Merkenrecht  

IEF 11408

RAW als onderdeel van een samenhangende zin

Hof 's-Gravenhage 5 juni 2012, zaaknr. 200.080.342/01 (H&M Hennes & Mauritz tegen G-Star), LJN BX0979

Na het tussenarrest IEF 10206, en voorzieningenrechter IEF 9280. Alle grieven falen en het Hof bekrachtigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in kort geding.

Het merk RAW voor kleding is geldig, naar voorlopig oordeel van het hof is het onbewerkt zijn (RAW = rauw) geen kenmerk van kleding. Dat geldt overigens ook voor onafgewerkt zijn. Er is door H&M niet aannemelijk gemaakt dat het merk een algemeen gangbare aanduiding is voor bepaalde kleding (soortnaam is geworden).

RAW wordt - aldus H&M - niet gebruikt als merk, maar als onderdeel van de zuiver beschrijvende uitdrukking ter aanduiding van een muziekstijl (RAW BEAT EXPERIENCE) en als versiering. Echter het Hof acht het aannemelijk dat door de prominente losstaande plaatsing op de kleding van RAW op borsthoogte en op ruime afstand hiervan BEAT EXPERIENCE dat het publiek dit niet als onderdeel van een samenhangende zin zal beschouwen.

Het op basis van artikel 1 lid 2 GMVo gegeven verbod voor de gehele Gemeenschap wordt niet als te ruim beoordeeld. H&M heeft niet aangetoond waarom er in casus grond zou zijn voor een uitzondering. Er valt niet in te zien dat dit verbod het gebruik van de woorden BEAT EXPERIENCE en 'het artwork' zonder het woord RAW in de weg zou staan.

 

15. (...)Kleding is immers juist bewerkt of afgewerkt. Dat geldt ook voor kleding die voorzien is van aangebrachte rafels of gaten. Voor het aanbrengen daarvan is overigens zelfs een extra bewerking of afwerking nodig, terwijl gaten en rafels naar het voorlopig oordeel van het hof veeleer worden geassocieerd met (afgewerkte maar) versleten kleding, althans kleding met een versleten look dan met onafgewerkte kleding. Kleding voorzien van "modische" gaten en rafels zal door het publiek dan ook niet gezien worden als onafgewerkt.

RAW is dan ook geen teken of benaming die in de handel kan dienen ter aanduiding van kleding of een kenmerk daarvan.

(...)

Dat het merk RAW DENIM door het Bureau en de rechtbank 's-Gravenhage (naar het oordeel van het hof terecht) wel beschrijvend is geoordeeld, kan niet afdoen aan het voorlopige oordeel van het hof dat RAW niet beschrijvend is voor kleding en onderscheidend vermogen heeft. Raw denim beschrijft immers, anders dan raw, een bepaald materiaal (ruwe/onbewerkte spijkerstof), waarvan kleding kan zijn gemaakt en aldus een van de mogelijke kenmerken van kleding."

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 200.080.342/01, LJN BX0979).

IEF 11407

Uitstrekking van de bescherming

Gerecht EU 7 juni 2012, gevoegde zaken T-492/09 T-147/10 (Meda Pharma tegen OHIM/Nycomed)

Gemeenschapsmerkenrecht. Nycomed verzoekt om 'uitstrekking van de bescherming' van het woordmerk ALLERNIL voor de waren van klasse 5. In de oppositieprocedure komt zij de houdster van het Duitse woordmerk ALLERGODIL tegen (klasse 5). De oppositieafdeling wijst het verzoek af, het beroep wordt verworpen. Aangevoerde middelen: beginselen inzake verwarringsgevaar onjuist toegepast (art. 8), ontoereikende motivering (art. 75).

Het Gerecht EU wijst de klacht af. De kamer van beroep heeft het woordelement "Aller" als beschrijvend opgevat voor allergiegeneesmiddelen en niet kenmerkend, er is daarom geen verwarringsgevaar.

49      Die Beschwerdekammer befand, dass bei umfassender Beurteilung die Verwechslungsgefahr trotz Identität der betreffenden Waren ausgeschlossen sei, da das Wortelement „aller“ beschreibend und nicht kennzeichnungskräftig sei und sich die Übereinstimmungen zwischen der Widerspruchsmarke und der angemeldeten Marke auf die Endung „il“ beschränkten.


