Alle rechtspraak  

IEF 18239

RSR maakt slechts gedeeltelijk inbreuk op merkrechten Plein

Rechtbanken 19 dec 2019, IEF 18239; ECLI:NL:RBDHA:2018:15133 ((Plein tegen RSR)), https://delex.nl/artikelen/rsr-maakt-slechts-gedeeltelijk-inbreuk-op-merkrechten-plein

Rechtbank Den Haag, 19 december 2018, IEF 18239; ECLI:NL:RBDHA:2018:15133 (Plein tegen RSR). Merkenrecht. Bodemzaak. Eerste aanleg. Plein is een mode-ontwerper en tevens merkhouder van verschillende merken die hij aanbrengt op zijn kleding. RSR exploiteert een kledingwinkel in Rotterdam, en maakt vermeend inbreuk op het merkrecht van Plein, door namaak kleding te verkopen. RSR beweert echter dat er sprake zou zijn van uitputting. De rechtbank overweegt dat het aan RSR is om het bewijs hiertoe te leveren, nu er geen risico is van afscherming van nationale markten. De rechtbank komt op grond van het door RSR aangeleverde bewijs tot de conclusie dat voor 30 van de 35 in beslag genomen producten vast is komen te staan dat deze met toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht. De rechtbank beslist dat deze 5 artikelen inderdaad niet meer verhandeld mogen worden, en dat deze dienen te worden overgedragen ter vernietiging. De vordering tot winstafdracht wordt afgewezen nu de merkinbreuk niet te kwader trouw lijkt te hebben plaatsgevonden. Beide partijen moeten hun eigen proceskosten dragen nu beiden gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld. Wel dient Plein RSR tegemoet te komen in de gederfde winst, maar minder dan gevorderd. Nu de vordering tot reputatieschade door RSR niet nader is onderbouwd wordt deze vordering afgewezen.

IEF 18219

Rechtbank veroordeelt Nolte c.s. tot verbod gebruik inbreukmakend merk in kort geding

Rechtbanken 5 feb 2019, IEF 18219; ECLI:NL:RBDHA:2019:933 (Arpa tegen Nolte c.s.), https://delex.nl/artikelen/rechtbank-veroordeelt-nolte-c-s-tot-verbod-gebruik-inbreukmakend-merk-in-kort-geding

Rechtbank Den Haag 5 februari 2019, IEF 18219; ECLI:NL:RBDHA:2019:930 (Arpa tegen Nolte c.s.). Merkenrecht. Arpa is een Italiaanse ontwerper en fabrikant van interieurmaterialen die onder meer worden gebruikt voor keukenbladen en keukenfronten. Arpa heeft o.a. het woordmerk FENIX en een daarbij behorend beeldmerk. Nolte c.s. is een internationale producent van keukens die onder de naam PHOENIX nieuw oppervlaktemateriaal heeft geïntroduceerd. In een kort geding vordert Arpa dat de rechtbank Den Haag Nolte c.s. verbiedt om de vermeende merkinbreuk voort te zetten. Nolte verweert zich door te stellen dat er geen sprake is van een gebruik van een merk, maar van een productaanduiding. De rechtbank oordeelt echter dat er wel degelijk sprake is van gebruik van een merk en overweegt vervolgens dat dit merk ook overeenstemt met het merk van Arpa, en aldus een inbreuk maakt op het merkenrecht van Arpa. Tot slot weegt de rechtbank de belangen van beide partijen af (enerzijds de aard van het kort geding en de ingrijpendheid van een veroordeling, anderzijds de te vrezen schade van Arpa als de inbreuk wordt voortgezet), en concludeert dat het gevorderde, een verbod voor de gehele Europese Unie, dient te worden toegewezen. Dit mede omdat Nolte c.s. bekend was met de merken van Arpa, en de schade zodoende over zichzelf heeft afgeroepen.

IEF 18221

Uitspraak ingezonden door Joost Becker en Dafne de Boer, DirkZwager.

