Alle rechtspraak  

IEF 5130

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA, 21 november 2007, T-111/06, Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co. KG tegen OHIM Lidl Stiftung & Co. KG(nog niet beschikbaar in het Nederlands).

Oppositieprocedure. Ouder woordmerk VITAFIT tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk VITAL FIT. “Nach alledem ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt ist, dass für die maßgeblichen Verkehrskreise die Gefahr von Verwechslungen zwischen den einander gegenüberstehenden Marken besteht.”

Lees het arrest hier

2- GvEA, 20 november 2007, T-149/06, Castellani SpA tegen OHIM/ Markant Handels und Service GmbH.

Oppositieprocedure. Oudere nationale woordmerken CASTELLUM en CASTELLUCA tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk CASTELLANI.

“Anders dan in de bestreden beslissing werd gesteld, volstaat dus bij globale beoordeling van de betrokken merken het visuele, fonetische en begripsmatige verschil tussen de conflicterende tekens om verwarringsgevaar bij de gemiddelde Duitse consument als gevolg van de gelijkenissen tussen de beide tekens te verhinderen, ook al zijn de erdoor aangeduide waren dezelfde.Uit het voorgaande volgt dat het enige middel van verzoekster moet worden aanvaard en dat de bestreden beslissing derhalve moet worden vernietigd.”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2007, HA ZA 02-960, Diverse entertainers tegen Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (met dank aan SENA).

Prejudiciële vragen: “(…) ziet de rechtbank aanleiding om het HvJ EG te vragen of een lidstaat in strijd handelt met het doel en de strekking van de Richtlijn, indien hij oordeelt dat een de producer die betrokken is bij het maken van de arrangementen voor een op te nemen werk en voorts de instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt en zijn invloed op de verschillende deelopnamen en de mixage daarvan uitoefent, niet onder het bergip uitvoerend kunstenaar in de zin van artikel 8 van de Richtlijn 2006/115/EG kan worden gebracht.”

Lees het vonnis hier.

4- Vzr. Rechtbank Assen, 19 november 2007, KG ZA 07-197, Van Leent tegen Uitgeverij Akasha en SIfra V.O.F.(met dank aan Croon Davidovich).

Auteursrovereenkomst. “De voorzieningenrechter moet er derhalve voorshands van uitgaan dat het auteursrecht van Van leent op het werk "Achter de sluiers van ons bestaan“ niet is overgedragen aan Akasha, maar bij Van Leent berust.”

Lees het vonnis hier.

5- Vzr. Rechtbank Utrecht, 21 november 2007, LJN: BB8341, Wegener IICT Media B.V., tegen Innoweb B.V.

Gaspedaal.nl. “Het is onvoldoende aannemelijk dat Innoweb met haar zoekmachine Gaspedaal.nl onrechtmatig tegenover Wegener handelt. Niet gebleken is dat deze zoekmachine inbreuk maakt op het databankenrecht van Wegener met betrekking tot de autosite AutoTrack.nl. Er is geen sprake van inbreuk op de geschriftenbescherming en handelen in strijd met de gebruiksvoorwaarden van Wegener.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5128

Geen Gofkid

simply.gifGerechtshof Amsterdam, 13 november 2007, rolnr. 2007.00438, Simply Colors tegen Simply Small VOF(met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh).

Merken- en handelsnaamarrest met een opvallende overweging: Artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE wordt door het Gerechtshof Amsterdam expliciet niet van toepassing verklaard op het gebruik van een teken voor soortgelijke waren.

Het hof bekrachtigt het,  op bepaalde punten wat curieuze, vonnis van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht d.d. 9 februari 2007. Het kledingmerk Simply Small maakt geen inbreuk op zwak onderscheidend kledingmerk Simply Colors. ‘Simply’ is i.c. beschrijvend, ‘colors’ is gebruikelijk en gangbaar (zie: IEF 3473).  

Het Gerechtshof Amsterdam overweegt over artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE: “Hoewel artikel 2.20 lid 1 sub c daarbij een paar keer genoemd wordt, speelt het in deze grieven geen afzonderlijke rol. Het hof stelt voorop dat het in de onderhavige zaak ook niet met succes een zelfstandige rol kan spelen nu deze bepaling gaat over het gebruik van een teken voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, terwijl tussen partijen vaststaat dat Simply Small het teken gebruikt voor waren die dat wel zijn.”

Het Hof gaat daarmee in tegen de uitspraak van het Europese Hof van Justitie d.d. 9 januari 2003, Davidoff/Gofkid (zaak C-292/00) .

Een procesrechtelijk punt: Het Hof bepaalt dat het niet noodzakelijk is dat in een vonnis met zoveel woorden elke aangedragen relevante omstandigheid (bij de inbreukbeoordeling) genoemd wordt:

“De eerste rechter heeft overwogen dat een globale beoordeling naar de totaalindruk van merk en teken nodig is en dat impliceert dat met alle relevante omstandigheden rekening gehouden moet worden. Dat betekent niet dat elke in aanmerking genomen omstandigheid uitdrukkelijk benoemd moet worden en er doet niet aan af dat bepaalde omstandigheden die Simply Colors c.s. van bijzonder belang achten en graag benadrukt willen zien, ongenoemd zijn gebleven. Het moet ervoor worden gehouden dat de eerste rechter ook die omstandigheden in zijn globale beoordeling meegenomen heeft.”

