DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 15804

Ingezonden door Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten

Geen gedeeld auteursrecht Ventoux3-logo

Rechtbank Den Haag 23 mrt 2016, IEF 15804; ECLI:NL:RBDHA:2016:3199 (Stichting Stophersentumoren.nl tegen Stichting Ventoux3), https://delex.nl/artikelen/geen-gedeeld-auteursrecht-ventoux3-logo

Vzr. Rechtbank Den Haag 23 maart 2016, IEF 15804; ECLI:NL:RBDHA:2016:3199 (Stichting Stophersentumoren.nl tegen Stichting Ventoux3)
Zie eerder IEF 15161 en IEF 15246. Auteursrecht. Merkenrecht. Beide partijen zijn in voorbereiding van een eigen editie van het evenement. Partijen gebruiken hiertoe ieder eigen websites en socialmedia-accounts en maken alletwee gebruik van het logo en de naam Ventoux3. De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat SSH geheel of gedeeld auteursrechthebbende is op het Ventoux3-logo. Ook de vorderingen van SSH die zijn gebaseerd op de SSH-merken komen niet voor toewijzing in aanmerking. Het is onvoldoende aannemelijk dat SSH inbreuk maakt op het auteursrecht van SV3. Doordat het SV3-Merk niet identiek is aan het door SSH gebruikt woordteken Ventoux3, is onvoldoende aannemelijk dat inbreuk wordt gemaakt op SV3-Merk.   

IEF 15802

Daadwerkelijk onderscheidend vermogen van merk RAW

Hof Den Haag 22 mrt 2016, IEF 15802; ECLI:NL:GHDHA:2016:669 (H&M tegen G-star Raw), https://delex.nl/artikelen/daadwerkelijk-onderscheidend-vermogen-van-merk-raw

Hof Den Haag 22 maart 2016, IEF 15801; IEFbe 1740; ECLI:NL:GHDHA:2016:669 (H&M tegen G-star Raw)
Merkenrecht; Internationale bevoegdheid. Geschil over onder meer het Gemeenschapsmerk RAW [IEF 13232]. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de T-shirts en hoodies waarvoor H&M het artwork heeft gebruikt, identiek zijn aan de waren waarvoor G-Star het Gemeenschapsmerk RAW heeft ingeschreven, te weten kleding. Het Gemeenschapsmerk RAW heeft inherent onderscheidend vermogen voor kleding. H&M heeft hier slechts tegen ingebracht dat het begrip ‘raw’ beschrijvend is. Het onderscheidend vermogen van het Gemeenschapsmerk RAW is substantieel versterkt door het gebruik ervan. Dat het merk RAW daadwerkelijk onderscheidend vermogen heeft, wordt bevestigd door de marktonderzoeken die G-Star in het geding heeft gebracht. H&M wijst erop dat haar kleding uitsluitend in H&M-winkels wordt verkocht en vanwege die context zou het de gemiddelde consument volgens H&M duidelijk zijn dat de T-shirts en hoodies met het gewraakte artwork afkomstig zijn van H&M. Dat baat haar niet, er zijn vele voorbeelden van kleding waarop merken van derden staan of die in samenwerking met ontwerpers zijn gemaakt. Het hof bekrachtigt de bestreden vonnissen; IEF 13232, IEF 11923 en IEF 11582.

 

IEF 15794

Vragen aan HvJ EU: Schept naast elkaar in twee lidstaten bestaande merken precedent voor ontbreken verwarringsgevaar in de gehele Unie?

HvJ EU 8 feb 2016, IEF 15794; IEF 15794; IEFbe 1737; C-93/16 (The Irish Dairy Board - kerrygold), https://delex.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-schept-naast-elkaar-in-twee-lidstaten-bestaande-merken-precedent-voor-ontbreken-ve

