermogen (cfr. tevens infra) aan de plaats en de wijze waarop het wordt afgebeeld, zodat het als een beeldmerk dient te worden aangemerkt.
De rode kleur Pantone 18-1663TP is een element van het beeldmerk.

Het is niet omdat een beeldmerk op een vorm wordt aangebracht - in casu de zool van een schoen (zoals afgebeeld in de merkinschrijving) - dat het een vormmerk wordt.

p. 29 Louboutin stelt terecht dat er door de merkinschrijving geen bescherming voor een zool wordt opgeëist. De zool zelf waarop de kleur Rood Pantone 18-1663TP wordt aangebracht, is niet het voorwerp van het Beneluxmerk. Hetzelfde geldt voor de schoen zoals afgebeeld in de merkinschrijving. De merkinschrijving stelt uitdrukkelijk "le contour de la chaussure ne fait pas partie de la marque (...)" (voor vertaling zie feitenrelaas).

Alleen al om die reden kan Van Dalen geen nuttig middel putten uit artikel 2.28, lid 1. onder a) juncto artikel 2.1 lid 2 lid 2 BVIE om de nietigverklaring te vorderen van het Beneluxmerk van Louboutin.

26. Hoe dan ook, staat in casu voldoende vast dat het Beneluxmerk van Louboutin minstens na inschrijving, is ingeburgerd en daardoor onderscheidend vermogen heeft verkregen.
(...)
Dat andere ontwerpers van schoenen met hoge hakken (...) ook een rode kleur hebben aangebracht op de zool van bepaalde schoenen en daarmee een rode zool hebben gebruikt om, veelal incidenteel, een decoratief of bepaald visueel effect te bereiken, doet niets af aan het voortdurend gebruik door Louboutin van het teken dat als Beneluxmerk werd ingeschreven, als merk, op een consequente en zelfde wijze voor schoenen met hoge hakken.

Op andere blogs:
IE-Forum (T.F. Westenbroek) - Hof Brussel omarmt Louboutin en registergegevens BBIE
Legaltree - ‘De Louboutin schoenen met de rode zool’ – het sprookje zonder einde?
Bird Buzz - Rode zoolmerk van Christian Louboutin toch een geldig merk in de Benelux

IEF 14307

Recht op vernietiging van Techno buggy’s

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 oktober 2014, IEF 14307; ECLI:NL:RBDHA:2014:13292(Koelstra c.s. tegen Van Asten c.s.)
Auteursrecht. Merkenrecht. Onthoudingsverklaring. Misleidende reclame. Keywords. Koelstra is een onderneming die o.a. buggy’s (waaronder de ‘Limbo’) produceert en verkoopt. Van Asten exploiteert een winkel die babyartikelen verkoopt. Koelstra constateert een Techno Limbo buggy, waarop de Koelstra merken zijn aangebracht, wordt aangeboden via winkel en webshop. De voorzieningenrechter beveelt de misleidende mededelingen te staken, gebiedt tot rectificatie. De nog bestaande voorraad Techno buggy´s moet worden vernietigd op grond van de onthoudingsverklaring. Het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, vormt geen merkinbreuk.

4. De beoordeling
A. De Techno
4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanbieden en verhandelen van de Techno een inbreuk vormde op de Koelstra merken en op de auteursrechten van Koelstra. De voorzieningenrechter neem dat dan ook tot uitgangspunt. Ook is niet in geschil dat zowel Van Asten als Babysupershop de Techno hebben verhandeld. Uit de in 2.14. weergegeven onthoudingsverklaring volgt dat zij op 20 juni 2014 al hadden toegezegd, op verbeurte van een contractuele boete, dat zij die inbreuk gestaakt zouden houden. Gesteld noch gebleken is dat zij zich niet aan die toezegging hebben gehouden. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk (spoedeisend) belang zij nog heeft bij het gevorderde inbreukverbod, naast de verkregen onthoudingsverklaring. Gelet daarop vormt de inbreuk die met de Techno is gemaakt onvoldoende grond voor toewijzing van het door Koelstra c.s. gevorderde inbreukverbod jegens Van Asten en Babysupershop.

