Merkenrecht  

IEF 11342

Het voor de oudere merken relevante publiek

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-570/10 (Environmental Manufacturing tegen OHIM/ Wolf)


Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk dat de kop van een wolf afbeeldt de houdster van diverse Franse en internationale beeldmerken met woordmerk Outils WOLF tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, in beroep wordt deze beslissing vernietigd. Middelen: er is sprake van een schending van art. 42, want er is geen coherente subcategorie aangewezen die los van de ruimere klasse kon worden gezien, en dus heeft de kamer niet vastgesteld dat het normale gebruik van de merken alleen was bewezen voor een deel van de waren waarvoor deze werden beschermd. Ook is er schending van art. 8 lid 5: de relevante consument is niet juist aangewezen en de relevante schade is door de eigenaar van het oudere merk niet juist aangevoerd.

Het Gerecht EU verwerpt het beroep. Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar is immers het voor de oudere merken relevante publiek en dit publiek heeft de kamer van beroep in aanmerking genomen.

Subcategorie

22 Met betrekking tot het door de oudere merken aangeduide tuingereedschap kunnen evenwel geen logische categorieën of subcategorieën van waren worden onderscheiden naargelang het professionele gebruik of het gebruik door het grote publiek dat ervan kan worden gemaakt. Hoewel het waarschijnlijk is dat bepaalde van deze waren hoofdzakelijk zijn gericht tot een professionele clientèle, neemt dit niet weg dat de meeste van deze waren tegemoetkomen aan dezelfde behoeften inzake tuinieren, dat professionele tuinders hetzelfde gereedschap gebruiken als occasionele tuinders, en dat deze laatste ook groot gereedschap als dat aangeboden door verzoekster kunnen aanschaffen. Zo zal een professionele tuinder die in een stedelijk gebied werkt, niet genoodzaakt zijn grote machines aan te schaffen, terwijl een occasionele tuinder die op het platteland woont, daar wel behoefte aan kan hebben, met name indien hij bosrijke terreinen moet onderhouden.

23 Hoewel verzoekster terecht opmerkt dat de kamer van beroep de vraag inzake het normale gebruik had moeten onderzoeken alvorens de gegrondheid van interveniëntes oppositie te beoordelen, voert zij onvoldoende gegevens aan om te besluiten dat de kamer van beroep een beoordelingsfout heeft begaan met betrekking tot interveniëntes bewijs van normaal gebruik in de zin van artikel 42 van verordening nr. 207/2009.

Verwatering en het relevante publiek

32      In navolging van verzoekster dient te worden opgemerkt dat het publiek dat in aanmerking dient te worden genomen, verschilt naargelang van het soort inbreuk waartegen de houder van het oudere merk opkomt. Zowel het onderscheidend vermogen als de reputatie van een merk moeten immers worden beoordeeld in relatie tot de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk, dient bijgevolg te worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor dat merk is ingeschreven. Of er sprake is van een inbreuk waarbij ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk voor zover het de houder van het jongere merk verboden is voordeel te halen uit dat merk, moet worden beoordeeld uit het oogpunt van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de waren of diensten waarvoor het jongere merk is ingeschreven (arrest Intel Corporation, punt 27 supra, punten 33‑36).

33      Hieruit volgt dat de kamer van beroep in beginsel het relevante publiek moet afbakenen naargelang van het soort inbreuk dat zij op grond van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 207/2009 onderzoekt.

34      Dat de kamer van beroep dit onderscheid in het onderhavige geval niet heeft gemaakt, heeft evenwel geen invloed op het resultaat van haar beoordeling van het gevaar voor verwatering. Zoals blijkt uit punt 32 supra en zoals verzoekster in haar verzoekschrift zelf vaststelt, is het relevante publiek voor de beoordeling van dit gevaar immers het voor de oudere merken relevante publiek. Welnu, het is juist dit publiek dat de kamer van beroep bij haar beoordeling in aanmerking heeft genomen.

35      Bijgevolg treft de grief inzake de onjuiste rechtsopvatting van de kamer van beroep bij de afbakening van het relevante publiek geen doel voor zover zij betrekking heeft op de beoordeling van het gevaar voor verwatering en moet zij derhalve worden afgewezen.

IEF 11341

Op herhaling: merken-, modellen- en auteursrechtlunch

West-Indisch Huis te Amsterdam, vrijdag 1 juni van 11.45 tot 15.00 uur.

Op vrijdag 1 juni 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tobias Cohen Jehoram, Christien Wildeman en Joris van Manen zullen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak. Met o.a. de volgende uitspraken:
Stokke / Marktplaats
Concl. AG Huydecoper nzake Thuiskopie
BREIN / Ziggo en XS4ALL
BREIN / UPC c.s.
BREIN / Piratenpartij

Football Dataco

HvJ EU Frisdrankenindustrie Winters / Red Bull
HR Trianon / Revillon
HR Bulldog / Red Bull

Kosten 
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum betalen slechts € 275 (excl. BTW).

 

Hier aanmelden

IEF 11340

Aflopende beschermingsduur van het oppositiemerk

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-546/10 (Nordmilch tegen OHIM/Lactimilk)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt aanvrager van het woordmerk MILRAM de houdster van een nationaal beeldmerk met woordelement RAM en verschillende nationale woordmerken RAM tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie gedeeltelijk af. De kamer van beroep vernietigt de beslissing voor zover de gedeeltelijke afwijzing. Middel: geen verwarringsgevaar, er is ook geen rekening gehouden met de aflopende beschermingsduur van het oppositiemerk.