Voor wat betreft de bekendheid van een merk (in het kader van inburgering) overweegt het Hof dat deze niet hetzelfde is als het commerciële succes van (de onderneming van) de merkhouder:

“Het hof tekent hierbij aan dat het commercieel succes van een onderneming niet hetzelfde is als de bekendheid van het door haar gevoerde merk. Samenhang is er uiteraard wel: waar het commercieel succes voortvloeit uit een groot klantenbestand en een uitgebreid marktaandeel en/of gepaard gaat met uitvoerige marketing- en promotie-activiteit, zal het praktisch ook wel corresponderen met grotere naams- en merkbekendheid. Dat zal echter weer minder het geval zijn als het commercieel succes mede daarin gelegen is dat de onderneming zich in relatief korte tijd heeft weten te ontwikkelen. Voor de bekendheid van het merk is immers niet alleen nodig dat een aanmerkelijk deel van het in aanmerking komende publiek met het merk kennis heeft gemaakt, maar ook dat er voldoende tijd is verstreken om die kennismaking enigszins te laten beklijven.”

In het kader van de (daadwerkelijke) verwarring bij handelsnaaminbreuk overweegt het Hof tenslotte:

“Gevallen van verwarring kunnen zich steeds voordoen en zullen zich onvermijdelijk nu en dan voordoen. Waar het om gaat is of die gevallen van verwarring aan een te gering verschil tussen de handelsnamen toegeschreven kunnen worden. Gelet op het relatief geringe aantal voorbeelden van verwarring, op het feit dat die gevallen zich steeds voordeden bij personen uit het algemene publiek en nergens bij professionele relaties (waarvan een iets grotere oplettendheid verondersteld mag worden ten aanzien van de vraag met wie men te maken heeft) en op het duidelijk meer dan geringe verschil tussen de beide handelsnamen, heeft de eerste rechter dat terecht onaannemelijk geacht.”

Lees het arrest hier.

IEF 5123

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof Amsterdam, 13 november 2007, rolnr. 2007.00438, Simply Colors tegen Simply Small VOF(met dank aan Fleur Folmer, NautaDutilh).

Voor de liefhebbers van Davidoff/Gofkid: “Hoewel artikel 2.20 lid 1 sub c daarbij een paar keer genoemd wordt, speelt het in deze grieven geen afzonderlijke rol. Het hof stelt voorop dat het in de onderhavige zaak ook niet met succes een zelfstandige rol kan spelen nu deze bepaling gaat over het gebruik van een teken voor waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, terwijl tussen partijen vaststaat dat Simply Small het teken gebruikt voor waren die dat wel zijn.”

Lees het arrest hier.

2- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2007, rolnr. 04/1662, Bach Flower Remedies Ltd. tegen Healing herbs Ltd.(met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

“Het bovenstaande brengt mee dat de aanduidingen THE BACH REMEDIES, BACH EN BACH FLOWER REMEDIES beschrijvend /soortnamen zijn voor waren en diensten bestaande uit of betrekking hebbend op bloesem- en bloesemremedies, vervaardigd volgens de methode van dr. Bach en de woordmerken bestaande uit de uitdrukkingen in zoverre elk onderscheidend vermogen missen. (…) Flower Remedies biedt aan de gestelde inburgering te bewijzen door onder meer marktonderzoek en getuigenverhoren. Het hof zal Flower Remedies toelaten tot het bewijs van deze stelling en de zaak naar de rol verwijzen (…).”

Lees het arrest hier.

3- GvEA, 20 november 2007, zaak T-458/05, Tegometall International AG tegen OHIM / Wuppermann AG.

Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk TEK, nietigverklaringsprocedure. “Gelet op het concrete en rechtstreekse verband tussen het woordteken TEK en de rekken, onderdelen van rekken en hangmanden van metaal en niet van hout, heeft de kamer van beroep dus terecht geoordeeld dat het woordteken TEK op grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94 geen gemeenschapsmerk kan vormen.”

Lees het arrest hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 oktober 2007, LJN: BB8243, Agio Sigarenfabrieken N.V. tegen De Staat Der Nederlanden.

“Het voorgaande voert tot de conclusie dat de uitstalling van doosjes sigaren in sobere dispensers op de toonbank van benzinestations een vorm van 'reguliere presentatie' is als bedoeld in artikel 5 lid 3, aanhef en onder b van de Tabakswet. De rechtbank zal dit voor recht verklaren. De onder (ii) van het petitum gevorderde verklaring voor recht is - zo geformuleerd - niet toewijsbaar nu deze tevens lijkt in te houden dat uitstalling tegen een achtergrond met afbeelding en/of wervende tekst is toegestaan, terwijl op grond van artikel 5 lid 3, aanhef en onder b van de Tabakswet slechts een neutrale achtergrond geoorloofd is.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5118

De golvende applicatie

formstrips.gifGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 november 2007, C0501438, Puma A.G. Rudolf Dassler Sport & Puma Benelux B.V. tegen Ferro Footwear B.V. (met dank aan J.G.A. Linssen, Advocatenkantoor J.G.A. Linssen).

Na het strepenarrest van  vorige week nu een golvenarrest van het Hof Den Bosch. Het hof bekrachtigt het vonnis in kort geding van de Rechtbank Breda in de ‘Puma Formstrips’-zaak. De gevorkte applicatie van gedaagde Ferro maakt geen inbreuk op ‘de golvende applicatie’ op de zijkant van de schoenen van Puma. In de zee van applicaties worden de details van de golven belangrijk en met het oog daarop kunnen de verschillen tussen de applicaties van partijen als wezenlijk worden aangemerkt. Ook geen auteursrechtinbreuk: Puma beroept zich ten onrechte op een combinatie van elementen van verschillende schoenen

Appelant Puma is houdster van een aantal internationale registraties met betrekking tot de golvende applicatie die van boven aan de hiel (smal) naar de zool ter hoogte van de ban van de voet (breed) uitloopt en die is onderverdeeld in drie banen van gelijke breedte en één internationale registratie waarbij die applicatie ‘gevorkt’ uitloopt in een inkeping en is onderverdeeld in twee banen (zie afbeeldingen). Geïntimeerde Ferro brengt een schoen op de markt die is voorzien van een applicatie die van het gehele hielstuk (breed) naar de zool ter hoogte van de bal van de voet (breed) ‘gevorkt’ uitloopt in twee banen met een inkeping in het midden (nog geen afbeelding).