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 8 februari 2016, IEF 15794; IEFbe 1737; C-93/16 (The Irish Dairy Board)
Via minbuza: Verzoekster, een in 1961 opgerichte Ierse zuivelonderneming/exporteur, heeft in januari 2014 Spaanse verweerster Tindale gedaagd wegens inbreuk op diverse gemeenschapsmerken (‘kerrygold’ voor boter en melkproducten) waarvan verzoekster houdster is. Het merk ‘kerrygold’ bestaat sinds 1962 en wordt wereldwijd, ook in Europa, verspreid. Verzoekster meent dan ook dat het merk in Europa ‘algemeen bekend’ is, zoals ook erkend in een BHIM-uitspraak van 22 oktober 2013. Verweerster, een Spaanse firma, maakt volgens verzoekster inbreuk op verzoeksters merken door in Spanje margarine te importeren en te distribueren met als onderscheidend teken Kerrymaid dat sterk overeenkomt met dat van verzoekster. Verzoekster wijst op het gevaar voor verwarring en het risico dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit verzoeksters reputatie. Zij vraagt bescherming op grond van de MerkenVo. Verweerster beroept zich op het feit dat zij de Spanje distributeur is voor ‘Kerrymaid’ van de Kerry Group, een in 1972 opgericht bedrijf in Kerry/Ierland en ook zij exporteert zowel binnen als buiten de EU. Zij stelt dat geen gevaar voor verwarring bestaat aangezien de tekens niet overeenkomen. Het eerste element ‘Kerry’ is een geografische term die niet kan worden gemonopoliseerd; verweerster ontkent voordeel te hebben bij het gebruik van het teken. De communautaire merkenrechter verwerpt verzoeksters beroep omdat hij geen gevaar voor verwarring ziet en alleen het eerste geografische deel overeenkomt. In Ierland en Verenigd Koninkrijk bestaan de merken probleemloos naast elkaar. Verzoekster gaat in beroep bij de verwijzende rechter.

IEF 15770

Ingezonden door Jolien Barbier & Daan De Jaeger, Monard Law.

ND Watches maakt inbreuk op auteursrecht en merkenrecht Rolex

18 dec 2015, IEF 15770; (Rolex), https://delex.nl/artikelen/nd-watches-maakt-inbreuk-op-auteursrecht-en-merkenrecht-rolex

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 18 december 2015, IEF 15770; IEFbe 1727; A/15/607 (Rolex)
ND Watches is een juwelier en verkoper van tweedehands Rolex horloges. ND Watches maakt inbreuk op de auteursrechten van Rolex. Door diamanten in eenzelfde soort 'golfmotief' op de wijzerplaat aan te brengen, wordt een directe kopie van de horloges van Rolex tot stand gebracht. Daarnaast maakt ND Watches inbreuk op het merkenrecht van Rolex, door golfballen en presentatie-houders met het logo Rolex in zijn etalage te gebruiken. Niet-toegestane wijziging van het uurwerk met niet-originele elementen vormt ook een merkinbreuk. Staking van de inbreuk op de auteursrechten en op de merkenrechten van de vennootschap naar Zwitsers recht ROLEX SA en of de NV Rolex Benelux door horloges te wijzigen.

IEF 15768

Scapino's beroep op uitputting Converse schoenen faalt

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 mrt 2016, IEF 15768; (Converse tegen Scapino), https://delex.nl/artikelen/scapino-s-beroep-op-uitputting-converse-schoenen-faalt

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 maart 2016, IEF 15768 (Converse tegen Scapino)
Merkenrecht. Parallelimport. IEF 15043 , IEF 14344, IEF 11650, IEF 9669. Een deel van de in beslag genomen Converse schoenen wordt vermoed afkomstig te zijn van een door de merkhouder voor de EER geautoriseerde bron. Het verweer gebaseerd op uitputting faalt, zodat de door Scapino verhandelde schoenen niet met toestemming van Converse in het verkeer zijn gebracht. In het kader van de op haar rustende bewijstlast is in de loop van de procedure al voldoende gedetailleerde opgave gedaan. De grondslag is in het hoger beroep gewijzigd en de gevorderde 'publicatie van het vonnis', was gebaseerd op de stelling dat er sprake van namaak (counterfeit) was. Nu dit niet is aangepast, wordt vonnis niet gepubliceerd in kranten. Schadevergoeding: de procedure wordt naar de schadestaat verwezen.

IEF 15746

Uitspraak Wim Maas en Eelco Bergsma, Taylor Wessing.

Vraag aan HvJ EU: Is begrip vorm beperkt tot 3D-eigenschappen van waar of mede op kleur?

HvJ EU 9 mrt 2016, IEF 15746; ECLI:NL:RBDHA:2016:2350 ((Louboutin tegen Van Haren)), https://delex.nl/artikelen/vraag-aan-hvj-eu-is-begrip-vorm-beperkt-tot-3d-eigenschappen-van-waar-of-mede-op-kleur

Rechtbank Den Haag 9 maart 2016, IEFbe 1720 (Louboutin tegen Van Haren)
HvJ EU ; C-163/16. Meer Louboutin-zoolmerkuitspraken. Van Haren vordert nietigverklaring en doorhaling van het Benelux rode zoolmerk. De rechtbank stelt de navolgende vraag van uitleg aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (minbuza):

Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1e onder iii van Richtlijn 2008/95/EG (in de Duitse, Engelse en Franse versie van de Merkenrichtlijn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (‘in drie dimensies uit te drukken') contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale,) eigenschappen van de waar zoals kleur?
IEF 15739

Vordering WFL tot opheffing conservatoir beslag namaak Marlboro sigaretten afgewezen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 1 maart 2016, IEF 15739; ECLI:NL:RBROT:2016:1630 (World Freight Logistics tegen Philip Morris)
Merkenrecht. Auteursrecht. Transitgoederen. WFL oefent een expeditiebedrijf uit. Philip Morris produceert en verhandelt Marlboro-sigaretten. Philip Morris is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Internationale Beeldmerken en tevens auteursrechthebbende ten aanzien van ontwerpen van Marlboro sigarettenverpakkingen. Philip Morris verneemt van de douane dat een container met sigaretten geadresseerd aan WFL wordt vastgehouden op grond van een vermoeden van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht en verzoekt WFL om in te stemmen met vernietiging van de inbreukmakende sigaretten. De vordering van WFL tot opheffing van het door Philip Morris gelegde conservatoire beslag wordt afgewezen. Naar voorlopig oordeel dient Philip Morris in beginsel de mogelijkheid te worden geboden om in een bodemprocedure te bewijzen dat de sigaretten waren bestemd voor de Nederlandse markt en, zo zij hierbij in het gelijk mocht worden gesteld, de sigaretten te doen vernietigen.

4.4. Tussen partijen is wel in geding de vraag of de sigaretten, die afkomstig waren uit een derde land (buiten de EU), bestemd waren voor de Nederlandse markt, dan wel bestemd waren voor doorvoer naar een ander derde land (alsdan geheten: transitgoederen). Bij de beoordeling van deze standpunten van partijen is het volgende van belang.

4.14. Volgens WFL hebben de sigaretten als eindbestemming een (particuliere) handelaar in het land Syrië. Volgens Philip Morris kan dit niet juist zijn omdat een staatsbedrijf in Syrië het monopolie heeft op de invoer van sigaretten. De voorzieningenrechter zal niet treden in de juistheid van dit standpunt, bezien in het licht van de huidige omstandigheden in Syrië. Dit is verder ook niet nodig. Naar voorlopig oordeel dient Philip Morris in beginsel de mogelijkheid te worden geboden om in een bodemprocedure te bewijzen dat de sigaretten waren bestemd voor de Nederlandse markt en, zo zij hierbij in het gelijk mocht worden gesteld, de sigaretten te doen vernietigen. Gelet op het grote belang dat gediend is met bescherming van intellectuele eigendomsrechten, welk belang tot uitdrukking komt in de voor IE-rechthebbenden begunstigende bepalingen in de Richtlijn 2004/48 (de Handhavingsrichtlijn), dient grote terughoudendheid te worden betracht bij toewijzing van een vordering die ertoe strekt om reeds bij voorbaat aan een rechthebbende de mogelijkheid te ontnemen om handhavend op te treden in de vorm van het doen vernietigen van inbreukmakende goederen. In de omstandigheden van het geval bestaat geen aanleiding om deze terughoudendheid te laten varen.

 

IEF 15737

HvJ EU: Voormalig erkende garagehouder niet aansprakelijk voor merkgeassocieerde internetadvertenties

HvJ EU 3 maart 2016, IEF 15737; ECLI:EU:C:2016:134; C-179/15 (Daimler)
Zie eerder IEF 14981. Uit het persbericht: Voormalige erkend garagehouders van Daimler zijn niet aansprakelijk voor internetadvertenties waarin hun naam geassocieerd blijft worden met het merk „Mercedes-Benz” ondanks hun inspanningen om die advertenties van het internet te laten verwijderen. Bovendien kan Daimler van die garagehouders niet eisen dat zij actie ondernemen om dergelijke advertenties van het internet te laten verwijderen wanneer zij geen opdracht tot plaatsing daarvan hebben gegeven.

Antwoord:

Artikel 5, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat een derde die wordt genoemd in een op een website gepubliceerde advertentie die een teken bevat dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, zodat de indruk wordt gewekt dat er commerciële banden bestaan tussen hem en de merkhouder, geen gebruik van dat teken maakt dat krachtens die bepaling door de merkhouder kan worden verboden, wanneer de advertentie niet door of namens de derde is geplaatst of, ingeval de advertentie door of namens de derde is geplaatst met de toestemming van de merkhouder, wanneer de derde de beheerder van die website, bij wie hij de advertentie had besteld, nadrukkelijk heeft gevraagd om de advertentie of de vermelding van het merk erin te verwijderen.

