DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 10714

Prejudiciële vragen: Staafje chocola in wijnrankvorm

HR 23 december 2011, LJN BT8460 (Trianon tegen Revillon chocolatier société par actions simplifiée)

In navolging van IEF 10532 (conc. A-G). Vormmerk. en de wezenlijke waarde van de waar. De hoge raad stelt prejudiciële vragen aan HvJ EU

Rechtspraak.nl: Merkenrecht. Vormmerk; Het Hof heeft juiste maatstaf aangelegd bij beoordeling onderscheidend vermogen vormmerk (HvJEU 29 april 2004, nr. C-456/01 en 457/01 (Henkel) en 22 juni 2006, nr. C-25/05 (Werther’s Echte). Voor die beoordeling gelden niet meer of andere eisen dan in geval van tweedimensionale merken (HvJEU 8 april 2003, nr. C-53, 54, 55/01 (Linde e.a.)). Onjuist dat van belang is dat consument weet aan wie product moet worden toegeschreven: voldoende dat merk publiek in staat stelt waren als afkomstig van bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden (Linde-arrest). Het ligt op weg verweerder bevrijdend verweer te voeren dat een van de in art. 2.21 lid 4 BVIE bedoelde uitzonderingen van toepassing is; rechter mag uitzonderingsbepaling niet ambtshalve toepassen. Bewijslast kwade trouw rust op merkhouder. Vragen over weigerings- of nietigheidsgrond dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit vorm die wezenlijke waarde aan de waar geeft (art. 2.1 lid 2 BVIE, art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii) Merkenrichtlijn).

Vragen van uitleg

1. Gaat het bij de weigerings- of nietigheidsgrond van art. 3 lid 1, aanhef en onder e (iii), van de Richtlijn 89/104/EEG, zoals gecodificeerd in Richtlijn 2008/95,
te weten dat (vorm)merken niet uitsluitend mogen bestaan uit een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, om het motief (of de motieven) van de aankoopbeslissing van het in aanmerking komende publiek?
2. Is van "een vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft" in de zin van evenbedoeld voorschrift
(a)slechts sprake indien die vorm moet worden aangemerkt als de voornaamste of overheersende waarde in vergelijking tot andere waarden (zoals bij voedingswaren het geval is met smaak en substantie), of
(b)kan daarvan ook sprake zijn, indien naast die voornaamste of overheersende waarde ook andere, eveneens als wezenlijk aan te merken waarden van die waar bestaan?
3. Is voor de beantwoording van vraag 2 beslissend de opvatting van de meerderheid van het in aanmerking komende publiek, of kan de rechter oordelen dat reeds de opvatting van een deel van het publiek volstaat om de betrokken waarde als "wezenlijk" in de zin van voormelde bepaling aan te merken?
4. Indien het antwoord op vraag 3 luidt in laatstbedoelde zin, welke eis dient dan aan de omvang van het betrokken deel van het publiek te worden gesteld?

Lees het arrest hier (LJN / schone pdf).

IEF 10712

De beste scheerbeurt

Rechtbank 's-Gravenhage 22 december 2011, KG ZA 11-1312 (The Gillette Company tegen Energize Group/Wilkinson Sword GmbH)

Met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt , De Brauw Blackstone Westbroek

Reclamerecht. Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Claims. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Enigizer Group / Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Uit marktonderzoek blijkt nog niet dat de claim "de BESTE SCHEERBEURT voor je Huid" door respondenten wordt opgevat als een daadwerkelijk op waarheid gebaseerde vergelijking en ook niet als een – niet serieus te nemen – overdrijving. Omdat dit niet als productclaim, maar als de puffery claim c.q. slogan wordt aangemerkt, is vermelding van deze tekst geen vergelijkende reclame en dus evenmin misleidend. De claim "scheert BETER dan MACH 3" wordt niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt en dus is de vordering inzake deze claim toewijsbaar. De vordering merkinbreuk wordt toegewezen voor wat betreft ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Wilkinson staat op de verpakking en daarom zijn de vorderingen ten opzichte van haar ook toewijsbaar. Het verbod beperkt zich tot Nederland.