Het Gerecht EU wijst de klacht af. En de aflopende beschermingsduur is voldoende weersproken door bewijs van verlenging in het Spaanse Onlineregister.

25      Zunächst macht die Klägerin in ihren Schriftsätzen und in Beantwortung der vom Gericht in der mündlichen Verhandlung gestellten Fragen geltend, dass die Beschwerdekammer die erste ältere Wortmarke am Tag des Erlasses der angefochtenen Entscheidung nicht hätte berücksichtigen dürfen, da die Zehnjahresschutzfrist dieser Marke am 7. September 2010 abgelaufen sei und ihre Verlängerung weder beantragt noch nachgewiesen worden sei.

26      Dieses Vorbringen ist als nicht stichhaltig zurückzuweisen. Wie das HABM und die Streithelferin ausführen, ergibt sich nämlich aus dem Ausdruck aus dem Onlineregister des Oficina Española de Patentes y Marcas (Spanisches Patent- und Markenamt), den das HABM dem Gericht vorgelegt hat, dass für die erste ältere Wortmarke am 1. September 2010 ein Verlängerungsantrag gestellt und die Verlängerung dieser Marke am 9. Februar 2011 veröffentlicht wurde. Unter diesen Umständen kann die Klägerin, die in ihrer Antwort auf die mündlichen Fragen des Gerichts nicht bestreitet, dass die genannte Marke wirksam verlängert wurde, der Beschwerdekammer nicht mit Erfolg vorwerfen, die erste ältere Wortmarke bei ihrer Prüfung der Verwechslungsgefahr zwischen den fraglichen Zeichen berücksichtigt zu haben. Die durch nichts untermauerte Behauptung der Klägerin, wonach die Beschwerdekammer es versäumt habe, zu überprüfen, ob diese Marke am Tag des Erlasses der angefochtenen Entscheidung gültig gewesen sei, ändert an dieser Schlussfolgerung nichts.

IEF 11333

Als tussenpersoon betrokken bij parallelimport

Rechtbank 's-Gravenhage 16 mei 2012, HA ZA 10-1922 (Nikon GmbH tegen Ruitenberg c.s. )
Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 18 augustus 2009, KG ZA 09-846 (Nikon tegen Ruitenberg c.s.)
Verbetering van een vonnis herstelvonnis van Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 1 september 2009, KG ZA 09-846 (Nikon tegen Ruitenberg c.s.)

Uitspraak ingezonden door Kurt Stöpetie, Brinkhof.

In't kort: Parallelimport. Merkenrecht. Nikon is houdster van diverse Gemeenschapswoord- en -beeldmerken. Nu blijkt dat diverse producten van buiten de EER en zonder toestemming van Nikon via diverse verkopers te verkrijgen zijn en dat deze zijn geleverd door Ruitenberg.

Ruitenberg betwist deze stellingname. De rechtbank merkt op dat het in beginsel aan gedaagden is om te bewijzen dat de Nikon-producten met toestemming in de EER in het verkeer zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat Ruitenberg in persoon betrokken is bij de handel van deze producten en dus als tussenpersoon is te kwalificeren. Ex artikel 2.26 BVIE kan het gevorderde verbod jegens hem worden toegewezen.

Alle gedaagden wordt verboden direct of indirect bij inbreuk op merkrechten van Nikon te plegen en Ruitenberg wordt verboden om al dan niet tegen betaling aan bedrijven diensten te verlenen door binnen de EER Nikon producten in het verkeer te brengen. Gedaagden worden veroordeeld tot betaling van €10.000 per dag dat zij ná 28 september 2009 niet volledig aan de bevelen van het vonnis in kort geding hebben voldaan.

Vergelijkingstip: Tamron tegen Ruitenberg, IEF 7225.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (husselen met vennootschappen baat Nikon camerahandelaar niet)

IEF 11329

Hof Stokke vs. Marktplaats: Een tweede leven

Hof Leeuwarden 22 mei 2012, LJN BW6296 (Stokke tegen Marktplaats) - schone pdf

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Marjolein Bronneman, De Brauw Blackstone Westbroek en Christiaan Alberdingk Thijm en Vita Zwaan, SOLV advocaten.

Richtlijn elektronische handel. Auteursrechtrichtlijn. Handhavingsrichtlijn. Auteurswet. BVIE. Wet bescherming persoonsgegevens.

In't kort: Het hof bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 mei 2006 (IEF 2011)  en 14 maart 2007 (IEF 3685).

In het eerdere tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de Auteursrecht Richtlijn en de Wbp,  het verzamelen en registreren door Marktplaats van de NAW-gegevens van haar adverteerders, niet in de weg staan. Dit betekent overigens niet zonder meer dat Marktplaats gehouden is om deze gegevens van adverteerders, die de aanduidingen STOKKE of TRIPP TRAPP gebruiken, te verzamelen. Marktplaats is daartoe alleen gehouden wanneer zij, in het licht van de door de rechtbank in het tussenvonnis omschreven toetsingskader, onzorgvuldig handelt door registratie na te laten.

