Merkenrecht  

IEF 14828

Is begrip vorm beperkt tot 3d-eigenschappen van zoolkleurmerk?

Rechtbank Den Haag 1 april 2015, IEF 14828; ECLI:NL:RBDHA:2015:3731 (Louboutin tegen Van Haren)
Uitspraak ingezonden door Wim Maas en Eelco Bergsma, Deterink. Meer Louboutin-zoolmerkuitspraken. Rechtbank formuleert een mogelijke vraag van uitleg aan HvJ EU in bodemprocedure na verstekvonnis [IEF 12902], partijen kunnen zich over dit voornemen uitlaten:

Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 en onder iii van de Merkenrichtljn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtljn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken,) contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur?
4.30. Zoals hiervoor is overwogen bestaat het merk ttit een kleureigenschap van de zool van een schoen. Het merk valt dus, zoals Van Haren aanvoert, samen met een onderdeel van de waar. Het is echter onduidelijk of het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 onder iii van de Merkenrichtlijn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtlijn respectievelijk Form, shape enforme) beperkt is tot de driedimensionale eigenschappen van (delen van) de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken) contouren, afmetingen en volume daarvan, dan wel mede ziet op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur. Indien dit laatste niet door de uitzondering wordt bestreken, zou het merkrecht van een merkhouder concurrenten zonder tijdslimiet beperken hun producten te voorzien van door het publiek gezochte en gewaardeerde eigenschappen, zoals een rode zool van een hooggehakte damesschoen, hetgeen in strijd lijkt met de ratio van de uitzondering.’1 Evenzo zou een merkrecht bijvoorbeeld kunnen verhinderen dat een concurrent reflecterende veiligheidskleding op de markt zou brengen of frisdrank in een reflecterende en daardoor isolerende verpakking, terwijl daarmee een technische uitkomst wordt verkregen.

4.35. Gelet op het voorgaande en nu, zoals hierna zal blijken, de beslissing van het geschil afhangt van de beantwoording van de hiervoor onder 4.30 opgeworpen vraag, acht de rechtbank het noodzakelijk een vraag van uitleg aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. De rechtbank overweegt de vraag te formuleren als volgt:

Is het begrip vorm in de zin van artikel 3 lid 1 en onder iii van de Merkenrichtljn (in de Duits, Engels en Franse versie van de Merkenrichtljn respectievelijk Form, shape en forme) beperkt tot de driedimensionale eigenschappen van de waar zoals de/het (in drie dimensies uit te drukken,) conto uren, afmetingen en volume daarvan, dan wel ziet deze bepaling mede op andere (niet-driedimensionale) eigenschappen van de waar zoals kleur?

Aan partijen zal gelegenheid worden geboden zich over dit voornemen en de voor te leggen vraag uit te laten.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14827

Merkinbreuk SPACE SCOOTER via marktplaats en veiling

Vzr. Rechtbank Overijssel 31 maart 2015, IEF 14827; ECLI:NL:RBOVE:2015:1569 (Easy2.company tegen gedaagde)
Easy2 verkoopt een step aangedreven door een voetplank naar voren en naar achteren te bewegen onder de naam SPACE SCOOTER (merk, BNLEUR beeldmerk, domeinnaam). Gedaagde verkoopt steps via marktplaats en bva-auctions.com. Inbreuk wordt door gedaagde erkent en onthoudingsverklaring wordt geweigerd te ondertekenen. De nevenvorderingen worden afgewezen (opgave, recall en vernietiging), het spoedeisend belang bij deze vordering is niet (voldoende) gemotiveerd. Het inbreukverbod en de daaraan te verbinden dwangsom zal een voldoende waarborg bieden om verdere inbreuken op het merk SPACE SCOOTER te voorkomen.

4.3. In dit kader heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat hij op de “SPACE SCOOTER” gelijkende steps heeft verkocht met gebruik van de naam SPACE SCOOTER alsmede dat hij daarvoor geen toestemming van Easy2 had verkregen. Voorts heeft hij erkend dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op het merkrecht van Easy2. Gelet op deze erkenning, de weigering de onthoudingsverklaring te ondertekenen en de onderbouwde stellingen van Easy2 ligt het onder I. gevorderde voor toewijzing gereed.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door Easy2 onvoldoende gemotiveerd gesteld welk spoedeisend belang zij heeft bij opgave van de onder II. gevorderde informatie. Hiertoe is van belang dat de gevraagde informatie, gezien de stellingen van Easy2, uitsluitend is bestemd om de hoogte van de schadevergoeding dan wel de winstafdracht te berekenen en zij daarmee niet een versterking van het inbreukverbod op het merk SPACE SCOOTER beoogt. Deze vordering van Easy2 zal daarom worden afgewezen.

