De A-G komt bij de beantwoording tot de volgende conclusies:
Verband: Bij de vaststelling moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Het is mogelijk een aantal relevante omstandigheden aan te geven, doch een exhaustieve opsomming geven is uitgesloten. Het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);
Indien de omstandigheden aldus zijn dat zij de gemiddelde consument doen veronderstellen dat er een economische verbondenheid bestaat, zijn er meer dan voldoende factoren op basis waarvan een verband in de zin van de rechtspraak kan worden vastgesteld. Wanneer dergelijke omstandigheden ontbreken, leidt dit echter niet automatisch tot de omgekeerde conclusie.
In de richtlijn gaat het overduidelijk over niet-soortgelijke waren of diensten en er kan geen vereiste van soortgelijkheid worden opgelegd. Toch kan de aard van de door de respectieve merken aangeduide waren of diensten in een bepaald opzicht relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt. Wanneer een van beide merken wordt gebruikt voor waren of diensten waarmee het algemene publiek vertrouwd is of wanneer beide merken worden gebruikt voor soortgelijke waren, is de kans dat het betrokken publiek elkaar overlapt en een verband legt, veel groter. Bij verschillende productsectoren kan echter niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn.
Meeliften: Bij het begrip „ongerechtvaardigd voordeel” ligt de nadruk op het profijt dat het jongere merk daaruit haalt, en niet zozeer op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Er dient te worden aangetoond dat het jongere merk een soort van impuls krijgt dankzij het verband dat met het oudere merk wordt gelegd. Indien de connotaties die het oudere merk, ondanks de bekendheid ervan, oproept, de prestaties van het jongere merk afzwakken of zelfs gewoon neutraliseren, lijkt ongerechtvaardigd voordeel minder waarschijnlijk. Indien, bijvoorbeeld, een exclusieve lijn van handgemaakte juwelen onder het merk „Coca-Cola” of een overeenstemmend merk werd verkocht, zou de verkoop van de juwelen hoogstwaarschijnlijk geen ongerechtvaardigd (of geheel geen) voordeel halen uit het merk van The Coca-Cola Company.
Ingeval inschrijving van een nog niet gebruikt merk moet worden voorkomen, kan het noodzakelijk zijn om het mogelijke effect deductief af te leiden uit het geheel van omstandigheden van het concrete geval.
Verwatering, in de zin van vervaging: Anders dan bij meeliften ligt bij het begrip vervaging de nadruk op de schade die het oudere merk wordt berokkend. Afbreuk aan het onderscheidend vermogen van een merk impliceert noodzakelijkerwijs dat het onderscheidend vermogen verzwakt.
Een door het relevante publiek gelegd verband is een voorafgaande voorwaarde voor het onderzoek of er sprake is van vervaging en, zo het publiek inderdaad een verband tussen de twee merken legt, is het mogelijk dat de eerste stap naar vervaging is gezet, doch andere factoren en bewijsstukken zijn nodig om te kunnen bepalen of daadwerkelijk afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen.
Dat het oudere merk ‘uniek’ is, is niet essentieel, maar hoe groter het onderscheidend vermogen van een merk, hoe groter de kans dat aan het onderscheidend vermogen ervan wordt afgedaan door het bestaan van andere, overeenstemmende merken.
De artikelen 4, lid 4, sub a, en 5, lid 2, van de richtlijn strekken tot voorkoming of uitsluiting van herhaaldelijk conflicterend gebruik waardoor het oudere merk, inzonderheid het onderscheidend vermogen ervan, verwatert, inkrimpt, vervloeit, achteruitgaat, afzwakt, wordt uitgeput, verzwakt, wordt ondermijnd, vervaagt, wordt uitgehold of daaraan stiekem wordt geknaagd. Een eerste gebruik kan op zich dat gevolg niet doen ontstaan, maar de kans dat dit gevolg ontstaat door een herhaaldelijk gebruik – dat per slot van rekening voor merken de regel is – kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het gebruik.
Afbreuk aan het onderscheidend vermogen impliceert niet noodzakelijkerwijs een economische afbreuk, zodat een wijziging in het economische gedrag niet essentieel is. Indien het merk Coca-Cola of een overeenstemmend merk of teken werd gebruikt voor een assortiment van niet-gerelateerde waren of diensten, is het goed mogelijk dat het onderscheidend vermogen ervan verzwakt, maar dat de consumenten het drankje in even grote hoeveelheden blijven drinken.
Verwatering, in de zin van aantasting: Aantasting gaat verder dan vervaging, aangezien het merk niet zonder meer verzwakt, maar daadwerkelijk verloedert doordat het publiek een verband legt met het jongere merk. De belangrijkste factor is of de connotaties die het jongere merk oproept, inderdaad van dien aard zijn dat de reputatie van het oudere merk wordt geschaad.
Wanneer aantasting wordt aangevoerd, moeten de connotaties van elk merk worden vergeleken met betrekking tot hetzij de betrokken waren of diensten hetzij de meer algemene boodschap die zij kunnen overbrengen, en moet de aldus berokkende schade worden begroot.
Conclusie:
Voor de toepassing van artikel 4, lid 4, sub a, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad geldt het volgende:
– het feit dat het oudere merk bij de gemiddelde consument in gedachten komt wanneer hij of zij in aanraking komt met het jongere merk dat voor de waren of diensten van het jongere merk wordt gebruikt, komt er in beginsel op neer dat het relevante publiek een verband legt in de zin van de punten 29 en 30 van het arrest van het Hof in zaak C-408/01 (Adidas-Salomon en Adidas Benelux);
– het feit dat het oudere merk een enorme bekendheid heeft voor bepaalde specifieke waren of diensten, dat deze waren of diensten niet soortgelijk zijn aan de waren of diensten van het jongere merk, en dat het oudere merk uniek is met betrekking tot welke waren of diensten dan ook, is op zich niet voldoende voor de vaststelling dat hetzij een dergelijk verband wordt gelegd, hetzij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk in de zin van dat artikel;
– bij de beoordeling of er een verband of een ongerechtvaardigd voordeel of afbreuk is aangetoond, moet de nationale rechter alle relevante omstandigheden van het concrete geval in aanmerking nemen;
– de aard van de waren of diensten kan relevant zijn bij de beoordeling of het publiek een verband legt, maar bij verschillende productsectoren kan niet worden verondersteld dat een dergelijk verband ontbreekt en het is geen noodzakelijk criterium dat wordt aangenomen dat de merken economisch met elkaar verbonden zijn;
– opdat is voldaan aan de voorwaarde van afbreuk aan het onderscheidend vermogen (i) is het niet noodzakelijk dat het oudere merk uniek is, (ii) is een eerste conflicterend gebruik op zich niet voldoende, en (iii) is niet vereist dat het economische gedrag van de consument wordt beïnvloed.
Lees de conclusie hier.