Alle rechtspraak  

IEF 5238

Het overgenomen merk

clyse.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 29 november, rolnr. 05/1609, Canna B.V. tegen Glas (met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Hoger beroep in deze zaak. In eerste instantie was het nog CANNA tegen CANNALYSE,  maar door merkovername (van een ex-medewerker van gedaagde) kan eiser zich in dit beroep op het merk CANNALYSE beroepen en ziet zijn vorderingen nu wel toegewezen. Geen overdracht .com domeinnaam, omdat het verbod slechts ziet op de Benelux en de domeinnaam ook gebruikt kan worden op een manier waarmee geen inbreuk in de Benelux wordt gemaakt.

Na het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 5 oktober 2005, waarin werd geconcludeerd dat het merk CANNALYSE van gedaagde geen inbreuk maakte  op eisers niet-onderscheidende CANNA, heeft eiser het Beneluxmerk CANNALYSE overgenomen van een derde, een naar het lijkt ex-medewerker van gedaagde. Eiser beroept zich nu in hoger beroep primair op dit merk, Gedaagde heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerding.

Partijen twisten over de rechtmatigheid van het handelen van de genoemde derde en over wie de merknaam nu eigenlijk heeft bedacht, maar van overtuigend bewijs of reeds genomen juridische stappen door gedaagde tegen deze derde is geen sprake en het hof gaat er derhalve voorshands van uit dat het merk rechtsgeldig is overgedragen. Nu er sprake is van identieke tekens voor identiek waren is inbreuk een gegeven.

“8. Het hof acht aannemelijk dat door het gebruik van het teken CANNALYSE door Glas inbreuk in de zin van artikel 2.20, lid l, sub a, BVIE (artikel 13A, lid 1, sub a, BMW) wordt gemaakt op de rechten van Canna met betrekking tot haar merk CANNALYSE. Het door Gias gebruikte teken CANNALYSE is immers gelijk aan het merk en wordt gebruikt voor een testkit waarmee de werkzame stoffen in cannabis kunnen worden geanalyseerd, derhalve waren waarvoor het merk is gedeponeerd. Glas heeft dat op zichzelf ook niet gemotiveerd betwist. Niet gesteld of aannemelijk is geworden is dat het merk CANNALYSE ieder onderscheidend vermogen mist. Het op die merkrechten van Canna gebaseerde inbreukverbod is derhalve toewijsbaar. Dat geldt in zoverre ook voor de vordering tot veroordeling tot het betalen van dwangsommen. Nu het hier gaat om een Benelux-merk zal het inbreukverbod slechts gelden voor de Benelux.”

De .com domeinnaam van gedaagde hoeft echter niet te worden overgedragen, nu deze ook op niet-inbreukmakende wijze kan worden gebruikt:

“Wat betreft het onder 8 gevorderde bevel tot overdracht van de domeinnaam www.cannalyse.com door Glas aan Canna merkt het hof op dat Glas door toewijzing van het inbreukverbod het teken Cannalyse en dus ook de domeinnaam, niet kan gebruiken in de Benelux. Het hof is voorshands van oordeel dat sprake is van gebruik in de Benelux indien het gebruik daarvan in het bijzonder (mede) op het publiek in de Benelux is gericht, respectievelijk op het Benelux-publiek de indruk moet maken in het bijzonder daarvoor (mede) bestemd te zijn. Deze domeinnaam kan ook gebruikt worden op een manier dat daardoor geen inbreuk in de Benelux wordt gemaakt, zodat Glas bij het behoud daarvan belang kan hebben. In het licht daarvan is het hof voorshands van oordeel dat een afweging van de wederzijdse belangen leidt tot afwijzing van deze vordering.”

Lees het arrest hier.