4.7. De vordering onder III. komt evenmin voor toewijzing in aanmerking. Daargelaten dat Easy2 het spoedeisend belang bij deze vordering niet gemotiveerd heeft onderbouwd, wordt geoordeeld dat voor het verzenden van een dergelijke brief, gelet op de – thans aannemelijk gemaakte – omvang van de inbreuk, voorshands onvoldoende grond bestaat.

4.8. Dit geldt ook voor de gevorderde vernietiging van de voorraad inbreuk makende steps. Het inbreukverbod en de daaraan te verbinden dwangsom zal in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende waarborg bieden om verdere inbreuken op het merk SPACE SCOOTER te voorkomen.

IEF 14817

RANJA - limonade met verwatering weer terug als Merk?

Bijdrage ingezonden door Corina Post, Cpostc. Vooronderzoek belangrijk om merkpositie vast te stellen. Vergeten merkproducten zoals Tjolk en Exota keren terug in het schap van de supermarkt. Terwijl de grote multinationals als Unilever en Heinz nationale merken schrappen probeert de jonge en ambiteuze investeringsmaatschappij Nederlands MerkGoed “oude” merken een tweede leven te geven. Zij debuteert nu met RANJA. Afgezien van het financiële, strategische en commerciële plaatje om het product RANJA succesvol te herintroduceren, dient ook stilgestaan te worden bij het merk zelf. MerkGoed zegt de rechten van het merk RANJA van de huidige houder, de Burg Groep BV, te hebben overgenomen. Maar kunnen zij nog rechten ontlenen aan de merkregistratie van RANJA?

RANJA Toen
Het merk RANJA werd in de jaren twintig geregistreerd en op de markt gezet door de Groningse firma C. Polak Gzn als een dorstlessend drankje in de tijd van de drooglegging. Het was een kant en klare sinaasappelsap limonade. In de jaren vijftig waren de reclamecampagnes zo succesvol dat RANJA steeds populairder werd. Maar het succes kende ook een keerzijde. Het merk kreeg te maken met inbreukmakers zoals: PRANJA of SINJA. Ook werd in cafés goedkopere limonade in de RANJA glazen gedaan en als RANJA verkocht.

De zeshoekige RANJA-fles werd nagemaakt door de concurrent. De vorm van de fles gaf namelijk een vertekend beeld waardoor er meer siroop in de fles leek te zitten.

RANJA als soortnaam
Dit alles heeft er toe bijgedragen dat het onderscheidende vermogen van het merk RANJA verwaterde. RANJA werd gelijkgesteld aan de soortnaam limonadesiroop. Indien verwatering van een merk optreedt, kan verval ingeroepen worden. Dit houdt in dat een belanghebbende het merk in het merkenregister kan doorhalen. Daarvoor moet wel bewijs van verwatering geleverd worden. De rechter beoordeelt of er op dat moment sprake is van verwatering. De vraag is of RANJA de verwatering van het merk tot soortnaam weer kan herstellen tot merknaam.

Van soortnaam naar merknaam
Herstel van soortnaam naar merknaam zou in principe mogelijk moeten zijn maar dit heeft tijd nodig. Het publiek moet in RANJA niet meer een algemene limonade aanduiding zien maar een merk. Onderscheidend vermogen is namelijk geen constante factor.

Het advies is om in de communicatie duidelijk te zeggen dat RANJA een geregistreerd ® merk is en dat de soortnaam limonadesiroop is. Daarnaast moet handhavend worden opgetreden tegen verkeerd gebruik in bladen, (woorden)boeken en op websites. Ondanks dat opname in een woordenboek op zichzelf niet bepalend is, kan het wel invloed hebben of het merk een gebruikelijke benaming is geworden.

De tijd moet dan leren of de soortnaam RANJA voor limonadesiroop uit het collectieve geheugen verdwijnt; uitburgering slaat om naar inburgering.