Inbreuk op merk- en handelsnaamrechten LOTUS

Rechtbanken 6 feb 2019, IEF 18221; ECLI:NL:RBMNE:2019:488 (LOTUS tegen Improvement Training en Adviesbureau/Lotuskring ABCD), https://delex.nl/artikelen/inbreuk-op-merk-en-handelsnaamrechten-lotus

Rechtbank Midden-Nederland 6 februari 2019, IEF 18221; ECLI:NL:RBMNE:2019:488 (LOTUS tegen Improvement Training en Adviesbureau/Lotuskring ABCD). Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van inbreuk door gedaagden op aan eiser toekomende merk- en handelsnaamrechten. De rechtbank oordeelt dat de naam LOTUS over voldoende onderscheidend vermogen beschikt. Daarnaast oordeelt de rechtbank ook dat er zowel visueel als auditief grote overeenstemming is met de door Improvement Training en Adviesbureau en Lotuskring ABCD gebruikte tekens. Zodoende concludeert de rechtbank dat Improvement Training en Adviesbureau en Lotuskring ABCD inbreuk maken op de merken- en handelsnaamrechten van LOTUS.

IEF 18217

Uitspraak ingezonden door Maarten Rijks, Eelco Bergsma en Margot van Gerwen van Taylor Wessing & Jesse Hofhuis van Hofhuis Alkema Groen.

Rechtbank blijft bij tussenvonnis: Van Haren maakt inbreuk op merkenrecht Louboutin

Rechtbanken 6 feb 2019, IEF 18217; ECLI:NL:GHAMS:2016:3755 (Louboutin en CLS tegen Van Haren), https://delex.nl/artikelen/rechtbank-blijft-bij-tussenvonnis-van-haren-maakt-inbreuk-op-merkenrecht-louboutin

Rechtbank Den Haag 6 februari 2019, IEF 18217; IEFbe 2814 (Louboutin en CLS tegen Van Haren). Zie ook: IEF 17759; IEF 17487; IEF 17209IEF 16890IEF 15786IEF 15746IEF 14828IEF 13716IEF 12902IEF 12573. Merkenrecht. Nu de merkenrichtlijn 2015 nog niet is omgezet in het BVIE bestaat er voor de rechtbank geen reden om te onderzoeken of zij dient terug te komen op haar tussenvonnis. Van belang acht de rechtbank hierbij dat het een zaak betreft die speelt tussen twee particuliere partijen. De rechtbank houdt dus vast aan haar eerdere conclusie, en oordeelt dat Van Haren inbreuk maakt op het merkenrecht van Louboutin. De rechtbank neemt de antwoorden die het HvJEU op de prejudiciële vragen heeft gegeven wel mee in haar vonnis, maar dit leidt niet tot een andere conclusie dan in het tussenarrest. Nu vaststaat dat er sprake is van een Beneluxmerk, is daarmee de inbreuk door Van Haren ook gegeven.

IEF 18215

Uitspraak ingezonden door Gregor Vos & Sjo Anne Hoogcarspel van Brinkhof.

Geen merkenrechtelijke bescherming voor de Tripp Trapp-stoel

Gerechtshoven 5 feb 2019, IEF 18215; 200.207.312/01 (Hauck tegen Stokke c.s.), https://delex.nl/artikelen/geen-merkenrechtelijke-bescherming-voor-de-tripp-trapp-stoel

Hof Amsterdam 4 februari 2019, IEF18251 (Hauck tegen Stokke c.s.) Zie ook: IEF 15458; IEF 15180; IEF 14209; IEF 12718; IEF 12554; IEF 11836; IEF 8503. Merkenrecht. Aan de orde is de vraag of de vorm van de Tripp Trapp-stoel op 8 mei 1998 rechtsgeldig als Benelux vormmerk voor ‘stoelen, met name kinderstoelen’ is gedeponeerd dan wel deze zich, gelet op het bepaalde in artikel 2.1 lid 2 BVIE, niet leent voor merkenrechtelijke bescherming. De opdracht aan het Hof van Amsterdam komt erop neer dat dit hof alsnog moet beoordelen of de uitsluitingsgronden van artikel 3 lid 1 sub e (i) en/of sub e (iii) Merkenrichtlijn van toepassing zijn. De Hoge Raad heeft dat zo verwoord dat dit hof moet onderzoeken of de vorm van de Tripp Trapp-stoel een teken is dat, gelet op bedoelde uitsluitingsgronden, “niet voor merkenrechtelijke bescherming in aanmerking komt hetzij op de ene grond, hetzij op de andere, hetzij volledig op elk van beide gronden”.
Het hof concludeert dat het merk zoals gedeponeerd waarop Stokke c.s. zich beroepen uitsluitend bestaat in de vorm van een kinderstoel. Dit is een vorm die door de aard van de waar wordt bepaald als in art. 2.1 lid 2 BVIE. Stokke c.s. komt dus geen merkenrechtelijke bescherming toe.

IEF 15781

Mede ingezonden door Nadine Wiersma, Vondst advocaten.