50      Die Klägerin trägt vor, bei Warenidentität sei, um jegliche Verwechslungsgefahr auszuschließen, ein größerer Unterschied zwischen den Zeichen erforderlich als bei einem großen Warenabstand. Unter den Umständen des vorliegenden Falles, in dem die Warenidentität unstreitig sei, hätte die Beschwerdekammer eine Verwechslungsgefahr bejahen müssen, wie dies auch in der Entscheidung der Ersten Beschwerdekammer des HABM vom 14. September 2009 in der Sache R 734/2008‑1 (Alleris und Allernil) geschehen sei. Mehrere Entscheidungen des HABM zeigten, dass die angefochtenen Entscheidungen von der Entscheidungspraxis des HABM abwichen, was gegen den Gleichheitsgrundsatz und das Diskriminierungsverbot verstoße.


52      Die Beschwerdekammer hat aber in der vorliegenden Rechtssache die Umstände des Einzelfalls zutreffend berücksichtigt. Sie hat in diesem Zusammenhang zu Recht festgestellt, dass zwischen den im vorliegenden Fall betroffenen Waren Identität besteht, und hat ferner – wie oben aus den Randnrn. 40, 41 und 46 hervorgeht – festgestellt, dass sich die in Rede stehenden Zeichen in phonetischer und visueller Hinsicht ganz entfernt ähneln und dass ein Vergleich dieser Zeichen in begrifflicher Hinsicht unmöglich ist. Daher wird, wie das HABM zutreffend vorträgt, die Identität der gekennzeichneten Waren durch einen sehr geringen Ähnlichkeitsgrad der in Rede stehenden Zeichen ausgeglichen, so dass die Beschwerdekammer zu der Schlussfolgerung berechtigt war, dass keine Verwechslungsgefahr besteht, zumal der Aufmerksamkeitsgrad des Publikums erhöht ist und nicht dargetan wurde, dass die ältere Marke eine erhöhte Kennzeichnungskraft besitzt.

 

 

 

IEF 11398

Chocolade in wijnrankvorm (standpunt Commissie)

Schriftelijke opmerkingen door de Europese Commissie in zaak C-2/12 (Trianon Productie B.V. tegen Revillon Chocolatier Spa) 2 april 2012, D2722.


Ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird LLP.


In navolging van IEF 10714 (HR prejudiciële vragen: Staafje chocola in wijnrankvorm).
Merkenrecht. Vormmerk. Hoewel de zaak geschikt is (medegedeeld tijdens de MMA-lunch van 1 juni 2012), had de Europese Commissie al wel een standpunt ingenomen.

In het licht van het vorenstaande, heeft de Commissie de eer Uw Hof voor te stellen als volgt op de voorliggende prejudiciële vragen te antwoorden.

1. Artikel 3, lid 1, aanhef en sub e, derde gedachtestreepje Richtlijn 89/104/EEG moet zo worden uitgelegd, dat de vermoedelijke motivatie of perceptie van het in aanmerking komende publiek niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag of een vorm wezenlijk waarde aan de betrokken waar geeft, maar hooguit een nuttig beoordelingselement kan zijn in het kader van een beoordeling op objectieve grondslag.


2. Artikel 3, lid 1, aanhef en sub e, derde gedachtestreepje Richtlijn 89/104/EEG moet zo worden uitgelegd, dat deze bepaling toepassing vindt waar de waarde van de vorm zelfstandig en inherent ten minste voor een aanzienlijk deel commerciële waarde geeft aan de betrokken waar, waarbij niet is uitgesloten dat in voorkomend geval andere kenmerken ook, en mogelijk een belangrijke, waarde geven aan deze waar.

Interessante overwegingen:

24. Met deze advocaten-generaal is de Commissie van mening dat deze bepaling aldus dient voor het maken van een onderscheid van rechten beschermd onder het merkenrecht en andersoortige bescherming van intellectuele eigendomsrechten, tegen de achtergrond van de doelstellingen de verlening van een eeuwigdurend exclusief recht te voorkomen waar dat niet geëigend is omdat dit de industriële ontwikkeling te veel zou belemmeren. Hieruit volgt dat deze nietigheidsgrond niet te restrictief moet worden uitgelegd. Bovendien vindt de Commissie hierin een bevestiging dat aan dit criterium primair toepassing moet worden gegeven op objectieve grondslag - en niet, of in elk geval niet hoofdzakelijk, op basis van de perceptie van het in aanmerking komende publiek. De functie van het maken van onderscheid op die wijze beter gewaarborgd.

