Alle rechtspraak  

IEF 5215

Bloemen houden van mensen

bachfl.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, rolnr. 04/1662, Bach Flower Remedies Ltd. tegen Healing herbs Ltd.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Merkenrecht. De ingeschreven woordmerken van Flower Remedies verwijzen naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een product dat volgens de door dr. Bach ontwikkelde methode is vervaardigd. Hierbij is niet van belang of de aanduidingen op het moment van inschrijving daadwerkelijk werden gebruikt voor de beschrijving van dergelijke waren. Aanhouding i.v.m. mogelijkheid tot inburgering van beschrijvende woordmerken. Beeldmerken voldoende onderscheidend vermogen en dus niet nietig. Geen verschil tussen oud en nieuw Benelux Merkenrecht.

Flower remedies is houdster van een drietal Benelux-woordmerken en een tweetal Benelux-beeldmerken voor o.a. waren en diensten in de klassen 5 en 42. Flower remedies verzet zich tegen het gewezen vonnis tussen Flower remedies en Healing Herbs door de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2004. Zij richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de woordmerken “Bach” en “Bach Flower Remedies” nietig zijn daar deze aanduidingen ten tijde van de depots als generieke aanduidingen konden gelden dan wel als normale benamingen werden beschouwd door het in aanmerking komende publiek voor bloemen- of bloesemremedies die volgens de dr. Bach-methode zijn vervaardigd.

De woordmerken zijn gedeponeerd voor 1993 en hun geldigheid moet dan ook worden beoordeeld naar de BMW  zoals die gold vóór 1996. In zijn oordeel verwijst het hof naar het Postkantoor-arrest (HvJEG, 12 februari 2004, C-363/99), het Chiemsee-arrest (HvJEG, 4 mei 1999, C-108/97) en het Doublemint-arrest (HvJEG, 23 oktober 2003, C-191/01) en komt tot de vooroverweging dat tekens of benamingen die kunnen dienen ter aanduiding van de kenmerken van de waren en diensten waarvoor zij worden ingeschreven door eenieder ongestoord kunnen worden gebruikt. Bij de beoordeling of deze tekens of benamingen de betrokken waren en of diensten beschrijven dan wel dat dit in de toekomst redelijkerwijs valt te verwachten, is de opvatting van de betrokken kringen relevant. De inschrijving van een woord als merk moet dan ook, aldus het hof, “(…) worden geweigerd indien het in minstens een van de potentiële betekenissen een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt.” In casu oordeelt het hof dat het relevante publiek wordt gevormd door “(…) de consument die geïnteresseerd is in natuurgeneeswijzen en dienovereenkomstige producten.”

De producten die Flower Remedies op de markt brengt zijn vervaardigd volgens de methode die door dr. Bach is ontwikkeld en vervolgens vrijelijk in het begin van de twintigste eeuw is gepubliceerd. Dit was dus voor de inschrijving/depots van Flower Remedies. Het hof is dan ook van oordeel dat de therapie en remedies van dr. Bach reeds enige bekendheid genoten bij het relevante publiek in de Benelux voordat de inschrijvingen door Flower Remedies waren verricht. Het hof komt tot het oordeel dat het niet gaat om:

11. “verwijzend gebruik naar de merken van Flower Remedies, maar om een verwijzing naar de eigenschap of het kenmerk dat het gaat om een volgens de methode van dr. Bach vervaardigd product. (…) de aanduidingen Bach, The Bach Remedies en Bach Flower Remedies kunnen en ten tijde van de depots/inschrijvingen konden dienen tot aanduiding van die eigenschappen of kenmerken van de desbetreffende waren en diensten. Daarbij is (…) niet van belang of de aanduidingen op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk werden gebruikt voor de inschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag is ingediend, of er andere aanduidingen bestaan of bestonden die gebruikelijker zijn of waren dan die waaruit het merk bestaat en of een groot dan wel een klein aantal concurrenten op het moment van de depots/inschrijvingen dan wel pas daarna belang kon hebben bij het gebruik van de aanduidingen.”