Het hof oordeelt met de rechtbank dat de internationale registratie van Puma met betrekking tot de gevorkt uitlopende applicatie is vervallen wegens niet-gebruik. Volgens Puma zou er sprake zijn van heilung, omdat het merk op de puma kamino zou zijn gebruikt, maar “het oormerken van een partij Kamino-schoenen un een magazijn buiten de Benelux als bestemd voor de Benelux, het factureren van een partij Kamino-schoenen door een onderneming in Taiwan aan Puma AG en het op enig moment  -zonder succes- aanbieden van Kamino-schoenen aan mogelijke afnemers zonder dat daarbij duidelijk is of en zo ja op welke wijze daarbij gebruik is gemaakt van het beeldmerk zoals het is geregistreerd, biedt voor het gestelde gebruik onvoldoende onderbouwing” (4.9).

De overige applicaties van Puma vertonen ‘wezenlijke verschillen’ met die van Ferro. De Formstrip is weliswaar een (niet betwist) bekend merk, met een eigen plaats tussen de vele andere applicaties op de zijkanten van sportschoenen, maar van gevaar voor verwarring is geen sprake. In de zee van applicaties worden de details van de golven belangrijk.

"Wat dit laatste betreft, overweegt het hof het volgende. Door Ferro is in eerste aanleg met een aantal voorbeelden aangetoond dat in de markt tal van sport- en vrijetijdsschoenen voorhanden zijn die aan de zijkant een. of andere vorm van golvende of gekromde versiering vertonen. Door Puma is dit op zich niet bestreden. De omstandigheid dat dit soort applicaties of versieringen op dit soort schoenen min of meer gebruikelijk of in ieder geval wijdverbreid is, dient naar het oordeel -van het hof bij de beoordeling te worden betrokken. Puma heeft met haar Formstrip, voor zover die blijkt uit de inschrijvingen IR 426712, IR 484788, IR 469121 en IR 484780, een sterke en eigen plaats onder de al dan niet als merk gebruikte applicaties en versieringen, maar niet meer dan dat. De bescherming die Puma geniet voor deze Formstrip strekt zich niet uit over alle andere min of meet vergelijkbare applicaties en versieringen, in laat onderhavige geval vertoont de Formstrip van Puma, zoals ingeschreven., wezenlijke verschillen met de door Ferro op ouder meer de DXXZ- en de Viscap-schoenen gebruikte tekens. De combinatie van het gevorkte uiteinde Ban de zool en de brede uitloop aan de hiel bij de schoenen van betekent in deze context een in het oog lopend verschil met de Forumstrip zoals ingeschreven. Dit verhindert naar het oordeel van het hof dat tussen het beeldmerk zoals het is ingeschreven en teken zoals het wordt gebruikt een zodanige mate van overeenstemming is dat daardoor gevaar voor verwarring bestaat zoals bedoeld in de bepaling die hier aan de orde is. Hierop strandt het beroep van Puma op deze bepaling, zodat de overige in dit verband aangevoerde omstandigheden geen afzonderlijke bespreking behoeven.” (4.16). 

Van inbreuk op het auteursrecht van Puma is ook geen sprake. Puma beroept zich ten onrechte op een combinatie van elementen van verschillende schoenen

(…) wanneer aanspraak wordt gemaakt op auteursrechtelijke bescherming betreft dat steeds een bepaald, specifiek werk, in dit geval de Puma Avanti en de Puma Sprint en niet een virtuele, niet bestaande combinatie van beide, Die combinatieschoen bestaat niet in werkelijkheid en kan dus ook niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen.” (4.22).

Ook van slaafse nabootsing is geen sprake. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier. Lees het vonnis van de Rechtbank Breda hier.

IEF 5077

De Gondelvorm

gondel.gifGvEA, 15 November 2007, zaak T-71/06, Enercon GmbH tegen OHIM (geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering inschrijving van de vorm van een deel van een windenergieconvertor als driedimensionaal Gemeenschapsmerk voor waren in klasse  7. Het merk behoort tot de gebruikelijke vormen en heeft geen onderscheidend vermogen.  Inburgering in een wezenlijk deel van de EU is niet aangetoond. OHIM had verzoekster niet hoeven uit te nodigen  aanvullende rapporten over het gebruik in andere lidstaten over te leggen indien daarmee het bedoelde bewijs van inburgering had kunnen worden geleverd.

“25. Im vorliegenden Fall ist zunächst darauf hinzuweisen, dass sich die Parteien nicht gegen die von der Beschwerdekammer vorgenommene Beurteilung wenden, dass die von der Anmeldemarke erfassten Waren für ein hochspezialisiertes Fachpublikum mit erheblichem Sachverstand bestimmt seien. Die Unterscheidungskraft der Anmeldemarke ist daher unter Berücksichtigung der mutmaßlichen Haltung eines fachmännischen Abnehmers zu beurteilen.