In onderhavige arrest wordt Marktplaats als een neutrale hostingdienst bestempeld, die zich met succes kan beroepen op de vrijwaring uit 6:196c lid 4 BW. Marktplaats pleegt zelf geen auteursrechtinbreuk. De betrokkenheidsvorderingen worden ook afgewezen, omdat o.a. het belang van het voordeel gering is, terwijl Marktplaats geen profijt trekt van de advertenties geplaatst door haar klanten-adverteerders. Indien de vordering wordt toegewezen, bespaart Stokke minder dan €700 per jaar. Marktplaats zal, bij aanpassing van haar bestaande systemen, een veelvoud van deze kosten moeten aanwenden, daarom wordt ook de gevorderde maatregel om 'herplaatsen' tegen te gaan als niet evenredig gezien.

Er is geen reden om prejudiciële vragen te stellen (met heeft veelvuldig naar L'Oréal/eBay verwezen), de overige vorderingen worden eveneens afgewezen en Stokke wordt veroordeeld in de proceskosten.

In onderhavige arrest wordt Marktplaats als een neutrale hostingdienst bestempeld, die zich met succes kan beroepen op de vrijwaring uit 6:196c lid 4 BW. Marktplaats pleegt zelf geen auteursrechtinbreuk. De betrokkenheidsvorderingen worden ook afgewezen, omdat o.a. het belang van het voordeel gering is, terwijl Marktplaats geen profijt trekt van de advertenties geplaatst door haar klanten-adverteerders. Indien de vordering wordt toegewezen, bespaart Stokke minder dan €700 per jaar. Marktplaats zal, bij aanpassing van haar bestaande systemen, een veelvoud van deze kosten moeten aanwenden, daarom wordt ook de gevorderde maatregel om 'herplaatsen' tegen te gaan als niet evenredig gezien.

Er is geen reden om prejudiciële vragen te stellen (er wordt veelvuldig naar L'Oréal/eBay verwezen), de overige vorderingen worden eveneens afgewezen en Stokke wordt veroordeeld in de proceskosten.

In citaten:

Hostingdienst?

5.11. De conclusie is dat Marktplaats geen actieve, maar een neutral rol speelt tussen haar klanten-verkoper en de potentiële kopers en dat zij derhalve een hosting-dient levert als bedoeld in artikel 6:196c lid 4 BW.

5.16 Nu niet op andere gronden is betwist dat Marktplaats prompt handelt om inbreukmakende Stokke-advertenties (te) verwijderen zodra zij daarvan kennis heeft gekregen of had behoren te krijgen, moet worden geconcludeerd dat Marktplaats als host in de zin van artikel 6:196c lid 4 BW (artikel 14 Reh) met vrucht op de vrijwaring van dat artikel kan beroepen.

Pleegt Marktplaats zelf auteursrechtinbreuk?
6.2 (...). Dat een tussenpersoon als Marktplaats niet zelf een mededeling aan het publiek verricht is tevens af te leiden uit artikel 8 lid 3 Auteursrechtlijn, artikel 11, 3e volzien, Handhavingsrichtlijn en artikel 26d Aw, die bepalen dat de rechthebbende een verbod/bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen als Marktplaats wier diensten worden gebruik om inbreuk te maken. Deze bepalingen zouden overbodig zijn wanneer de tussenpersoon zelf inbreuk zou maken (zie ook punten 127 - 129 van het L'Oréal-eBay-arrest). Marktplaats pleegt kortom zelf geen auteursrechtinbreuk. Voor zover de vorderingen van Stokke op deze stelling zijn gebaseerd, zijn zij niet toewijsbaar.

Betrokkenheids-vorderingen
A-C:
8.9 Naast de onder 8.6 berekende besparing hebben de primaire vorderingen A-C voor Stokke het voordeel dat daarmee een aantal inbreuken op haar auteursrecht wordt voorkomen. Het belang van dit voordeel moet echter worden gerelativeerd nu met die vorderingen slechts plaatsing van een gering aantal inbreukmakende advertenties wordt tegengegaan en niet aannemelijk is dat Stokke serieus nadeel van financiële aard of voor de exclusiviteit van haar IE-rechten ondervindt wanneer, zoals in de huidige situatie, dit geringe aantal inbreukmakende advertenties van voornamelijk particulieren op marktplaats.nl verschijnen en daar korte tijd op blijft staan voordat zij door SNB REACT worden verwijderd. Aan de andere kant heeft toewijzing van de primaire vorderingen A-C voor de klanten-verkopers van Marktplaats die Stokke-producten aanbieden de ongunstige consequentie dat – zoals Marktplaats heeft gesteld (PA onder 48) en Stokke ook onderkent (PA onder 54) – het langer duurt voordat hun advertenties, die voor het visuele onderzoek eerst ´in quarantaine´ moeten worden geplaatst, op marktplaats.nl verschijnen. Dit klemt temeer daar dit ook geldt voor de rechtmatig handelende adverteerders van Stokke-producten die de overgrote meerderheid vormen (zie rov. 8.3), en aangenomen kan worden dat andere rechthebbenden, wanneer Stokke´s primaire vorderingen A-C toewijsbaar worden geoordeeld, dezelfde preventieve controle van Marktplaats zullen verlangen, met als gevolg dat de kring van adverteerders die met een wachttijd wordt geconfronteerd dienovereenkomstig wordt vergroot. Door de voor het overgrote deel rechtmatig handelende adverteerders zal zo´n wachttijd negatief worden gewaardeerd, zodat – naar ook de rechtbank heeft overwogen – de primaire vorderingen onder A-C tot een devaluatie van de aantrekkelijkheid van de door Marktplaats aangeboden dienst zullen leiden. In zoverre vormen deze vorderingen een belemmering van het vrije handelsverkeer.