Vooronderzoek naar merkrechten
Een goed vooronderzoek naar de merkrechten van een merk dat opnieuw in de markt wordt gezet, is belangrijk om het een kans van slagen te vergroten. Er dient namelijk ook gekeken te worden naar andere aspecten die een mogelijk probleem voor het herintroducerende merk kan vormen. Een geregistreerd merk dat langer dan 5 jaar niet meer in gebruik is, is kwetsbaar voor doorhaling uit het merkenregister. Door het merk weer in gebruik te nemen worden de rechten in het merk herstelt (Heilung). Daarnaast zal uit een vooronderzoek blijken of er geen gelijkende merken geregistreerd zijn in het register. De merkrechten van RANJA zijn onlangs herstelt maar zij kan gelijkende merken die voor haar hersteldatum zijn geregistreerd, niet meer tegenhouden, afgezien van de vraag of zij uberhaupt rechten kan ontlenen aan het merk.

Zou MerkGoed het woordmerk RANJA nu opnieuw willen indienen voor limonadedrank dan zal zij eerst inburgering moeten aantonen. Het Benelux merkenbureau geeft aan dat zij RANJA als soortnaam zullen beoordelen. Een nieuwe indiening kan wel maar dan als een gecombineerd woord/beeldmerk.

RANJA NU
RANJA’s receptuur heeft een hedendaagse aanpassing ondergaan. Het drankje bevat geen geen zoetstoffen en kleurstoffen meer. Wel zal de limonade verkocht worden in een gelijkende verpakking van weleer. Het is dat stukje nostalgie oftewel “de beleving” dat verkocht wordt aan de consument. Maar bezint eer gij begint want aan zo’n nostalgisch product als RANJA zitten wel een aantal merkbeschermingshaken en ogen.

IEF 14809

Winnaar BMM Student Award: Emma Ottoy

Emma Ottoy, Merkafbakeningsovereenkomsten in het licht van het Europees mededingingsrecht, IRDI, 2014, nr. 3, p. 538-558.
Met samenvatting van Emma Ottoy, Linklaters: Als twee ondernemingen een overeenstemmend teken hebben als merk, kan dit verwarring veroorzaken voor de klanten wat betreft bijvoorbeeld de (commerciële) herkomst van de producten. Om dit risico uit te sluiten, kunnen partijen een merkafbakeningsovereenkomst sluiten, waarin bepaald wordt op welke manier de respectievelijke merken mogen gebruikt worden. Deze afspraken kunnen echter problematisch zijn vanuit een mededingingsperspectief, aangezien deze afbakeningsovereenkomsten mogelijks de markt verdelen.
Lees verder

IEF 14808

BONNANOTTE krijgt alleen merk BONNALETTO gestaakt

Vzr. Rechtbank Overijssel 13 januari 2015, IEF 14808; ECLI:NL:RBOVE:2015:326 (eiseres tegen Bonna c.s.)
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiseres heeft BONNANOTTE-merken en bonnanotte.nl geregistreerd. Gedaagde gebruikt diverse bonna-domeinnamen. Voorzieningenrechter oordeelt dat een overtreding van het in artikel 5a Hnw genoemde verbod om een handelsnaam te voeren die het merk van een ander bevat niet aan de orde is. De voorzieningenrechter veroordeelt Bonna c.s. om ieder gebruik van alleen het merk “Bonnaletto” te staken en gestaakt te houden.

4.2. (...) Het onder “I” gevorderde gebod ieder gebruik van de woord- en beeldmerken “BONNA” en “BONNANOTTE” of daarmee overeenstemmende tekens, waaronder het gebruik van het merk “BONNALETTO”, te staken of gestaakt te houden.
4.2.5.
De vordering het gebruik van het merk “BONNANOTTE” en/of “BONNA” te staken en gestaakt te houden is niet toewijsbaar omdat gesteld noch gebleken is dat Bonna c.s. deze merken heeft gebruikt. Voor zover de vordering ziet op met “BONNANOTTE” en/of “BONNA” overeenstemmende tekens, zonder dit nader te specificeren, is de vordering niet toewijsbaar omdat zij onvoldoende bepaald is.

Het onder “II” gevorderde gebod ieder gebruik van de handelsnaam “BONNANOTTE” of daarmee overeenstemmende handelsnamen te staken en gestaakt te houden.
4.2.7.
Anders dan [eiseres] betoogt is de voorzieningenrechter van oordeel dat een overtreding van het in artikel 5a Hnw genoemde verbod om (kort gezegd) een handelsnaam te voeren die het merk van een ander bevat niet aan de orde is. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen hiervoor onder 4.2.4. is overwogen. Daaruit volgt dat het gevorderde onder “II” niet toewijsbaar is voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van de handelsnaam Bonna Benelux B.V.. Voor zover de vordering betrekking heeft op “met “BONNANOTTE” overeenstemmende handelsnamen” is zij onvoldoende concreet zodat zij ook overigens niet toewijsbaar is.

Het onder “III” gevorderde gebod om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de domeinnamen www.bonnabenelux.nl, www.bonnabagno.nl, www.bonnabambino.nl en www.bonnaletto.nl of daarmee overeenstemmende domeinnamen waarvan Bonna c.s. houdster is via het SIDN over te dragen aan [eiseres].

4.2.11.
Het voorgaande in aanmerking genomen is het onder “III” gevorderde niet toewijsbaar.

Het onder “IV” gevorderde gebod ieder gebruik van de e-mail adressen en social media accounts waar de merknamen “BONNA” en “BONNANOTTE”, of soortgelijke tekens in voorkomen te staken en gestaakt te houden en de e-mail adressen en social media accounts over te dragen aan [eiseres]
4.2.13.
Aangezien [eiseres] daarnaast heeft nagelaten inzichtelijk te maken dat Bonna c.s. op social media accounts, in e-mail adressen etcetera, gebruik maakt van de merknaam “BONNANOTTE” is de vordering ook op dit punt niet toewijsbaar. Voor zover de vordering ziet op ‘soortgelijke tekens’ is zij niet toewijsbaar omdat zij onvoldoende bepaald is.

Het onder “V” gevorderde bevel de Benelux-woordmerkregistratie “BONNALETTO” (961330) door te (laten) halen.
4.2.14.
Voor het treffen van een zo vergaande maatregel als doorhaling bestaat in dit kort geding geen reden. Ten overvloede wordt overwogen dat gezien de toewijzing van het onder “I” ten aanzien van Bonneletto gevorderde, het belang bij doorhaling van de Benelux-woordmerkregistratie voor [eiseres] gering is.

Het onder “VI” gevorderde bevel alle artikelen met de merknaam “BONNA” terug te roepen uit het handelsverkeer.
IEF 14801

TUMBLE TRIMMER niet gebruikelijk omschrijving voor knipmachine

Vzr. Rechtbank Rotterdam 16 maart 2015, IEF 14801; ECLI:NL:RBROT:2015:1916 (Tumble trimmer)
Merkenrecht. Slaafse nabootsing. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de aanduiding ‘tumble trimmer’ in zijn geheel beschouwd, niet als een (in de Benelux) gebruikelijke of voor de handliggende omschrijving van een knipmachine als de onderhavige is aan te merken. Eisers hebben met het overleggen van afbeeldingen van acht andere in de markt verkrijgbare knipmachines voor het toppen van (ondermeer) hennep voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke knipmachine niet (noodzakelijkerwijs) de uiterlijke vormgeving hoeft te hebben van de Tumble Trimmer en dat een andere weg had kunnen - en dus moeten - worden ingeslagen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan. Immers, als exacte gelijkenis niet is vereist, is die niet toegelaten.

4.6.4.
Het teken ‘tumble trimmer’ wordt door [gedaagde] in het economisch verkeer gebruikt voor dezelfde waren als waarvoor [eiseres2] haar woordmerk heeft geregistreerd. Het teken wordt immers gebruikt in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd, te weten het aanbieden van knipmachines, terwijl het woordmerk ‘tumble trimmer’ is ingeschreven in klasse 35,
dat (ondermeer) ziet op knipmachines (zie 2.4). Het gaat hier om verschillen tussen de knipmachines die in zijn geheel beschouwd dermate onbeduidend klein zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument zullen ontsnappen. Door [gedaagde] is bovendien niet betwist dat hij gebruik maakt van de identieke naam ‘tumble trimmer’ voor een knip-machine die vrijwel identiek is aan de Tumble Trimmer.