Inbreuk op merkenrecht Piloxing, geen uitputting

Rechtbank Den Haag 16 mrt 2016, IEF 15781; ECLI:NL:RBDHA:2016:2311 (Piloxing tegen Californian Classic Cars), https://delex.nl/artikelen/inbreuk-op-merkenrecht-piloxing-geen-uitputting

Rechtbank Den Haag 16 maart 2016, IEF 15781; ECLI:NL:RBDHA:2016:2311 (Piloxing tegen Californian Classic Cars)
Merkenrecht. Uitputting. Piloxing LLC houdt zich bezig met de ontwikkeling en exploitatie van een fitnessprogramma onder de naam 'Piloxing’. Voor de exploitatie in Europa is Piloxing LCC een samenwerking gestart met Piloxing BV. Tussen beide ondernemingen is vervolgens een geschil ontstaan. Bij executoriale verkoop heeft Piloxing BV de gehele merchandise voorraad verkocht aan CCC. Piloxing LCC stelt dat CCC inbreuk maakt op haar Gemeenschapsmerk. Het beroep van CCC op uitputting slaagt niet. Door het ter verkoop in voorraad hebben van de voorraad heeft CCC derhalve inbreuk gemaakt op de Piloxing merken.

IEF 15778

Aegom maakt inbreuk op merkenrecht Aegon

Rechtbank Rotterdam 15 mrt 2016, IEF 15778; ECLI:NL:RBROT:2016:1953 (Aegon tegen Aegom), https://delex.nl/artikelen/aegom-maakt-inbreuk-op-merkenrecht-aegon

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 maart 2016, IEF 15778; ECLI:NL:RBROT:2016:1953 (Aegon/Aegom)
Merkenrecht. Artikel 2.20 lid 1 sub c. Eiseres is een internationaal opererende financiële dienstverlener op het gebied van verzekeringen, pensioenen, sparen etc., en is Benelux-merkrechthebbende van haar merk. Gedaagde levert diensten op het gebied van beveiliging, trainingen, uitzending van flexwerkers en reiniging. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat met de naam van gedaagde afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van het merk van eiseres. Vanwege de auditieve en visuele gelijkenis is aannemelijk dat een consument enig verband legt tussen eiseres en gedaagde. 

IEF 15773

Uitspraak ingezonden door Eric De Gryse, Simont Braun. 

Generieke betekenis spa voor hydratherapiecentrum is niet uit te breiden naar cosmeticamerk SPA WISDOM

Gerecht EU (voorheen GvEA) 16 mrt 2016, IEF 15773; ECLI:EU:T:2016:148 (SPA WISDOM), https://delex.nl/artikelen/generieke-betekenis-spa-voor-hydratherapiecentrum-is-niet-uit-te-breiden-naar-cosmeticamerk-spa-wisd

Gerecht EU 16 maart 2016, IEF 15773; IEFbe 1728; T-201/14; ECLI:EU:T:2016:148 (SPA WISDOM) 
Uit het persbericht: The Body Shop kan "SPA WISDOM" niet laten inschrijven als gemeenschapsmerk. Bescherming van het bekende merk SPA tegen de inschrijving van SPA WISDOM voor waren in klasse 3 (cosmetische middelen). Aldus bevestigt het Gerecht zijn vroegere rechtspraak door vast te stellen dat het woord "spa” eventueel een generieke term kan vormen ter beschrijving van een voor hydrotherapie gebruikte ruimte, zoals een hamam of sauna, maar niet ter beschrijving van cosmetica, op grond dat het verband tussen cosmetica en centra voor hydrotherapie niet dusdanig is dat het generieke of beschrijvende karakter van dat woord daartoe kan worden uitgebreid.

IEF 15739

Vordering WFL tot opheffing conservatoir beslag namaak Marlboro sigaretten afgewezen

Vzr. Rechtbank Rotterdam 1 maart 2016, IEF 15739; ECLI:NL:RBROT:2016:1630 (World Freight Logistics tegen Philip Morris)
Merkenrecht. Auteursrecht. Transitgoederen. WFL oefent een expeditiebedrijf uit. Philip Morris produceert en verhandelt Marlboro-sigaretten. Philip Morris is houder van een aantal Gemeenschapsmerken en Internationale Beeldmerken en tevens auteursrechthebbende ten aanzien van ontwerpen van Marlboro sigarettenverpakkingen. Philip Morris verneemt van de douane dat een container met sigaretten geadresseerd aan WFL wordt vastgehouden op grond van een vermoeden van inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht en verzoekt WFL om in te stemmen met vernietiging van de inbreukmakende sigaretten. De vordering van WFL tot opheffing van het door Philip Morris gelegde conservatoire beslag wordt afgewezen. Naar voorlopig oordeel dient Philip Morris in beginsel de mogelijkheid te worden geboden om in een bodemprocedure te bewijzen dat de sigaretten waren bestemd voor de Nederlandse markt en, zo zij hierbij in het gelijk mocht worden gesteld, de sigaretten te doen vernietigen.

