DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 1482

Hoge bomen

HvJ EG, 12 januari 2006, zaak C-361/04, Picaro - Picasso. Succession Picasso (de erven van de schilder Picasso) verzet zich met haar merk PICASSO in hoogste instantie tegen het volgens haar verwarringwekkende merk Picaro van DaimlerChrysler, beide (o.a.) ingeschreven voor automobielen en hun onderdelen. Helaas niet zo lyrisch, maar de strekking is hetzelfde als die van de conclusie van de AG.

Eerder oordeelde het Gerecht: "Daaruit volgt dat de twee tekens visueel en fonetisch overeenstemmen, maar dat de mate van auditieve gelijkenis zwak is. Begripsmatig is het woordteken PICASSO bij het relevante publiek bijzonder goed bekend als zijnde de naam van de beroemde schilder Pablo Picasso. Het woordteken PICARO kan door Spaanstalige personen worden opgevat als de aanduiding van onder meer een personage uit de Spaanse literatuur, terwijl het geen semantische inhoud heeft voor het (overwegend) niet-Spaanstalige deel van het relevante publiek. Begripsmatig stemmen de tekens dus niet overeen. Daaruit volgt dat de begripsmatige verschillen tussen de betrokken tekens in casu opwegen tegen de hiervoor in punt 54 genoemde visuele en fonetische overeenkomsten." Geen gevaar voor verwarring.

Picasso stelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat, aangezien een beroemde familienaam als PICASSO een duidelijke en vaste betekenis heeft, die het relevante publiek dus onmiddellijk kan begrijpen, een dergelijk groot begripsmatig verschil tussen de twee tekens kan ontstaan dat de visuele en fonetische gelijkenissen die eveneens tussen deze tekens bestaan, erdoor worden geneutraliseerd. Zij stelt dat het begripsmatige verschil tussen de twee tekens er niet groter op kan worden doordat een teken een duidelijke en vaste betekenis heeft, die het relevante publiek dus onmiddellijk kan begrijpen.

Deze omstandigheid is bijgevolg niet relevant voor de beoordeling of dat begripsmatige verschil kan opwegen tegen de visuele en fonetische gelijkenissen tussen de betrokken tekens. Bovendien moet het belang van eventuele visuele, fonetische of begripsmatige verschillen tussen twee merken worden beoordeeld met inachtneming van de categorie van de waren waarop het merk betrekking heeft, en van de omstandigheden waaronder zij in het economisch verkeer worden gebracht (Lloyd). Bijgevolg is de betekenis die de naam van een beroemd persoon los van deze waren kan hebben, niet relevant voor deze beoordeling. Het Gerecht heeft derhalve ten onrechte op basis van deze betekenis geconcludeerd dat de tussen de betrokken tekens vastgestelde visuele en fonetische gelijkenissen worden geneutraliseerd, zonder daarbij rekening te houden met de categorie van de waren en met de marktsituatie.

Het Hof gaat met het Gerecht mee en stelt dat "wanneer ten minste een van de twee betrokken tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis heeft, die dit publiek dus onmiddellijk kan begrijpen, de tussen deze tekens vastgestelde begripsmatige verschillen kunnen opwegen tegen de visuele en fonetische gelijkenissen ervan."

"Daarna heeft het Gerecht zich uitgesproken over de door deze tekens opgeroepen totaalindruk en, na een feitelijke beoordeling geconcludeerd dat het in casu bijzonder uitgesproken en voor de hand liggende begripsmatige verschil opwoog tegen de visuele en fonetische gelijkenissen. Daarbij heeft het Gerecht bij zijn globale beoordeling van het verwarringsgevaar met name rekening gehouden met de bijzonder grote mate van oplettendheid van het relevante publiek bij de aankoop van waren zoals personenauto’s."

"Aldus is het Gerecht in punt 62 van het bestreden arrest, pas na onderzoek van verscheidene elementen op basis waarvan het het verwarringsgevaar globaal heeft kunnen beoordelen, tot de slotsom gekomen dat de mate van overeenstemming van de betrokken merken onvoldoende groot is om te concluderen dat het relevante publiek kan menen dat de betrokken waren van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn, zodat er geen gevaar van verwarring bestaat.