4.6.5.
Dat er inmiddels sprake is van verwatering in die zin dat het woordmerk ‘tumble trimmer’ geen associatie meer kan oproepen met de door [eiser1] ontworpen Tumble Trimmer is binnen dit kort geding niet aannemelijk geworden. Niettemin kan het merk als een ‘zwak merk’ worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen relatief beperkt is.

Slaafse nabootsing
4.11. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Na vergelijking van de Tumble Trimmer en de door [gedaagde], onder dezelfde naam, in het verkeer gebrachte en op de markt verhandelde knipmachine - die beide ter zitting zijn getoond - is de conclusie dat sprake is van vrijwel identieke producten, waarmee verwarring bij het publiek te duchten valt.
Het verweer van [gedaagde] dat de - hiervoor onder 4.10 genoemde - kenmerken van de Tumble Trimmer zijn gevolgd in de knipmachines die hij aanbood en verkocht vanwege de wens functionele- en technische effecten met betrekking tot deugdelijkheid en bruikbaarheid te bewerkstelligen, dient te worden gepasseerd. [eisers] heeft met het overleggen van afbeeldingen van acht andere in de markt verkrijgbare knipmachines voor het toppen van (ondermeer) hennep (productie 13 van de zijde van [eisers]) voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke knipmachine niet (noodzakelijkerwijs) de uiterlijke vormgeving hoeft te hebben van de Tumble Trimmer en dat een andere weg had kunnen - en dus moeten - worden ingeslagen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan. Immers, als exacte gelijkenis niet is vereist, is die niet toegelaten.
[gedaagde] maakt aldus op ongeoorloofde wijze mede gebruik van de goede naam en reputatie van de Tumble Trimmer en daarmee indirect van de marketinginspanningen van [eisers]
4.12.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering onder b op grond van slaafse nabootsing als na te melden zal worden toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd.
IEF 14799

Voldoet niet aan permanente educatie om collectief beeldmerk te voeren

Rechtbank Gelderland 25 februari 2015, IEF 14799; ECLI:NL:RBGEL:2015:2084 (Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur tegen gedaagde)
Merkenrecht. Collectief beeldmerk. Gedaagde gebruikt na een onvoldoende herkansing van de verplichte permanente educatie het collectief beeldmerk van de Stichting Register Financieel Echtscheidingsadviseur. Daardoor wordt de indruk wordt gewekt dat gedaagde nog altijd voldoet aan de eisen voor inschrijving van het register van de stichting, terwijl vaststaat dat gedaagde onvoldoende PE-punten heeft behaald en hij door het bestuur van de stichting op goede gronden uit dat register is verwijderd. Vordering tot staking gebruik collectief beeldmerk bevolen.

4.4.
[gedaagde] voert als verweer aan dat hem op rechtens onjuiste wijze de bevoegdheid tot gebruik van het merk en het logo is ontzegd. Ingevolge de artikelen 4 en met name 7.1 sub b van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA eindigt het recht op gebruik van het collectief beeldmerk en logo namelijk door de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik door de Commissie van Toezicht van de SRFEA. In dit geval is er nimmer sprake geweest van een ontzegging door die Commissie. Alle in deze procedure door de stichting verzonden brieven en/of e-mails zijn namelijk door of namens het bestuur van de stichting verstuurd, terwijl het bestuur niet de bevoegdheid had tot ontzegging van het gebruik van het collectief beeldmerk en logo, aldus [gedaagde].

4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het hier niet gaat om de ontzegging van de bevoegdheid tot gebruik van het collectief beeldmerk en logo als zodanig. Het gaat primair om de verwijdering uit het betreffende Register, waarna ook geen gebruik meer mag worden gemaakt van het collectief beeldmerk en logo van de stichting. Dit laatste kan worden afgeleid uit artikel 2.1 van het Reglement op het gebruik van het collectief merk RFEA, waarover hierna meer.

4.6.
Als uitgangspunt geldt dus dat een RFEA (dit is volgens de begripsomschrijving van het Reglement voor Permanente Educatie de natuurlijk persoon die door de stichting in het door haar gehouden Register van Financieel Echtscheidingsadviseurs is ingeschreven) uit het register wordt verwijderd indien hij in gebreke blijft de permanente educatie met goed gevolg af te leggen (artikel 6 Reglement voor Permanente Educatie). Op grond van artikel 6 lid 4 van het Reglement voor Permanente Educatie kan de uit het Register verwijderde RFEA binnen een maand na de schriftelijke mededeling tot verwijdering uit het Register hiertegen gemotiveerd bezwaar maken bij het bestuur. Tegen het besluit van het bestuur staat ingevolge artikel 6 lid 5 Reglement voor Permanente Educatie gedurende twee maanden na de beslissing van het bestuur schriftelijk beroep open bij de Commissie van Toezicht RFEA.

