Alle rechtspraak  

IEF 8895

Handelen in valse merkkleding

Rechtbank Zutphen, 4 juni 2010, LJN: BM6779. Strafzaak

Merkenrecht. Strafrecht. Wel veroordeling wegens medeplegen van handelen in soft- en harddrug, niet wegens handelen in valse merkkleding.

11. De rechtbank is van oordeel, dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het - kort gezegd - handelen in valse merkkleding, op een wijze zoals haar uiteindelijk is ten laste gelegd. Tijdens het politieonderzoek is verdachte niet geconfronteerd met (foto's van) de in de vrachtwagen aangetroffen (merk)kleding; aan haar is niet gevraagd op de op 9 februari 2010 in beslaggenomen (merk)kleding de kleding betrof die verdachte eind november 2009 aan [naam A] had verkocht. Evenmin is duidelijk geworden welke kledingmerken verdachte toen aan [naam A] zou hebben verkocht. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [naam A] in november 2009 (vervalste merk)kleding van haar heeft gekocht, is opmerkelijk dat de aangetroffen kleding - mocht deze van verdachte afkomstig zijn - na zo'n geruime tijd nog in de vrachtwagen aanwezig zou zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de merkkleding die op 9 februari 2010 in de vrachtwagen is aangetroffen, afkomstig is van verdachte. De leren jassen die verdachte aan [naam A] had meegegeven, blijven in dit verband buiten beschouwing, nu het naar zeggen van verdachte merkloze leren jassen betreft en bovendien uit het dossier niet volgt dat ook deze leren jassen tot de partij aangetroffen vervalste merkkleding behoren.
Overwogen wordt dat het verkopen van andere vervalste merkkleding door verdachte aan [naam A] in 2009, niet onder het bereik van de dagvaarding te brengen is, nu de steller het oog heeft gehad op de onderhavige partij kleding die op 9 februari 2010 in beslag is genomen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8890

Uitdrukkelijk of impliciet heeft toegestemd

HvJ EU, 3 juni 2010, zaak C-127/09, Coty Prestige Lancaster Group GmbH tegen Simex Trading AG (Prejudiciële vragen Oberlandesgericht Nürnberg, Duitsland)

Merkenrecht. Uitputting. Bij doorverkoop testflacons met parfum die door houder van merk ter beschikking zijn gesteld van depositaris (buiten de EER) die deel uitmaakt van netwerk van selectieve distributie kan er i.c. niet van worden uitgegaan dat de merkhouder impliciet heeft toegestemd tot het in de handel brengen ervan in de EER.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

In omstandigheden als die van het hoofdgeding moeten artikel 13, lid 1, van verordening (..) inzake het gemeenschapsmerk en artikel 7, lid 1, van de Eerste Richtlijn (…), aldus worden uitgelegd dat er enkel sprake is van uitputting van de aan het merk verbonden rechten wanneer er op grond van een door de verwijzende rechter te verrichten beoordeling van kan worden uitgegaan dat de houder van dit merk uitdrukkelijk of impliciet heeft toegestemd tot het respectievelijk in de Europese Gemeenschap of in de Europese Economische Ruimte in de handel brengen van de waren waarvoor die uitputting wordt aangevoerd.

In omstandigheden als die van het hoofdgeding, die erin bestaan dat „parfumtestflacons” zonder eigendomsoverdracht en met een verbod op verkoop ervan ter beschikking worden gesteld van met de merkhouder contractueel gebonden tussenhandelaren opdat hun klanten de inhoud ervan voor testdoeleinden kunnen verbruiken, en waarbij de merkhouder deze waar te allen tijde kan terugroepen en de presentatie ervan zich duidelijk onderscheidt van die van de parfumflacons die de merkhouder gewoonlijk ter beschikking stelt van deze tussenhandelaren, kan er, aangezien deze testflacons parfumflacons zijn waarop de vermeldingen „demonstratie” en „mag niet worden verkocht” zijn aangebracht, bij gebreke van enig bewijselement in tegengestelde zin – waarover de verwijzende rechter dient te oordelen – niet van worden uitgegaan dat de merkhouder impliciet heeft toegestemd tot het in de handel brengen ervan.

Lees het arrest hier.

IEF 8887

Gebruik als merk is geen handelsnaam

Rechtbank Alkmaar, 7 april 2010, HA ZA 09-360, Varen op vleugels B.V. tegen Hotel restaurant “De Zandhorst” B.V. (met dank aan Vincent Audiffred, Duijn Bloem Voss Advocaten)

Merkenrecht. handelsnaamrecht. Eiser, merkhouder van de woordmerk Jules Verne voor horecadiensten, dat wordt gebruikt voor de partycruiser Jules Verne, maakt bezwaar tegen het gebruik door gedaagde van de naam Restaurant Jules Verne. Merken- en handelsnaamrechtelijke vorderingen afgewezen.

Merk Jules Verne is niet nietig, niet verworden tot soortnaam, niet misleidend (gestelde relatie met de auteur) en voldoende onderscheidend, maar van merkinbreuk door gedaagde is geen sprake: Geen inbreuk sub a/sub b, omdat gedaagde de ingeschreven handelsnaam Restaurant Jules Verne niet gebruikt als merk, maar zich bedient van de naam (Hotel Restaurant) Jules. Geen inbreuk sub d, omdat, mede vanwege de geringe beschermingsomvang van het veel gebruikte teken Jules Verne, geen sprake lijkt van “aantasting van de aantrekkingskracht (…) of van het gebruikopwekkend vermogen van de merken.”

Ook van handelsnaaminbreuk is geen sprake. De concernvennootschappen van eiser handelen niet feitelijk onder de naam Jules Verne. “Gebruik als merk is geen handelsnaam, Evenmin blijkt (…) dat de naam Jules Verne als handelsnaam wordt gebruikt. terecht heeft de Zandhorst erop gewezen dat op deze informatie is vermeld dat dit een activiteit betreft van Heyman Shipping (…) dient er veeleer van uit te worden gegaan dat feitelijk wordt gehandeld onder de handelsnaam Constant in Beweging dan wel voorheen onder de naam Heyman Shipping. Reeds hierom faalt het beroep op artikel 5 Hnw. Ook geen inbreuk ex artikel 5a Hnw (handelsnaam die een merk bevat): Geen verwarringsgevaar bij het relevante publiek (hogere marktsegment, meer oplettend, welbewuste keuze tussen varend schip en vaste locatie).

1019h proceskosten in conventie voor eiser, in reconventie voor gedaagde (afwijzen nietigheidsvordering).

Lees het vonnis hier.

IEF 8884

Geen luxeproducten

Rechtbank van Koophandel Brussel, 17 maart 2010, A.R. 2008/09126, Mitsubishi Shoij Kaisha Ltd c.s. tegen N.V. Duma c.s. (met dank aan Jeff Keustermans, De Bandt Keustermans & Van den Brande)

Merkenrecht. Parallimport. Geen merkinbreuk door volledige debranding nieuwe Mitsubishi vorkheftrucks. Geen reputatieschade door verwijderen merk (vorkheftrucks zijn geen luxeproducten). Geen wijziging of verslechtering van de toestand van de waren door debranding. Geen inbreuk door metattag, het staat gedaagde vrij reclame te maken voor haar producten. Beroep is vanzelfsprekend nog mogelijk.

24. Verweersters voeren aan dat zij binnen de E.E.R. geen vorkheftrucks van het merk Mitsubishi verkopen. Zij 'debranden' de vorkheftrucks van Mitsubishi onder douaneentrepot waarna zij nieuwe vorkheftrucks onder een eigen merk GSI invoeren in de E.E.R. waarop het merk Mitsubishi niet langer voorkomt.

29. Uit de stukken van het dossier blijkt bovendien dat, in tegenstelling tot wat eiseressen beweren in hun conclusie, verweersters er wel in slagen om alle Mitsubishi merken van de betreffende vorkheftrucks te verwijderen. Verweersters tonen met een proces-verbaal van vaststelling door de gerechtsdeurwaarder (stuk A.45 bundels verweersters) aan dat de vorkheftrucks wel degelijk volledig gedebrand kunnen worden. Vanzelfsprekend hebben verweersters niet de toestemming nodig van eiseressen om de goederen te debranden.

31. De door eiseressen aangehaalde rechtspraak en rechtsleer dat de reputatie van het merk geschaad wordt door een vernielde verpakking is om twee redenen niet van toepassing: vorkheftrucks zijn geen luxeproducten in een dure verpakking (zoals parfums) en verweersters verwijderen alle Mitsubishi merken van de vorkheftrucks en brengen een eigen benaming aan.

Lees de uitspraak hier.

IEF 8883

Geen bijzondere of fantasierijke combinatie

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 mei 2010, LJN: BM6199, Me Worldwide B.V. & The Communication Company (Benelux) B.V. tegen Multicopy Netherlands B.V.

Merkenrecht. Gedeponeerde Benelux-woordmerk 'The Communication Company' door reclamebureau heeft voorshands onvoldoende onderscheidend vermogen. Geen merkinbreuk door gebruik van de woorden 'The Communication Company' als 'strapline' door gedaagde MultiCopy. Geen inburgering. Evenmin inbreuk op handelsnaam (geen gebruik als handelsnaam) of anderszins onrechtmatig. 

Onderscheidend vermogen: 4.5.  (…) zal het relevante publiek met name bestaan uit (kleine en grote) ondernemingen in de gehele Benelux, die een beroep doen op reclamedienstverleners. Dit publiek kan meer dan gemiddeld geïnformeerd en redelijk oplettend en omzichtig worden geacht.
Daar het gebruik van Engelse woorden bij het hiervoor bedoelde publiek in het Beneluxgebied breed verspreid is, kunnen de woorden ‘communication’ en ‘company’ door dit publiek gemakkelijk herkend en begrepen worden. Het woordmerk bevat een combinatie van deze beschrijvende Engelse woorden, die door dat relevante publiek ook kunnen worden begrepen als beschrijvend voor de diensten die TCC aanbiedt. Er bestaat immers een concreet verband tussen de betekenis van de woorden en de (reclame)diensten die TCC aanbiedt. Voornoemde beschrijvende woorden zijn niet in een bijzondere of fantasierijke combinatie tot elkaar weergegeven. Anders dan bij de door Me Worldwide gedeponeerde beeldmerken wel het geval is, is aan het woordmerk geen enkele bijzonderheid toegevoegd die het een onderscheidende totaalindruk geeft. Daarmee valt voorshands niet uit te sluiten dat in een eventuele nietigheidsprocedure wordt geoordeeld dat het woordmerk ‘The Communication Company’ van huis uit onderscheidend vermogen mist om als merk te dienen voor de door TCC aangeboden diensten.

Inburgering: 4.6.  De vraag die vervolgens aan de orde is, is of het woordmerk ‘The Communication Company’ door het gebruik daarvan door TCC voor haar diensten zodanig is ingeburgerd in de betrokken kringen, althans een aanzienlijk deel daarvan, dat zij de dienst op basis van het teken als van TCC afkomstig moeten kunnen identificeren en dus als merk kan dienen.
Bij de beoordeling van deze vraag wordt in aanmerking genomen dat het om Engelse woorden gaat (‘communication’ en ‘company’) die, zoals hiervoor ook is overwogen, voor het relevante publiek in de Benelux kunnen worden begrepen als beschrijvend voor de door TCC aangeboden diensten. Daarmee mist de woordencombinatie ‘The Communication Company’ in beginsel in de hele Benelux onderscheidend vermogen voor de door TCC (in de Benelux) aangeboden diensten. Derhalve zal sprake moeten zijn van inburgering van het woordmerk bij de betrokken kringen in de hele Benelux, althans een aanzienlijk deel daarvan.
Door MultiCopy is betwist dat van inburgering van ‘The Communication Company’ sprake is. Dit verweer kan niet zonder meer terzijde worden gesteld. Uit de door Me Worldwide en TCC in deze procedure overgelegde (branche) publicaties blijkt niet zonder meer van inburgering van ‘The Communication Company’ in de Benelux. Dat TCC binnen de reclamebranche wordt gezien als één van de 25 bekendste reclamebureaus in Nederland, grote, bekende, klanten bedient en met haar diensten (branche)prijzen heeft gewonnen is onvoldoende om te concluderen dat voldoende aannemelijk is dat van inburgering sprake is, nu het hier met name gaat om een waardering door de branche in Nederland. De bekendheid van de klanten is in deze niet doorslaggevend. De vraag of sprake is van inburgering zal nader dienen te worden onderzocht in een bodemprocedure.

4.7.  Het voorgaande brengt met zich dat niet kan worden uitgesloten dat het woordmerk ‘The Communication Company’ in een eventuele nietigheidsprocedure geen stand zal houden voor de klassen diensten waarvoor het is ingeschreven en het is onvoldoende aannemelijk dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat MultiCopy een merkinbreuk pleegt op dit teken.

4.7.1.  De conclusie is daarmee dat voor zover de vorderingen van Me Worldwide en TCC zijn gebaseerd op het merkenrecht en artikel 5a van de Handelsnaamwet, deze zullen worden afgewezen.

Gebruik als handelsnaam: 4.10.  MultiCopy heeft betwist dat zij de ‘The Communication Company’ als handelsnaam gebruikt. Zij stelt deze woordencombinatie als ‘strapline’ te gebruiken bij haar handelsnaam ‘MultiCopy’ ter beschrijving van haar producten en diensten.
Voorshands wordt geoordeeld dat, mede gezien de toezegging van MultiCopy zoals vermeld onder 4.7.2, onvoldoende aannemelijk is geworden dat MultiCopy ‘The Communication Company’ als handelsnaam gebruikt. Voor zover moet worden aangenomen dat MultiCopy de handelsnaam ‘MultiCopy/The Communication Company’ voert, geldt dat - gezien de zwakke bescherming die aan de handelsnaam ‘The Communication Company’ toekomt - een verbintenis van ‘The Communication Company’ met ‘MultiCopy’ niet als een inbreuk op de handelsnaam ‘The Communication Company’ kan worden gezien. Voorshands is door de combinatie met ‘MultiCopy’ geen gevaar voor verwarring te duchten. Gelet op het voorgaande staat in dit kort geding onvoldoende vast dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat MultiCopy inbreuk maakt op de handelsnaam van TCC.
 
 Lees het vonnis hier.

IEF 8868

Geen bevoegdheidsscheppende bepaling

Vzr. Rechtbank Breda, 27 mei 2010, LJN: BM6004, Bijoux Concept Sarl hodn Albanu tegen Pomerol Living c.s.

Gemeenschapsmerk. Domeinnaam. Stukgelopen samenwerking. Bevoegdheid. Gestelde inbreuk op beeldmerk Albanu door gebruik handelsnaam en domeinnaam albanu.nl.

De Rechtbank Breda is niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen op grond van het Gemeenschapsmerk. Art. 3 Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk is niet onverbindend wegens strijd met art. 103 van de Verordening. Vorderingen o.g.v. handelsnaamrecht eveneens afgewezen: geen gegronde vrees na onthoudingsverklaring.

Bevoegdheid: 3.5  (…) Op geen enkele wijze blijkt van een bedoeling van de Raad dat dit artikel [Art. 103 GMVo – IEF] afbreuk beoogt te doen aan de vooropgestelde wens dat een zo gering mogelijk aantal gerechten vorderingen op basis van het Gemeenschapsmerk beoordeelt. Wanneer het artikel zou worden uitgelegd als een bevoegdheidsscheppende bepaling voor alle gerechten in een lidstaat om voorlopige maatregelen te treffen, zou aan die doelstelling in hoge mate afbreuk worden gedaan. In Nederland worden deze vorderingen immers vooral beoordeeld in kort geding. In overeenstemming met de doelstelling van de Verordening is daarom dat art. 3 van de Uitvoeringswet niet onverbindend is wegens strijd met art. 103 van de Verordening.

Handelsnaamrecht: 3.6. Voor zover Bijoux Concept haar vorderingen heeft gebaseerd op het handelsnaamrecht, zullen deze worden afgewezen. De onthoudingsverklaring, in zoverre Bijoux Concept zich daarop heeft beroepen, biedt een grondslag voor een rechterlijk bevel mits er gegronde vrees bestaat dat in de toekomst Albanu opnieuw door [gedaagde 1] en/of Halsteren gebruikt gaat worden als handelsnaam. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze gegronde vrees niet aanwezig.

Lees het vonnis hier

IEF 8854

Op z’n Russisch als “Njivaa”

Gerechtshof Amsterdam, 27 april 2010, zaaknummer 200.041.019/01 KG, [Eiser 1] & De Drie Dagen B.V. tegen Amsterdam Village Company B.V. & Hermitage Café Amsterdam (met dank aan Meena Kashyap, De Koning Vergouwen Advocaten)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Seriemerk. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 18 juni 2009,  IEF 8033) . Het in de Hermitage Amsterdam gevestigde café-restaurant NEVA maakt geen inbreuk op het merk- of handelsnaamrecht van het Amsterdams visrestaurant NEVY (respectievelijk de woordmerken Envy en Vyne). Verwarring valt voorshands niet te vrezen. Geen aanwijzingen voor kielzogvaren. Goed geïnformeerd restaurantpubliek: “Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam.”

Ten aanzien van het merkenrechtelijke vraagstuk houdt het Hof rekening met de wijze waarop de restaurants zich (auditief) profileren (“doordat de naam op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert.”) en het onderscheidend vermogen van het seriemerk:

Merkenrecht: 3.6. Aan [eiser 1] c.s. moet worden toegegeven dat sprake is van een zekere mate van visuele overeenstemming tussen het merk (NEVY) en het teken (NEVA) omdat deze uit woorden bestaan die slechts met één (de vierde, laatste) letter van elkaar verschillen. Hoewel er om dezelfde reden het bestaan van een zekere mate van auditieve overeenstemming valt aan te nemen, hebben AVC c.s. voldoende aannemelijk gemaakt dat deze in de praktijk nog wordt beperkt doordat NEVA, de naam van een door Sint Petersburg stromende rivier, in het kader van de exploitatie van het restaurant op z’n Russisch als “Njivaa” wordt uitgesproken en het restaurant zich onder die (uitspraak van de) naam profileert. Voorts wijkt het teken NEVA begripsmatig af van het merk NEVY, niet alleen omdat NEVA, zoals gezegd, refereert aan de door Sint Petersburg stromende rivier, doch tevens omdat NEVY veelal wordt geassocieerd met het Engelse begrip “navy”, in de betekenis van marine. Uit de door [eiser 1] C.S. in het geding gebrachte perspublicaties blijkt ook van een referte aan dat begrip: "In the Nevy" en "Join the Nevy". Een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat weliswaar sprake is van een zekere mate van visuele en in beperkte mate ook van auditieve overeenstemming, maar dat de totaalindruk die respectievelijk door het merk NEVY en het teken NEVA wordt opgeroepen in voldoende mate van elkaar verschilt.
Daar komt nog bij dat NEVY en VYNE anagramman zijn van ENVY en, naar [eiser 1] c.s. betogen, door het in aanmerking komend publiek als zodanig worden herkend en als seriemerk fungeren. In het licht hiervan, acht het Hof voorshands niet aannemelijk dat het teken NEVA, dat deze eigenschap niet heeft, zal worden geassocieerd met het merk NEVY laat staan dat het zal worden aangemerkt als, zoals [eiser 1] c.s. het formuleren, het bastaard neefje va de ENVY zusjes dat afkomstig is uit of gelieerd is aan de onderneming van [eiser 1] c.s.

Handelsnaamrecht: (…) 3.10 Voor zover al geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van een geringe afwijking tussen beide handelsnamen in de zin van bedoeld artikel, dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Beide ondernemingen exploiteren een restaurant dat behoort tot het duurdere segment in Amsterdam. Daarbij profileert NEVY zich met name als een exclusief visrestaurant terwijl NEVA naar buiten treedt als restaurant waar het menu is samengesteld met Russische invloeden. Mede gelet op de huisvesting van restaurant NEVA in het Hermitage Museum is voldoende aannemelijk dat, zoals AVC c.s. aanvoeren, NEVA zich primair richt op museumbezoekers. Voor beide restaurants geldt dat het hier in aanmerking te nemen publiek bestaat uit bezoekers van de betere restaurants en dat dezen over het algemeen goed geïnformeerd zullen zijn over het te bezoeken restaurant. Daarbij moet worden aangenomen dat zij wel degelijk onderscheid zullen weten te maken tussen een restaurant gevestigd in een museum aan de Amstel en een visrestaurant gevestigd nabij het IJ in Amsterdam. In het licht hiervan is onvoldoende aannemelijk dat er verwarringsgevaar bi j het relevante publiek bestaat. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen dat als al verwarring zou kunnen ontstaan bij telefoondiensten en taxichauffeurs zoals [eiser 1] C.S. nog betogen in (de toelichting op) grief X, dit in die mate te duchten valt dat dit een verbod zoals gevorderd zou kunnen rechtvaardigen.
 
Lees het vonnis hier.

IEF 8853

Herinnering aan een woordmerk

Gerecht EU, 19 mei 2010, zaak T-108/09, Ravensburger AG, tegen OHIM / Educa Borras, SA

Gemeenschapsmerk. Geslaagde nietigheidsprocedure tegen het Gemeenschapswoordmerk MEMORY. “The word ‘memory’ describes directly and specifically one of the characteristics and purposes of the games for which the mark at issue was registered.” “Any operator (..) must be able freely to use the signs or indications which may serve to describe characteristics of its goods or services.”

31. It is not disputed in the present case that the goods for which the mark at issue was registered include, in particular, memory games, in which the key element for success is that the participants use and develop their memory well. It is therefore clear that the word ‘memory’ describes directly and specifically one of the characteristics and purposes of the games for which the mark at issue was registered.

32.  In that regard, the Board of Appeal cannot be criticised for having relied on English  language websites outside the European Union to conclude that the word ‘memory’ was descriptive for the purpose of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94 for the goods in question in the English-speaking countries of the European Union.

34. Finally, the applicant’s argument that the Board of Appeal did not take into account the situation prevailing in the European Union at the time of the registration of the mark at issue must be rejected, in that the word ‘memory’ was not, on that date, used to describe the goods in question.

35.  For OHIM to refuse to register a trade mark on the basis of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94, it is not necessary that the signs and indications composing the mark that are referred to in that article actually be in use at the time of the application for registration in a way that is descriptive of goods or services such as those in relation to which the application is filed, or of characteristics of those goods or services. It is sufficient, as the wording of that provision itself indicates, that such signs and indications could be used for such purposes. A word sign must therefore be refused registration under that provision if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned (OHIM v Wrigley, paragraph 32).

36. Similarly, whether the number of competitors who may have an interest in using the signs or indications of which the mark consists is large or small is not decisive. Any operator at present offering, as well as any operator who might in the future offer, goods or services which compete with those in respect of which registration was sought must be able freely to use the signs or indications which may serve to describe characteristics of its goods or services (see, by analogy, Case C-363/99 Koninklijke KPN Nederland [2004] ECR I‑1619, paragraph 58).

37. The Board of Appeal therefore correctly found that the mark at issue was descriptive for the purposes of Article 7(1)(c) of Regulation No 40/94.

Lees het arrest hier.

IEF 8851

Op hetzelfde landgoed gedreven

Vzr. Rechtbank Groningen,  21 mei 2010, KG ZA 10-154, Kasteel Nienoord B.V. tegen Pannenkoekenkasteel Nienoord (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Intralandgoedelijk geschil. Restaurant Kasteel Nienoord tegen het enkele honderden meters verderop, op het zelfde landgoed, gevestigde Pannenkoekenkasteel Nienoord. Vorderingen toegewezen. Geen verwarring met Zwemkasteel Nienoord. Gedaagden dienen merkdepot onvoorwaardelijk in te trekken.

4.3. (…) Het moge zo zijn dat zij zich richten op verschillende doelgroepen (het restaurant van eiser verwelkomt gasten in het hogere marktsegment die culinaire kwaliteit voorop stellen, het restaurant  van gedaagden ontvangt gezinnen waarbij entertainment voor de kinderen centraal staat), dat neemt niet weg dat er een zekere overlap is van potentiële klanten, wat de mogelijkheid van directe verwarring geeft (daargelaten het hierna genoemde indirecte verwarringsgevaar).
De plaats van vestiging draagt bij aan het verwarringsgevaar waar beide ondernemingen op geringe afstand van elkaar, op hetzelfde landgoed worden gedreven. Nu de wet door bet gebruik van het  woord 'gevaar' aangeeft dat de enkele reële mogelijkheid van verwarring al relevant is, moet de conclusie luiden dat er direct verwarringsgevaar bestaat in die zin dat personen die het restaurant van eiseres willen bezoeken, terecht komen bij het restaurant dat gedaagden exploiteren. Voorts is er indirect verwarringsgevaar in die zin dat het publiek zal kunnen menen dat er een economische en/of juridische band bestaat tussen beide ondernemingen, met het risico dat eiseres wordt aangesproken op de prestaties van (bet restaurant van) gedaagden.

Lees het vonnis hier.