Voor het overige behoeft slechts te worden opgemerkt dat waar rekwiranten stellen dat het Gerecht bij zijn beoordeling van de overeenstemming van de betrokken tekens geen acht heeft geslagen op de categorie van betrokken waren, zij het bestreden arrest verkeerd lezen. Blijkens de punten 55 en 57 van dat arrest heeft het Gerecht, eveneens na feitelijke beoordelingen die het Hof in het kader van een hogere voorziening niet mag toetsen, immers geoordeeld dat wanneer het relevante publiek wordt geconfronteerd met het woordteken PICASSO, het daarin onvermijdelijk een verwijzing naar de schilder ziet, en dat, gelet op het feit dat deze schilder bij dat publiek bekend is, deze bijzonder nadrukkelijke begripsmatige verwijzing de pregnantie van dit teken als merk – naast andere – voor personenwagens grotendeels kan temperen." Hieruit volgt dat het eerste onderdeel van het middel ongegrond is.

Verder stelt Picasso dat het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 onjuist heeft toegepast door te oordelen dat bij de beoordeling van het verwarringsgevaar in het kader van een oppositieprocedure tegen een inschrijvingsaanvraag rekening dient te worden gehouden met de mate van oplettendheid van de gemiddelde consument wanneer hij zijn keuze tussen verschillende waren of diensten voorbereidt of maakt. Volgens rekwiranten is deze uitlegging te restrictief, aangezien ze voorbijgaat aan de regel die het Hof in punt 57 van het reeds aangehaalde arrest Arsenal Football Club heeft geformuleerd, namelijk dat het merk niet alleen tegen eventuele verwarring op het tijdstip van aankoop van de betrokken waar, maar ook tegen eventuele verwarring ervoor of erna moet worden beschermd.

Het Hof oordeelt: "Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 59 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat bij de in artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bedoelde beoordeling van een eventueel gevaar van verwarring van merken voor personenauto’s rekening dient te worden gehouden met het feit dat, gelet op de aard van de betrokken waren en met name op de prijs en de sterk technologische aard ervan, de mate van oplettendheid van het relevante publiek bij de aankoop van dergelijke waren bijzonder groot is.

Zodra feitelijk is aangetoond dat de gemiddelde consument een bepaalde waar wegens de objectieve eigenschappen ervan pas na een bijzonder aandachtig onderzoek aankoopt, dient immers rechtens ermee rekening te worden gehouden dat hierdoor het gevaar van verwarring van de merken voor dergelijke waren kleiner kan worden op het beslissende moment waarop de consument tussen deze waren en merken kiest.

Met betrekking tot het feit dat het relevante publiek dergelijke waren en de daarop betrekking hebbende merken ook kan waarnemen los van de aankoop ervan en, in voorkomend geval, in deze situaties minder oplettend kan zijn, heeft het Gerecht [...] eveneens terecht opgemerkt dat deze mogelijkheid niet in de weg staat aan de inaanmerkingneming van de bijzonder grote mate van oplettendheid van de gemiddelde consument wanneer hij zijn keuze tussen verschillende waren van de betrokken categorie voorbereidt en maakt."

De hogere voorziening wordt afgewezen. Lees hier het arrest.

IEF 1477

Eerst even voor jezelf lezen

In de kille dagen na kerst is het fijn dat het Hof en het Gerecht er weer zijn:

- Arrest  HvJ EG 12 januari 2006, zaak C-361/04, Ruiz-Picasso e.a. tegen OHIM. Lees arrest hier.

- Arrest GvEA 12 januari 2006, zaak T-147/03, Devinlec tegen OHIM/  Time Art (QUANTUM). Lees arrest hier.

- Arrest HvJ EG 12 januari 2006, zaak C-173/04 P, Deutsche SiSi-Werke GmbH & Co. Betriebs KG tegen OHM. Lees arrest hier.

IEF 1466

Koffieconflict

Sara Lee wil via de rechter voorkomen dat zijn klant, Capriole Coffie-Service uit Delft, de merknaam Douwe Egberts gebruikt als zoekwoord voor zoekmachine-advertenties. Daarnaast wil het voedingsmiddelenconcern ook het gebruik van Douwe Egberts in de tekst van de advertenties tegenhouden.