Gestelde vraag:

Moet artikel 5, lid 1, onder b), van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk tegen een derde die wordt genoemd in een internetadvertentie waarin een teken is opgenomen dat met het merk kan worden verward en die betrekking heeft op door de derde aangeboden diensten die identiek zijn aan de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, zodat bij het publiek ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat er officiële commerciële banden bestaan tussen de onderneming van de derde en de houder van het merk, ook dán kan optreden, wanneer de advertentie niet op het internet is geplaatst door of voor rekening van de erin genoemde persoon of op het internet blijft opduiken hoewel de erin genoemde persoon alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de advertentie te laten verwijderen, maar daar niet in is geslaagd?
IEF 15728

Geen benoeming deskundige over exploitatie broncode failliet

Rechtbank Midden-Nederland 18 juni 2014, IEF 15728 (Curator A12.it tegen Flore Managed Services)
Oude jurisprudentie, nu pas beschikbaar, zie eerder IEF 14923. Bevoegdheidsincident art 6 EEX-Vo. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. De failliete vennootschappen A12.it hebben een webmodule binnen de zorgsector (Flore-software) op de markt gebracht, zij hebben auteursrecht op deze software, zij hebben merkenrecht op het Merk “Flore” en zij hebben recht op de handelsnaam “Flore”. De curator stelt dat FMS en Flore Plus zich bedrijfsmiddelen van de failliete vennootschappen hebben toegeëigend, zoals de Flore-software, bestaande licentienemers, klanteninformatie en licentieovereenkomsten. Gedaagden vorderen zonder succes dat de rechtbank een deskundige benoemt ter beantwoording van de volgende vraag: “Is de broncode van het softwarepakket dat door FMS/PLUS wordt geëxploiteerd in zodanige mate hetzelfde als de broncode van het pakket dat door de failliete vennootschappen werd geëxploiteerd dat deze beide pakketten na objectieve maatstaven als hetzelfde moet worden beschouwd?” De zaak kwam weer op de rol voor conclusie van antwoord.

4.2. Het verweer van de curator, komt er - zeer kort samengevat - op neer dat de vraag naar de broncode slechts van beperkte betekenis is, aangezien voor het geschil beslissend is of bestaande klanten(relaties) van de failliete vennootschappen rond het faillissement zijn overgenomen door FMS of Flore Plus, en indien dit het geval is of er bij destijds bestaande klanten van de failliete vennootschappen nieuwe software is geinstalleerd. Onderzoek naar de broncode door een deskundige is voor beantwoording van deze vraag volgens de curator niet noodzakelijk. Voorts heeft de curator uiteengezet dat onderzoek naar de broncode evenmin relevant is voor de vraag wie de rechthebbende op de Flore-software.

4.3. Gelet op het gemotiveerde verweer van de curator is de rechtbank van oordeel dat voor het benoemen van een deskundige in dit stadium van de procedure onvoldoende aanleiding bestaat. De rechtbank zal daarom ook de incidentele vordering tot benoeming van een deskundige afwijzen.
IEF 15722

Gemiddelde aandacht voor springend beestenmerk bij aankoop van sportschoenen

Gerecht EU 25 februari 2016, IEF 15722; T-692/14; ECLI:EU:T:2016:99 (Puma tegen Sinda Poland)
Merkenrecht. Bekend merk. Sinda heeft een beeldmerk bestaand uit een springend beest geregistreerd. Puma heeft zonder succes oppositie gevoerd met een beroep op haar beeldmerken van een springende katachtige. Het OHIM heeft ten onrechte geoordeeld dat gemiddelde consument waarschijnlijk meer dan gemiddeld aandachtig is bij de aankoop van sportschoenen. Het Gerecht vernietigt deze beslissing en veroordeelt partijen in de helft van de kosten van Puma.

25      S’agissant des produits relevant de la classe 25 désignés par la marque demandée, soit les « chaussures, chaussures de sport », qui sont incluses dans les produits relevant de la même classe désignés par les marques antérieures, il y a lieu de relever que ce sont des biens de grande consommation, dont les caractéristiques objectives n’impliquent pas que le consommateur moyen fasse un examen particulièrement attentif lors de leur achat. En outre, le prix ne constitue pas une caractéristique objective des chaussures et chaussures de sport au sens de la jurisprudence citée au point 24 ci-dessus, car il peut varier dans le temps et suivant la volonté des titulaires des marques en conflit. Dès lors, il y a lieu de retenir que le niveau d’attention du public pertinent doit être considéré comme moyen.
26      Dès lors, la chambre de recours a commis une erreur en concluant que le consommateur moyen était susceptible d’être plus attentif.