4.5. In de onthoudingsverklaring is ook toegezegd dat Van Asten en Babysupershop opgave zouden doen van hun leverancier, inkoop- en verkoopgegevens en winstgegevens. Blijkens de door Van Asten c.s. als productie 21 overgelegde correspondentie zijn Van Asten en Babysupershop die toezegging nagekomen. Koelstra c.s. heeft in dit kort geding ook niet duidelijk gemaakt welk spoedeisend belang zij op dit moment nog heeft bij het door haar gevorderde bevel tot opgave. Die vordering zal derhalve worden afgewezen.

4.6. Tijdens de zitting bleek dat de overeengekomen afgifte ter vernietiging van de beslagen en voorradige Techno buggy’s nog niet heeft plaatsgevonden. Koelstra c.s. heeft derhalve nog wel spoedeisend belang bij haar vordering tot (afgifte ter) vernietiging. Vast staat dat deze buggy’s inbreuk maken op de auteursrechten van Koelstra en de merkrechten van Tonqa en Simki. Op grond van zowel de onthoudingsverklaring van Van Asten c.s., als op grond van artikel 28 Auteurswet en/of de artikelen 14 en 102 GMVo jo. 2.22 Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BVIE) heeft Koelstra c.s. recht op (afgifte ter) vernietiging van de Techno buggy’s. Dat geldt niet alleen voor de Techno buggy’s die Van Asten thans in voorraad heeft, maar ook voor de hieronder te bespreken te retourneren buggy’s. De vordering tot vernietiging zal dan ook worden toegewezen, zoals in het dictum bepaald.

4.10. Met de hiervoor besproken rectificatie wordt in wezen deels voldaan aan de vordering tot het gelasten van een recall. Ter zitting heeft Koelstra c.s. erkend dat een volledige recall van de Techno buggy’s ondoenlijk is voor Van Asten en Babysupershop, omdat een groot deel van de Techno buggy’s over de toonbank is verkocht zodat de kopers niet bekend zijn. Gelet daarop en op de toewijzing van de rectificatie, is er naast de rectificatie onvoldoende grond voor toewijzing van een afzonderlijke recall.

B. De reclames van Van Asten c.s.


De gestelde misleidende reclames
4.14. Koelstra c.s. heeft onbetwist gesteld dat Van Asten c.s. dit type buggy van Koelstra, dat onderdeel uitmaakt van de nieuwste collectie, nimmer in haar assortiment heeft gehad, zodat zij deze evenmin in voorraad kan hebben gehad. Met de aanbieding van dit type buggy, voorzien van een afbeelding ervan en de tekst “beschikbaarheid: niet in voorraad”, wordt voorshands oordelend evenwel de suggestie gewekt dat Van Asten c.s. deze buggy wel in voorraad heeft gehad, dan wel dat deze buggy gekocht kan worden en geleverd kan worden zodra zij weer op voorraad is. Dit geldt temeer voor de advertentie op www.beslist.nl. Met Koelstra c.s. is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat deze uitingen om die reden misleidend zijn en derhalve in strijd zijn met artikel 6:194 sub c BW. Het argument van Van Asten c.s., dat zij wel een ouder model van de Simba Twin buggy in haar assortiment heeft gevoerd, doet aan het voorgaande niet af.

4.16. Met deze advertentie wordt naar voorlopig oordeel de suggestie gewekt dat buggyshop.eu het gehele assortiment aan Koelstra buggy’s aanbiedt, dat deze alle in voorraad en direct leverbaar zijn met bovendien een laagste prijsgarantie. Nu Van Asten c.s. heeft erkend dat zij thans geen enkele buggy van Koelstra in voorraad heeft, is deze advertentie voorshands oordelend misleidend op grond van artikel 6:194 sub c BW. Het element van de laagste prijsgarantie is op grond van artikel 6:194 sub d eveneens misleidend omdat het in samenhang met het voorgaande geen betrekking kan hebben op enig product van Koelstra.

4.20. De Koelstra buggy’s die voorkomen in de misleidende reclames worden op de markt gebracht door Koelstra. Daardoor zijn deze misleidende reclames onrechtmatig jegens Koelstra. Koelstra c.s. hebben niet gesteld dat en waarom deze reclames tevens onrechtmatig zijn jegens Tonqa en Simki. Dit is ook niet voorshands aannemelijk, omdat deze vennootschappen slechts houdstermaatschappijen zijn. Jegens hen is het gevorderde verbod om misleidende reclame te maken derhalve niet toewijsbaar.