Vervolgens oordeelt het Hof dat de drie woordmerken beschrijvend/soortnamen zijn voor de waren en diensten waarvoor zij zijn ingeschreven en in zoverre elk onderscheidend vermogen missen.

Tot slot beroept Flower Remedies zich nog op de mogelijkheid dat haar (beschrijvende) woordmerken zijn ingeburgerd. Het hof geeft Flower Remedies de mogelijkheid om aan te tonen dat ondanks het feit dat de woordmerken beschrijvend van aard zijn het relevante publiek onderscheid maakt tussen de merken van Flower Remedies en de aanduiding “(bloesem- of bloemen)remedie vervaardigd volgens de methode van dr. Bach”.

Flower Remedies slaagt in haar beroep dat de beeldmerken, anders dan het oordeel van de rechtbank, niet nietig zijn. De enkele omstandigheid dat de in de beeldmerken voorkomende woorden op zich zelf beschrijvend zijn betekent nog niet dat de beeldmerken onderscheidend vermogen missen. Deze omstandigheid kan echter wel invloed hebben op de beschermingsomvang van de beeldmerken. Het Hof is van oordeel dat de beeldelementen aan het teken onderscheidend vermogen verschaffen. De mogelijkheid van verwording tot soortnaam geldt slechts voor woordmerken. Het betoog van Healing Herbs dat de beeldmerken misleidend zijn wordt niet gevolgd nu zij onvoldoende heeft onderbouwd dat het hier gaat om eigenschappen die de keuze voor een bepaald product zouden bepalen.

Healing Herbs wordt niet ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep en het hof verwijst de zaak naar de rol teneinde Flower Remedies de mogelijkheid te geven om aan te tonen dat de woordmerken zijn ingeburgerd.

Lees het arrest hier.

IEF 5178

Puntsgewijs

point.gifVzr. Rechtbank Arnhem, 28 november 2007, KG ZA 07-644, Pointer Rijwielen B.V. tegen Point Bike Innovation Benelux B.V.

Uitgebreid gemotiveerd fietsenvonnis. Point maakt inbreuk op merk- en handelsnaamrechten  Pointer. Door voorgebruik geen depot te kwader trouw. Geen rechtsverwerking. Vonnis met afbeeldingen in kleur.

Eiser Pointer produceert als zelfstandige rijwielfabriek al meer dan 20 jaar fietsen. Deze fietsen worden onder de naam ‘Pointer’ verkocht en geleverd aan rijwielhandelaren. Sinds 1983 is Pointer eigenaar van het Benelux woordmerk Pointer en sinds begin 2007 van een gelijknamig (woord) beeldmerk. Gedaagde Point Bike in opgericht in 2006, verhandelt fietsonderdelen en accessoires, is gelieerd aan de Duitse onderneming Point Bike Innovation GmbH en maakt gebruik van het (niet voor de Benelux geregistreerde) beeldmerk van dit bedrijf en van domein- en handelsnamen met de elementen Point en Point Bike. Eiser stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar handelsnaam- en merkrecht.

Gedaagde Point Bike stelt dat de beeldmerkregistratie van Pointer berust op een depot te kwader trouw, aangezien Point Bike-Innovation Gmbh in de jaren negentig fietsonderdelen van het merk Point aan afnemers in de Benelux leverde en Pointer daarvan op de hoogte zou zijn geweest. Volgens de voorzieningenrechter is er echter sprake van Winner taco-voorgebruik, nu Pointer heeft aangetoond dat zij het beeldmerk al in 1988 als logo gebruikte.