4.7.
Vast staat dat [gedaagde] de permanente educatie niet met goed gevolg heeft afgelegd en dat hij van de mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen de mededeling tot verwijdering uit het Register geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee is de verwijdering van [gedaagde] uit het Register Financieel Echtscheidingsadviseurs onherroepelijk.

4.19.
De rechtbank overweegt nog dat het [gedaagde] wel is toegestaan om op zijn websites te verwijzen naar een samenwerkingsverband met iemand die wel een erkend register financieel echtscheidingsadviseur is en/of is aangesloten bij RFEA. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen wel en niet gecertificeerde adviseurs.
IEF 14795

Overdracht en nietigverklaring van Wodkamerken

Rechtbank Rotterdam 25 maart 2015, IEF 14795; ECLI:NL:RBROT:2015:2044 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits)
Wodkamerken. Sinds 2003 twisten partijen in de kern genomen over de vraag aan wie een viertal Benelux-merkrechten betreffende de wodkamerken "Moskovskaya", "Stolichnaya" en "Na Zdorovye" toekomen (hierna: de VO-merkrechten). Overgang tijdens uiteenvallen Sovjet-Unie. De vormgeving van het woord Stolichnaya is in al deze merken vrijwel identiek aan die van het woord Stolichnaya, Moskovskaya. Spirits heeft hierover aangevoerd dat de vorm, kleur en uitstraling van de fles het onderscheidende bestanddeel is, terwijl het woord Stolichnaya (evenals het woord Elit) van ondergeschikte betekenis is.  De voorzieningenrechter beveelt overdracht van merkregistraties van Spirits' Moskovskaya, Stolichnaya en Na Zdorovye. Andere latere merkregistraties worden nietig verklaard. Ieder onrechtmatig gebruik dient te worden gestaakt.

3.20. De merkregistraties met de nummers 711014, 717459 en 717463 (Stolichnaya Elit) zien op de hierna afgebeelde beeld-/vormmerken.(...)

Spirits heeft hierover aangevoerd dat de vorm, kleur en uitstraling van de fles het onderscheidende bestanddeel is, terwijl het woord Stolichnaya (evenals het woord Elit) van ondergeschikte betekenis is. Volgens haar is verder van enige verwarringwekkende overeenstemming geen sprake omdat de nadruk ligt op het bestanddeel Elit. Dat woord geeft ook aan dat het begripsmatig om een bijzonder luxe wodka gaat die een geheel eigen plaats in de markt inneemt.
FKP heeft betoogd dat zij geen bezwaren heeft tegen de vormgeving en kleurstelling van de fles, maar wel tegen het gebruik van het woord Stolichnaya. Zij is van mening dat de naam Elit een ondergeschikte positie heeft die niet afdoet aan het verwarringsgevaar.
Alle drie de merkregistraties bevatten de weergave van een fles met daarop een etiket met het woord Stolichnaya bovenaan in schrijfletters en schuin geplaatst, en daaronder - met ertussen een driehoekig teken - het woord Elit horizontaal geplaatst in een ander lettertype. Daar direct onder staan een aantal tekens die het woord Elit in cyrillisch schrift weergeven.
Voor de beoordeling is relevant welke totaalindruk vluchtige kennisneming van de fles met etiket achterlaat bij de gemiddelde consument. Het woord Stolichnaya vormt in dit samengestelde vorm- en beeldmerk van Spirits, ook al domineert dit niet, wel een onderscheidend bestanddeel. De schuine plaatsing en het lettertype van Stolichnaya zijn (vrijwel) identiek aan de vormgeving van dat woord midden in het witte veld op het VO-beeldmerk 318391. Er is daarom sprake van visuele overeenstemming. Daarbij gevoegd dat Stolichnaya een bekend merk is en het gaat om dezelfde waren, te weten wodka, zal het woord Elit, hoewel dat een centrale positie op het etiket inneemt, door de consument toch worden gezien als een aanduiding voor een (moderne, luxe) variant van het merk Stolichnaya. De overeenstemming van het onderscheidend element Stolichnaya leidt ertoe dat de totaalindruk van deze beeld-/vormmerken dermate overeenstemt met het VO-beeldmerk 318391 dat daardoor gevaar voor verwarring over de herkomst van de waren bij de gemiddelde consument bestaat. De vordering voor zover betrekking hebbende op deze registraties zal dan ook worden toegewezen.

geografische (herkomst)aanduidingen
3.25. De vordering van FKP dat Spirits ieder gebruik van de onjuiste geografische (herkomst)aanduidingen in merkregistraties en ieder onrechtmatig gebruik van (wodka)flessen met de misleidende geografische (herkomst)aanduidingen "Russian" en "Russian vodka" zal staken, is toewijsbaar voor zover het de verhandeling, import, export of ander gebruik van wodkaflessen met de misleidende geografische (herkomst)aanduiding "Russian" al dan niet in andere talen betreft. Zoals in het tussenvonnis onder 3.72 en 3.73 is overwogen, staat vast dat de door Spirits in Nederland geïmporteerde wodka niet in de Russische Federatie wordt geproduceerd; de wodka is dus niet Russisch. De genoemde aanduidingen, die daarmee in strijd zijn, hebben enige tijd op het etiket gestaan. Dat Spirits heeft toegezegd genoemde aanduidingen niet langer te gebruiken, maakt niet dat de vordering niet toewijsbaar is; het belang van FKP is dat duidelijkheid voor de toekomst ontstaat dat niet alsnog dergelijke waren op de markt worden gebracht. De rechtbank heeft daarbij wel nota genomen van de toezegging ter zitting van FKP, inhoudende dat zij het uit te spreken ge/verbod niet zal gebruiken om op te treden tegen enkele flessen met een oud etiket die bij toeval nog ergens in de handel worden aangetroffen.
Voor het overige zal de vordering als te onbepaald worden afgewezen.
IEF 14794

Conclusie AG: Bekend merk kan volstaan met bekendheid in een lidstaat

Conclusie AG HvJ EU 24 maart 2015, IEF 14794; zaak C-125/14; ECLI:EU:C:2015:195 (Iron & Smith tegen Unilever)
Verzoekster heeft bij het Hongaars bureau voor intellectuele eigendom (BIE) een aanvraag ingediend voor de inschrijving van het gekleurde beeldteken „be impulsive” als merk. Unilever beroept zich op haar oudere – communautaire en internationale – woordmerken „Impulse”. Geografische en economische reikwijdte van bekendheid. Zie eerder IEF 13873. Conclusie AG:

1) Voor de toepassing van artikel 4, lid 3, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten kan het – afhankelijk van het specifieke merk dat als bekend wordt omschreven, en dus afhankelijk van het betrokken publiek – volstaan dat een gemeenschapsmerk bekend is in één lidstaat, die niet de staat hoeft te zijn waarin een beroep wordt gedaan op die bepaling. Dienaangaande zijn de beginselen die in de rechtspraak zijn ontwikkeld voor het vereiste van normaal gebruik van een merk, niet relevant om vast te stellen of er sprake is van bekendheid in de zin van artikel 4, lid 3, van de richtlijn.
2)      Wanneer het oudere gemeenschapsmerk niet bekend is in de lidstaat waarin een beroep wordt gedaan op artikel 4, lid 3, van de richtlijn, moet worden aangetoond dat een commercieel relevant gedeelte van het relevante publiek in die lidstaat een verband zal leggen met het oudere merk om te bewijzen dat zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel is getrokken uit of afbreuk is gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het gemeenschapsmerk in de zin van die bepaling. In dat verband is de sterkte van het oudere merk een belangrijk element bij het bewijs van een dergelijke associatie.

Gestelde vragen:

1)      Volstaat de bekendheid van een gemeenschapsmerk in één lidstaat om aan te tonen dat dit merk bekend is in de zin van artikel 4, lid 3, van [de richtlijn], ook wanneer de nationale merkaanvraag waartegen oppositie is ingesteld op basis van deze bekendheid, in een ander land dan deze lidstaat is ingediend?