 

31. De zienswijze dat de hier bedoelde ratio en hoofdregel uit Lego Juris in beginsel eveneens toepasbaar zijn op de nietigheidsgrond genoemd na het derde gedachtestreepje van punt e wordt eveneens gedeeld door het Gerecht. Dit blijkt uit het arrest in de zaak Bang & Olufsen, waar het Gerecht deze ratio en regel zonder voorbehoud overnam en toepaste op de ook in het onderhavige geval aan de orde zijnde weigeringsgrond inzake de vorm die een wezenlijke waarde geeft aan de waar.

IEF 11391

WIPO Trademark Law Treaty per 11 augustus

Per 11 augustus wordt de WIPO Trademark Law Treaty van kracht in de gehele Benelux.

Waar in België de ratificatie al 28 juni 2004 en in Nederland 19 september 1996 is gestart, heeft op 11 mei j.l. Luxemburg, als laatste Benelux-land, het ratificatieproces ingeluid. Op de WIPO-site staat de volgende samenvatting:

The aim of the Trademark Law Treaty (TLT) is to approximate and streamline national and regional trademark registration procedures. This is achieved through the simplification and harmonization of certian features of those procedures, thus making trademark applications and the administration of trademark registrations in multiple jurisdictions less complex and more predictable.

The great majority of the provisions of the TLT concern the procedure before the trademark office which can be divided into three main phases: application for registration, changes after registration and renewal. The rules concerning each phase are so constructed as to make it clear what the requirements for an application or a specific request are.

 

As to the first phase – application for registration – the Contracting Parties to the TLT may require, as a maximum, the following indications: a request, the name and address and other indications concerning the applicant and the representative; various indications concerning the mark including a certain number of representations of the mark; the goods and services for which registration is sought classified in the relevant class of the International Classification (established under the Nice Agreement Concerning the International Classification of Goods and Services for the Purposes of the Registration of Marks (1957)), and, where applicable a declaration of intention to use the mark. Each Contracting Party must also allow that an application relate to goods and/or services belonging to several classes of the International Classification. As the list of permissable requirements is exhaustive, a Contracting Party cannot require, for example, that the applicant produce an extract from a register of commerce or the indication of a certain commercial activity, or evidence to the effect that the mark has been registered in the trademark register of another country. The second phase of the trademark procedure covered by the TLT concerns changes in names or addresses and changes in the ownership of the registration. Here too, the applicable formal requirements are exhaustively listed. A single request is sufficient even where the change relates to more than one – possibly hundreds – of trademark applications or registrations, provided that the change to be recorded pertains to all registrations or applications. As to the third phase, renewal, the TLT standardizes the duration of the initial period of the registration and the duration of each renewal to 10 years each.
IEF 11387

Toewijzing van taken aan het Harmonisatiebureau

VERORDENING (EU) Nr. 386/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 april 2012
tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

(13) Gezien de omvang van de taken waarmee het Waarne­mingscentrum wordt belast, is er een oplossing nodig voor een toereikende en duurzame infrastructuur voor de uitvoering van zijn taken.

(14) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 fe­bruari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk ( 8 - PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.) voorziet in administratieve samenwerking tussen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidsta­ten, en de uitwisseling van publicaties tussen het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten. Op die grondslag heeft het Bureau een sa­menwerking tot stand gebracht met nationale diensten die actief zijn op het gebied van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Als gevolg daarvan be schikt het Bureau reeds in aanzienlijke mate over de noodzakelijke kennis en ervaring om te voorzien in een toereikende en duurzame infrastructuur op het ge­ bied van de taken van het Waarnemingscentrum.

(15) Daarom is het Bureau bij uitstek geschikt om met de uitvoering van dergelijke taken te worden belast.