Met betrekking tot het woordmerk Pointer oordeelt de voorzieningenrechter dat het merk een relatief zwak onderscheidend vermogen heeft, omdat is aangetoond dat vele andere ondernemingen zijn met het teken Point in de naam en ook de naam Fietspunt als handelsnaam veelvuldig wordt gebruikt. De daarop volgende vaststelling van de voorzieningenrechter “Dat dit woord door intensief gebruik (inburgering) alsnog onderscheidend vermogen heeft verworven (artikel 2.28 lid 2 BVIE), is gesteld noch gebleken”, suggereert na de vaststelling van het zwakke onderscheidend echter dat er geen sprake is van onderscheidend vermogen, mede omdat ook in volgende overwegingen wordt gesteld dat het er bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van overeenstemming om gaat of het door Point Bike gebruikte teken overeenstemt met het woord(beeld)merk van Pointer en daarnaast of er verwarringsgevaar bestaat tussen het woord(beeld)merk ‘Pointer’ en het teken ‘Point’.

Het door Point Bike gebruikte teken en het woord(beeld)merk van Pointer worden aangemerkt als overeenstemmend, mede op grond van de dominerende rode punt. De aangewezen waren, fietsen en fietsonderdelen, zijn complementair. De slotsom is dan ook “dat het gevaar bestaat dat het relevante publiek Pointer zal associëren met Point-producten van Point Bike. Daardoor kan er ook dusdanige verwarring bestaan over de herkomst van de waren van Pointer, dat de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende en gemiddelde consument kan menen dat die waren afkomstig zijn van Point Bike.”

Een laatste verweer van rechtsverwerking wordt gepasseerd, nu Pointer voldoende aannemelijk gemaakt heeft niet van de verhandeling van Point-producten vóór 2006 op de hoogte te zijn geweest.

Ook de handelsnamen van gedaagde en de domeinnaam pointbike.nl worden als inbreukmakend aangemerkt en de vordering van Pointer worden grotendeels toegewezen. Point Bike wordt eveneeens veroordeeld tot betaling van de werkelijke proceskosten van Pointer (€7.728,03).

Lees het vonnis hier.

IEF 5176

Conclusix

oblix.gifHvJ EG 29 november 2007, conclusie A-G Trstenjak in zaak C-16/06 P, Les Éditions Albert René SARL tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

Allen toverdrank lijkt nog te kunnen helpen. Ook de conclusie van advocaat Trstenjak is eenduidig: de oppositie op grond van ouder communautair en nationaal woordmerk OBELIX tegen Gemeenschapsmerkaanvrage MOBILIX dient te worden afgewezen. De scheppers van Obelix voeren een aantal procesrechtelijke argumenten in om inhoudelijk alsnog hun gelijk te krijgen, maar de A-G concludeert tot afwijzing, de grieven richten zich op feitelijke antwoorden en daarvoor is het bij Hof te laat.

Lees de conclusie hier.

IEF 5169

Dicht tegen elkaar aanliggen

adsca.gifGerechtshof Amsterdam, 8 november 2007, LJN: BB7456, Scapa Sports c.s tegen Adidas Salomon AG c.s.

Wel gemeld, nog niet besproken. ‘Sub c’-zaak. Een significant gedeelte van het onderzochte pubbliek (marktonderzoek) legt het voor sub c vereiste verband tussen het bekende drie-strepenmerk van Adidas en het tweestrepenteken van gedaagde scapa. Afbreuk aan en verwatering van het Adidasmerk is daarmee aannemelijk.

Gedaagde Scapa heeft in de Benelux kleding op de markt gebracht waarop twee strepen zijn aangebracht die dezelfde kenmerken vertonen als de drie Adidas-strepen (strepen van dezelfde kleur, contrasterend met de kleur van de kleding, op gelijke afstand van elkaar, parallel lopend en verticaal aangebracht over de gehele lengte van het kledingstuk). Op de kleding van Scapa is tevens het Scapa beeldmerk (een soort vlaggetje in de vorm van een andreaskruis) aangebracht en/of de letter S en/of een ander beeldmerk en/of de vermelding Scapa.