IEF 5237

Aardevoeding

compos.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 december 2007, KG ZA 07-1263, Compo GmbH & Co KG tegen EC Planet B.V. (met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Gemeenschapsmerk Compo tegen Compo 1. Overeenstemming, soortgelijkheid en verwarringsgevaar. Een in een teken verborgen verwijzing naar soort of kenmerk sluit niet uit dat het teken tevens als merk wordt gebruikt.  Paneuropees verbod is niet gevorderd en wordt dus ook niet toegewezen (een stelling die wellicht een nootje waard is).

Eiser Compo s een wereldwijd opererende onderneming die producten aanbiedt voor professionele  en individuele land- en tuinbouw. Compo is houdster van o.a. een Gemeenschaps- en Beneluxwoordmerk COMPO voor, kort gezegd, mest(stoffen). Compo stelt ook houdster te zijn van enkele beeldmerken, maar daarover heeft zij in deze procedure geen informatie overgelegd en de voorzieningrechter richt zich dan ook uitsluitend op de woordmerken. Compo voert het merk  vanaf 1958 in de Benelux.

Gedaagde EC Planet handelt onder de naam Ecoplanet of Ecolizer. EC Planet brengt een vloeibare meststof op de markt onder de aanduiding Compo 1. Ecolizer levert haar producten via zogenoemde growshops. Haar website verwijst naar verkoopadressen in zeven Europese landen en in Australië.

Het onderscheidend vermogen van woordmerk COMPO is van huis niet zeer groot, maar is door het langjarige gebruik wel toegenomen. Dat het merk na onderzoek door het OHIM is ingeschreven geeft ook al aan dat het merk Compo voldoende onderscheidend vermogen bezit.

EC Planet betwist dat zij het teken Compo 1 gebruikt ter aanduiding van haar waren.  De voorzieningenrechter sluit niet uit dat EC Planet met haar benaming mede beoogt het publiek te informeren over het gebruik van haar waar, maar EC Planet heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom zij dit niet kan doen zonder aan te haken bij het merk van Compo. De voorzieningenrechter overweegt dat EC Planet stelt dat compo een verkorting is van component, maar dat het eveneens een verkorting is voor compost. De verwijzing naar het gebruik zou bovendien duidelijker zijn geweest door het cijfer 1 voorop te stellen en niet als achtervoegsel waardoor de gebruiker eerder zal vermoeden dat er ook nog een component 2 of 3 beschikbaar is. De aanduiding 1 component of één component kan weliswaar als een zuiver beschrijvende teken worden aangemerkt — waardoor het gebruik daarvan ook EC Planet vrij zou staan — maar die aanduiding wordt nu juist niet gebruikt door EC Planet. Een in het teken verborgen verwijzing naar soort of kenmerk sluit overigens ook niet uit dat het teken tevens als merk wordt gebruikt.

De Voorzieningenrechter overweegt dan dat de merken Compo en Compo 1 overeenstemmen en dat de tekens worden gebruikt voor soortgelijke producten. Zo de gemiddelde consument het merk COMPO al niet met het teken Compo 1 zal verwarren, wordt de indruk gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbenden op merk en teken. De omstandigheid dat de producten van EC-Planet niet verkrijgbaar zijn in dezelfde winkels als waar de producten van Compo zijn te verkrijgen, maakt niet dat van verwarring geen sprake zal zijn. Juist vanwege de overeenstemming en de gelijksoortigheid van de waar is het gevaar aanwezig dat het publiek meent dat de waren van Compo en EC-Planet dezelfde herkomst hebben. De omstandigheid dat het merk Ecolizer eveneens op de labels zichtbaar is, neemt dit gevaar niet weg. Het publiek zou bijvoorbeeld kunnen menen dat onder het merk Ecolizer door Compo de hennepmarkt wordt bediend.

De voorzieningenrechter verbiedt, op straffe van een dwangsom, ieder gebruik van het teken Compo 1. Hij beperkt de territoriale omvang van het verbod tot Nederland, omdat niet expliciet om een pan-Europees verbod is gevraagd.

De vorderingen worden grotendeels toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten (€9.578,24).

Lees het vonnis hier. Dorozoekbare versie Rechtbank Den Haag hier.