4.3. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat de tekst “de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID” door het publiek wordt opgevat als een productclaim, is deze tekst aan te merken als puffery claim c.q. een slogan. De vermelding daarvan op haar verpakking, dan wel in haar point-of-sale reclame, is Wilkinson toegestaan nu deze niet is aan te merken als vorm van vergelijkende reclame. Om dezelfde reden is de reclame evenmin misleidend in de zin van artikel 6:193b lid 1 en 3 jo. 6:193c en 6:194 BW, zodat de vorderingen van Gillette ten aanzien van deze reclamezin zullen worden afgewezen.

4.6 *(...) Er wordt op de verpakking nergens duidelijk gemaakt dat het deze punten zouden zijn waarop de HYDRO 3 beter scoort dan de MACH 3 en de gemiddelde consument zou dit er dan ook niet uit afleiden.

4.7 (...) De onderbouwing van de claim moet bovendien zien op de prestaties van de vergeleken producten in de praktijk omdat dit ook de wijze is waarop de claim door de gemiddelde consument zal worden opgevat. Voorshands oordelend is Wilkinson daarin met voornamelijk verwijzingen naar de theoretische voordelen, zoals die zouden blijken uit de door haar overgelegde onderzoeken, in aanmerking genomen de resultaten van de onderzoeken van de onafhankelijke consumentenorganisaties StiWa en Que Choisir, niet geslaagd.

4.8 4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat Wilkinson de producten HYDRO 3 en MACH 3 niet op objectieve en controleerbare wijze met elkaar vergelijkt, zodat de vergelijkende reclame die zij met de claim maakt alleen al daarom ongeoorloofd is. Daarnaast geldt dat zij, gelet op de daartegen ingebrachte rapporten van Gillette, voorshands haar claim onvoldoende kan onderbouwen. In ieder geval zijn de gronden van haar claim naar voorlopig oordeel niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt, ook niet door de informatie op de achterkant van de verpakking. De vordering van Gillette ten aanzien van de claim “scheert BETER dan MACH 3” zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.

4.9. Nu voorshands vaststaat dat Wilkinson op ongeoorloofde wijze vergelijkende reclame maakt, is het gebruik van de aanduiding ‘MACH (3)’ eveneens merkgebruik dat in strijd is met het verbod geformuleerd in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Of het merkgebruik ook in strijd is met artikel 9 lid 1 sub c GMVo kan bij deze stand van zaken in het midden worden gelaten. De vordering tot een verbod op merkinbreuk zal derhalve eveneens worden toegewezen, doch nadrukkelijk beperkt tot gebruik van het merk in de ongeoorloofde vergelijkende reclame als in dit geding door Gillette bestreden. 4.10. De vorderingen zijn, anders dan Wilkinson heeft aangevoerd, eveneens toewijsbaar ten opzichte van Wilkinson Sword. Op de verpakking staat (uitsluitend) Wilkinson Sword als verantwoordelijke fabrikant genoemd zoals blijkt uit de rood omkaderde tekst in onderstaande foto van de zijkant van de verpakking.

4.11. Het verbod tot onrechtmatig handelen zal worden beperkt tot Nederland, zoals door Wilkinson aangevoerd nu deze een nationaal rechtelijke grondslag heeft. Het merkinbreukverbod zal daarentegen, zoals gevorderd, jegens beide gedaagden pan-Europees worden toegekend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat zijn bevoegdheid niet is betwist, zodat er ingevolge HvJ EU in DHL/Chronopost1 in beginsel is uit te gaan van een pan-Europees verbod. Er is namens Wilkinson niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de merkinbreuk zich beperkt tot het grondgebied van Nederland of dat één van de uitzonderingsituaties als voorzien door het HvJ EU in DHL/Chronopost zich voordoet. Teneinde executiegeschillen te voorkomen wordt overwogen dat het merkinbreukverbod zich niet uit zal strekken tot gebruik in de ongeoorloofde vergelijke reclame in andere talen dan het Nederlands. In de procedure zijn door Gillette immers uitsluitend de Nederlandse teksten aan de orde gesteld, terwijl er over sommige andere taalversies in andere Europese landen procedures zijn of worden gevoerd, waaronder Frankrijk en Duitsland, zodat ervan uit is te gaan dat het gevraagde verbod als beperkt tot de in het Nederlands gestelde tekst moet worden opgevat.