In eerste instantie oordeelde de voorzieningenrechter dat Scapa zich jegens Adidas heeft schuldig gemaakt aan merkinbreuk op basis van art. 13A lid 1 onder c BMW. Het gerechtshof kan zich in dit oordeel vinden.  Dat strepen in beginsel vrij zijn, wil nog niet zeggen dat alle strepen in beginsel vrij zijn. Het gaat niet om het claimen van een monopolie, maar om de beschermingsomvang van een wijd en zijd bekend merk. De Freihaltebedürfnis komt daarmee niet in de knel.

“4.7. Het hof kan Scapa niet volgen in haar stelling, dat Adidas met haar vordering kennelijk beoogt een monopolie te verwerven op het gebruik van strepen voor sportieve kleding. Het moge zo zijn dat, naar Scapa aanvoert, het gebruik van strepen op (sport-)kleding wijd en zijd gebruikelijk is. Waar het hier echter om gaat is, of het aangevallen teken, zoals dat door Scapa in de vorm van twee strepen is gebruikt, zo dicht tegen het bekende 3 strepenmerk van Adidas aanligt dat door dat gebruik in het economisch verkeer, zonder geldige reden, ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het bekende merk van Adidas. Deze restrictie laat de mogelijkheid van het aanbrengen van strepen op (sport )kleding in het algemeen, waarop Adidas naar zij ook erkent geen monopolie heeft, onverlet. Naar het voorlopig oordeel van het hof komt aldus het door Scapa ingeroepen algemene belang tot vrijhouding van gebruikelijke decoratieve elementen, door partijen ook wel aangeduid als het “Freihaltebedürfnis”,hier niet in de knel.

4.8. Bij de beoordeling van de door Adidas gestelde gelijkenis moet uitgegaan worden van het 3 strepenmerk zoals dat is gedeponeerd en het teken zoals dat door Scapa wordt gebruikt. Daarbij zijn derhalve in aanmerking te nemen de in het depot vermelde, hiervoor onder 4.1 sub a weergegeven specifieke kenmerken die in hun onderling verband bepalend zijn voor het uiterlijk en het onderscheidend vermogen van het merk van Adidas. Behalve door de drie door Scapa genoemde kenmerken wordt het 3 strepenmerk tevens hierdoor gekenmerkt dat de strepen van gelijke breedte zijn, van elkaar gescheiden door tussenruimten die nagenoeg dezelfde breedte hebben als de strepen, en dezelfde kleur hebben die contrasteert met de kleur van de onderliggende kleding.

4.10. Met de grieven VIII, IX en X, die eveneens gezamenlijk zijn toegelicht, bestrijdt Scapa het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een met het merk overeenstemmend teken. Volgens Scapa is hiermee voorbijgegaan aan het feit dat het meest kenmerkende van het 3-strepenmerk van Adidas is, dat het uit drie strepen bestaat. Omdat het om een bekend merk gaat zal het relevante publiek dit specifieke kenmerk weten te reproduceren en zal het bij beschouwing van andere streepmotieven onmiddellijk zien hier niet met het Adidas–merk te maken te hebben, aldus Scapa.

4.11. Zoals reeds werd overwogen, zijn bij de vergelijking alle voornoemde specifieke kenmerken van het Adidas-merk in aanmerking te nemen. Het gaat hierbij om de totaalindruk die door merk en teken wordt opgeroepen. Scapa heeft niet betwist dat zij, zoals het hof ook zelf heeft waargenomen bij aanschouwing van de ter zitting getoonde kleding, alle genoemde kenmerken van het Adidas-merk heeft toegepast in het door haar gehanteerde strepenmotief met als enige verschil dat zij twee strepen gebruikt in plaats van drie. Voor het aannemen van overeenstemming in de zin van art. 2.20 lid 1 sub c BVIE volstaat, dat het relevante publiek een verband legt tussen het bekende merk van Adidas en het twee-strepenteken van Scapa. Het hof acht voldoende aannemelijk dat dit zich hier voordoet. Het tevens aangebrachte maar weinig opvallende Scapa-beeldmerk maakt dit niet anders. Dat het publiek een verband legt als hier bedoeld wordt in voldoende mate ondersteund door de gerapporteerde resultaten van het Ivomar-onderzoek. De kritische evaluatie hiervan door prof. Wagenaar brengt het hof vooralsnog niet tot een ander oordeel. Het feit dat de respondenten zeer vaak Adidas zeggen tegen kleding met drie strepen, en veel minder vaak tegen kleding met twee strepen, laat onverlet dat door een significant gedeelte van het onderzochte publiek (38%) het bedoelde verband juist wel wordt gelegd. De grieven VIII, IX en X falen derhalve.