Merkgebruik in reclame

4.25. De wijze waarop Babysupershop gebruik maakt van keyword advertising tast de herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra niet aan. De gemiddelde internetgebruiker die na het intoetsen van het woordmerk Koelstra in een zoekmachine, een advertentie van Babysupershop bij de advertenties aantreft en daarop klikt, komt op een website waarop duidelijk is vermeld van welke producenten de daarop aangeboden producten afkomstig zijn. Alleen bij de producten die daadwerkelijk van Koelstra afkomstig zijn is dat vermeld, bij andere producten zijn andere merknamen vermeld. Daarmee weet de internetconsument onmiddellijk dat het hier niet gaat om de website van Koelstra of een onderneming waarmee zij een economische band heeft. Dat geldt ook als er geen Koelstra producten op die websites te koop worden aangeboden. Alle andere producten vermelden immers andere merken. De herkomstaanduidingsfunctie van het woordmerk Koelstra is daarom niet in het geding.

4.27. Van een aantasting van de investeringsfunctie is slechts sprake als het gebruik door Koelstra c.s. van het woordmerk ter verwerving of behoud van een reputatie, aanzienlijk wordt verstoord door het keyword adverteren van Babysupershop. Dat daarvan sprake zou zijn, is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Koelstra c.s. hebben daarover concreet gesteld dat de verkoop van haar buggy’s in de afgelopen maanden sterk is teruggelopen en dat haar handelsrelatie met Prénatal is verstoord. Dat die gestelde gebeurtenissen het gevolg zijn van het keyword adverteren door Babysupershop, is echter geenszins aannemelijk gemaakt door Koelstra c.s. Het gebruik van keywords met het woordmerk Koelstra door Babysupershop is in zijn algemeenheid derhalve geen inbreuk op de merkrechten van Koelstra c.s. op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo.

4.29. Een en ander leidt tot de conclusie dat het gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword, anders dan in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, geen merkinbreuk vormt. Nu Van Asten c.s. al hebben verklaard de Techno buggy niet meer aan te zullen bieden, heeft Koelstra c.s. geen spoedeisend belang meer bij een verbod op gebruik van het woordmerk Koelstra als keyword in combinatie met het aanbieden van de Techno buggy, zodat de vordering tot het staken van merkinbreuk door keyword advertising in zijn geheel zal worden afgewezen.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. beveelt Babysupershop binnen 2 (twee) werkdagen na betekening van dit vonnis ieder onrechtmatig handelen jegens Koelstra, bestaande uit het doen van misleidende mededelingen in internetadvertenties op de wijze als beschreven in 4.12 en 4.15, te staken en gestaakt te houden;

5.2. beveelt Van Asten en Babysupershop tot het geven van opdracht tot het plaatsen van een rectificatie in de eerst mogelijke editie van het maandblad Ouders Van Nu en het maandblad Wij Jonge Ouders binnen 30 (dertig) dagen na betekening van dit vonnis, met daarin de navolgende tekst in een duidelijk leesbaar lettertype: (...)

5.3. beveelt Van Asten en Babysupershop binnen 90 (negentig) dagen na betekening van dit vonnis de bij hen bestaande voorraad Techno’s alsmede de naar aanleiding van de in 5.2 bevolen publicatie geretourneerde exemplaren, ter keuze van Koelstra hetzij op eigen kosten en in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van Koelstra te doen vernietigen, hetzij deze aan Koelstra c.s. af te geven ter vernietiging op een door Koelstra c.s. nader te bepalen plaats en tijdstip;

5.4. veroordeelt Van Asten en Babysupershop om aan Koelstra c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de betreffende gedaagde in gebreke blijft om tijdig en volledig te voldoen aan (één of meerdere van) de in 5.1 tot en met 5.3 bedoelde bevelen, tot een maximum van € 100.000,- voor iedere gedaagde is bereikt;

5.5. compenseert de proceskosten;

5.6. bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv, voor zover het de in 5.2 en 5.3 gegeven voorzieningen betreft, op 6 (zes) maanden na dagtekening van dit vonnis;

5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14226

Ook Duitse vormmerk stazakje is nietig

DPMA 21 augustus 2014, IEF 14226 (WeserGold tegen Deutsche SiSi-Werke)
Gecertificeerde vertaling van uitspraak ingezonden door Dr. Carl von Jagow, KROHN Rechtsanwälte.
Merkenrecht. Eerder werd in Nederland [IEF 13734] het vormmerk nietig verklaard, omdat de vorm noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, er is geen belangrijk niet-functioneel element. Ook het Duitse vormmerk wordt vernietigd op dezelfde gronden.