IEF 10707

Niet namens de gemeenschap optreden

Rechtbank 's-Gravenhage 14 december 2011, HA ZA 10-2136 (Playgo c.s. tegen Trends2Com BVBA)

In navolging van tussenvonnis IEF 10187. Procesrecht: toepasselijk recht. Stukgelopen samenwerking. Douanemaatregelen treffen is onrechtmatige daad voor de gemeenschap. Beiden partijen in het ongelijk gesteld.

Voormalig agent en gemeenschappelijk merkhouder Trends2come laat douane zending speelgoed van voormalig leverancier (en ook gemeenschappelijk merkhouder) Playgo tegenhouden. Playgo Limited en Trends2Com verwijten elkaar over een weer dat de ander als deelgenoot ten aanzien van de gemeenschap geen toestemming heeft gevraagd voor handelingen ten aanzien van de gemeenschappelijk aan hen toebehorende Gemeenschapsmerken en -modellen. Partijen hebben bij gelijktijdig genomen akten gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht.

Trends2com is niet-ontvankelijk omdat zij niet ten behoeve van de gemeenschap procedeert. Playgo verkrijgt verklaring voor recht dat Trends2Com onrechtmatig heeft gehandeld door zonder toestemming douanemaatregelen te treffen. Beiden partijen worden in het ongelijk gesteld en de proceskosten worden gecompenseerd. Kosten van het incident worden eveneens bepaald.

Betreffende de gemeenschap ex 3:169/171 BW (...) het [gaat] Trends2Com niet om het procederen ten behoeve van de gemeenschap. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat Trends2Com niet namens de gemeenschap optreedt noch mede namens de andere deelgenoot, Playgo Limited, maar uitsluitend namens zichzelf, waarmee zij niet-ontvankelijk in haar vorderingen is.

Verklaring van recht 2.13. Met deze conclusie ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van Trends2Com, resteren de vorderingen in conventie van Playgo c.s. tot verkrijging van een verklaring voor recht en betaling van schadevergoeding. Aan deze vorderingen hebben zij onder meer ten grondslag gelegd dat het vragen om douanemaatregelen zoals Trends2Com heeft gedaan jegens hen onrechtmatig is omdat Trends2Com niet bevoegd is om dergelijke handhavingsmaatregelen te treffen zonder de toestemming van Playgo Limited, die medeeigenaar van de Gemeenschapsmerken en -modellen is.

2.14 (...) Dat Trends2Com niet zonder instemming van Playgo Limited de douanemaatregelen had mogen treffen, leidt er toe dat Trends2Com door dat toch te doen onrechtmatig heeft gehandeld jegens Playgo c.s..

Onderbouwing grondslag
2.18. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat tegenover de betwisting door Trends2Com van de aard en omvang van de schade, van de zijde van Playgo c.s. de stellingen die zij aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd te weinig concreet en onvoldoende deugdelijk zijn onderbouwd. De rechtbank komt daarmee aan een bewijsopdracht niet toe, nog daargelaten dat van de zijde van Playgo c.s. geen voldoende concreet bewijsaanbod is gedaan. De vordering tot vergoeding van schade zal dan ook worden afgewezen. Proceskosten: In de omstandigheid dat Playgo c.s. enerzijds en Trends2Com anderzijds over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

IEF 10695

Zuid-Afrika: geen streepje erbij voor Adidas

High Court of South Africa 5 december 2011, zaaknr. 14605/2009 (Adidas tegen Pepkor Retail Ltd.)

Met commentaar in’t kort van Michiel Haegens en Eveline van Beem, Vereenigde.