4.12. Met de grieven V, VI en VII komt Scapa op tegen de verwerping van haar betoog, dat zij de strepen op haar kleding louter als versiering heeft aangebracht en niet als merk. Ook deze grieven falen. Het gaat er om, of de strepen geschikt zijn als herkomstaanduiding en of zij aldus door consumenten in verband kunnen worden gebracht met de producent van kleding als die van Adidas. Met juistheid heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het er niet om gaat wat het publiek denkt over de motieven van de producent, maar om de vraag hoe en op welke wijze het teken feitelijk in het economisch verkeer is gebruikt. De uitkomsten van het Ivomar-onderzoek wijzen er op, dat (een niet te verwaarlozen deel van) het publiek de strepen als een merk ervaart. Onder deze omstandigheden is geen plaats voor het verweer van Scapa dat zij een geldige reden heeft voor het gebruik van twee strepen op de wijze als door haar gedaan, nu dit strepengebruik niet als louter decoratief is te beschouwen. Dit brengt mee dat ook grief XIII faalt.

4.13. Op grond van het vooroverwogene acht het hof voorshands voldoende aannemelijk dat door het gebruik van het twee-strepenteken, zoals door Scapa toegepast, afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van het Adidas-merk, in die zin dat dit gebruik leidt tot verwatering van de onderscheidende kracht van de bekende Adidas-strepen. Adidas heeft genoegzaam aangetoond stelselmatig tegen inbreuk op haar strepenmerk te hebben opgetreden. Dat zij daarbij mogelijk een enkel geval over het hoofd heeft gezien, zoals bijvoorbeeld indertijd de kleding van Reebok, is onvoldoende om haar te verwijten dat zij die verwatering zelf heeft bevorderd. Ook de grieven XI en XII falen derhalve.

Lees het arrest hier.  

IEF 5158

Eerst even voor jezelf lezen

GvEA, 27 November 2007, zaak T-434/05, Gateway, Inc tegen OHIM / Fujitsu Siemens Computers GmbH(Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure op grond van oudere Gemeenschapswoord- en beeldmerken Gateway and GATEWAY tegen Gemeenschapsmerkaanvrage woordmerk ACTIVY Media Gateway.

“48. In the present case, the Court finds that both the element ‘media gateway’ and the element ‘gateway’ in the trade mark applied for directly evoke, in the mind of the relevant consumer, the concepts of a media gateway and a gateway, which are commonly used in the computing sector. Those elements of the trade mark applied for are therefore highly descriptive of the goods and services covered by that trade mark. By contrast, since the first element of that mark, ‘activy’, is devoid of any conceptual meaning in the mind of the relevant consumer, the Board of Appeal was lawfully able to consider that it constitutes the dominant element and to conclude that there is no conceptual similarity between the conflicting signs.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 26 november 2007, KG ZA 07-1239 en HA RK 07-1087, Moule d’or B.V. tegen Krijn Verwijs Yerseke B.V. c.s. en vice versa.

Vonnis, tevens beslissing op verzoek. “Aannemelijk is dat de meerderheid van de minder courante sorteringen wel wordt verwerkt volgens de geoctrooieerde werkwijze. Voor alle sorteringen geldt evenwel dat een gedeelte hoe dan ook niet volgens de geoctrooieerde werkwijze wordt verwerkt. Moule d’Or neemt het standpunt in dat dit op zijn minst ‘een beetje’ inbreuk indiceert en dat ook ‘een beetje’ inbreuk toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen rechtvaardigt. De vakman die van het octrooi kennis neemt zal evenwel begrijpen dat toepassing van de geoctrooieerde werkwijze alleen het door het octrooi beoogde voordeel oplevert indien de gehele stroom in de productielijn wordt verwerkt met toepassing van die werkwijze.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 23 november 2007, KG ZA 07-1219, Granuband B.V. tegen Granuflex Ipari Es Kereskedelmi Kft.

Gemeenschapsmerk Granuflex. 6.2. “De vraag waar het hier om gaat is volgens Granuband of de in 2003 en 2004 afgegeven voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn. Granuband meent van wel en Granuflex meent van niet. Bij positieve beantwoording heeft Granuband nog steeds een voor tenuitvoerlegging beschikbare executoriale titel, die ook voorzien is van een Vollstreckungsklausel in Duitsland. Granuband meent om twee redenen dat de voorlopige voorzieningen nog van kracht zijn.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5157

Afgifte van patronen

percy.gifVzr. Rechtbank Amsterdam, 22 november 2007, LJN: BB8550, House of Avalon B.V. c.s. tegen Percy Irausquin & Abelina Holding B.V.

Vonnis met geanonimiseerd merk. Stukgelopen samenwerking. Modeontwerper Percy Irausquin wordt veroordeeld tot afgifte van patronen maar hoeft het beslag op “het woordmerk [.] [GEDAAGDE SUB 1]” niet op te heffen. 

Eiser House of Avalon heeft een belang van 80% en gedaagde Irausquin  een belang van 20% in een gezamenlijke vennootschap. De vennootschap exploiteerde een winkel in de Cornelis Schuytstraat in Amsterdam. De samenwerking is stukgelopen, maar naar oordeel van de voorzieningenrechter is de samenwerkingsovereenkomst nog niet ontbonden. Totdat opartijen nadere afspraken hebben gemaakt, mogen patronen en merknaam niet te gelde maken.

“5.2. Zolang die nadere afspraken niet zijn gemaakt, dient geen van partijen handelingen te verrichten die de vennootschap (kunnen) schaden. In dit kader is de vordering om gedaagden te veroordelen de patronen aan de vennootschap terug te geven toewijsbaar (evenals de daarmee samenhangende vorderingen als weergegeven onder (2) en (3) van 3.1.) Voorshands is immers aannemelijk dat de (intellectuele) eigendom van die patronen bij de vennootschap rust, gezien hetgeen hierover in de overeenkomst is opgenomen (in de artikelen 2.1.8 en 3.3) en gezien het feit dat de ontwerper van die patronen ([gedaagde sub 1]) bij de vennootschap in loondienst was. Blijkens de stellingen van partijen vertegenwoordigen de patronen een waarde in geld en zij zullen dus moeten worden verdeeld bij het uiteengaan van partijen. Dit heeft voorshands tot gevolg dat het House of Avelon als aandeelhouder van de vennootschap niet vrijstaat de patronen die de vennootschap toebehoren vóórdat de samenwerking definitief wordt beëindigd te gelde te maken om zodoende een deel van haar investering terug te verdienen. De vordering tot afgifte van de patronen is niet te onbepaald om te kunnen worden toegewezen aangezien onder punt 14 van de dagvaarding voldoende duidelijk is omschreven welke papieren patronen het betreft. Aan het verweer van [gedaagde sub 1] dat de patronen die hij heeft meegenomen zijn persoonlijk eigendom waren, wordt, gezien het bovenstaande, voorbijgegaan. De aan de veroordeling te verbinden dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.

5.3. Aangezien onder de tussen partijen te verdelen (of over te nemen) activa eveneens de merknaam [.] [GEDAAGDE SUB 1] behoort, hebben gedaagden er belang bij dat het door hen gelegde beslag op die merknaam blijft rusten. House of Avelon heeft immers te kennen gegeven dat zij ook de merknaam te gelde wil maken om zodoende een deel van haar investeringen terug te verdienen. House of Avelon is hiertoe voorshands niet bevoegd omdat niet kan worden uitgesloten dat Abelina Holding met succes een beroep zal kunnen doen op artikel 8 van de overeenkomst en op die grond de merknaam zal verwerven. Opheffing van het beslag zou ertoe kunnen leiden dat Abelina Holding als medeaandeelhouder buiten spel wordt gezet. De vordering tot opheffing van het beslag op de merknaam zal dan ook worden afgewezen. De in dit kader ingestelde subsidiaire vordering zal eveneens worden afgewezen omdat een conservatoir beslag tot afgifte van een goed niet wordt gelegd ter verzekering van een geldvordering en derhalve niet tegen zekerheidsstelling kan worden opgeheven.”

Lees het vonnis hier. Gedaagde is inmiddels een nieuw label begonmne onder de naam Atelier PRC.

IEF 5155

Afslankgordels

saunabelt.JPGRechtbank ’s-Gravenhage, 14 november 2007, HA ZA 05-3755, Actervis GMBH & Industex S.L. tegen Tel Sell B.V.

Wel gemeld, nog niet besproken. Merken-, modellen- en auteursrecht. Grensoverschrijdende inbreuk. Sprake van een ernstige, want moedwillige inbreuk. Toewijzing vergaande (neven)vorderingen.

Eiseres Actervis brengt onder de merknaam Velform Sauna Belt een gordel met warmte-elementen op de markt. Gedaagde Tel Sell houdt zich bezig met ‘home shopping’ activiteiten: producten op TV aanbieden en verkopen via telefoon of internet. Tel Sell verkocht al eerder de sauna belts van Actervis c.s., maar in 2005 heeft Tel Sell via het aan haar gelieerde Tel Sell Antilles sauna belts besteld en verkocht die nagenoeg identiek zijn aan de sauna belts van Actervis c.s. (hierna: de Tel Sell Sauna Belts). Actervis c.s. vordert onder meer een grensoverschrijdend inbreukverbod op haar Gemeenschapsmerk- en modelrechten en een verbod op schending van haar auteursrechten in Nederland.

De rechtbank stelt vast dat Tel Sell inbreuk heeft gemaakt op het Gemeenschapsmodel van Actervis c.s. De Tel Sell Sauna Belt is nagenoeg identiek aan het Gemeenschapsmodel van Actervis c.s. en geeft derhalve geen andere algemene indruk. De inbreuk op de merken kan volgens de rechtbank niet worden vastgesteld op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMerkVo, respectievelijk 2.20 lid 1 sub a BVIE, aangezien het door Tel Sell gebruikte V Velform- teken  niet identiek is aan het V Velform-merk zoals Actervis dat heeft laten inschrijven. De verschillen tussen beide tekens zijn niet dermate onbeduidend dat gesproken kan worden van een teken dat gelijk is aan het merk. De merkinbreuk wordt dan ook aangenomen op grond van artikel 9 lid 1 sub b GMerkVo en 2.20 lid 1 sub b BVIE.

“4.9. De aanspraak op auteursrechtelijke bescherming met betrekking tot de verpakking is gegrond. De vormgeving van de verpakking, in het bijzonder de keuze van de kleuren, de vlakverdeling en de poses en plaatsing van de figuren op de verpakking, getuigt van een zeker eigen, oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker. Niet in geschil is dat Tel Sell deze aspecten van de vormgeving één-op-één zonder toestemming van Actervis c.s. heeft gekopieerd, zodat er wat de verpakking betreft onmiskenbaar sprake is van een onrechtmatige verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet.” Ook het promotiemateriaal en de gebruiksaanwijzing zijn letterlijk door Tel Sell gekopieerd. Deze “andere geschriften” worden beschermd op grond van artikel 10 lid 1 onder 1° van de Auteurswet. De vorderingen die specifiek betrekking hebben op het auteursrecht ten aanzien van de sauna belt en de merken worden door de rechtbank afgewezen, omdat Actervis c.s. niet, althans onvoldoende, heeft aangevoerd dat zij een specifiek, van het modellen- en merkenrecht te onderscheiden belang heeft bij het beroep op het auteursrecht met betrekking tot de sauna belt en de merken.

Tel Sell betoogt tevergeefs dat er geen grond is voor het verbod op het gebruik van het Gemeenschapsmodel, respectievelijk de Gemeenschapsmerken, nu zij de verhandeling van de inbreukmakende producten direct zou hebben gestaakt nadat Actervis c.s. beslag had gelegd. De rechtbank merkt op, mede aan de hand van het HvJ EG-arrest Nokia-Wärdell, dat het enkele staken van de verhandeling geen grond kan zijn voor afwijzing van een verbod. “4.16 Daar komt bij dat de overige omstandigheden van het geval het belang van een verbod in deze zaak juist onderstrepen. Ten eerste gaat het naar het oordeel van de rechtbank om een ernstige, want moedwillige inbreuk. Ten tweede heeft Tel Sell die inbreuk niet vrijwillig beëindigd, maar als gevolg van een door Actervis c.s. gelegd beslag. Vervolgens heeft Tel Sell de inbreuk uitdrukkelijk ontkend en betoogd dat Actervis c.s. de “vermeende inbreuk” aan zichzelf te wijten zou hebben. Ten derde bestaat er een reële dreiging van herhaalde inbreuk.(…).” Dat laatste aangezien Tel Sell 12.000 sauna belts heeft besteld bij Tel Sell Antilles, waardoor niet kan worden uitgesloten dat die producten alsnog op de markt komen. De rechtbank wijst het verbod toe voor de gehele Europese Unie.

De flagrante inbreuk door Tel Sell op de rechten van Actervis c.s. heeft vergaande gevolgen.  De rechtbank gaat uitvoerig in op de diverse (neven)vorderingen en wijst deze nagenoeg allemaal toe: Vernietiging van de Tel Sell Sauna Belts, Recall, Rectificatie, Schadevergoeding door winstderving, Schadevergoeding wegens waardevermindering van de rechten van Actervis c.s. en vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.

Alle vorderingen in reconventie, waaronder het verbod tot het doen van negatieve uitlatingen over Tel Sell door Actervis c.s., worden afgewezen – de rechtbank vindt de uitlatingen juist en daarom niet onrechtmatig.

Lees het vonnis hier.

IEF 5137

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 22 november 2007, zaak C-328/06, betreffende een Spaans verzoek om een prejudiciële beslissing in de procedure Alfredo Nieto Nuño tegen Leonci Monlleó Franquet.

“Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht: Artikel 4, lid 2, sub d, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moet aldus worden uitgelegd dat het oudere merk algemeen bekend moet zijn op het gehele grondgebied van de lidstaat waar het is ingeschreven of in een aanmerkelijk gedeelte ervan.”

Lees het arrest hier.

HvJ EG, 22 november 2007, conclusie A-G BOT  in zaak C-446/05. Belgische prejudiciële vragen in strafzaak tegen Ioannis Doulamis.

„De artikelen 81 EG, 3, lid 1, sub g, EG en 10, tweede alinea, EG, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wet die tandverzorgers verbiedt, in het kader van een vrij beroep of een praktijk voor tandverzorging in enige vorm, hetzij rechtstreeks, hetzij indirect, publieksgerichte reclame voor hun diensten te maken.

Een dergelijke regeling vormt daarentegen een beperking van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten in de zin van de artikelen 43 EG en 49 EG. Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid wanneer de in geding zijnde nationale wetgeving tandverzorgers niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun praktijk bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun werktijden en de mogelijkheden contact met hen op te nemen.”

Lees de conclusie hier.