De omstreden vorm heeft geen individuele niet-technische vormgevingskenmerken. Voor zover gedaagde aanvoert dat het feit dat er andere zakjesvormen bestaan, aantoont dat de omstreden vorm niet technisch bepaald is, is dat niet van belang (cf. daartoe Ströbele/Hacker, Kommentar zum MarkenG, 10e druk, § 3 punt 105). De vorm van een product is technisch bepaald als zijn – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken een technische functie hebben, zonder dat het erop aankomt of datzelfde effect ook kan worden bereikt met toepassing van andere vormen (cf. BGH GRUR 2010, 138 punt 16 e.v. - ROCHER-Kugel en GRUR 2010, 231, punt 25 - Legostein).

De geregistreerde vorm is daarom alles bij elkaar noodzakelijk voor het bereiken van een technisch effect en kan krachtens § 3 lid 2 nr. 2 Markengesetz niet als merk worden beschermd (cf. ook BPatG, 27 W (octr.) 154/10 - Haftverschluss; BPatG, 28 W (octr.) 504/09 - Sturmgewehr; BPatG, 27 W (octr.) 055/07 - Spielwürfel; 27 W (octr.) 060/01 - Ventil mit Drehknöpfen; BPatG, 28 W (octr.) 206/04 - Verpackung für Käsescheiben).
IEF 14197

Rechtbank wenst deskundige voor de beoordeling van de techniek exceptie bij het S-vormmerk

Rechtbank Gelderland 10 september 2014, IEF 14197 (Storopack tegen Rivafoam)
Uitspraak ingezonden door Charles Gielen, NautaDutilh en Gino van Roeyen, Banning Advocaten. Vormmerk. Techniek exceptie. Rivafoam is houder van een Benelux vormmerk voor een teken voor S-vormig vulmateriaal voor verpakkingen. Storopack heeft een Gemeenschapsmerk van een S-vorm geregistreerd, waarvan Rivafoam de nietigheid heeft ingeroepen. Storopack vordert nietig verklaring van het Benelux S-vormmerk omdat het teken uitsluitend bestaat uit een vorm waarvan de wezenlijke kenmerken noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen. De rechtbank wenst deskundige voorlichting. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht.

4.9. Nu de partijen in deze procedure niet dezelfde zijn als die in de procedure bij de rechtbank en het hof 's-Gravenhage én partijen bij die procedure hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, heeft het vonnis dat in de vorige rechtsoverweging is geciteerd, geen gezag van gewijsde. Thans staat niet vast of de S-vorm van Rivafoam bijdraagt aan de technische functie. Het overgelegde rapport van VDZ en de door Winkler beantwoorde additionele vragen hebben met name betrekking op wat rechtbank 's-Gravenhage hiervoor de verhakingsmogelijkheid noemt. Op de andere gestelde technische effecten - niet teveel ruimte innemen en bescherming bieden - wordt nagenoeg niet ingegaan. Echter, het rapport van VDZ en de antwoorden op de additionele vragen zijn, zeker gelet op de gemotiveerde betwisting van Rivafoam, onvoldoende om het bestaan van een verhakingsmogelijkheid of een andere bijdrage van de gedeponeerde S-vorm aan de technische functie van het vulmateriaal aan te nemen. Aan de andere kant is het bestaan daarvan ook niet uit te sluiten. Gelet op deze stand van zaken heeft de rechtbank behoefte aan een deskundige voorlichting over het bestaan van de verhakingsmogelijkheid van de S-vorm van Rivafoam, de effecten van die verhakingsmoglijkheid en eventuele andere bijdragen van de S-vorm van Rivafoam aan de technische functie.