Merkenrecht. Geen "passing-off". Mits als creatieve uiting neergezet. Onlangs heeft het Zuid-Afrikaanse Western Cape High Court (districtsgerecht) beoordeeld of het gebruik door Pepkor Retail Limited van twee of vier strepen op een aantal schoenen inbreuk maakt op de bekende drie strepen merken van Adidas. De Zuid-Afrikaanse rechter was van mening dat het gebruik van twee of vier strepen geen inbreuk op het merk van Adidas behelst, omdat het drie strepen merk bekend is en daarom het gebruik van twee of vier strepen geen verwarring bij het publiek zal veroorzaken. Via een vergelijkbare redenering heeft zij geoordeeld dat van “passing-off” geen sprake is. 
 
Pepkor Retail Limited is de moederonderneming van de in Zuid-Afrika populaire winkels Pep Stores en Ackermans. Zij bracht een zestal type schoenen op de markt met daarop twee of vier parallel naast elkaar staande strepen aangebracht. Adidas baseerde haar claims op merkinbreuk als gevolg van gevaar voor misleiding en verwarring alsmede op oneerlijke mededinging (“passing-off”). 

De rechtbank citeert het Europees Hof van Justitie waar het de beoordeling van verwarringsgevaar betreft (HvJ EG 11 november 1997, C-251/95 Puma/Sabel, IEF 2824). Opvallend is echter dat het befaamde Adidas/Marca-arrest uit 2008 niet wordt genoemd, waarin is aangenomen dat in het algemeen, het gegeven dat het publiek een teken als versiering opvat, niet direct merkinbreuk uitsluit. Het betrokken publiek kan alsnog menen dat de waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (HvJ EG 10 april 2008, C-102/07, IEF 5955).

Wat het Zuid-Afrikaanse High Court zegt is in feite: het drie strepen merk is een dermate bekend merk dat er geen sprake is van een onvolledig beeld bij de consument. Deze ziet dus zeer goed het verschillend aantal strepen, zonder in verwarring te kunnen raken.
 
Concluderend, de schoenen van Pepkor, die twee of vier strepen dragen zijn onvoldoende overeenstemmend aan het drie strepen merk van Adidas om gevaar voor misleiding of verwarring te veroorzaken. Een teleurstellende uitspraak voor Adidas en het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat zij hiertegen in beroep zal gaan.

Reageren? redactie@ie-forum.nl of in onze gesloten LinkedIn discussiegroep.

IEF 10689

Duinrand Bollenstreek

Rechtbank 's-Gravenhage 16 december 2011, KG ZA 11-1336 (Duinrand Makelaars in Assurantiën B.V. tegen X en Oosterveer advies)

Stukgelopen samenwerking. Merkenrecht. Handelsnaam. Domeinnaam.

De Stalpert C.V. heeft zich circa tien jaar bezig gehouden met bemiddeling bij het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten. Dat heeft zij gedaan onder de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”. De Stalpert C.V. heeft kantoor gehouden in ’s-Gravenhage.  Op 7 april 2009 is het Beneluxwoordmerk DUINRAND aangevraagd. Het merk is op 9 april 2009 onder nummer 0861679 ingeschreven op naam van “Stalpert Verzekeringen CV” voor onder meer verzekeringen en financiële zaken in klasse 36. Verder in citaten:

Handelsnaam
4.3. Naar voorlopig oordeel maakt Oosterveer door het voeren van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” inbreuk op de rechten op de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”.

Overdracht merk
4.14. Ter zitting heeft Duinrand bij repliek verzocht om aanvulling van haar eis met een vordering tot overdracht van het DUINRAND-merk. Het bezwaar van [X] c.s. tegen die late eisvermeerdering is ter zitting gegrond verklaard. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat de vordering ook niet had kunnen worden toegewezen als die
eerder zou zijn ingediend, alleen al omdat de merkhouder “Stalpert Verzekeringen CV geen partij is in deze procedure.rdquo;