Capriole verkoopt koffie en koffieautomaten van Douwe Egberts, maar ook van concurrenten als Nescafé, Illy en Max Havelaar. Om meer bezoekers nar hun website te krijgen, adverteert Capriole bij onder meer Google, Ilse, Lycos en MSN met alle merken uit het assortiment.

De relatie met Sara Lee zou ondanks het meningsverschil overigens nog goed zijn. Desalniettemin deelt Capriole de bezwaren van Sara Lee niet: "In de afgelopen tachtig jaar hebben we met Douwe Egberts geadverteerd in folders, op briefpapier en op auto's. Op internet mogen we als dealer niet adverteren van Douwe Egberts. We zijn op internet vaak beter te vinden dan de grote multinationals. Blijkbaar steekt dat bij onze leverancier.", aldus commercieel directeur P. Ultee. Namens Douwe Egberts is nog niet gereageerd. Wordt vervolgd?

IEF 1421

Straf

Rechtbank Almelo, 23 december 2005, parketnummer: 08.993030/05. Illegale Hengelose sigrettenfabriek. Drie strafzaken tegen verdachten T, G & O, die zich schuldig hebben gemaakt aan het vervaardigen en voorhanden hebben van 34.000.000 sigaretten in strijd met de Wet op de accijns, aan het bedrijfsmatig voorhanden hebben van waren met vervalste merken en aan het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank legt hem drie jaar gevangenisstraf op. Verder wordt een aantal inbeslaggenomen goederen aan het verkeer onttrokken.

"Opzettelijk vervalste en wederrechtelijke vervaardigde merken in voorraad hebben gehad, terwijl de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen, opzettelijk waren die zelf op hun verpakking valselijk voorzien waren van de handelsnaam van een ander en een merk waarop een ander recht heeft in voorraad hebben gehad, terwijl de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen, opzettelijk waren waarop op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander en een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking was nagebootst in voorraad hebben gehad en de schuldige het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent en terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen." Lees de uitspraken hier, hier en hier.

IEF 1390

Vers uit Den Haag

Nieuwe BMB nieuwsbrief, vandaag verschenen. Met o.a aandacht voor het volgende:

- "In de zaak EUROPOLIS die dient bij het HvJEG hebben Nederland en de Europese Commissie opmerkingen ingediend. Het BMB heeft om mondelinge behandeling gevraagd."

- "In Nederland heeft het Gerechtshof zich inmiddels uitgesproken over het onderscheidend vermogen ab initio van het teken FITLINE, waarvoor een uiteindelijk oordeel wordt aangehouden en het teken SUPER CHAMPION."

- Tweede oppositiebeslissing FIRST tegen 1: "De oppositieafdeling heeft op 5 september 2005 de tweede oppositiebeslissing genomen in de zaak FIRST (gebaseerd op B 401146) tegen het gecombineerde woord- en beeldmerk
(I 829911). De oppositie werd ingesteld tegen waren in de klassen 14 en 34 en werd gebaseerd op waren in de klasse 34."
Beslissing: "Gezien de verschillen tussen de tekens in visueel, fonetisch en conceptueel opzicht, het hoge aandachtsniveau van het in aanmerking komend publiek en het feit dat het eerder recht geen hoog onderscheidend vermogen heeft en ondanks het feit dat de waren identiek respectievelijk soortgelijk zijn, is er geen verwarringsgevaar voor de waren in klassen 14 en 34." Zie eerder bericht (in het Frans) hier.

IEF 1362

(Merk-)naam [A]

Hoge Raad der Nederlanden, 16 december 2005, Nr. C04/256HR,  in de zaak van Eiser c.s. tegen EHV Medizinisch Technische Geräte GmbH c.s. Geding met betrekking tot de (merk-)naam [A].

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Conclusie van AG Verkade levert wat meer op, namelijk een geanonimiseerde internationale kluwen van depots, rechtszaken, licenties en faillissementen. De zaak betreft volgens Verkade, kort gezegd en hoofdzakelijk, de uitleg van een bepaling in een overeenkomst voor wat betreft rechten en bevoegdheden in de Benelux met betrekking tot de (merk-)naam [A] na beëindiging van de contractuele relatie, alsmede vragen omtrent hetgeen de wettelijke merk- en handelsnaamrechten op tekens waarin het woord [A] voorkomt (nog) zouden inhouden.