8.11 De subsidiaire vorderingen A-C hebben naast het voordeel van een kostenbesparing van enkele honderden euro’s per jaar, voor Stokke het voordeel dat de inbreukmakende advertenties eerder dan nu doorgaans/regelmatig het geval zal zijn, van marktplaats.nl worden verwijderd, namelijk binnen 24 uur na plaatsing en niet pas na de melding. In aanmerking ook nemende dat dit voordeel slechts voor een (zeer) beperkt aantal inbreukmakende advertenties van voornamelijk particulieren kan worden gerealiseerd, kan dit voordeel nauwelijks gewicht in de schaal leggen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover onder 8.9 is overwogen. Hoewel de subsidiaire vorderingen A-C voor Marktplaats niet het nadeel met zich brengen dat haar klanten-verkopers met een wachttijd worden geconfronteerd, moet ook ten aanzien van deze vorderingen worden geconcludeerd dat de daarmee beoogde voordelen, die met name bestaan in een (zeer) geringe kostenbesparing, niet in een redelijke verhouding staan het daarmee nagestreefde doel, gezien het daaraan voor Marktplaats verbonden nadeel, dat zij extra kosten moet maken die het bedrag van de besparing van Stokke aanzienlijk te boven gaan. Het evenredigheidsbeginsel staat, zo volgt hieruit, ook aan toewijzing van de subsidiaire vorderingen A-C in de weg.

D,E:
9.2 Op de primaire en subsidiaire vorderingen D, voor zover deze strekken tot inschakeling van SNB REACT of een vergelijkbaar bedrijf, is het onder 8.3 t/m 8.11 overwogene van overeenkomstige toepassing, met echter één verschil dat hierin bestaat dat Marktplaats niet wordt geconfronteerd met personeelskosten voor de in rov. 8.7 en 8.8 besproken visuele beoordeling die Stokke met deze vorderingen immers door SNB REACT of een daarmee vergelijkbaar bedrijf wil doen plaatsvinden. Bij toewijzing van deze vorderingen zal Marktplaats in plaats daarvan – naast de (variabele) kosten van verwijdering van de inbreukmakende advertenties van € 1,- per advertentie (enkele honderden euro’s per jaar) – de vaste kosten van SNB REACT of het vergelijkbare bedrijf (voor SNB REACT: € 2.000,- per jaar) moeten dragen. Om de in rov. 9.1 genoemde reden blijft Stokke deze vaste kosten evenwel ook zelf maken. De primaire en subsidiaire vorderingen D leveren Stokke dus een besparing op van niet meer dan enkele honderden euro’s per jaar, terwijl Marktplaats bij toewijzing van een van die vorderingen naast dit bedrag ook
€ 2.000,- per jaar moet gaan betalen. Hierbij komt nog dat deze vorderingen een inbreuk vormen op de, door Marktplaats onder 89 PA in het kader van haar verweer ter sprake gebrachte, contractsvrijheid waarvoor onvoldoende rechtvaardiging bestaat nu:
(i) Marktplaats zelf geen inbreuk maakt;
(ii) Marktplaats inbreukmakende advertenties prompt verwijderd nadat zij daarvan kennis heeft gekregen of had behoren te krijgen (zie de rovv. 5.13-5.15);
(iii) Marktplaats, naar zojuist is overwogen, met kosten wordt geconfronteerd die de daar tegenover staande besparing van Stokke aanmerkelijk te boven gaan.
Gelet op dit een en ander valt – in het midden latend of het beoordelingskader hier wordt gevormd door de Nederlandse zorgvuldigheidsnorm of de in rov. 7.13 genoemde toets – de in deze te maken afweging niet anders uit dan de in rovv. 8.10 en 8.11gemaakte afwegingen. Dat geldt eveneens voor de primaire en subsidiaire vordering D voor zover deze strekt tot het door Marktplaats zelf opzetten van een dienst als SNB REACT. De daarmee gemoeide kosten zullen immers, zo moet worden aangenomen, ver uitstijgen boven de voormelde besparing voor Stokke, ook wanneer deze over een reeks van jaren wordt berekend.