26. Hinsichtlich der Gondelform ist festzustellen, dass sie, wie von der Klägerin selbst vorgetragen, durch die Verwendung ringförmig angeordneter Generatoren anstelle eines auf der Basis eines Getriebes konstruierten Generators ermöglicht wird. Daher könnte der fachmännische Abnehmer aus der Gondelform, deren Eintragung beantragt wird, folgern, dass der Hersteller des Windenergiekonverters, zu dem diese Gondel gehört, für den Bau des Generators eine andere Technik verwendet hat als die auf der Basis eines Getriebes. Selbst wenn aber ein solcher Abnehmer möglicherweise erkennen könnte, dass die fragliche Gondelform der Verkleidung eines mit innovativer Technik konstruierten Generators entspricht, ändert dies nichts daran, dass er sie nur als eine Variante der Verkleidung eines Generators wahrnähme, der besondere Merkmale fehlten, die geeignet wären, die betriebliche Herkunft der Gondel zu kennzeichnen. Folglich erlaubt es das Zeichen dem Abnehmer der von der Anmeldemarke erfassten Produkte nicht, diese, ohne eine Prüfung vorzunehmen und ohne besonders aufmerksam zu sein, von Produkten anderer Unternehmen zu unterscheiden.

29. Soweit die Klägerin zweitens dahin argumentiert, dass das in Frage stehende Zeichen von einem weltberühmten Designer geschaffen worden sei, ist darauf hinzuweisen, dass nicht nachgewiesen wurde, dass die Gestaltung der Gondel durch Norman Foster dieser einen Charakter verliehe, der es erlaubte, sie von anderen Varianten von Generatorverkleidungen in einem Maße zu unterscheiden, dass der Abnehmer die betriebliche Herkunft der Gondel erkennen könnte.

30. Drittens ist ebenfalls das Argument zurückzuweisen, dass die streitige Form in Deutschland als Geschmacksmuster geschützt sei. Der Schutz eines Geschmacksmusters gilt nämlich dem Erscheinungsbild eines Produkts, das sich vom bestehenden Formenschatz abhebt. Im Fall einer Marke ist das entscheidende Kriterium hingegen die Eignung der Form, die Funktion des Hinweises auf die betriebliche Herkunft zu erfüllen, wobei die Neuheit der Form in diesem Zusammenhang keine ausschlaggebende Bedeutung hat. Da sich die Prüfungskriterien für diese beiden Rechte grundlegend unterscheiden, wirkt sich somit der Umstand, dass die fragliche Form bereits als Geschmacksmuster eingetragen ist, auf die im Markenrecht vorgesehene Prüfung nicht aus.

(…) 42 Nach alledem hat die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall den Grundsatz des Vertrauensschutzes und den der fairen Zusammenarbeit nicht dadurch verletzt, dass sie die Klägerin nicht dazu aufforderte, ergänzende Nachweise beizubringen

(…) 47 Nach alledem ist die Beschwerdekammer zu Recht zu dem Ergebnis gelangt, dass die Klägerin nicht nachgewiesen hat, dass die Anmeldemarke durch ihre Benutzung in einem wesentlichen Teil der Gemeinschaft Unterscheidungskraft erworben hat.

Lees het arrest hier.

IEF 5076

U bent relevant

sunplus.gifGvEA, 15 November 2007, T-38/04, Sunplus Technology Co. Ltd tegen OHIM/ Sun Microsystems, Inc. (geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositieprocedure. Oudere nationale (Benelux) woordmerken SUN tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk SUNPLUS. De oppositie betreft klasse 9, kort gezegd computers & software. Gerecht corrigeert het OHIM enigzins, maar bevestigt de toewijzing van de oppositie. Benelux computergebruikers vormen het relevante publiek. Een samenvatting in citaten:

“31. In the present case, the opposition was initially founded on a number of earlier trade marks. The contested decision was based solely on the earlier trade mark, registered in the Benelux countries on 21 September 1993. The assessment must therefore be restricted to the territory of the Benelux countries. Given that the relevant goods are computer products, the relevant public is made up of producers in the information technology field or computer users, including those who assemble the component parts of their computer hardware themselves. As the parties accept, such a public must be considered likely to have an above average span of attention and level of understanding of English.

(…) 34. None the less, the Board of Appeal’s finding that the relevant goods are identical can only be partially upheld. Although some of the goods covered by the marks at issue are in fact identical, that cannot be said of all the goods at issue, and in particular of integrated circuits and electronic circuits. However, it is necessary to point out, first, that all the goods in dispute, including the integrated circuits and the electronic circuits covered by the trade mark application, belong to the information technology field. Secondly, all the goods covered by the trade mark application can be regarded either as ‘computer components’ or as ‘…electronic data carriers’, or as ‘computer accessories’ covered by the earlier trade mark. Consequently, it is possible, without calling in question the global assessment of the likelihood of confusion, to regard all of them as having, at the very least, a very high degree of similarity.

(…) 42. The English word ‘sun’, which is both the only word component of the earlier trade mark and the dominant component of the trade mark applied for, will be easily understood by the public targeted, all the more so as the concept of ‘sun’ is unexpected when used for computer products and it will therefore have a greater impact on the consumer, as the Board of Appeal correctly held. The visual differences noted cannot, in that regard, cancel out the immediate conceptual association between the two marks: on the contrary, they are likely by their very nature, to reinforce it. The enhancing term ‘plus’ is not distinctive in any way and could be viewed as a way of emphasising the word ‘sun’, which it characterises in this context. The same is true of the figurative component of the mark applied for, which could be perceived as a stylised sun. Furthermore, the fact that the term ‘sunplus’ does not appear in the dictionary and forms no part of everyday language does not in any way alter that finding.

43. In light of the foregoing, the Board of Appeal was fully entitled to hold that there is a high degree of similarity between the marks at issue at the phonetic and conceptual levels, and that that similarity is not cancelled out by the existing visual differences.

44. In view of the fact that there is a very high degree of similarity between the goods covered by the earlier trade mark and by the trade mark applied for (sometimes to the extent that they are identical), and given the phonetic and conceptual similarities between the two marks, the Board of Appeal was fully entitled to find that, in the present case, there is a genuine risk that the relevant public, notwithstanding the fact that it may be particularly attentive, might believe that the goods covered by those marks have the same commercial origin.”

Lees het arrest hier.

IEF 5070

Roda-Oda: 2-0

oda.gifGvEA, 14 novenber 2007, zaak T-101/06, Castell del Remei, SL tegen OHIM /  Bodegas Roda, SA (alleen beschikbaar in het Frans en het Spaans)

Tweede Roda/Oda-zaak. Oppositieprocedure op grond van oudere (inter)natinale woordmerken RODA, RODA I, RODA II en BODEGAS RODA tegen Gemeenschapsbeeldmerkaanvrage Castell del Remei ODA. De oppositie betreft klasse 33, alcoholische dranken, met uitzondering van bieren).

Oppositie toegewezen door OHIM & Gerecht. Op wijnetiketten staan nu eenmaal een hoop dingen die minder relevant zijn en ODA is daarom het dominante element. Visuele en auditieve overeenstemming heffen de conceptuele verschillen op. Vreedzame coëxistentie niet aangetoond.

“59 L’élément verbal « oda » de la marque dont l’enregistrement est demandé apparaît donc dominant, compte tenu, d’une part, de sa police de caractère, de sa taille et de son emplacement dans la marque et, d’autre part, du fait que, pour au moins une partie des produits pour lesquels l’enregistrement est demandé, en particulier les vins, la représentation d’un château n’est pas particulièrement distinctive, l’activité vitivinicole étant traditionnellement associée à l’image d’un château ou d’une bâtisse du même genre. De plus, considérant que l’élément verbal « castell del remei » est le nom social de la requérante et apparaît comme une légende au-dessus de ce dessin de château, il ne peut être exclu que cet élément soit considéré par le consommateur moyen en cause comme une simple description des locaux où s’exerceraient les activités ou une partie des activités de la requérante et que ces éléments, placés à une certaine distance de l’élément « oda », seraient, de ce fait, probablement ignorés par ce consommateur, qui ne percevrait en tant que marque que le seul élément « oda ».

71 Partant, c’est à bon droit que la chambre de recours a considéré qu’il n’existait aucune différence conceptuelle entre les marques en conflit pouvant neutraliser leurs similitudes visuelle et phonétique”

Lees het arrest hier. Eerste zaak Roda-Oda hier (GvEA, 25 oktober 2006, zaak T-13/05. Castell del Remei tegen OHIM/ Bodegas Roda, SA).

IEF 5066

Zaksluitingen

zaksl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 november 2007, HA ZA 06-2721, Kwik Lok Corporation tegen Schutte Bagclosures B.V.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Een octrooi- en merken zaak over Kwik Lok, een zaksluiting. Het octrooi op de zaksluiting blijft overeind, maar de inbreukvordering wordt afgewezen. De rechter verklaart de vorm- en woordmerken van eiser Kwik Lok grotendeels nietig. Het vormmerk bestaat volgens de rechter uitsluitend uit de vorm van de waar. Het teken Kwik Lok acht de rechter beschrijvend voor “bag closures”. Richtlijn conforme proceskostenveroordeling eiser ongeveer  €17.765,22.

Kwik Lok is houdster van het Europees Octrooi (EP) voor een "strip of closures", zaksluitingen die makkelijk van elkaar los te breken zijn.  Kwiklok heef ook een Gemeenschapsvormmerk voor zaksluitingen (afbeeldingen in het vonnis). Schutte produceert sinds 2000 zaksluitingen die zij onder het teken ‘Schutlok’ op de markt aanbiedt. Kwik Lok vordert -kort weergegeven- een inbreukverbod op haar EP en op haar Gemeenschaps- en Beneluxmerken Kwik Lok. Schutte vordert in reconventie de nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP , van het vormmerk en van de woordmerken.

Onder verwijzing naar het arrest GAT/LuK, acht de rechtbank zich niet bevoegd van de octrooivorderingen kennis te nemen voor zover deze grensoverschrijdend zijn. Ten aanzien van de nietigheidsvorderingen acht zij zich bevoegd.

Schutte heeft erkend dat de materie van EP  nieuw is, maar stelt dat deze niet inventief is, gelet op een US octrooi in combinatie met algemene vakkennis.

Het US octrooi staat volgens de rechter niet aan de inventiviteit van het EP in de weg: “De gedachte dat trekkracht de meest effectieve manier is om de aan elkaar verbonden sluitingen netjes te scheiden is in US 935 niet terug te vinden en niet valt in te zien dat voor de gemiddelde vakman voor de hand ligt de oplossing daarin te zoeken, zoals door Schutte is aangevoerd. Schutte stelt weliswaar dat bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1A van US 935 een sluiting door middel van trekken in een richting evenwijdig aan de langshartlijn van de sluitingen wordt afgebroken, maar niets in EP 935 duidt daarop. Het octrooischrift biedt geen aanknopingspunten voor de wijze waarop de zaksluitingen van elkaar worden gescheiden. Het octrooischrift spreekt enkel van 'points of fracture', 'removal of a closure' en van 'seperated'. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat de gemiddelde vakman uit US 935 iets anders zal begrijpen dan dat het scheiden van de sluitingen in US 935 plaatsvindt op de volgens de stand der techniek gangbare wijze, namelijk door het uitoefenen van afschuifkrachten en dus niet door trekkracht.”

“De maatregel met betrekking tot de hoek van de scheidingslijn en het verspringen van de uitsteeksels is reeds niet als voor de gemiddelde vakman voor de hand liggend aan te merken, omdat de vakman geen reden had zich af te vragen hoe bereikt zou kunnen worden dat de scheidingslijn evenwijdig aan of onder een kleine hoek ten opzichte van de langshartlijn van de strook sluitingen zou liggen.”

Het EP oordeelt de rechter inventief en wijst de reconventionele vordering tot nietigverklaring af.

Dit leidt echter niet tot een verbod. De zakafsluiting van Schutte valt volgens de rechter niet onder de beschermingsomvang van het EP. De zakafsluiting van Schutte kent niet  het kenmerk dat het verbindingsmateriaal zich bevindt langs een lijn parallel aan of onder een kleine hoek tot de langshartlijn van de strook. Van een kleine hoek is volgens de rechtbank geen sprake meer bij een hoek van tussen 27 en 38. Op basis van een  TNO rapport komt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van inbreuk, nu de hoek van de sluitingen van Schutte niet valt onder het begrip kleine hoek.

“Uit het TNO-rapport kan worden afgeleid dat, anders dan Kwik Lok stelt, het toevoegen van de inkeping in de G-sluiting wel degelijk nodig is, nu zonder de inkeping geen schone breuken zonder restmateriaal optreden. De stelling dat dit volgens Kwik Lok gelegen kan zijn in het feit dat het plastic van een slechtere kwaliteit is, passeert de rechtbank, nu deze theoretische stelling in het geheel niet is onderbouwd. Voor zover Kwik Lok stelt dat er ondanks de inkeping nog altijd sprake is van verbindingsmateriaal en om die reden sprake is van inbreuk, gaat zij eraan voorbij dat de breuklijn bij het product van Schutte niet is gelegen in een lijn evenwijdig aan de langshartlijn, of onder een kleine hoek tot de langshartlijn. De hoek tot de langshartlijn, die bij het type G-sluiting van Schutte groter is dan 27º, maakt in combinatie met de inkeping tevens dat van equivalentie geen sprake is. Het door het octrooi beoogde resultaat wordt immers op een andere wijze bereikt, namelijk door een hoek die groter is dan het octrooi voorschrijft in combinatie met een inkeping.”

Het Gemeenschapsvormmerk verklaart de rechtbank nietig. Volgens haar bestaat het merk enkel uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen.

“Niet betwist is dat voor de door Kwik Lok gedeponeerde basisvorm van een zaksluiting diverse Amerikaanse octrooien zijn verleend en dat de lengte, breedte, omtrek en dikte van de sluitingen hoofdzakelijk worden bepaald door de machine waar de sluitingen in worden geplaatst en door de noodzaak om de opening van een zak te omvatten. Ook de vorm van de toegangsopening en de afgeschuinde hoeken zijn technisch bepaald. De vorm van de opening is noodzakelijk om de verpakking op effectieve wijze te geleiden in de centrale opening. De afgeschuinde hoeken zijn noodzakelijk, omdat scherpe hoeken de kans vergroten dat de sluitingen de zakken beschadigen. Het gat wordt door Kwik Lok niet als te beschermen element geclaimd, terwijl ook daarvoor heeft te gelden dat dit technisch is bepaald, nu het gat de plastic zak moet kunnen vasthouden. In de basisvorm kan bij de handmatige zaksluitingen enige, maar gelet op het gebruik, slechts beperkte variatie worden
aangebracht. De vierkante vorm wijkt voorts niet af van wat gangbaar is voor zaksluitingen.”

Ook acht de rechtbank beide bestanddelen van het woordmerk KWIK LOK beschrijvend voor 'bag closures'. Toepassing van het criterium in Biomild leidt niet tot een ander oordeel.

“Het teken bestaat uit de twee bestanddelen 'KWIK' en 'LOK'. Deze beide bestanddelen zijn een fonetische schrijfwijze voor de Engelstalige woorden 'quick' en 'lock'. Het relevante publiek zal de beide bestanddelen ook als zodanig opvatten. De betekenis van quick is snel en die van (het werkwoord) lock is sluiten of sluiting.”

De rechtbank komt tot de conclusie dat Schutte met het woord Schutlok voor haar zaksluitingen geen inbreuk maakt op het gemeenschapswoordmerk KWIK LOK, nu geen sprake is van voldoende
overeenstemming tussen merk en teken.

De kosten begroot de rechtbank  langs de weg van richtlijnconforme interpretatie in conventie op € 17.765,22. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5063

Speelgoed

aquaplay.gifRechtbank ‘s-Gravenhage, 12 november 2007, KG ZA 07-1092, Playhold AB tegen Mio Mio B.V.

Inbreuk door merkgebruik in domeinnaam. Inschrijving in het handelsregister is voldoende om aan te nemen dat de handelsnaam wordt gevoerd. Behandeling door twee advocaten leidt i.c. tot matiging proceskosten.

Speelgoedfabrikant en eiser Playhold is rechthebbende op de Benelux- en  Gemeenschapswoord / beeldmerken  Aquaplay (klasse 28, spellen en speelgoed). Gedaagde Mio Mio verkoopt via internet speelgoed van o.a. Playhold. Sinds 2004 is gedaagde houdster van de domeinnaam www.aquaplay.nl, die tot voor kort was gekoppeld aan haar eigen website. Recentelijk heeft Mio Mio eveneens de naam Aquaplay  laten registreren in het handelsregister.

Mio Mio bestrijdt niet dat het gebruik van het teken ‘aquaplay’ in de domeinnaam www.aquaplay.nl als merkgebruik moet worden aangemerkt, maar stelt dat dit geoorloofd is. De voorzieningenrechter oordeelt anders: Het gebruik is niet is beperkt tot de verdere verhandeling van Playhold-speelgoed, gedaagde heeft niets ondernomen om tot een eventuele nietigverklairing van het merk te komen, van eventuele oudere rechten of een impliciete licentie is geen sprake en een geldige reden is i.c. in beginsel niet relevant.

“4.3. Daargelaten de gestelde gelijkheid van teken en merk, bestrijdt Mio Mio in ieder geval niet dat het teken ‘aquaplay’ in de domeinnaam zodanig overeenstemt met het aquaplaymerk dat daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan omtrent de herkomst van de waren en evenmin dat de waren waarvoor het teken wordt gebruikt gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven, zodat Playhold zich in beginsel op deze bepaling [Artikel 9 lid 1 onder b GMeVo  - IEF] kan beroepen. De omstandigheid dat Mio Mio op de website ook speelgoed aanbiedt dat door of met toestemming van Playhold onder het aquaplaymerk in de Gemeenschap in het verkeer is gebracht, maakt het gebruik van het teken niet toelaatbaar omdat het niet is beperkt tot de verdere verhandeling van juist dat speelgoed (vergelijk in dit verband HvJ EG 4 november 1997, nr. C-337/95, Dior/Evora).

4.4. Playhold kan zich daarom in beginsel verzetten tegen het gebruik dat Mio Mio van de domeinnaam maakt. Mio Mio heeft opgemerkt dat nog heeft te gelden dat het aquaplaymerk slechts onderscheidend vermogen heeft voor waterspeelgoed door de bijzondere schrijfwijze. Voor zover Mio Mio daarmee de geldigheid van het merk in twijfel heeft willen trekken, stuit dat af op het in artikel 95 GMeVo neergelegde vermoeden van geldigheid van het merk, zolang Playhold niets onderneemt om tot nietigverklaring van het merk te komen.”

“(…) 4.6. Mio Mio voert voorts tegen de vorderingen aan dat zij beschikt over een ouder recht. Zij stelt het navolgende. De domeinnaam is in 2001 geregistreerd door C. Vlaanderen. Vlaanderen gebruikte de domeinnaam voor internetverkoop van speelgoed onder de naam ‘Het Speelgoedhuis’. Mio Mio heeft de domeinnaam op 5 april 2004 van Vlaanderen gekocht en vervolgens gekoppeld aan haar website. Omdat de domeinnaamregistratie ouder is dan de merkregistratie van Playhold, heeft Mio Mio een geldige reden om de domeinnaam te gebruiken.

4.7. Voor zover Mio Mio aansluiting wil zoeken bij artikel 9 lid 1 onder c GMeVo gaat het verweer niet op omdat een geldige reden in beginsel niet relevant is wanneer, zoals in deze procedure, moet worden aangenomen dat gebruik van het teken plaatsvindt dat valt onder de omschrijving van artikel 9 lid 1 onder b GMeVo.

4.8. Playhold heeft daarnaast betwist dat Van Vlaanderen de domeinnaam heeft gebruikt. Mio Mio heeft dat gebruik niet aannemelijk gemaakt. In deze procedure moet er daarom van uit gegaan worden dat de domeinnaam pas in 2004, na registratie van het Gemeenschapsmerk, door Mio Mio in gebruik is genomen. Aan de enkele registratie van de domeinnaam door Vlaanderen kan Mio Mio in ieder geval geen rechten ontlenen, daargelaten de vraag of deze rechten op Mio Mio kunnen overgaan. Het voorgaande alleen al leidt er toe dat de bescherming van oudere rechten als bedoeld in artikel 107 GMeVo evenmin in beeld komt.”

“4.10. Uit de onder 2.8 aangehaalde, door Mio Mio overgelegde, e-mail moet worden afgeleid dat Playhold in ieder geval nog in oktober 2006 in de veronderstelling verkeerde dat de domeinnaam niet actief was en dat Playhold zich op het standpunt stelde dat de domeinnaam zou moeten worden overgedragen. Aan het belang van Mio Mio zou dan tegemoetgekomen worden door op de aan de domeinnaam gekoppelde website van Playhold een link op te nemen naar de webwinkel van Mio Mio. Daarom kan niet worden aangenomen dat Playhold een impliciete licentie heeft gegeven dan wel dat Playhold al zó lang op de hoogte is van het inbreukmakend gebruik, dat om die reden geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen meer kan worden aangenomen. (…) De recente registratie van de handelsnaam in het handelsregister versterkt het spoedeisend belang van Playhold bij de gevraagde voorzieningen.”

“(…) 4.13. De inschrijving in het handelsregister is, anders dan Mio Mio stelt, voldoende om aan te nemen dat Mio Mio de handelsnaam voert. Aannemelijk is dat zij door dit gebruik profiteert van de wervende kracht van het aquaplaymerk, te meer omdat Mio Mio niet bestrijdt dat het een bekend merk betreft en Mio Mio in haar onderneming waren verkoopt die gelijk zijn aan die waarvoor het merk is ingeschreven. Van een ouder recht is, zoals hiervoor is overwogen, geen sprake. Playhold kan zich derhalve tegen het gebruik van de handelsnaam verzetten op grond van haar Beneluxmerk en het bepaalde in artikel 2.20 lid 1 onder d BVIE en mogelijk ook op grond van artikel 5a Handelsnaamwet.”