Dictum:
5.1. beveelt [X] c.s. om binnen een maand na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, iedere inbreuk op de rechten van Duinrand met betrekking tot de handelsnamen “Duinrand Financiële Dienstverleners” en “Duinrand Makelaars in Assurantiën”, waaronder:
a. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de handelsnaam “Duinrand Bollenstreek” en de handelsnaam uit te schrijven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;
b. te staken en gestaakt te houden het gebruik van de domeinnaam www.duinrandbollenstreek.nl en de daaraan verbonden website en de website van het web te verwijderen;
c. te staken en gestaakt te houden het gebruik van het thans door [X] c.s. gebruikte Duinrand-logo;
d. te staken en gestaakt te houden het gebruik van e-mailadressen eindigend op @duinrand-bollenstreek.nl;
5.2. veroordeelt de gedaagde die het hiervoor opgelegde bevel overtreedt tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat de betreffende gedaagde met de gehele of gedeeltelijke nakoming van dat bevel in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,00;

Op de blogs:
DomJur

IEF 10688

Er was geen discretionaire bevoegdheid

Gerecht EU 16 december 2011, Zaak T-62/09 (Bernhard Rintisch tegen OHIM/Bariatrix Europe Inc. SAS), zaak T-109/09 en zaak T-152/09 (Bernhard Rintisch tegen OHIM/Valfleuri Pâtes alimentaires SA).

Gemeenschapsmerk. In drie oppositieprocedures komt aanvrager van gemeenschapswoordmerk PROTI SNACK respectievelijk PROTIVITAL en PROTIACTIVE houder van de oudere, Duitse woord- en beeldmerken PROTIPLUS, PROTI en PROTIPOWER tegen. De oppositieafdeling wijst oppositie af en Kamer van Beroep verwerpt het beroep. Ook het Gerecht EU verwerpt de actie en veroordeelt Rintisch in de kosten. Vergelijk IEF 10557 (BGH stelt vragen).

Aangevoerde middelen (en conclusie):
1. schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 van de Raad, op grond dat de kamer van beroep de oppositie niet ten gronde heeft beoordeeld; (middel is niet-ontvankelijk want het is niet gericht tegen de beslissing van Board of Appeal)
2. schending van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 van de Raad, daar de kamer van beroep heeft geweigerd, haar discretionaire bevoegdheid uit te oefenen, of althans niet heeft uiteengezet hoe zij deze heeft uitgeoefend; (er is geen discretionaire bevoegdheid; middel is ongegrond en wordt dus verworpen)
3. misbruik van bevoegdheid, aangezien de kamer van beroep door verzoeker overgelegde documenten en bewijzen niet in aanmerking heeft genomen. (geen schending door Board of Appeal)

Uit T-62/09: Niet-ontvankelijk
23 It must be held that, since the present plea alleges infringement by the Opposition Division of Article 8(1)(b) of Regulation No 40/94, it is not directed against a decision of the Board of Appeal. 
24 It follows that the present plea in law must be rejected as inadmissible.

Discretionaire bevoegdheid 
40 If the evidence to establish the existence, validity and scope of an earlier mark – which, in accordance with the new wording of Rule 20(1) of Regulation No 2868/95, applicable to the present case, cannot be taken into account by the Opposition Division when it is filed late – could nevertheless be taken into consideration by the Board of Appeal by virtue of its discretionary power under Article 74(2) of Regulation No 40/94, the legal consequence laid down expressly in Regulation No 1041/2005 for that type of deficiency, namely the rejection of the opposition, might, in certain cases, have no practical effect.
41 It must therefore be held that the Board of Appeal did not err by finding that, in the circumstances of the present case, there was a provision which prevented evidence submitted late to OHIM by the applicant from being taken into account and that, therefore, the Board of Appeal did not have any discretion under Article 74(2) of Regulation No 40/94.
45      Lastly, as regards the applicant’s arguments in relation to the judgment in Case T‑407/05 SAEME v OHIM – Racke (REVIAN’s) [2007] ECR II‑4385, it must be noted that that judgment concerned a situation in which Rule 20(1) of Regulation No 2868/95, in the version applicable to the present case, had not yet been provided for by that regulation. In addition, even if – as the applicant claims – the judgment in REVIAN’s states at paragraph 51 that the Board of Appeal is called upon to carry out a new, full examination of the merits of the opposition, such an examination does not, however, mean that, according to the case-law cited in paragraphs 31 and 32 above, the Board of Appeal may take into consideration facts or evidence submitted to the Opposition Division late where there is a provision to the contrary effect. To that end, it must be held that the Board of Appeal was correct to find, in paragraph 34 of the contested decision, that the documents filed late with the Opposition Division cannot be regarded as being lodged within the time-limits merely because an appeal has been filed (see, to that effect, OHIM v Kaul, paragraph 30 above, paragraph 61).
46      It follows that the Board of Appeal did not infringe Article 74(2) of Regulation No 40/94, in not taking into account, in the contested decision, the documents submitted late to the Opposition Division by the applicant which were intended to prove the existence and the validity of the earlier marks.
48 In the light of the foregoing, the present plea must be rejected as unfounded.