E,F (herplaatsen van advertenties):
10.5 Uit de door Stokke als productie 58 overgelegde rapporten van SNB REACT (zie de punten 34 en 35 MvG) is, ook al betreft het hier momentopnamen, af te leiden dat de door SNB REACT verwijderde advertenties – dat zijn alle inbreukmakende advertenties, 1361 stuks in 2011 – voor minder dan 50% uit ‘recidive’-advertenties bestaan. Dit betekent, in aanmerking nemende dat Stokke SNB REACT blijft inschakelen, dat toewijzing van de hier bedoelde vorderingen tot een besparing voor Stokke leidt van minder dan (ongeveer 50% van 1361 x € 1,- = ) € 700,-, per jaar terwijl – naar onder 8.9 en 8.11 is overwogen – het voor Stokke met die vorderingen te realiseren voordeel, dat de ‘recidive’-advertenties niet op marktplaats.nl verschijnen of iets minder lang op die site blijven staan, weinig gewicht in de schaal kan leggen. Hier tegenover staat dat Marktplaats bij toewijzing van die vordering kosten zal moeten maken, bijvoorbeeld om haar bestaande systemen aan te passen. Er kan genoegzaam van worden uitgegaan dat deze kosten een veelvoud belopen van het (zeer) lage bedrag van minder dan € 700,- dat Stokke jaarlijks bespaart. Derhalve verzet het evenredigheidsbeginsel zich ook tegen toewijzing van Stokke’s primaire vordering E en subsidiaire vordering F.

I,J naw-gegevens):
10.5 Uit de door Stokke als productie 58 overgelegde rapporten van SNB REACT (zie de punten 34 en 35 MvG) is, ook al betreft het hier momentopnamen, af te leiden dat de door SNB REACT verwijderde advertenties – dat zijn alle inbreukmakende advertenties, 1361 stuks in 2011 – voor minder dan 50% uit ‘recidive’-advertenties bestaan. Dit betekent, in aanmerking nemende dat Stokke SNB REACT blijft inschakelen, dat toewijzing van de hier bedoelde vorderingen tot een besparing voor Stokke leidt van minder dan (ongeveer 50% van 1361 x € 1,- = ) € 700,-, per jaar terwijl – naar onder 8.9 en 8.11 is overwogen – het voor Stokke met die vorderingen te realiseren voordeel, dat de ‘recidive’-advertenties niet op marktplaats.nl verschijnen of iets minder lang op die site blijven staan, weinig gewicht in de schaal kan leggen. Hier tegenover staat dat Marktplaats bij toewijzing van die vordering kosten zal moeten maken, bijvoorbeeld om haar bestaande systemen aan te passen. Er kan genoegzaam van worden uitgegaan dat deze kosten een veelvoud belopen van het (zeer) lage bedrag van minder dan € 700,- dat Stokke jaarlijks bespaart. Derhalve verzet het evenredigheidsbeginsel zich ook tegen toewijzing van Stokke’s primaire vordering E en subsidiaire vordering F.

Lees het arrest hier (grosse zaaknr. 107.001.948/01, LJN BW6296, schone pdf)

Op andere weblogs:
Dirkzwagerieit (Marktplaats als 'host' gevrijwaard voor nep (Stokke) stoelen en hoeft niet te filteren)
Hoogenraad&Haak (Marktplaats geen voorafgaande check op auteursrechtinbreuk)
IusMentis (Marktplaats niet aansprakelijk voor illegale handel)
KluwerCopyrightBlog (Intermediary classic decided in favor of intermediary)
NautaDutith (Liability of online marketplace, Dutch appeals court follows in European footsteps)
Quafi (1019h Burgerlijke rechtsvordering: verliezer betaalt 1300.000 euro proceskosten)
SOLV (Hof Leeuwarden: Marktplaats is 'host' en hoeft dus niet te filteren)
Wieringa advocaten-blog (Hof: Marktplaats is slechts een "host"... en hoeft dus niet te filteren)

IEF 11328

Het beschrijvend concept olijf

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-273/10 (Olive Line International tegen OHIM/Umbria Olii International)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk O·LIVE (klasse 3, 44) houdster van het gemeenschapsbeeldmerk en idem Spaans woord- en beeldmerk Olive Line tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af. Het beroep wordt verworpen. Middel: de kamer heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestaat.

Het Gerecht EU oordeelt dat betreft klasse 3 (bleekmiddelen, oliën, tandpasta) en een deel van klasse 44, de beslissing van de kamer van beroep wordt vernietigd. Het is wel aannemelijk dat er sprake is van een verwarringsgevaar tussen de conflicterende merken. "the Board of Appeal made an error in taking the view that, since those concepts were descriptive in relation to the products in question, they could not contribute to any relevant conceptual similarity between the marks at issue."

67 However, it must be held that the Board of Appeal made an error in taking the view that, since those concepts were descriptive in relation to the products in question, they could not contribute to any relevant conceptual similarity between the marks at issue. The weak distinctive character of the word element ‘olive’ in relation to those products cannot call into question the conclusion that there are similar concepts creating a certain link between the marks at issue, given that, as pointed out in paragraphs 58 to 62 above, that element is the one remembered by the public faced with the trade mark applied for and constitutes one of the two elements of equivalent distinctive force in the earlier word mark. Moreover, in line with the finding of the Board of Appeal in paragraph 34 of the contested decision, it must be held that the second element present in the earlier mark does not bear an autonomous conceptual meaning differentiating it from the trade mark applied for.
68 It follows that, contrary to the assessment of the Board of Appeal, the marks in question are similar from a conceptual point of view.
Conclusie
80 Having regard to all the foregoing considerations, it must be concluded that the Board of Appeal erred in law in taking the view that there was no likelihood of confusion between the conflicting marks, within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, for the goods and services covered by the trade mark application which are identical or similar to the goods designated by the earlier word mark. Accordingly, to that extent, the applicant’s complaint of the likelihood of confusion between the trade mark applied for and the earlier word mark must be upheld.
81 It follows that the contested decision must be annulled, first, in so far as it concerns the ‘soaps, perfumery, essential oils, cosmetics, hair lotions, dentifrices’ in Class 3 covered by the trade mark application, which are the same as the goods protected by the earlier word mark.
82 Second, the contested decision must be annulled in relation to ‘hygiene and beauty care for humans and animals’ in Class 44 covered by the trade mark application, which are similar to the goods protected by the earlier word mark.
83 Third, the contested decision must also be annulled in so far as it concerns ‘[b]leaching preparations and other substances for laundry use, cleaning, polishing, scouring and abrasive preparations’ in Class 3 covered by the trade mark application. Even taking account of the merely ‘marginal’ similarity of those goods with the goods protected by the earlier marks, in particular, ‘soaps’, as found by the Board of Appeal in paragraph 19 of the contested decision, the fact remains that the degree of overall similarity between the marks at issue is such that a likelihood of confusion between them cannot be ruled out despite the weak similarity of the goods. In that regard, it must be recalled that, according to settled case-law, a lesser degree of similarity between the goods or services designated may be offset by a greater degree of similarity between the marks (see O-live, paragraph 56, paragraph 100 and the case-law cited).
IEF 11327