4.10 Voordat tot benoeming van (een) deskundige(n) wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
IEF 14096

Nietigverklaring Beneluxmerk en geen merkinbreuk Rummikubstenen

Rechtbank Den Haag 6 augustus 2014, IEF 14096 (Schmidt Spiele tegen X)
Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Martin Hemmer, AKD. Zie eerder IEF 13457. Merkenrecht. Schmidt is een Duitse onderneming die spellen en puzzels aanbiedt. Zij brengt een spel op de markt onder de naam "My Rummy". X is erfgenaam van de ontwikkelaar van het gezelschapsspel "Rummikub" en houder van de Benelux-vormmerken, waaronder het nummerspelsteen, de jokerspelsteen en het spelrekje. Daarnaast heeft zij ook Gemeenschapsmerken voor het joker/maangezicht. X stelt onterecht dat Schmidt met de spelstenen van het My Rummy-spel inbreuk maakt op haar merkrechten. Daarentegen verklaart de rechtbank voor recht dat Schmidt de nietigheid van de Beneluxmerken betreffende de nummerspelstenen en het spelrekje kan inroepen en met betrekking tot het jokerspelsteen geen sprake is van merkinbreuk.

4.18. Het Beneluxmerk met registratienummer 0442723, een afbeelding van het spelrekje met daarop een variëteit aan spelstenen, wordt zoals X heeft gesteld en niet gemotiveerd is betwist, door het relevante publiek herkend als het spelrekje uit het spel Rummikub met daarop spelstenen. Dit teken mist echter — zo het al voldoende bepaald is —onderscheidend vermogen, nu de vorm van een het spetrekje gangbaar is in de spellenbranche, zodat het niet op significante wijze afwijkt van de norm en daarmee geen herkomstaanduiding vervult. Het element bestaande uit de op het rekje geplaatste spelstenen maakt dit niet anders.

4.19. Een en ander leidt tot de conclusie dat Schmidt op grond van artikel 2.28 lid 1 sub b BVIE de nietigheid kan inroepen van de Beneluxmerken betreffende de nummerspelsteen en het spelrekje die hier in het geding zijn. De rechtbank zal deze Beneluxmerken nietig verklaren en hun doorhating bevelen zoals in het dictum bepaald. Gelet op het bepaalde in
artikel 1.14 BVIE zal de doorhaling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.28. De stelling van X dat het aanbieden van inbreukmakende producten aan een distributeur in Nederland merkrelevant gebruik is, is niet zonder meer juist. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. Schmidt heeft aangegeven dat zij de waren conform haar leveringsvoorwaarden in Duitsland heeft afgegeven aan de distributeur. X heeft dit niet weersproken. Op grond waarvan X stelt dat het aanbieden van de waren in Nederland heeft plaatsgevonden, blijft in het ongewisse. De overige gronden die X aanvoert voor haar stelling dat Schmidt merkrelevant gebruik heeft gemaakt in Nederland dan wel de Benelux, zijn gemotiveerd betwist. X heeft V&D en Bart Smit genoemd als wederverkopers, gesteld noch gebleken is echter dat deze My Rummy-spellen variant Classic Line aanboden. V&D en Bart Smit bieden blijkens productie 16 van X slechts andere spellen van Schmidt aan. Ook via de website van Selecta Spel en Hobby B.V. worden blijkens productie 20 en 21 andere spellen van Schmidt aangeboden. Uit de als annex 3 bij de als productie 2 overgelegde sommatiebrief van 15 november 2012 overgelegde screenprints volgt dat via de websites spellenrjk.nl, bot.com, timtoys.nt, bartsmit.com, nieuwspeelgoed.nl en speelgoedstunter.nl in 2012 My Rummy-spellen van de variant classic line werden aangeboden. Uit de overgelegde screenprints is echter niet op te maken of deze spellen tekens bevatten welke, zoals X stelt, inbreukmakend zijn ten opzichte van de Gemeenschapsmerken of ten opzichte van het Beneluxmerk met betrekking tot dejokerspelsteen van X. Daarnaast heeft X onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Schmidt merkrelevante handelingen heeft verricht die hebben geresulteerd in dit aanbod op de hiervoor genoemde websites. X heeft zich beperkt tot de stelling dat Schmidt afbeeldingen en logo’s heeft aangeleverd aan wederverkopers en vervoer heeft geregeld, doch deze stelling heeft X niet onderbouwd.

4.31. Een en ander leidt tot de conclusie dat inbreukmakend gebruik van het Gemeenschapsmerken met registratienummers 006860936 (de jokerspelsteen) en 005179585 (het maangezicht) door Schmidt in Nederland en van het Beneluxmerk met inschrjvingsnummer 0442725 (dejokerspelsteen) door Schmidt in de Benelux niet is komen vast te staan. De vorderingen die zien op een verklaring voor recht dat Schmidt inbreuk heeft gepleegd op deze merken in Nederland dan wel de Benelux en schade dient te vergoeden, de verbodsvordering ter zake van deze merken alsmede de vorderingen tot schadevergoeding en tot opgave zullen om die reden alle worden afgewezen.