56      It follows that, since those extracts had not been translated into the language of the proceedings, the Board of Appeal was not entitled to take them into account for the purposes of proving that the earlier marks had been renewed before the date of opposition.
57      It must therefore be held that the Board of Appeal did not err in concluding, in paragraph 46 of the contested decision, that the existence and the validity of earlier marks had not been duly substantiated by the applicant and that, in the absence of such proof, it was not entitled to examine the merits of the opposition or to analyse, in particular, the existence of a likelihood of confusion between the marks at issue.

IEF 10665

Strafrecht special november 2011

Rechtbank Roermond 30 november 2011, LJN BU6849 (Politicus en zakkenvullerij)

Politierechter ná civiele procedure. Internetbericht op Ruiver.nl met betrekking tot politicus: smaadschrift of vrijheid van meningsuiting:  zeker waar het betreft het gestelde opknappen van het fabriekspand van [naam] met gemeenschapsgeld en de gestelde zakkenvullerij. Daarin zijn elementen van smaad in strafrechtelijke zin in beginsel aanwezig.

De jurisprudentie van het EHRM is dat het recht op vrijheid van meningsuiting daar waar het politici betreft, ruim moet worden geïnterpreteerd en beperkingen daarop niet snel worden toegestaan. Politierechter begrijpt het gevoelen van benadeelde partij en verdachte erkend dat sommige bewoordingen beter anders hadden gekund. Onder de geschetste omstandigheden heeft het plaatsen van het internetbericht zich afgespeeld binnen het kader van het publieke debat over genoemd onderwerp en dat de tekst niet van dien aard is dat deze een beperking zou rechtvaardigen van de vrijheid van meningsuiting waarvan verdachte gebruik heeft gemaakt. Er volgt vrijspraak.

Rechtbank Leeuwarden 22 november 2011, LJN BU5629, BU5641, BU5655, BU5661 (Vrijspraak) BU5767 (Salduz-verweer) en BU5769 (Salduz-verweer) (Sigarettensmokkel)

Wet op de accijnzen. Vervalste of wederrechtelijk vervaardigde beeldmerken. Invoering van handelshoeveelheden verpakkingen met daarin sigaretten met de merknamen en beeldmerken van MARLBORO en LAMBERT & BUTLER zijnde een merk waarop een ander recht heeft, zijnde en bevattende valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken.

De verdachte heeft zich, samen met een aantal anderen, schuldig gemaakt aan de smokkel van een grote hoeveelheid vervalste sigaretten van Duitsland naar Nederland. Daarmee is hij medeverantwoordelijk voor het feit dat de Nederlandse fiscus een aanzienlijk bedrag aan accijns en omzetbelasting is misgelopen. Daarnaast worden zowel de consument als de merkenhouder, in dit geval Philip Morris, benadeeld als er vervalste sigaretten op de markt worden gebracht.

HR 15 november 2011, LJN BR5551 (met concl. PG Vegter; Computervredebreuk databank ANP)

Computervredebreuk. Inloggen in databanken. Bewijsklacht feitelijk leiding geven. Computervredebreuk. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk. Het hof stelde vast dat verdachte - hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden - geen maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat met de inlogcodes zou worden ingelogd op de nieuwsserver (database) van het ANP, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van die inlogcodes gebruik zou worden gemaakt om onbevoegd toegang te krijgen tot de server van het ANP, is niet onbegrijpelijk. Dit kan niet tot cassatie leiden en ex art. 81 RO hoeft geen nadere motivering. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechtbank Breda 21 oktober 2011, LJN BT8862 (Accijnsgoederen zonder accijnsheffing, sigarettenompakking)