RT als merk

Gerecht EU 22 mei 2012, zaak T-371/09 (Retractable Technologies tegen OHIM / Abbott Laboratories)

Gemeenschapsmerkenrecht. In de oppositieprocedure komt de aanvrager van het beeldmerk RT houdster van het spaanse woordmerk RTH tegen (beiden klasse 10 - chirurgische instrumenten). De oppositieafdeling wijst de oppositie deels toe. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Middel: geen verwarringsgevaar.

Het Gerecht EU wijst de klacht af; er bestaat zowel een visuele als auditieve overeenstemming tussen de merken, een conceptuele vergelijking valt niet te maken. Een verwarringsgevaar is niet uit te sluiten.

42 Die umfassende Beurteilung der Verwechslungsgefahr impliziert eine gewisse Wechselbeziehung zwischen den in Betracht kommenden Faktoren, insbesondere der Ähnlichkeit der Marken und der Ähnlichkeit der damit gekennzeichneten Waren. So kann ein geringer Grad der Ähnlichkeit der gekennzeichneten Waren oder Dienstleistungen durch einen höheren Grad der Ähnlichkeit der Marken ausgeglichen werden und umgekehrt (Urteil des Gerichtshofs vom 29. September 1998, Canon, C‑39/97, Slg. 1998, I‑5507, Randnr. 17, und Urteil des Gerichts vom 14. Dezember 2006, Mast-Jägermeister/HABM – Licorera Zacapaneca [VENADO mit Rahmen], T‑81/03, T‑82/03 und T‑103/03, Slg. 2006, II‑5409, Randnr. 74).

43 Im vorliegenden Fall sind die mit den einander gegenüberstehenden Marken beanspruchten Waren, wie oben in Randnr. 32 festgestellt, sehr ähnlich. Zwischen den Zeichen besteht eine Ähnlichkeit sowohl in bildlicher als auch in klanglicher Hinsicht, und ein Vergleich in begrifflicher Hinsicht ist nicht möglich. Daher ist festzustellen, dass das Bestehen einer Verwechslungsgefahr zwischen den in Rede stehenden Marken auch unter Berücksichtigung der überdurchschnittlichen Aufmerksamkeit des maßgeblichen Publikums nicht ausgeschlossen werden kann.

IEF 11324

Nagenoeg alle creatieve elementen overgenomen

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 11 mei 2012, KG RK 12-1021 (Pip Studio tegen De marskramer)

Beschikking ingezonden door Tjibbe Fokkens en Hemke de Weijs, Nysingh advocaten.

Verzoekschrift ex 1019e Rv. Auteursrecht. Merkenrecht. Pip Studio is een onderneming die zich bezighoudt met het ontwerpen, produceren en verkopen van allerhande lifestyleproducten (klik afbeelding voor vergroting).

Auteursrecht: De dessins en de logo's zijn door creatieve keuzes ingegeven, zowel de concrete vormgeving als de selectie en combinatie van de elementen. De dessins op de Marskramer-sfeerlichten zijn grotendeels een vrijwel exacte verveelvoudiging van de dessins van Pip Studio, nagenoeg alle creatieve elementen zijn vrijwel één op één overgenomen.

Merkrechten: Het Pip medaillon logo is zowel in de Benelux als in de EU in zwart-wit als beeldmerk geregistreerd voor onder meer glaswerk. Het teken dat Marskramer aanbrengt op haar sfeerlichten zijn identiek c.q. sterk overeenstemmend.

De voorzieningenrechter gaat uit van de geldigheid van de merkrechten en het is naar voorlopig oordeel voldoende aannemelijk dat inbreuk wordt gemaakt op die rechten. Ook acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat er inbreuk op auteursrechten wordt gemaakt. De verbodsvorderingen worden toegewezen onder last van een dwangsom van €50.000 per dag(deel) met een maximum van €1.000.000.

Meer details en afbeeldingen in het vonnis

 

Op andere blogs:
Meubelrecht.nl (Inbreuk tegengaan met een ex parteverzoek)

IEF 11322

Gebruik van de eerste letters van meerdere woorden

Rechtbank Breda 16 mei 2012, LJN BW5808 (Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie tegen X)

Eerdere berichten over TAN: hier.