IEF 5215

Bloemen houden van mensen

bachfl.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, rolnr. 04/1662, Bach Flower Remedies Ltd. tegen Healing herbs Ltd.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Merkenrecht. De ingeschreven woordmerken van Flower Remedies verwijzen naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een product dat volgens de door dr. Bach ontwikkelde methode is vervaardigd. Hierbij is niet van belang of de aanduidingen op het moment van inschrijving daadwerkelijk werden gebruikt voor de beschrijving van dergelijke waren. Aanhouding i.v.m. mogelijkheid tot inburgering van beschrijvende woordmerken. Beeldmerken voldoende onderscheidend vermogen en dus niet nietig. Geen verschil tussen oud en nieuw Benelux Merkenrecht.

Flower remedies is houdster van een drietal Benelux-woordmerken en een tweetal Benelux-beeldmerken voor o.a. waren en diensten in de klassen 5 en 42. Flower remedies verzet zich tegen het gewezen vonnis tussen Flower remedies en Healing Herbs door de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2004. Zij richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de woordmerken “Bach” en “Bach Flower Remedies” nietig zijn daar deze aanduidingen ten tijde van de depots als generieke aanduidingen konden gelden dan wel als normale benamingen werden beschouwd door het in aanmerking komende publiek voor bloemen- of bloesemremedies die volgens de dr. Bach-methode zijn vervaardigd.

De woordmerken zijn gedeponeerd voor 1993 en hun geldigheid moet dan ook worden beoordeeld naar de BMW  zoals die gold vóór 1996. In zijn oordeel verwijst het hof naar het Postkantoor-arrest (HvJEG, 12 februari 2004, C-363/99), het Chiemsee-arrest (HvJEG, 4 mei 1999, C-108/97) en het Doublemint-arrest (HvJEG, 23 oktober 2003, C-191/01) en komt tot de vooroverweging dat tekens of benamingen die kunnen dienen ter aanduiding van de kenmerken van de waren en diensten waarvoor zij worden ingeschreven door eenieder ongestoord kunnen worden gebruikt. Bij de beoordeling of deze tekens of benamingen de betrokken waren en of diensten beschrijven dan wel dat dit in de toekomst redelijkerwijs valt te verwachten, is de opvatting van de betrokken kringen relevant. De inschrijving van een woord als merk moet dan ook, aldus het hof, “(…) worden geweigerd indien het in minstens een van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt.” In casu oordeelt het hof dat het relevante publiek wordt gevormd door “(…) de consument die geïnteresseerd is in natuurgeneeswijzen en dienovereenkomstige producten.”

De producten die Flower Remedies op de markt brengt zijn vervaardigd volgens de methode die door dr. Bach is ontwikkeld en vervolgens vrijelijk in het begin van de twintigste eeuw is gepubliceerd. Dit was dus voor de inschrijving/depots van Flower Remedies. Het hof is dan ook van oordeel dat de therapie en remedies van dr. Bach reeds enige bekendheid genoten bij het relevante publiek in de Benelux voordat de inschrijvingen door Flower Remedies waren verricht. Het hof komt tot het oordeel dat het niet gaat om:

11. “verwijzend gebruik naar de merken van Flower Remedies, maar om een verwijzing naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een volgens de methode van dr. Bach vervaardigd product. (…) de aanduidingen Bach, The Bach Remedies en Bach Flower Remedies kunnen en ten tijde van de depots/inschrijvingen konden dienen tot aanduiding van die eigenschappen of kenmerken van de desbetreffende waren en diensten. Daarbij is (…) niet van belang of de aanduidingen op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk werden gebruikt voor de inschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag is ingediend, of er andere aanduidingen bestaan of bestonden die gebruikelijker zijn of waren dan die waaruit het merk bestaat en of een groot dan wel een klein aantal concurrenten op het moment van de depots/inschrijvingen dan wel pas daarna belang kon hebben bij het gebruik van de aanduidingen.”