Sigarettenompakken. Ondanks het fysiek ontbreken van twee machtigingen tot verlenging van telefoontaps is voor het beschikbaar stellen van een loods en het ompakken van grote ladingen accijnsgoederen, zonder dat overeenkomstige de wet op de accijns in de heffing waren betrokken, zijnde illegale sigaretten (totaal ruim 11,3 miljoen) een gevangenisstraf van 15 maanden op zijn plaats. Nu het OM de vervolgingstermijn heeft overschreden beperkt de rechtbank de straf tot 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.

Rechtbank Leeuwarden 13 december 2011, LJN BU7737 (merkschoenen Nike Airmax)

Strafrecht. In de auto van verdachte is een hoeveelheid valse merk schoenen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de politie niet bevoegd was om tot doorzoeking van de auto van verdachte over te gaan, derhalve heeft de doorzoeking onbevoegd plaatsgevonden.

IEF 10685

Afkorting van de handelsnaam is geen beperking

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 15 december 2011, KG ZA 11-1300 (Beter Bed Holding N.V./DBC Nederland B.V. tegen Matras Direct B.V.)

Met dank aan Arnout Gieske, Van Diepen Van der Kroef.

Merkenrecht. Inburgering. Beter Bed is houdster van de Beneluxwoordmerken M-LINE en 'M LINE SLEEP WELL MOVE BETTER' en biedt in Nederland en Europa matrassen en aanverwante producten aan op de markt. Matras Direct handelt in dezelfde producten op het gebied van slaapcomfort en was van 2003 - 2007 wederverkoper van M Line-producten. Sinds 2009 heeft zij twee typen matrassen aangeboden onder het teken MD+Line beter slapen en tevens als Beneluxwoord/beeldmerk geregistreerd. Het BBIE heeft de oppositie afgewezen (zie BBIE 31 maart 2011, no. 2004512), in hoger beroep wordt eind januari 2012 uitspraak verwacht.

DBC wordt niet-ontvankelijk verklaard, kostennota's van de advocaat die aan DBC zijn gericht is onvoldoende om aan te tonen dat DBC licentiehouder is.

Afkorting Dat de lettercombinatie MD als afkorting zou worden opgevat is voorlopig onvoldoende aannemelijk geacht. Er is sprake van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het merk van Beter Bed en de door Matras Direct gebruikte tekens. Een teken dat de afkorting is van de handelsnaam is geen beperking van het merkenrecht in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Slotsom Matras Direct dient tekens te staken op grond van 2.20 lid 1 sub b BVIE), er volgt een recall van producten onder niet-particuliere afnemers en een verzending van een brief aan niet-particuliere afnemers, onder last van €5.000 met een maximum van €500.000. Opgave van verkoopaantallen en in- en verkoopcijfers wordt afgewezen. Matras Direct wordt veroordeeld in de proceskosten ex 1019h Rv ad €20.133,49.

Onderscheidend vermogen: 4.17. Gelet op de uitgebreide marketinginspanning van M-Line in de afgelopen jaren en de opvallen presentatie van dat merk in de filialen (...) is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk geworden dat het merk M-LINE intensief is en wordt gebruik en dat het merk dientengevolge aanmerkelijk onderscheidend vermogen heeft verkregen.

Beperking merkrecht?
4.22. Dat er voor Matras Direct een noodzaak, althans rechtvaardiging zou bestaan om 'MD' te gebruiken, zoals door haar gesteld, kan niet worden aangenomen. Matras Direct brengt al haar andere producten op de markt zonder deze afkorting te gebruik. Evenmin levert het feit dat een teken de afkorting is van de handelsnaam die een onderneming voert, anders dan Matras Direct meent, een beperking van het uitsluitend recht op in de zin van artikel 2.23 BVIE.

Lees vonnis hier (schone pdf / grosse).

IEF 10684

BBIE serie december 2011

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen. Deze lijst van 17 opposities was nog niet eerder dan nu beschikbaar, zie onder laatste BBIE serie november 2011-bericht hier.