Merkenrecht. Gebruik van een overeenstemmend teken als handelsnaam. Vrije beroepsbeoefenaren vallen niet onder het ondernemingsbegrip in de zin van de handelsnaamwet, zelfs niet in maatschapsverband. Ex artikel 2.4 sub f BVIE is er sprake van een merkdepot te kwader trouw. Auteursrecht op TAN houdt geen stand, de afkorting TAN is ontleend aan de woorden "Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie". Het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als creatieve keuze en komt aldus geen auteursrecht toe.

Rechtspraak.nl (aangevuld met relevante citaten): Inschrijving woordmerk TAN bij Benelux merkenbureau. Voor de beoordeling of sprake is van kwader trouw in de zin van artikel 2.4., sub f BVIE behoren alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Onder het gebruik van een overeenstemmend merk voor soortgelijke diensten in de zin van artikel 2.4., sub f. BVIE is te verstaan het gebruik van een met het gedeponeerde merk overeenstemmend teken ter onderscheiding van diensten. Van gebruik in voormelde zin is sprake bij het voeren van een handelsnaam.

Op grond van de HNW ontstaat een recht op een handelsnaam indien sprake is van een onderneming in de zin van de HNW; een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer.

Vrije beroepsbeoefenaren zijn in beginsel niet aan te merken als onderneming in de zin van de HNW, zelfs niet wanneer zij hun beroep in maatschapsverband uitoefenen. Dat kan anders zijn indien die maatschap voldoet aan voormelde eisen die de HNW aan het begrip onderneming stelt. Bij de beoordeling of daarvan sprake is staat niet de tekst van de maatschapsovereenkomst, maar de daadwerkelijke feitelijke situatie voorop.

Commerciële wijze en bedrijfsmatig deelnemen aan het verkeer
3.6. De stellingen van [gedaagde(n)] die betrekking hebben op het gebruik van het teken TAN in de periode dat bij de UvT een onderzoekscentrum bestond onder de namen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en TAN, beoordeelt de rechtbank als volgt.

3.6.1. Het onderzoekscentrum c.q. de afdeling TAN binnen de UvT is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer. (...) De UvT zelf is geen verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer. Wanneer het TAN wel als zelfstandig naar buiten optredend georganiseerd verband zou zijn aan te merken, doet zij dat naar het oordeel van de rechtbank niet op commerciële wijze en bedrijfsmatig. Gesteld nog gebleken is dat het TAN met haar activiteiten een commercieel doel nastreefde. De aard van die activiteiten, te weten wetenschappelijk onderzoek het faciliteren van stages en het geven van opleidingen duidt daar niet op. (...) Waar het TAN niet is aan te merken als onderneming in de zin van de HNW kan zij geen handelsnaam in de zin van de HNW voeren en is geen sprake van een handelsnaamrecht. Bij gebreke van een handelsnaamrecht kan ook geen overdracht van een handelsnaam TAN van de UvT aan [gedaagde(n)] hebben plaatsgehad.

Vrije beroepsbeoefenaren / feitelijke situatie
3.8.1. In het kader van de Handelsnaamwet en de Handelsregisterwet plegen vrije beroepsbeoefenaren in beginsel niet onder het ondernemingsbegrip in de zin van de HNW te worden gerekend (zelfs niet wanneer zij in een maatschapsverband zijn georganiseerd). Dat is echter anders indien geoordeeld kan worden dat de uitoefening van een beroep zodanig is georganiseerd dat sprake is van een anders dan op incidentele basis naar buiten optredend georganiseerd verband dat op commerciële wijze en bedrijfsmatig deelneemt aan het economisch verkeer.

3.10. Met vorenstaande beoordeling geldt dat aan de eisen die artikel 2.4. sub f. BVIE stelt aan een depot te kwader trouw is voldaan. Echter bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kwader trouw behoort rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Aan de orde is dan ook of [gedaagde(n)] andere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die voldoende zwaarwegend zijn om toch geen depot te kwader trouw aanwezig te oordelen.

3.10.1. De rechtbank oordeelt de omstandigheid dat [gedaagde(n)] grote betrokkenheid heeft gehad bij het onderzoekscentrum van de UvT dat de namen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie en TAN voerde en dat hij meende dat hem door de UvT het recht op gebruik van die namen als handelsnaam was overgedragen in het licht van de hiervoor aanwezig geoordeelde feitelijke en juridische situatie vanaf 2003 onvoldoende zwaarwegend. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [gedaagde(n)] meende ook vanaf 2003 de enige rechtmatige gebruiker van die namen te zijn. Voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden om geen depot te kwader trouw aan te nemen acht de rechtbank dan ook niet aanwezig. De rechtbank heeft bij de boordeling naar de aanwezigheid van kwader trouw voorts nog van belang geacht dat [gedaagde(n)] aanvankelijk bij de start van CV TAN aan de Spoorlaan geen, althans geen kenbare bezwaren heeft geuit tegen het gebruik van de voormelde namen.