Vervolgens oordeelt het Hof dat de drie woordmerken beschrijvend/soortnamen zijn voor de waren en diensten waarvoor zij zijn ingeschreven en in zoverre elk onderscheidend vermogen missen.

Tot slot beroept Flower Remedies zich nog op de mogelijkheid dat haar (beschrijvende) woordmerken zijn ingeburgerd. Het hof geeft Flower Remedies de mogelijkheid om aan te tonen dat ondanks het feit dat de woordmerken beschrijvend van aard zijn het relevante publiek onderscheid maakt tussen de merken van Flower Remedies en de aanduiding “(bloesem- of bloemen)remedie vervaardigd volgens de methode van dr. Bach”.

Flower Remedies slaagt in haar beroep dat de beeldmerken, anders dan het oordeel van de rechtbank, niet nietig zijn. De enkele omstandigheid dat de in de beeldmerken voorkomende woorden op zich zelf beschrijvend zijn betekent nog niet dat de beeldmerken onderscheidend vermogen missen. Deze omstandigheid kan echter wel invloed hebben op de beschermingsomvang van de beeldmerken. Het Hof is van oordeel dat de beeldelementen aan het teken onderscheidend vermogen verschaffen. De mogelijkheid van verwording tot soortnaam geldt slechts voor woordmerken. Het betoog van Healing Herbs dat de beeldmerken misleidend zijn wordt niet gevolgd nu zij onvoldoende heeft onderbouwd dat het hier gaat om eigenschappen die de keuze voor een bepaald product zouden bepalen.

Healing Herbs wordt niet ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep en het hof verwijst de zaak naar de rol teneinde Flower Remedies de mogelijkheid te geven om aan te tonen dat de woordmerken zijn ingeburgerd.

Lees het arrest hier.

IEF 5178

Puntsgewijs

point.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 28 november 2007, KG ZA 07-644, Pointer Rijwielen B.V. tegen Point Bike Innovation Benelux B.V.

Uitgebreid gemotiveerd fietsenvonnis. Point maakt inbreuk op merk- en handelsnaamrechten  Pointer. Door voorgebruik geen depot te kwader trouw. Geen rechtsverwerking. Vonnis met afbeeldingen in kleur.

Eiser Pointer produceert als zelfstandige rijwielfabriek al meer dan 20 jaar fietsen. Deze fietsen worden onder de naam ‘Pointer’ verkocht en geleverd aan rijwielhandelaren. Sinds 1983 is Pointer eigenaar van het Benelux woordmerk Pointer en sinds begin 2007 van een gelijknamig (woord) beeldmerk. Gedaagde Point Bike in opgericht in 2006, verhandelt fietsonderdelen en accessoires, is gelieerd aan de Duitse onderneming Point Bike Innovation GmbH en maakt gebruik van het (niet voor de Benelux geregistreerde) beeldmerk van dit bedrijf en van domein- en handelsnamen met de elementen Point en Point Bike. Eiser stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar handelsnaam- en merkrecht.

Gedaagde Point Bike stelt dat de beeldmerkregistratie van Pointer berust op een depot te kwader trouw, aangezien Point Bike-Innovation Gmbh in de jaren negentig fietsonderdelen van het merk Point aan afnemers in de Benelux leverde en Pointer daarvan op de hoogte zou zijn geweest. Volgens de voorzieningenrechter is er echter sprake van Winner taco-voorgebruik, nu Pointer heeft aangetoond dat zij het beeldmerk al in 1988 als logo gebruikte.

Met betrekking tot het woordmerk Pointer oordeelt de voorzieningenrechter dat het merk een relatief zwak onderscheidend vermogen heeft, omdat is aangetoond dat vele andere ondernemingen zijn met het teken Point in de naam en ook de naam Fietspunt als handelsnaam veelvuldig wordt gebruikt. De daarop volgende vaststelling van de voorzieningenrechter “Dat dit woord door intensief gebruik (inburgering) alsnog onderscheidend vermogen heeft verworven (artikel 2.28 lid 2 BVIE), is gesteld noch gebleken”, suggereert na de vaststelling van het zwakke onderscheidend echter dat er geen sprake is van onderscheidend vermogen, mede omdat ook in volgende overwegingen wordt gesteld dat het er bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van overeenstemming om gaat of het door Point Bike gebruikte teken overeenstemt met het woord(beeld)merk van Pointer en daarnaast of er verwarringsgevaar bestaat tussen het woord(beeld)merk ‘Pointer’ en het teken ‘Point’.