Artikel 2 lid 1 Het Bureau heeft de volgende taken:
a) het verbeteren van begrip voor de waarde van intellectueel eigendom;

b) het verbeteren van begrip voor de reikwijdte en het effect van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het vergroten van de kennis aangaande beproefde methoden van de publieke en private sectoren ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

d) het meewerken aan het bewustmaken van de burgers van de gevolgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

e) het vergroten van de expertise van personen die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

f) het vergroten van kennis van technische instrumenten ter voorkoming en ter bestrijding van inbreuken op intellectue­le-eigendomsrechten, met inbegrip van tracking- en tra­cingsystemen met behulp waarvan originele producten zich van namaak laten onderscheiden;

g) het aanbrengen van mechanismen voor het helpen verbete­ren van uitwisseling van informatie online over de hand­having van intellectuele-eigendomsrechten tussen de overheden van de lidstaten die op dit gebied werkzaam zijn, en het bevorderen van samenwerking met en tussen deze autoritei­ten;

h) het in overleg met de lidstaten werken aan het bevorderen van internationale samenwerking met diensten voor intellec­tuele eigendom in derde landen om strategieën op te stellen en technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

 

2. Bij de vervulling van de in lid 1 beschreven taken voert het Bureau overeenkomstig het op grond van artikel 7 vast­ gestelde werkprogramma en in overeenstemming met het Unie­ recht de volgende activiteiten uit:

a) het opstellen van een transparante methode voor de ver­ zameling en analyse van en de verslaggeving over onafhankelijke, objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

b) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens inzake de economische waarde van intellectuele eigendom en de bijdrage daarvan aan economische groei, welzijn, innovatie, creativiteit, culturele diversiteit, het scheppen van hoogwaardige banen en de ontwikkeling van kwaliteitsproducten en -diensten binnen de Unie;

d) het voorzien in regelmatige beoordelingen en specifieke ver­ slagen per economische sector, geografisch gebied en type intellectuele-eigendomsrecht waarop inbreuk is gemaakt, waarin onder meer een analyse wordt gemaakt van de ge­ volgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten op de maatschappij, de economie — inclusief een beoordeling van de effecten voor kleine en middelgrote ondernemingen — de gezondheid, het milieu, de veiligheid en beveiliging;

e) het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over beproefde methoden tussen de vertegenwoordigers die als Waarnemingscentrum bijeenkomen, en, indien toe­ passelijk, het eventueel doen van aanbevelingen voor strate­gieën op basis van dergelijke praktijken;

f) het opstellen van verslagen en publicaties om de burgers van de Unie bewust te maken van de gevolgen van  inbreu­ken op intellectuele-eigendomsrechten, en met het oog daarop het organiseren van conferenties, evenementen en bijeenkomsten op Europees en internationaal niveau, alsook het ondersteunen van nationale en pan-Europese acties, met inbegrip van online en offline campagnes, voornamelijk door gegevens en informatie aan te leveren;

g) toezicht houden op de ontwikkeling van nieuwe competi­tieve bedrijfsmodellen waarmee het legale aanbod van cul­turele en creatieve inhoud wordt uitgebreid, het aanmoedi­gen van informatie-uitwisseling en het verhogen van het besef hieromtrent onder de consumenten;

h) het ontwikkelen en het organiseren van online en andere vormen van opleiding voor nationale functionarissen die betrokken zijn bij de bescherming van intellectuele-eigen­ domsrechten;

i) het organiseren van ad-hoc bijeenkomsten van deskundigen, onder wie ook academische deskundigen, en van vertegen­woordigers van maatschappelijke organisaties, ter ondersteu­ning van hun werk krachtens deze verordening;

j) het aanwijzen en bevorderen van technische instrumenten voor professionals en benchmarktechnieken, met inbegrip van tracking- en tracingsystemen die bijdragen aan het on­derscheiden van originele van namaakproducten;

k) het werken met nationale overheden en de Commissie om een onlinenetwerk te ontwikkelen ter bevordering van de informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties, organen en organisaties in de lidstaten die te maken hebben met de bescherming en de handhaving van deze rechten;

l) het werken in samenwerking met en het zorgen voor syn­ergie tussen de centrale diensten voor de industriële eigen­ dom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en andere instanties in de lidstaten die op het gebied van intellectuele-eigendomsrech­ ten werkzaam zijn, met de bedoeling om technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen en te bevorderen met betrekking tot de handhaving van intellectuele-eigen­domsrechten, met inbegrip van opleidingsprogramma’s en bewustmakingscampagnes;

m) het in overleg met de lidstaten ontwikkelen van program­ma’s voor het voorzien van technische ondersteuning aan derde landen, evenals ontwikkelen en aanbieden van specifieke opleidingsprogramma’s en evenementen voor functio­narissen van derde landen die betrokken zijn bij de bescher­ming van intellectuele-eigendomsrechten;

n) het opstellen van aanbevelingen aan de Commissie inzake kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verorde­ning vallen, op verzoek van de Commissie;

o) het uitvoeren van vergelijkbare activiteiten die nodig zijn om het Bureau in staat te stellen de in lid 1 gestelde taken te vervullen.

3. Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde taken en werkzaamheden, dient het Bureau de geldende bepalingen van het uniale recht inzake gegevensbescherming na te leven.

IEF 11381

BBIE serie mei 2012 II

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie mei 2012.

datum

nummer

ingeroepen merk

bestreden merk

depotnr.

besluit

taal

22-05

IKEA

MULTIMATE BOUWMARKT

Afgew.

nl

21-05

TWEET

TWEETJEMEE

Gedeelt.

nl

16-05

COMPENDIUM

COMPENDIUM CONSULTANCY

Afgew.

nl

15-05

DE BLAUWE KIKKER

De Blauwe Winde

Toegew.

nl

14-05

SUPERTRASH

LUXURYTRASH

Toegew.

nl

14-05

Fig.

+BARTS

Afgew.

nl

14-05

TERSCHELLINGER

TERSCHELLINGER TUIMELAAR

Afgew.

nl

09-05

VICKY

Princess Vicky Sweet

Toegew.

nl

09-05

PHOTOCURE

PHYTOCURE

Afgew.

nl

IEF 11379

Smart en media beschrijvend

Rechtbank Amsterdam 30 mei 2012, LJN BW8436 (Akse Media/Smart Media tegen Smart Media Publishing Holland B.V.)

Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar en Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap.

Akse, waarvan Smart Media enig aandeelhouder, is een uitgeverij die zich toelegt op gemeentegidsen, bedrijfsgidsen, VVV-gidsen, etc.. Smart media is echter beschrijvend voor uitgeefdiensten hoewel de twee merken weliswaar hetzelfde woordelement "smart media" hebben, is er geen sprake van inbreuk, omdat er andere beeldelementen worden gebruikt.

Het Benelux-Bureau voor de IE heeft het depot van Akse geweigerd:

"Het teken SMARTMEDIA is beschrijvend. Het bestaat uit het gangbare voorvoegsel smart (voor slim/intelligent, op intelligente wijze) en de soortnaam media. Het teken kan daardoor dienen tot aanduiding van soort, hoedanigheid of bestemming van de in de klassen 9 en 41 genoemde waren en diensten. Het teken mist bovendien ieder onderscheidend vermogen. Wij verwijzen naar artikel 2.11, lid 1, sub b. en c. BVIE."

De vraag waarover partijen twisten is of dientengevolge verwarringsgevaar is te duchten. Alle subs van 2.20 lid 1 BVIE worden kort besproken en de vorderingen worden afgewezen.

4.8. Het rechtbank overweegt als volgt. De in de omstreden tekens gebruikte woorden "smart media" zijn een bestanddeel van het eerste Akse-merk en een dominerend bestanddeel van het tweede Akse-merk. Dit bestanddeel heeft echter - voor de betrokken waren en diensten - geen onderscheidend vermogen. Het Engelse woord "smart" moge diverse betekenissen hebben, in de combinatie met "media" is de verreweg meest voor de hand liggende betekenis "slim/intelligent", zoals dit woord ook wordt gebruikt in woordcombinaties als "smartcard", "smartphone" en "smart bomb". Het in aanmerking komende publiek zal de woorden "SMART MEDIA" dan ook verstaan als "slimme media". De woorden "SMART MEDIA" kunnen zodoende dienen tot aanduiding van kenmerken van de desbetreffende waren en diensten, zodat zij geen merkenrechtelijke bescherming genieten. Dit wordt niet anders wanneer zij bestanddeel zijn van een woord/beeldmerk. De beschermingsomvang van een woord/beeldmerk, waarvan het woordbestanddeel louter beschrijvend is, beperkt zich tot de visuele weergave van de bestanddelen. De overeenstemming tussen de door SMP gebruikte tekens en de Akse-merken beperkt zich in casu tot het gebruik van de woorden "SMART MEDIA" . De visuele weergave van die woorden stemt niet overeen. De toegevoegde beeldelementen en het lettertype zijn verschillend, evenals het kleurgebruik. Er is dan ook geen sprake van verwarringsgevaar, zodat deze grondslag niet kan leiden tot toewijzing van het gevorderde.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 11-2850, LJN BW8436).