Van een werk in de zin van de Aw is sprake als de schepping een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De rechtbank stelt voorop dat het auteursrecht er niet toe dient om een woord c.q. het gebruik van taal te monopoliseren. Hier ligt voor of het teken/woord TAN een werk in de zin van de Aw is. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. TAN is een afkorting die ontleend is aan de bewoordingen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie. Het maken van een afkorting c.q. het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als berustend op creatieve keuzes. Er ligt geen creatieve arbeid aan ten grondslag, althans is deze te triviaal.

3.6.2. [gedaagde(n)] heeft voorts aangevoerd dat hij het auteursrecht op het teken TAN heeft, althans dat hij dat auteursrecht van de UvT overgedragen heeft gekregen. Het auteursrecht is een uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Van een werk in de zin van de Aw is sprake als de schepping een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. De rechtbank stelt voorop dat het auteursrecht er niet toe dient om een woord c.q. het gebruik van taal te monopoliseren. Hier ligt voor of het teken/woord TAN een werk in de zin van de Aw is. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. TAN is een afkorting die ontleend is aan de bewoordingen Tilburgs Ambulatorium Neuropsychologie. Het maken van een afkorting c.q. het gebruik van de eerste letters van meerdere woorden is niet aan te merken als berustend op creatieve keuzes. Er ligt geen creatieve arbeid aan ten grondslag, althans is deze te triviaal. Bij gebreke van een auteursrecht kan ook geen overdracht van een auteursrecht op het teken TAN door de UvT aan [gedaagde(n)] hebben plaatsgehad.

Op andere blogs:
DomJur

IEF 11316

Merklicenties en bodemlozeput-leningen

Hof Amsterdam 19 april 2012, LJN B5860 (X tegen Inspecteur Belastingdienst)

Fiscaal. Merkenrecht en licenties als aftrekpost. [A] B.V. heeft in 1998 de aandelen in [B] B.V. verworven. De enige activiteiten van [B] B.V. bestonden uit het ontwerpen en uitbrengen van damesmode onder de naam ‘[C]’. De rechten op deze merknaam waren in het bezit van [A] B.V. Op basis van een licentieovereenkomst was [B] B.V. gerechtigd deze merknaam te exploiteren. Begin 1998 is een voorovereenkomst gesloten tot een joint venture tussen [B] B.V. en een Duitse en Portugese onderneming. In februari/maart 1999 werd duidelijk dat voornoemde samenwerking niet tot stand zou komen. Naar het oordeel van de rechtbank moet vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat aan de merknaam ‘[C]’ geen waarde toegekend kon worden en de dat de inkomsten uit de exploitatie van die merknaam nihil zouden bedragen.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of belanghebbende op zijn vorderingen op [A] B.V. € 100.000 mag afwaarderen ten laste van het resultaat uit werkzaamheid. Binnen de bron resultaat uit overige werkzaamheden is geen ruimte voor het ten laste van de winst afwaarderen van een geldverstrekking die voor fiscale doeleinden als informeel kapitaal (bodemlozeput-leningen) dient te worden gekwalificeerd. Het beroep op vertrouwensbeginsel wordt niet gehonoreerd.

De Rechtbank:
4.4 (...) Naar het oordeel van de rechtbank moet vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat aan de merknaam ‘[C]’ geen waarde toegekend kon worden en de dat de inkomsten uit de exploitatie van die merknaam nihil zouden bedragen. Gesteld noch gebleken is dat in [A] B.V. nog andere vaste activa aanwezig waren naast deze licentie, en in [B] B.V. werden geen andere activiteiten ontplooid behalve het ontwerpen en uitbrengen van kleding onder de merknaam ‘[C]’. Vanaf dat moment moet derhalve duidelijk zijn geweest dat de vennootschappen [B] B.V. en [A] B.V. geen inkomsten zouden gaan genereren. Derhalve moet tevens duidelijk zijn geweest dat deze vennootschappen nimmer aan hun terugbetalingsverplichtingen zouden kunnen gaan voldoen. Anders dan eiser heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden dat andere ondernemingsactiviteiten in [A] B.V. of in [B] B.V. te verwachten waren. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat sprake is van een zogeheten ‘bodemloze-put-lening’ als bedoeld in het voornoemde arrest van de Hoge Raad.

Het Hof:
4.2. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende in de jaren 2000 tot en met 2002 een viertal bedragen aan [A] B.V. heeft verstrekt, hierna ook wel omschreven als lening I tot en met lening IV, waarbij de eerste geldverstrekking (lening I) heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2000. Eveneens is tussen partijen komen vast te staan dat [A] B.V. niet over andere vermogensbestanddelen beschikte dan de licentie op het merk ‘[C]’ en de deelneming in [B] B.V., aan wie exclusief de rechten zijn verleend om voornoemd merk te exploiteren. Tot slot staat vast dat de (enige) activiteiten van [B] B.V. bestonden uit het ontwerpen en uitbrengen van damesmode onder de naam ‘[C]’.

4.3.1. In hoger beroep heeft de inspecteur zich primair op het standpunt gesteld dat de onderhavige geldverstrekkingen voor de toepassing van het belastingrecht moeten worden aangemerkt als informele kapitaalstortingen, en wel als zogenoemde ‘bodemlozeput-leningen’. Dit brengt mee dat moet worden beoordeeld of ten tijde van het verstrekken van de gelden, voor het eerst op 24 oktober 2000, aanstonds duidelijk was dat de verstrekte bedragen niet (volledig) zouden worden terugbetaald.