2)      Kunnen de beginselen die [het Hof] heeft ontwikkeld met betrekking tot het normale gebruik van een gemeenschapsmerk worden gehanteerd bij de toepassing van de territoriale criteria op basis waarvan de bekendheid van een gemeenschapsmerk wordt beoordeeld?

3)      Indien de houder van een ouder gemeenschapsmerk aantoont dat zijn merk bekend is in andere landen dan de lidstaat waarin de nationale merkaanvraag is ingediend – die een aanmerkelijk gedeelte van het grondgebied van de Europese Unie bestrijken – kan hij dan los daarvan gehouden zijn om ook voor die lidstaat genoegzaam bewijs te leveren?

4)      Indien [vraag 3] ontkennend wordt beantwoord, is het, gelet op de specifieke kenmerken van de interne markt, mogelijk dat een merk dat in een aanmerkelijk gedeelte van de Europese Unie intensief wordt gebruikt, volkomen onbekend is bij het relevante nationale publiek, en dat daardoor niet is voldaan aan de andere voorwaarde voor de weigeringsgrond van artikel 4, lid 3, van de richtlijn, aangezien er geen risico is dat afbreuk wordt gedaan aan of ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit de reputatie of het onderscheidend vermogen van het merk? Zo ja, welke feiten dient de houder van het gemeenschapsmerk dan aan te tonen opdat deze tweede voorwaarde vervuld zou zijn?
IEF 14789

Bewijslast bij vervallenverklaring wegens niet-gebruik van Turkse droge worstmerk

Rechtbank Den Haag 18 maart 2015, IEF 14789; ECLI:NL:RBDHA:2015:2856 (AFYON tegen gedaagde)
Merkenrecht. Bewijslast voor het (niet-)gebruik. Afyon produceert sucuk (Turkse droge worst) die zij verhandelt onder het merk CUMHURIYET SUCUKLARI. Zij vordert vervallenverklaring van het door gedaagde gehouden Benelux-woordmerk CUMHURIYET. Het HvJ-arrest Centrotherm is niet bepalend voor de uitleg van de Merkenrechtrichtlijn en kan niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. De vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM is een andere procedure dan in een civiele procedure. Afyon moet stellen en bewijzen dat er geen gebruik heeft plaatsgevonden. Dit wordt gemotiveerd betwist en de vordering wordt afgewezen.

4.4. Afyon betoogt dat genoemde bewijslast sinds het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Centrotherm / BHIM (ECLI:EU:C:2013:593) op de merkhouder rust. (...)
4.5. Dit betoog wordt niet gevolgd. In de eerste plaats bevat de MRl slechts de gronden voor vervallenverklaring en niet de regels omtrent de vervallenverklaringsprocedure, waar het arrest van het Hof betrekking op heeft. Het Centrotherm-arrest is op dit punt dus niet bepalend voor de uitleg van de MRl, en kan daarmee ook niet bepalend zijn voor de uitleg van artikel 2.26 BVIE. Daarbij komt dat de vervallenverklaringsprocedure voor het BHIM een andere procedure is dan een civiele procedure als de onderhavige, zodat de regels omtrent stelplicht en bewijslast van de BHIM-procedure niet zonder meer kunnen worden toegepast in deze procedure. Uitgangspunt blijft dus dat het niet-gebruik van een Benelux-merk door degene die de vervallenverklaring inroept, in het voorliggende geval Afyon, moet worden gesteld en zo nodig bewezen.

Normaal gebruik door KOÇ met toestemming van [gedaagde] ?
4.13. Samengevat: Afyon heeft het niet-gebruik van het merk CUMHURIYET gesteld onder verwijzing naar het rapport Dennemeyer. Het niet-gebruik is door [gedaagde] betwist onder verwijzing naar facturen van KOÇ waaruit het normaal gebruik blijkt en diverse manco’s van het rapport Dennemeyer. In het licht van deze uitvoerige betwisting heeft Afyon onvoldoende gesteld, ook onvoldoende om te worden toegelaten tot bewijslevering. Om die reden zal haar vordering tot vervallenverklaring van het merk CUMHURIYET worden afgewezen. In het licht hiervan behoeft het betoog van [gedaagde] dat zij rauwelijks is gedagvaard geen behandeling, mede omdat [gedaagde] aan dat betoog geen vordering of andere consequentie heeft verbonden.