De vorderingen van Playhold worden toegewezen. De domeinnaam dient te worden overgedragen en de handelsnaam dient te worden doorgehaald. De proceskosten worden gematigd:  Meer dan één advocaat was i.c. niet nodig. De kosten voor vertalingen voor de cliënt mogen wel worden opgevoerd.

“4.16. De voorzieningenrechter ziet geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de in de overgelegde urenspecificatie opgegeven uren niet daadwerkelijk aan de zaak zijn besteed. Het aantal gewerkte uren (in totaal circa 100 uur) komt echter zodanig hoog voor dat de kosten daarvan niet als redelijk en evenredig voor rekening van Mio Mio kunnen worden gebracht. In dit verband valt op dat de zaak, ook ter zitting, is behandeld door meer dan één advocaat, wat niet verklaard kan worden door de complexiteit van de zaak. Het gaat hier om een feitelijk en juridisch niet zeer ingewikkelde zaak, die -gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen is gebleken- moet kunnen worden behandeld voor aanzienlijk geringere kosten. Wel wordt ermee rekening gehouden dat partijen min of meer uitvoerig hebben onderhandeld over een regeling van hun geschil, hetgeen kostenverhogend heeft gewerkt. Een en ander afwegend worden de redelijke en evenredige proceskosten (exclusief verschotten) begroot op € 15.000,-.

4.17. Het bezwaar van Mio Mio tegen de gemaakte kosten van vertaling van processtukken wordt verworpen. Het is begrijpelijk dat Playhold, binnen redelijke grenzen, kennis dient te nemen van de gewisselde processtukken om haar advocaat juiste instructies en informatie te geven. Die kosten dient Mio Mio te dragen. “

Lees het vonnis hier.

IEF 5061

In omgekeerde volgorde

farma.JPGVzr. Rechtbank Amsterdam, 8 november 2007, KG ZA 07-1856 OdC/SK, Novum Pharma B.V. & OJG Consumer Care B.V. tegen Farma Novum (met dank aan Hans Jansen, Steinhauser Hoogenraad).

Eiser Novum Pharma gebruikt sinds 2002 de handelsnaam Novum Pharma en is sinds datzelfde jaar eigenaar van het Benelux-beeldmerk Novum Pharma en het Benelux-woordmerk Novum. De merken worden voornamelijk gebruikt voor zelfverzorggeneesmiddelen. Gedaagde is sinds eind 2006 onder de handelsnaam Farma Novum actief als huisartsenbezoekster. De bezwaren van eiser tegen deze handelsnaam worden gedeeld door de voorzieningenrechter. 

“4.4. Anders dan P. heeft aangevoerd vertonen de merken Novum en Novum Pharma met het teken Farma Novum, globaal beoordeeld naar de totaalindruk, auditief, visueel en begripsmatig zodanige gelijkenis, dat alleen al om deze reden verwarring kan ontstaan bij het publiek over de herkomst van de waren en diensten. De omstandigheid dat P. de woorden Farma en Novum in omgekeerde volgorde heeft geplaatst in vergelijking met de woorden Novum en Pharma, terwijl de eerste (twee) letters van Pharma en Farma verschillend worden geschreven, doet daaraan niet af en is van ondergeschikt belang."

"Novum Pharma verhandelt bepaalde zogenaamde OTC-geneesmiddelen en P.  prijst bij artsen bepaalde UR-(uitsluitend recept)geneesmiddelen aan. Daarmee opereren zij beiden in dezelfde branche, de markt van geneesmiddelen. Dit geldt nog meer nu, zo heeft Novum Phanna B.V. onweersproken gesteld, zowel de OTC- als de UR-geneesmiddelen in dezelfde databank van geregistreerde geneesmiddelen staan opgenomen en deze databank door iedereen kan worden geraadpleegd. De geneesmiddelen zijn eveneens opgenomen in de zogenoemde G-standaard en deze databank wordt gebruikt door artsen, apothekers en farmaceuten. Daarnaast is P. met haar bedrijf Farma Novum werkzaam als artsenbezoeker, terwijl Novum Pharma mede gebruik maakt van artsenbezoekers. Verder is van belang dat artsen niet alleen UR-geneesmiddelen voorschrijven, maar ook (steeds meer) OTCmiddelen.

Het merk en het teken worden dan ook gebruikt voor soortgelijke waren en diensten. In verband met de gelijkenis tussen het merk en het teken, gezien de gelijksoortige activiteiten die partijen ontplooien en de gelijke geneesmiddelenbranche waarin Novum Pharma B.V. en P. actief zijn, is er gevaar voor directe en indirecte verwarring voor het relevante publiek (verkopers en voorschrijvers van geneesmiddelen) te duchten tussen het woordmerk Novum en het teken Farma Novum.

(…) 4.8. De handelsnaam Farma Novum wijkt zo weinig af van het merk van Novum Pharma B.V., zoals hierboven al is overwogen, dat hierdoor gevaar voor verwarring te duchten is bij het relevante publiek -leveranciers en afnemers, onder wie ook toekomstige afnemers, zoals daar met name zijn artsen en apothekers- over de herkomst van de waren en diensten, de verkoop en aanprijzing van geneesmiddelen.

Gedaagde wordt verboden om de handelsnaam Farma Novum te voeren en dient de domeinnaam farmanovum.nl binnen 7 dagen na beteking om te eliden naar de webiste van eiser en binnen 21 dagen over te dragen. Gedaagde dient de proceskosten, €9.265,66, en de nakosten van eiser te voldoen.

Lees het vonnis hier.