09-12-2011

2002685

BACCARAT

Baccara

1146164

Toegew.

nl

 

23-11-2011

2006210

DINANT LA VOIX CUIVREE

DINANT VILLE DE LA MUSIQUE

1217106

Afgew.

fr

 

23-11-2011

2005490

PANDA CROSS

CITYPANDA

1036027 (int)

Gedeelt.

fr

 

17-11-2011

2005733

AQUABACT

AQUABAC

1207757

Toegew.

nl

 

16-11-2011

2005069

LES COPAINS

SALUT LES COPAINS

1023409 (int)

Gedeelt.

fr

 

16-11-2011

2005562

FAÇADIS

FACAFIX

1202704

Afgew.

nl

 

09-11-2011

2004794

LASENZA

isenza

1187255

Gedeelt.

nl

 

09-11-2011

2004070

THUISWINKEL ORG

THUISWINKEL KEURMERK

1174995

Afgew.

nl

 

09-11-2011

2005688

DEKKER

LAURA DEKKER

1208575

Gedeelt.

nl

 

08-11-2011

2005875

LE PEUPLE

Le Peuple

1211277

Afgew.

fr

26-10-2011

2004947

OXYLANE

OxyIn

1193963

Toegew.

nl

 

25-10-2011

2005692

RESTOBOOKER

RESTOBOOKINGS

1208322

Afgew.

nl

 

25-10-2011

2005715

KIND WIJZER NU GOED VOOR LATER

Kindwijzer

1207457

Toegew.

nl

 

 

25-10-2011

2003642

ECOMEL

ECOVAL DAIRY TRADE

1167988

Afgew.

nl

 

25-10-2011

2003644

ECOMEL

ECOVAL

1167989

Afgew.

nl

25-10-2011

2002686

BACCARAT

Baccara Gold

1146165

Toegew.

nl

25-10-2011

2002257

NORMA

NORMA GREEN

1142977

Toegew.

fr

IEF 10681

Een heel concreet keurmerk

Conclusie AG Kokott HvJ EU 15 december 2011, zaak C-368/10 (EC tegen Koninkrijk der Nederlanden) - eurlex

Als randvermelding. Keurmerken. Aanbestedingsrecht. De provincie Noord-Holland heeft voor de gunning van een overheidsopdracht voor levering en beheer van koffieautomaten als voorwaarde opgegeven dat het de leveringen van sociaal- en milieuvriendelijke, biologische, fair trade producten betreft. Als eis werd hierin vermeld dat de koffie- en theeconsumpties het Max Havelaar en EKO-Keurmerk zouden dragen.

De Europese Commissie verwijt Nederland dat de vermelding van deze twee keurmerken indruist tegen de bepalingen van het Unierecht op het gebied van overheidsopdrachten.

Kokott concludeert dat een aanbestedende dienst rekening mag houden met ecologische en sociale belangen, maar niet mag eisen dat de geleverde producten een heel concreet keurmerk dragen. De dienst moet ook andere keurmerken toelaten; dwingend voorschrijven van een bepaald milieukeurmerk is in strijd met het Unierecht.

Conclusie: 1. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft niet voldaan aan de krachtens de Verdragen op hem rustende verplichtingen doordat de Provincie Noord-Holland in het jaar 2008 in de procedure voor de gunning van een overheidsopdracht voor de levering en het beheer van koffieautomaten
– in strijd met artikel 23, lid 6, van richtlijn 2004/18 dwingend heeft voorgeschreven dat de te leveren koffie en thee het EKO-keurmerk of een op vergelijkbare criteria berustend keurmerk droegen,
– in de voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht in strijd met artikel 2 van richtlijn 2004/18 onnauwkeurige ‚kwaliteitseisen’ voor potentiële inschrijvers met betrekking tot ‚duurzaam inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen’ heeft opgenomen en
– in het kader van de gunningscriteria in strijd met artikel 53, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/18 heeft aangegeven dat extra punten werden toegekend indien de te leveren ‚ingrediënten’ waren voorzien van de keurmerken EKO en/of Max Havelaar of van een op dezelfde criteria berustend keurmerk.