Het door Point Bike gebruikte teken en het woord(beeld)merk van Pointer worden aangemerkt als overeenstemmend, mede op grond van de dominerende rode punt. De aangewezen waren, fietsen en fietsonderdelen, zijn complementair. De slotsom is dan ook “dat het gevaar bestaat dat het relevante publiek Pointer zal associëren met Point-producten van Point Bike. Daardoor kan er ook dusdanige verwarring bestaan over de herkomst van de waren van Pointer, dat de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende en gemiddelde consument kan menen dat die waren afkomstig zijn van Point Bike.”

Een laatste verweer van rechtsverwerking wordt gepasseerd, nu Pointer voldoende aannemelijk gemaakt heeft niet van de verhandeling van Point-producten vóór 2006 op de hoogte te zijn geweest.

Ook de handelsnamen van gedaagde en de domeinnaam pointbike.nl worden als inbreukmakend aangemerkt en de vordering van Pointer worden grotendeels toegewezen. Point Bike wordt eveneeens veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten van Pointer (€7.728,03).

Lees het vonnis hier.

IEF 5176

Conclusix

oblix.gifHvJ EG 29 november 2007, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-16/06 P, Les Éditions Albert René SARL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

Allen toverdrank lijkt nog te kunnen helpen. Ook de conclusie van advocaat Trstenjak is eenduidig: de oppositie op grond van ouder communautair en nationaal woordmerk OBELIX tegen Gemeenschapsmerkaanvrage MOBILIX dient te worden afgewezen. De scheppers van Obelix voeren een aantal procesrechtelijke argumenten in om inhoudelijk alsnog hun gelijk te krijgen, maar de A-G concludeert tot afwijzing, de grieven richten zich op feitelijke antwoorden en daarvoor is het bij Hof te laat.

Lees de conclusie hier.

IEF 5169

Dicht tegen elkaar aanliggen

adsca.gifGerechtshof Amsterdam, 8 november 2007, LJN: BB7456, Scapa Sports c.s tegen Adidas Salomon AG c.s.

Wel gemeld, nog niet besproken. ‘Sub c’-zaak. Een significant gedeelte van het onderzochte pubbliek (marktonderzoek) legt het voor sub c vereiste verband tussen het bekende drie-strepenmerk van Adidas en het tweestrepenteken van gedaagde scapa. Afbreuk aan en verwatering van het Adidasmerk is daarmee aannemelijk.

Gedaagde Scapa heeft in de Benelux kleding op de markt gebracht waarop twee strepen zijn aangebracht die dezelfde kenmerken vertonen als de drie Adidas-strepen (strepen van dezelfde kleur, contrasterend met de kleur van de kleding, op gelijke afstand van elkaar, parallel lopend en verticaal aangebracht over de gehele lengte van het kledingstuk). Op de kleding van Scapa is tevens het Scapa beeldmerk (een soort vlaggetje in de vorm van een andreaskruis) aangebracht en/of de letter S en/of een ander beeldmerk en/of de vermelding Scapa.

In eerste instantie oordeelde de voorzieningenrechter dat Scapa zich jegens Adidas heeft schuldig gemaakt aan merkinbreuk op basis van art. 13A lid 1 onder c BMW. Het gerechtshof kan zich in dit oordeel vinden.  Dat strepen in beginsel vrij zijn, wil nog niet zeggen dat alle strepen in beginsel vrij zijn. Het gaat niet om het claimen van een monopolie, maar om de beschermingsomvang van een wijd en zijd bekend merk. De Freihaltebedürfnis komt daarmee niet in de knel.

“4.7. Het hof kan Scapa niet volgen in haar stelling, dat Adidas met haar vordering kennelijk beoogt een monopolie te verwerven op het gebruik van strepen voor sportieve kleding. Het moge zo zijn dat, naar Scapa aanvoert, het gebruik van strepen op (sport-)kleding wijd en zijd gebruikelijk is. Waar het hier echter om gaat is, of het aangevallen teken, zoals dat door Scapa in de vorm van twee strepen is gebruikt, zo dicht tegen het bekende 3 strepenmerk van Adidas aanligt dat door dat gebruik in het economisch verkeer, zonder geldige reden, ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het bekende merk van Adidas. Deze restrictie laat de mogelijkheid van het aanbrengen van strepen op (sport )kleding in het algemeen, waarop Adidas naar zij ook erkent geen monopolie heeft, onverlet. Naar het voorlopig oordeel van het hof komt aldus het door Scapa ingeroepen algemene belang tot vrijhouding van gebruikelijke decoratieve elementen, door partijen ook wel aangeduid als het “Freihaltebedürfnis”,hier niet in de knel.

4.8. Bij de beoordeling van de door Adidas gestelde gelijkenis moet uitgegaan worden van het 3 strepenmerk zoals dat is gedeponeerd en het teken zoals dat door Scapa wordt gebruikt. Daarbij zijn derhalve in aanmerking te nemen de in het depot vermelde, hiervoor onder 4.1 sub a weergegeven specifieke kenmerken die in hun onderling verband bepalend zijn voor het uiterlijk en het onderscheidend vermogen van het merk van Adidas. Behalve door de drie door Scapa genoemde kenmerken wordt het 3 strepenmerk tevens hierdoor gekenmerkt dat de strepen van gelijke breedte zijn, van elkaar gescheiden door tussenruimten die nagenoeg dezelfde breedte hebben als de strepen, en dezelfde kleur hebben die contrasteert met de kleur van de onderliggende kleding.

4.10. Met de grieven VIII, IX en X, die eveneens gezamenlijk zijn toegelicht, bestrijdt Scapa het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een met het merk overeenstemmend teken. Volgens Scapa is hiermee voorbijgegaan aan het feit dat het meest kenmerkende van het 3-strepenmerk van Adidas is, dat het uit drie strepen bestaat. Omdat het om een bekend merk gaat zal het relevante publiek dit specifieke kenmerk weten te reproduceren en zal het bij beschouwing van andere streepmotieven onmiddellijk zien hier niet met het Adidas–merk te maken te hebben, aldus Scapa.

4.11. Zoals reeds werd overwogen, zijn bij de vergelijking alle voornoemde specifieke kenmerken van het Adidas-merk in aanmerking te nemen. Het gaat hierbij om de totaalindruk die door merk en teken wordt opgeroepen. Scapa heeft niet betwist dat zij, zoals het hof ook zelf heeft waargenomen bij aanschouwing van de ter zitting getoonde kleding, alle genoemde kenmerken van het Adidas-merk heeft toegepast in het door haar gehanteerde strepenmotief met als enige verschil dat zij twee strepen gebruikt in plaats van drie. Voor het aannemen van overeenstemming in de zin van art. 2.20 lid 1 sub c BVIE volstaat, dat het relevante publiek een verband legt tussen het bekende merk van Adidas en het twee-strepenteken van Scapa. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit zich hier voordoet. Het tevens aangebrachte maar weinig opvallende Scapa-beeldmerk maakt dit niet anders. Dat het publiek een verband legt als hier bedoeld wordt in voldoende mate ondersteund door de gerapporteerde resultaten van het Ivomar-onderzoek. De kritische evaluatie hiervan door prof. Wagenaar brengt het hof vooralsnog niet tot een ander oordeel. Het feit dat de respondenten zeer vaak Adidas zeggen tegen kleding met drie strepen, en veel minder vaak tegen kleding met twee strepen, laat onverlet dat door een significant gedeelte van het onderzochte publiek (38%) het bedoelde verband juist wel wordt gelegd. De grieven VIII, IX en X falen derhalve.

4.12. Met de grieven V, VI en VII komt Scapa op tegen de verwerping van haar betoog, dat zij de strepen op haar kleding louter als versiering heeft aangebracht en niet als merk. Ook deze grieven falen. Het gaat er om, of de strepen geschikt zijn als herkomstaanduiding en of zij aldus door consumenten in verband kunnen worden gebracht met de producent van kleding als die van Adidas. Met juistheid heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het er niet om gaat wat het publiek denkt over de motieven van de producent, maar om de vraag hoe en op welke wijze het teken feitelijk in het economisch verkeer is gebruikt. De uitkomsten van het Ivomar-onderzoek wijzen er op, dat (een niet te verwaarlozen deel van) het publiek de strepen als een merk ervaart. Onder deze omstandigheden is geen plaats voor het verweer van Scapa dat zij een geldige reden heeft voor het gebruik van twee strepen op de wijze als door haar gedaan, nu dit strepengebruik niet als louter decoratief is te beschouwen. Dit brengt mee dat ook grief XIII faalt.

4.13. Op grond van het vooroverwogene acht het hof voorshands voldoende aannemelijk dat door het gebruik van het twee-strepenteken, zoals door Scapa toegepast, afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het Adidas-merk, in die zin dat dit gebruik leidt tot verwatering van de onderscheidende kracht van de bekende Adidas-strepen. Adidas heeft genoegzaam aangetoond stelselmatig tegen inbreuk op haar strepenmerk te hebben opgetreden. Dat zij daarbij mogelijk een enkel geval over het hoofd heeft gezien, zoals bijvoorbeeld indertijd de kleding van Reebok, is onvoldoende om haar te verwijten dat zij die verwatering zelf heeft bevorderd. Ook de grieven XI en XII falen derhalve.

Lees het arrest hier.  

IEF 5158

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 November 2007, zaak T-434/05, Gateway, Inc tegen OHIM / Fujitsu Siemens Computers GmbH(Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure op grond van oudere Gemeenschapswoord- en beeldmerken Gateway and GATEWAY tegen Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk ACTIVY Media Gateway.

“48. In the present case, the Court finds that both the element ‘media gateway’ and the element ‘gateway’ in the trade mark applied for directly evoke, in the mind of the relevant consumer, the concepts of a media gateway and a gateway, which are commonly used in the computing sector. Those elements of the trade mark applied for are therefore highly descriptive of the goods and services covered by that trade mark. By contrast, since the first element of that mark, ‘activy’, is devoid of any conceptual meaning in the mind of the relevant consumer, the Board of Appeal was lawfully able to consider that it constitutes the dominant element and to conclude that there is no conceptual similarity between the conflicting signs.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 november 2007, KG ZA 07-1239 en HA RK 07-1087, Moule d’or B.V. tegen Krijn Verwijs Yerseke B.V. c.s. en vice versa.

Vonnis, tevens beslissing op verzoek. “Aannemelijk is dat de meerderheid van de minder courante sorteringen wel wordt verwerkt volgens de geoctrooieerde werkwijze. Voor alle sorteringen geldt evenwel dat een gedeelte hoe dan ook niet volgens de geoctrooieerde werkwijze wordt verwerkt. Moule d’Or neemt het standpunt in dat dit op zijn minst ‘een beetje’ inbreuk indiceert en dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt. De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van die werkwijze.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 23 november 2007, KG ZA 07-1219, Granuband B.V. tegen Granuflex Ipari Es Kereskedelmi Kft.

Gemeenschapsmerk Granuflex. 6.2. “De vraag waar het hier om gaat is volgens Granuband of de in 2003 en 2004 afgegeven voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn. Granuband meent van wel en Granuflex meent van niet. Bij positieve beantwoording heeft Granuband nog steeds een voor tenuitvoerlegging beschikbare executoriale titel, die ook voorzien is van een Vollstreckungsklausel in Duitsland. Granuband meent om twee redenen dat de voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5157

Afgifte van patronen

percy.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 22 november 2007, LJN: BB8550, House of Avalon B.V. c.s. tegen Percy Irausquin & Abelina Holding B.V.

Vonnis met geanonimiseerd merk. Stukgelopen samenwerking. Modeontwerper Percy Irausquin wordt veroordeeld tot afgifte van patronen maar hoeft het beslag op “het woordmerk [.] [GEDAAGDE SUB 1]” niet op te heffen. 

Eiser House of Avalon heeft een belang van 80% en gedaagde Irausquin  een belang van 20% in een gezamenlijke vennootschap. De vennootschap exploiteerde een winkel in de Cornelis Schuytstraat in Amsterdam. De samenwerking is stukgelopen, maar naar oordeel van de voorzieningenrechter is de samenwerkingsovereenkomst nog niet ontbonden. Totdat opartijen nadere afspraken hebben gemaakt, mogen patronen en merknaam niet te gelde maken.

“5.2. Zolang die nadere afspraken niet zijn gemaakt, dient geen van partijen handelingen te verrichten die de vennootschap (kunnen) schaden. In dit kader is de vordering om gedaagden te veroordelen de patronen aan de vennootschap terug te geven toewijsbaar (evenals de daarmee samenhangende vorderingen als weergegeven onder (2) en (3) van 3.1.) Voorshands is immers aannemelijk dat de (intellectuele) eigendom van die patronen bij de vennootschap rust, gezien hetgeen hierover in de overeenkomst is opgenomen (in de artikelen 2.1.8 en 3.3) en gezien het feit dat de ontwerper van die patronen ([gedaagde sub 1]) bij de vennootschap in loondienst was. Blijkens de stellingen van partijen vertegenwoordigen de patronen een waarde in geld en zij zullen dus moeten worden verdeeld bij het uiteengaan van partijen. Dit heeft voorshands tot gevolg dat het House of Avelon als aandeelhouder van de vennootschap niet vrijstaat de patronen die de vennootschap toebehoren vóórdat de samenwerking definitief wordt beëindigd te gelde te maken om zodoende een deel van haar investering terug te verdienen. De vordering tot afgifte van de patronen is niet te onbepaald om te kunnen worden toegewezen aangezien onder punt 14 van de dagvaarding voldoende duidelijk is omschreven welke papieren patronen het betreft. Aan het verweer van [gedaagde sub 1] dat de patronen die hij heeft meegenomen zijn persoonlijk eigendom waren, wordt, gezien het bovenstaande, voorbijgegaan. De aan de veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

5.3. Aangezien onder de tussen partijen te verdelen (of over te nemen) activa eveneens de merknaam [.] [GEDAAGDE SUB 1] behoort, hebben gedaagden er belang bij dat het door hen gelegde beslag op die merknaam blijft rusten. House of Avelon heeft immers te kennen gegeven dat zij ook de merknaam te gelde wil maken om zodoende een deel van haar investeringen terug te verdienen. House of Avelon is hiertoe voorshands niet bevoegd omdat niet kan worden uitgesloten dat Abelina Holding met succes een beroep zal kunnen doen op artikel 8 van de overeenkomst en op die grond de merknaam zal verwerven. Opheffing van het beslag zou ertoe kunnen leiden dat Abelina Holding als medeaandeelhouder buiten spel wordt gezet. De vordering tot opheffing van het beslag op de merknaam zal dan ook worden afgewezen. De in dit kader ingestelde subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen omdat een conservatoir beslag tot afgifte van een goed niet wordt gelegd ter verzekering van een geldvordering en derhalve niet tegen zekerheidsstelling kan worden opgeheven.”

Lees het vonnis hier. Gedaagde is inmiddels een nieuw label begonmne onder de naam Atelier PRC.