IEF 11378

Donker en licht blauw

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 mei 2012, KG ZA 12-356 (CleanLeaseFortex tegen Lips c.s.), LJN BW7044

Uitspraak mede ingezonden door Carja Mastenbroek, DLA Piper.

Beneluxwoord-/beeldmerk. Kleur als onderdeel van een merkinschrijving, professionele textielreinigingsmarkt.

CleanLeaseFortex en Synergyhealth zijn beide actief op de professionele textielreinigingsmarkt. Zij leveren diensten op het gebied van zogenoemd integraal textielbeheer aan bedrijven en instellingen in de gezondheidszorg en – in mindere mate – horeca, recreatie en industrie. Ziekenhuizen en andere instellingen laten hun textielbeheer doorgaans verzorgen door één zogenoemde textielbeheerder. Om textiel te onderscheiden maken zij gebruik van wasetiketten en labels in textiel, zodat eventueel opgehaald 'vreemd' textiel kan worden onderscheiden van eigen producten. Uit kostenoverweging wordt het woord/beeldmerk zonder kleur gebruikt.

4.9. CleanLeaseFortex baseert haar merkenrechtelijke vorderingen (uitsluitend) op de gestelde visuele overeenstemming tussen haar merken en de tekens die Synergyhealth gebruikt. Daarvan is volgens CleanLeaseFortex sprake omdat de door Synergyhealth gebruikte tekens gelijk zijn aan haar merken wat betreft lettertype, opbouw en kleurgebruik.

Dat wijst de voorzieningenrechter van de hand. Het enige wat wel overeenstemt is dat in de merken en tekens gebruik wordt gemaakt van de combinatie donkerblauw / lichtblauw, waarbij het eerste (grotere) deel van het woord donkerblauw is en tweede (kleinere) deel van het woord lichtblauw. De visuele overeenstemming is niet zodanig dat er van overeenstemming kan worden gesproken in de zin van sub b of sub c BVIE. Dat het gebruik van de tekens zou leiden tot substantieel meer verwisseling van textiel of de verwerking van 'vreemd' textiel zou bemoeilijken, zoals CleanLeaseFortex heeft gesteld, kan voorshands niet worden aangenomen. De vorderingen worden afgewezen.

4.16.  In aanmerking genomen de omstandigheid dat naar voorlopig oordeel juist het woord- en beeldelement van de merken het onderscheidend vermogen daarvan - ook in visueel opzicht - in belangrijke mate bepalen en de afwezigheid van auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de merken en de door Synergyhealth gebruikte tekens, leidt het enkele overeenstemmende kleurgebruik in de tekens van Synergyhealth voorshands niet tot de vereiste overeenstemmende totaalindruk tussen merken en tekens. Inbreuk op de merken van CleanLeaseFortrex door het gebruik van de tekens door Synergyhealth kan dan ook reeds daarom niet worden aangenomen.

Lees het vonnis hier  (grosse KG ZA 12-356 en LJN BW7044)

IEF 11371

De tiende verjaardagsviering

Rechter in kort geding Rechtbank van Koophandel van Antwerpen 6 december 2011, A/11/07209 (NV Nextel tegen BVBA Nexten Belgium)

Uitspraak ingezonden door Michaël De  Vroey, Baker & McKenzie Antwerpen.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Nextel is leverancier van gespecialiseerde probleemoplossingen en ICT-netwerken. NEXTEL is eveneens als Benelux woordmerk geregistreerd.

NEXTEN is actief in de IT-sectorspecifieke detachering. Zij heeft een Benelux woord- en beeldmerk geregistreerd. Tegen de OHIM-woord- en beeldmerkaanvrage is oppositie aangetekend door NEXTEL. NEXTEL verwijst (bijkomend) naar de 10e verjaardagsviering waar de samentrekking van NEXTEL en TEN de naam van het evenement NEXTEN vormde.

De stakingsrechter aanvaardt het beroep op impliciete instemming, subsidiair minstens gedogen van het begrip NEXTEN niet. Er zijn voldoende feitelijke aanwijzingen om gedogen te kunnen ontkennen. Er wordt een auditieve en visuele overeenstemming aanvaard, maar op het begripsmatige vlak is er geen vergelijking. Nu er een hoge mate van overeenstemming van activiteiten bestaat, dan wel complementaire dienstverlening, is er sprake van een oneerlijke handelspraktijk vanwege handelsnaamrechtelijke inbreuk.