In deze procedure staat centraal de vraag welke betekenis moet worden toegekend aan het Generalvertretervertrag van 6 januari 1993, meer in het bijzonder aan het daarin aan [B] GmbH, de Duitse tak van de ondernemingen van [eiser], verleende "unwiderrufliche Recht" om het teken [A] te gebruiken bij het door [eiser] ontwikkelde zonnestudio-franchise-concept in Nederland, later uitgebreid tot de Benelux. Lees arrest en conclusie hier. Een uitgebreidere bespreking volgt, wellicht.

IEF 1353

Kookles

Rechtbank Utrecht, 15 december 2005. Tefal tegen Ballarini.

Sinds 2000 brengt Tefal pannen op de markt voorzien van een warmte-indicator op de bodem van de pan, de Termo-Spot. Tefal is eveneens houdster van het beeldmerk Thermo-Spot. Ballarini produceert pannen voorzien van een warmte-indicator, de Thermopoint. Deze indicator bevindt zich in de steel van de pan. Ballarini heeft Thermopoint als woord/beeldmerk en als beeldmerk geregistreerd. Op de verpakking van de Ballarini's pan staat vermeld "energiebesparend -25%" en "langere levensduur anti-aanbaklaag +30%".

De rechter acht beide claims misleidend daar Ballarini de juistheid van de stellingen met het door haar overgelegde onderzoek niet kon bewijzen. Uit het onderzoek blijkt dat "niet alleen twee verschillende pannen maar ook twee verschillende bakwijzen zijn getest". Interessant is - vooral na de conclusie van Leger inzake Roche/Primus - dat Tefal een verbod voor de gehele EU heeft gevraagd en dat dit verbod wordt afgewezen omdat gebruik van de misleidende claims in andere landen dan Nederland niet is gesteld of gebleken tengevolge waarvan Tefal geen belang bij deze vordering heeft. Blijkbaar acht de rechter zich dus wel  bevoegd grensoverschrijdend op te treden.

In rov 4.7 overweegt de rechter: "Uit het voorgaande volgt dat het gebruik van de beide claims inzake de langere levensduur van 30% en de energiebesparing van 25% misleidend en om die reden ontoelaatbaar worden geacht. Deze conclusie leidt tot toewijzing van de vordering tot het staken en gestaakt houden van deze misleidende claims. De voorzieningenrechter zal dit verbod echter niet toewijzen voor het gebruik daarvan in de hele Europese Unie nu niet is gesteld of gebleken dat Ballarini de misleidend geoordeelde claims ook in andere landen gebruikt. Voorshands moet het ervoor worden gehouden dat Tefal derhalve geen belang bij dit onderdeel van haar vordering heeft".

De vorderingen van Tefal met betrekking tot haar merkrecht worden afgewezen. 
"Het gebruik door Ballarini van het teken Thermopoint wijkt wat betreft de woorden, het lettertype, de kleurstelling en totaalbeeld af van het door tefal gedeponeerde beeldmerk, mitsdien is er geen sprake van gerechtvaardigde vrees dat er verwarring bij het publiek zal ontstaan..." 

Lees het vonnis hier (met dank aan Bird & Bird)

IEF 1350

Vruchtensappen

Conclusie AG Jacobs 15 december 2005, zaak C-416/04P, The Sunrider Corp (VITAFRUIT)

Hogere voorziening is ingesteld door The Sunrider Corporation tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen in zaak T-203/02 tot vernietiging van dit arrest. Het Gerecht oordeelde in voormelde zaak: "Derhalve faalt verzoeksters argument dat de betrokken waren zijn bestemd voor verschillende kopers, te weten industriëlen in het geval van de concentraten van sappen en eindverbruikers in het geval van de kruiden- en vitaminedranken. Verder heeft de kamer van beroep terecht aangevoerd dat de betrokken waren dezelfde bestemming hebben, te weten het lessen van de dorst, en dat zij in belangrijke mate concurrerend zijn. Wat de aard en het gebruik van de betrokken waren betreft, zij vastgesteld dat het in beide gevallen gaat om alcoholvrije dranken die gewoonlijk gekoeld worden gedronken, doch waarvan de samenstelling in de meeste gevallen verschillend is. De verschillende samenstelling van deze waren kan evenwel geen verandering brengen in de vaststelling dat deze waren onderling verwisselbaar zijn omdat zij bestemd zijn voor de bevrediging van eenzelfde behoefte. De kamer van beroep heeft dus geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de betrokken waren soortgelijk zijn. Derhalve is dit middel ongegrond en dient ook de subsidiaire vordering te worden afgewezen."

Rekwirante stelt drie gronden, te weten schending van artikel 43, leden 2 en 3, juncto artikel 15, lid 3, van verordening nr. 40/94: niet-bewezen gebruik, schending van artikel 43, lid 2, van verordening nr. 40/94: gebrek aan afdoend bewijs van oppositiemerk en schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 ("De waren „kruiden- en vitaminedranken” en „concentraten van vruchtensappen” zijn immers in slechts zeer geringe mate soortgelijk, aangezien zij slechts weinig raakvlakken vertonen.").
Alle drie gronden worden ongegrond bevonden door de AG.

Ten aanzien van de eerste grond concludeert Jacobs als volgt:
"The Court of First Instance stated that where an opposing party maintains that use by a third party constitutes genuine use ‘he claims, by implication, that he consented to that use’. It went on to make two specific points. First, if the use by the third party was without the proprietor’s consent, the use would have infringed the proprietor’s trade mark right and it would therefore evidently have been in the third party’s interest not to disclose evidence thereof to the proprietor. It consequently seems unlikely that the proprietor would be in a position to submit evidence of such use. That approach seems eminently sensible. It would be pointless and contrary to the principles of sound administration and procedural economy for OHIM as a matter of course to require a trade mark proprietor to adduce evidence of consent in such circumstances. The matter would of course be different if the applicant had raised before OHIM the issue of the lack of consent. That however is the Court of First Instance’s second point: there was nothing in the documents before it suggesting that the applicant in the present case had done so. The Court of First Instance accordingly concluded that the above factors ‘formed a sufficiently firm basis to allow the Board of Appeal to conclude that the earlier trade mark had been used with its proprietor’s consent’. I agree with that conclusion and consider that the Court of First Instance did not err with regard to the burden of proof."

Ten aanzien van de laatste grond: "The applicant states that the assessment of the Court of First Instance in paragraphs 66 and 67 of the judgment ‘is not convincing’ and makes a number of assertions which it considers to support its view that the products concerned are not similar. Most of those assertions replicate verbatim, or very nearly so, its assertions to the same effect before the Court of First Instance, although several others are raised for the first time before this Court. They are all statements of fact. In my view, the applicant has not identified any error of law by the Court of First Instance. I agree with OHIM that the third ground of appeal is limited to the facts and should accordingly be dismissed as inadmissible.
In any event, the judgment seems to me to contain a correct summary of the principles governing assessment of similarity laid down by the Court of Justice in Canon and a correct application of those principles to the present case.

Lees hier de conclusie.

IEF 1344

Tips en Trucs

Klinkt als een weinig opzienbarende zaak, maar toch: wie het vonnis heeft mag het mailen. PCMweb bericht: “IDG Nederland (uitgever van o.a. Tips&Trucs) heeft onlangs een kort geding aangespannen tegen VNU Business Publications (uitgever van o.a. PCM). IDG meende dat VNU inbreuk maakte op het merkrecht van Tips&Trucs. De reden van het kort geding was de special PCM Praktijk: De complete praktijkgids met de cover van PCM 11.

De voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht heeft vonnis bepaald in dit kort geding en IDG in het ongelijk gesteld. Belangrijkste reden hiervoor is dat de rechter van mening is, "dat de combinatie van de woorden "tips" en "trucs" onvoldoende onderscheidend vermogen heeft voor de waren en diensten waarvoor IDG haar woordmerk heeft ingeschreven". Lees hier meer. Lees hier het vonnis (Met dank aan Joris van Manen, De Brauw).