Lees de uitspraak hier:
IEF 14096 (pdf/link)


IEF 14078

Prejudiciële vragen over drie wezenlijke kenmerken van Kit Kat-vingers

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 27 januari 2014, IEF 14078, zaak C-215/14 (Nestlé)
Merkenrecht. Zie eerder IEF 12827 en IEF 12171. Verzoekster Nestlé heeft op 8 juli 2010 een verzoek ingediend voor inschrijving van het driedimensionale teken van de Kit Kat chocoladewafel bestaande uit vier ‘vingers’ bij het Intellectual Property Office van het VK. Dit product wordt al sinds 1935 in het VK verkocht, sinds 1988 door merkhouder Nestlé. Het logo is in de loop der jaren qua stilering iets gemoderniseerd maar in wezen gelijk gebleven. De aanvraag is ingediend voor de volgende goederen van klasse 30: „Chocolade; chocoladewerk; chocoladeproducten; suikerbakkerswaren; chocoladepreparaten; bakwaren; banketbakkerswaren; biscuit; met chocolade overtrokken biscuit; met chocolade overtrokken wafelbiscuit; cakes; koekjes; wafels.”Verweerster Cadbury heeft oppositie ingesteld tegen deze aanvraag.

Het gaat zoals in veel merkenzaken om het onderscheidend vermogen van het product. In eerste instantie oordeelt de rechter dat de vorm van het product niet zodanig is dat de gemiddelde consument het betrokken product op grond daarvan kan onderscheiden van de producten van andere ondernemingen. Gebleken is dat consumenten veeleer afgaan op het woordmerk Kit Kat. De uitsparingen in het product (de verdeling in ‘vingers’) zijn noodzakelijk om een technische uitkomst te verkrijgen, namelijk om het product in stukken te kunnen breken voor consumptie. Inschrijving van het product is om die reden uitgesloten door de bepalingen in de nationale regelgeving (omzetting RL 2008/95). Onderscheidend vermogen, en dus inschrijving, zou alleen van toepassing kunnen zijn voor de onderdelen ‘cakes en banketbakkerswaren’. Beide partijen komen op tegen deze beslissing.

De verwijzende VK-rechter (High Court of Justice of England and Wales) is het eens met het standpunt van Cadbury dat uit het feit dat een vorm ongebruikelijk is voor de betrokken waren, niet volgt dat het publiek deze automatisch zal opvatten als een aanduiding van de commerciële herkomst. Hij is van mening dat het merk ook voor cakes en banketbakkerswaren intrinsiek onderscheidend vermogen mist. Verzoeker heeft niet bewezen dat een aanzienlijk deel van de betrokken consumenten afgaat op het merk en niet op eventueel aanwezige kenmerken om de herkomst van de waren te identificeren. Aangezien de verwijzende rechter niet zeker is over de juiste uitleg van artikel 3 lid 1, sub e-i en ii (over de noodzakelijke vorm om de ‘technische uitkomst’ te verkrijgen) stelt hij de volgende vragen aan het HvJEU:

1 Hoeft de aanvrager van inschrijving, met het oog op de vaststelling of een merk onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt in de zin van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG, enkel te bewijzen dat op de relevante datum een aanzienlijk deel van de betrokken kringen het teken herkent en het associeert met de waren van de aanvrager in de zin dat zij de aanvrager zouden identificeren als degene die de waren met dat teken op de markt heeft gebracht, of moet de aanvrager bewijzen dat een aanzienlijk deel van de betrokken kringen afgaat op het teken (en niet op andere eventueel aanwezige merken) als aanduiding van de herkomst van de waren?

2 Wordt inschrijving van een vorm als merk uitgesloten door artikel 3, lid 1, sub e-i en/of e-ii, van richtlijn 2008/95/EG als deze vorm bestaat uit drie wezenlijke kenmerken, waarvan er één bepaald wordt door de aard van de waar en er twee noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen?

3 Moet artikel 3, lid 1, sub e-ii, van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat inschrijving is uitgesloten voor vormen die noodzakelijk zijn om een technische uitkomst te verkrijgen uit het oogpunt van de manier waarop de waren worden vervaardigd, en niet uit het oogpunt van de manier waarop de waren functioneren?