4.4. Tussen partijen is wel in geding de vraag of de sigaretten, die afkomstig waren uit een derde land (buiten de EU), bestemd waren voor de Nederlandse markt, dan wel bestemd waren voor doorvoer naar een ander derde land (alsdan geheten: transitgoederen). Bij de beoordeling van deze standpunten van partijen is het volgende van belang.

4.14. Volgens WFL hebben de sigaretten als eindbestemming een (particuliere) handelaar in het land Syrië. Volgens Philip Morris kan dit niet juist zijn omdat een staatsbedrijf in Syrië het monopolie heeft op de invoer van sigaretten. De voorzieningenrechter zal niet treden in de juistheid van dit standpunt, bezien in het licht van de huidige omstandigheden in Syrië. Dit is verder ook niet nodig. Naar voorlopig oordeel dient Philip Morris in beginsel de mogelijkheid te worden geboden om in een bodemprocedure te bewijzen dat de sigaretten waren bestemd voor de Nederlandse markt en, zo zij hierbij in het gelijk mocht worden gesteld, de sigaretten te doen vernietigen. Gelet op het grote belang dat gediend is met bescherming van intellectuele eigendomsrechten, welk belang tot uitdrukking komt in de voor IE-rechthebbenden begunstigende bepalingen in de Richtlijn 2004/48 (de Handhavingsrichtlijn), dient grote terughoudendheid te worden betracht bij toewijzing van een vordering die ertoe strekt om reeds bij voorbaat aan een rechthebbende de mogelijkheid te ontnemen om handhavend op te treden in de vorm van het doen vernietigen van inbreukmakende goederen. In de omstandigheden van het geval bestaat geen aanleiding om deze terughoudendheid te laten varen.

 

IEF 15737

HvJ EU: Voormalig erkende garagehouder niet aansprakelijk voor merkgeassocieerde internetadvertenties

HvJ EU 3 maart 2016, IEF 15737; ECLI:EU:C:2016:134; C-179/15 (Daimler)
Zie eerder IEF 14981. Uit het persbericht: Voormalige erkend garagehouders van Daimler zijn niet aansprakelijk voor internetadvertenties waarin hun naam geassocieerd blijft worden met het merk „Mercedes-Benz” ondanks hun inspanningen om die advertenties van het internet te laten verwijderen. Bovendien kan Daimler van die garagehouders niet eisen dat zij actie ondernemen om dergelijke advertenties van het internet te laten verwijderen wanneer zij geen opdracht tot plaatsing daarvan hebben gegeven.

Antwoord:

Artikel 5, lid 1, onder a) en b), van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat een derde die wordt genoemd in een op een website gepubliceerde advertentie die een teken bevat dat gelijk is aan of overeenstemt met een merk, zodat de indruk wordt gewekt dat er commerciële banden bestaan tussen hem en de merkhouder, geen gebruik van dat teken maakt dat krachtens die bepaling door de merkhouder kan worden verboden, wanneer de advertentie niet door of namens de derde is geplaatst of, ingeval de advertentie door of namens de derde is geplaatst met de toestemming van de merkhouder, wanneer de derde de beheerder van die website, bij wie hij de advertentie had besteld, nadrukkelijk heeft gevraagd om de advertentie of de vermelding van het merk erin te verwijderen.

Gestelde vraag:

Moet artikel 5, lid 1, onder b), van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk tegen een derde die wordt genoemd in een internetadvertentie waarin een teken is opgenomen dat met het merk kan worden verward en die betrekking heeft op door de derde aangeboden diensten die identiek zijn aan de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, zodat bij het publiek ten onrechte de indruk kan worden gewekt dat er officiële commerciële banden bestaan tussen de onderneming van de derde en de houder van het merk, ook dán kan optreden, wanneer de advertentie niet op het internet is geplaatst door of voor rekening van de erin genoemde persoon of op het internet blijft opduiken hoewel de erin genoemde persoon alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om de advertentie te laten verwijderen, maar daar niet in is geslaagd?