De vordering tot staking van de statutaire vennootschapsnamen wordt gegrond geacht: de suffixen BELGIUM, CONSULTING en HOLDING zijn van een dergelijke banale aard dat zij louter een beschrijvende functie hebben en geen onderscheidend element toevoegen aan de quasi-identieke aanduiding NEXTEL en NEXTEN.

De rechter verklaard zich echter onbevoegd om kennis te nemen van de de eisen tot gedwongen overdracht van domeinnamen en  de eisen tot wijziging van de statutaire vennootschapsnaam. De verwerende partij dient de kosten te betalen ad €342,41 (dagvaarding) en rechtsplegingsvergoeding €1.320.

IEF 11366

Bescherming zonder inschrijving vereist algemene bekendheid

Gem. Hof Aruba, e.a. 27 maart 2012, LJN BW6641 (J.M.H. Trademark tegen Rewa)

Merkenrecht. Vervolg op IEF 9281. Rechtspraak.nl: JMH doet een beroep op bescherming van het merk Hollister Co. op basis van algemene bekendheid. Het toetsingscriterium voor bescherming zonder inschrijving vereist dat er algemene bekendheid van het merk in Curaçao dient te bestaan. Dit is niet door JMH bewezen en de vordering op grond van art. 6bis UV wordt door het Hof afgewezen. Evenmin acht het Hof het handelen van Rewa wat het woord “Holister’ betreft onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.

Merkenlandsverordening
4.4.2 Voor het antwoord op de vraag of sprake is van de situatie van art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo, stelt het Hof voorop dat Rewa het merk Holister heeft gedeponeerd op 14 mei 2007. Dat betekent dat voldoende onderbouwd moet worden gesteld, en bij betwisting bewezen, dat Rewa ten tijde van het depot wist of behoorde te weten dat JMH binnen de periode 14 mei 2004-14 mei 2007 een met Holister overeenstemmend merk binnen de Nederlandse Antillen heeft gebruikt.

Wat dat betreft heeft JMH gesteld dat er hier te lande geen verkooppunten zijn waarin het merk “Hollister Co.” wordt verkocht (zie nr 20 in de memorie van grieven), zodat de vereiste wetenschap bij Rewa niet uit het aantal verkooppunten kan worden afgeleid.

Bij pleidooi heeft JMH als productie 16 overgelegd een overzicht van haar “internetverkopen” waaruit blijkt dat “Hollister Co.”-producten via internet zijn verkocht aan mensen die zich hier te lande bevonden, maar op welke wijze Rewa daarvan wetenschap heeft moeten hebben, is niet toegelicht en voor het Hof zonder toelichting niet duidelijk. Nu JMH ter zake de wetenschap die Rewa moet hebben voordat een vordering gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f sub 1 Mlvo kan worden toegewezen, niet meer heeft gesteld dan hiervoor vermeld, dient de vordering voor zover gebaseerd op laatstgenoemd artikel te worden afgewezen.

4.4.3 Voor zover de vordering is gebaseerd op art. 8 aanhef en onder f ten tweede Mlvo moet deze worden afgewezen alleen al omdat is gesteld noch gebleken dat er tussen JMH en Rewa een “rechtstreekse betrekking” heeft bestaan in de zin van dat artikel.

Onrechtmatige daad
4.5 Voor zover de vordering van JMH is gegrond op art. 6:162 BW heeft zij niet meer aangevoerd dan dat zij “Hollister Co.” wereldwijd heeft geregistreerd, dat JMH het merk Hollister Co. reeds drie jaar voordat Rewa het merk Holister deponeerde, gebruikte voor kleding (warenklasse 25), voor welke klasse Rewa Holister eveneens als merk heeft gedeponeerd (zie onder “2. De feiten” in het beroepen vonnis) en heeft JMH overgelegd een lijst met 33 door Rewa gedeponeerde merken, waarvan JMH heeft gesteld dat op het eerste gezicht al minimaal 25 merken toebehoren aan een derde, welke stelling niet door Rewa is betwist.

Het Hof acht deze feiten, ook bezien in onderling verband en samenhang, niet zodanig van aard dat het handelen van Rewa wat het woord “Holister” betreft kan worden gekwalificeerd als onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW.