Merkenrecht  

IEF 1310

Effe wachten (2)

Het trammelant in pizzaland krijgt een vervolg. Eerder berichtte IEForum al dat New York Pizza het Duitse concern Dr. Oetker ervan beschuldigt drie pizza's in Nederland op de markt te hebben gebracht drie zeer sterke gelijkenissen vertonen met die van New York Pizza. New York Pizza meent dat Dr. Oetker over de grens gaat van wat wettelijk toelaatbaar is en eist onder andere het staken en gestaakt houden van het gebruik van de naam ‘New York Pizza’. Verder dienen de drie gewraakte soorten pizza’s uit de schappen te verdwijnen. Partijen staan op 9 december a.s. tegenover elkaar bij de rechter.

IEF 1301

Vrijdagmiddagberichten

1- Beroemdheden in het nieuws vanwege (vermeend) inbreuk op intellectuele eigendomsrechten: Tennister (en: Tennisster) Maria Sharapova pakt DVD aan (zie hier) en Jessica Simpson vangt $15.000.000,- voor het gebruik van haar naam, maar er ontstaat ruzie over royalties (zie hier).

2- Strange copyright claims. “The Associated Press's claim at the bottom of this article on eWeek that: "This material may not be published, broadcast, rewritten or redistributed." This material may not be published? What? Hello, it's just been published. That's why you wrote it. Waste of time for AP to write articles that no one is allowed to read.” Lees meer hier.

IEF 10471

Krafft/Vitakraft

HvJ EG 1 december 2005, zaak C-512/04 P (Vitakraft tegen OHIM/Krafft; inzake: Krafft/Vitakraft) - dossier

(verwarring)

Hogere voorziening. Het Spaanse Krafft stelde op basis van haar Spaanse woordbeeldmerken met het woord ‘Krafft’ oppositie in tegen de inschrijving van het woordmerk ‘Vitakraft’.

Volgens het Gerecht van Eerste aanleg is er sprake van verwarringsgevaar, onder andere omdat het bestanddeel ‘Kraft’ voor het Spaanstalige publiek het meest onderscheidende bestanddeel is, aangezien dit geen betekenis heeft in het Spaans. Dit is een feitelijk beoordeling waar het HvJ EG zich niet over uitspreekt.

In zaak C-512/04 P, betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 14 december 2004, Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG, gevestigd te Bremen (Duitsland) (advocaat: U. Sander), andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (gemachtigde: G. Schneider), Krafft SA, gevestigd te Andoain (Spanje) (advocaat: P. Koch Moreno), heeft het Hof (Vierde kamer), samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 1 december 2005 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

1. De hogere voorziening wordt afgewezen.

2. Vitakraft-Werke Wührmann & Sohn GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten, met inbegrip van de kosten die in het kader van het procesincident zijn opgekomen.

IEF 1293

Form einer Limonadenflasche

Arrest  GvEA, 30 november 2005, zaak T-12/04.   Almdudler-Limonade  tegen OHIM. (Alleen beschikbaar in het Duits en het Frans).

Daher ist es mit dem Grundsatz, dass die Unterscheidungskraft einer Marke im Hinblick auf die Waren zu prüfen ist, für die sie angemeldet worden ist, nicht unvereinbar, dass die Beschwerdekammer auf den allgemeinen Limonadenmarkt und nicht nur auf den Kräuterlimonadenmarkt, abgestellt hat.

Da, genauer gesagt, die Verpackung eines flüssigen Produkts ein zwingendes Vertriebserfordernis ist, misst ihr der Verbraucher in erster Linie bloße Verpackungsfunktion bei. Eine dreidimensionale Marke, die aus einer solchen Verpackung besteht, hat nur dann Unterscheidungskraft, wenn sie es dem normal informierten und angemessen aufmerksamen und verständigen Durchschnittsverbraucher einer solchen Ware ermöglicht, diese ohne Untersuchung, Vergleich oder besondere Aufmerksamkeit von der Ware anderer Unternehmen zu unterscheiden.

Hinsichtlich der Unterscheidungskraft ist mit der Beschwerdekammer festzustellen, dass die angemeldete Marke eine durchsichtige Glasflasche in einer für die Abfüllung von Limonaden gängigen Form ist, die gegenüber der üblichen Gestaltung keine Besonderheiten aufweist. Somit ist die Form der Flasche lediglich eine Variante der Grundverpackungsform der betreffenden Waren, die es dem betroffenen Verbraucher nicht ermöglicht, die fraglichen Waren von denen anderer Unternehmen zu unterscheiden.

Was den gemaserten oberen und unteren Flaschenbereich betrifft, so ist dieses Merkmal nur von Nahem und nur nach einer eher aufmerksamen Prüfung wahrnehmbar und wird daher nicht die Aufmerksamkeit des Durchschnittsverbrauchers erregen.

Daraus folgt, dass die Form der Flasche bei einer Beurteilung des von ihr hervorgerufenen Gesamteindrucks in Bezug auf die in der Markenanmeldung beanspruchten Waren nicht unterscheidungskräftig ist.

Folglich muss sich das HABM bei der Prüfung der Unterscheidungskraft einer dreidimensionalen Marke auf die der Anmeldung beigefügte Wiedergabe der angemeldeten Marke und gegebenenfalls auf die in dieser Anmeldung enthaltende Beschreibung beziehen. Daraus ergibt sich, dass das HABM Merkmale der angemeldeten Marke, die nicht in der Anmeldung und den sie begleitenden Unterlagen enthalten sind, nicht berücksichtigen kann.

Im vorliegenden Fall war die Goldfärbung der Ware weder in der der Anmeldung beigefügten grafischen Wiedergabe noch in der in dieser Anmeldung enthaltenen Beschreibung angegeben. Somit war die Limonadenfarbe entgegen dem Vorbringen der Klägerin nicht Gegenstand der Markenanmeldung.

(..)ist zu bemerken, dass das Vorbringen der Klägerin zu der Neigung der Wettbewerber zur Vermarktung ähnlicher Produkte in mehr oder minder identischer Verpackung nicht entscheidungserheblich ist. Ein solches Verhalten mag zwar unter Umständen für das nationale Recht des unlauteren Wettbewerbs relevant sein, kann aber einem Zeichen, dem Unterscheidungskraft von vornherein fehlt, nicht zu einer solchen verhelfen. Lees arrest.

 

IEF 1287

Common interest

Toespraak van Eurocommissaris voor de Interne Markt Charlie McCreevy voor de Legal Affairs Commissie van het Europees Parlement over 'Stocktaking on industrial and intellectual property'.

"What does business want? In my view it wants: clear substantive rules, ideally agreed at a pan-European, or even a global level; access to simple inexpensive procedures for obtaining IPR rights; and reliable, predictable and inexpensive remedies when disputes arise. How has Europe met this challenge?"

Niets dan lof over zowel het Gemeenschapsmerk als het Gemeenschapsmodel. Iets strenger is McCreevy ten aanzien van octrooien: "We owe it to industry, investors, researchers, to have an effective patent regime in the EU. Unless we can find agreement soon on the Community Patent, this is not going to happen."

"I do not see the circumstances arising in the next few months that will create the conditions for the one determined effort I envisage. Accordingly, I would like to use the next three months to launch and engage in a dialogue to determine what might usefully be done to provide Europe with a sound IPR framework. As well as continuing to strive for the Community Patent an issue to be considered is the existing framework of the European Patent Office, especially the litigation arrangements. I would like to hear what stakeholders think of this idea. I know that some of you have suggested a third way: the harmonisation of national patent rules. Of course, at this stage, all avenues should be explored. But before going up this avenue, we would need to be sure of the added value, so I intend also to seek views on this suggestion."

Tot slot nog een enkel woord over het actieplan modernisering van company law en corporate governance.
"The main underlying principles in the Action Plan have been enhancing transparency and empowering shareholders. These principles will remain valid for the second phase."The time has come to focus on the second phase of the Action Plan. A consultative document will soon be posted on the web and stakeholders and all interested parties will have a three-month deadline for reply. This consultation will seek the stakeholders’ views, on all measures scheduled for adoption in the medium to long term and whether they are still relevant. Stakeholders will also be invited to comment on modernisation and simplification of company law directives."
Lees hier de hele speech.

IEF 1277

Koffietijd

Adformatie van 24 november jl. bericht dat het Amerikaanse koffieconcern Starbucks haar naam in Rusland mag gebruiken. De naam bleek bij toetreding tot de Russische markt al te zijn geregistreerd door een lokale zakenman. Deze was vanzelfsprekend bereid afstand te doen van de naam, maar dan wel voor de lieve som van $600.000,- Starbucks stapte hierop naar de rechter en werd een van de eerste westerse bedrijven die er in slaagde via de Russische rechter deze merkkaping succesvol aan te pakken.

Volgens het bericht zijn de Russische autoriteiten gevoeliger geworden voor westerse kritiek op merkmisbruik. Dit zou mogelijk samenhangen met het Russische streven naar het lidmaatschap van de WTO. Lees meer hier.

IEF 1271

Vrijdagmiddagberichten

- New research from the forthcoming issue of the Journal of Consumer Research reveals that we pick certain brand names for an entirely narcissistic reason – because they contain letters of the alphabet that are in our own name. The theory is an extension of the 'name letter effect,' which has demonstrated that people indeed like the letters in their name more so than others letters. The current research extends this phenomenon to consumerism and defines 'name letter branding,' which shows a connection between a consumer's name and the brands one chooses. Lees hier meer.

- Lego AS, whose shiny plastic bricks are a toy-box staple all over the world, can no longer shield them from rivals, Canada's Supreme Court said in a ruling that favors Montreal-based Mega Bloks Inc., which markets a knock-off. Lees hier meer.

- Talpa baas John de Mol moet dit voorjaar voor de rechter verschijnen om te vertellen hoe hij het TV Format Expedition Robinson heeft weggekaapt voor de neus van Net5. Ook presentator Ernst-Paul Hasselbach moet zijn rol komen toelichten. Volgens de door Talpa verguisde SBS/Net5 advocaat Joris van Manen heeft de rechtbank in Amsterdam toestemming gegeven om zes getuigen onder ede te horen. Lees hier meer.

- Sony was forced to recall 4.7 million CDs this month because the copyright-protection software embedded on the discs left computers prone to hacker attacks. What do you think? hier.

IEF 1270

Overeenstemming in de Eerste Kamer

GvEA 23 november 2005, zaak T-396/04 (Noky/Nicky). In deze zaak neemt ook de Eerste Kamer van het Gerecht van Eerste Aanleg overeenstemming aan. Het arrest betreft de oudere Franse beeldmerken NOKY van Sodipan en het aangevraagde beeldteken NICKY van Soffass voor klasse 16, te weten onder meer zakdoekjes, gezichtsdoekjes etc.

Visueel stemmen de tekens in zekere mate overeen, daar het dominerende bestanddeel de in het Frans ongebruikelijke uitgang 'KY' is. Ditzelfde uitgangspunt geldt bij de beoordeling van de auditieve overeenstemming.
"Ook fonetisch stemmen de betrokken tekens overeen, aangezien de laatste lettergreep „ky”, die de conflicterende tekens gemeen hebben, de Franse consument bij blijft. De eerste lettergreep van deze tekens, die verschillend is, is daarentegen fonetisch minder belangrijk.
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak de mate van fonetische overeenstemming van twee merken van ondergeschikt belang is bij waren die aldus in de handel worden gebracht dat het relevante publiek het merk ervan bij de aankoop gewoonlijk visueel waarneemt (arrest BASS, punt 19 supra, punt 55)."

"Begripsmatig kan de Franse consument, zoals verzoekster heeft opgemerkt (zie punten 18 en 19 hierboven), het woord „Nicky” opvatten als een verkleinwoord van de voornamen Nicolas of Nicole. Het belang van dit argument wordt echter ten dele bepaald door de aard van de betrokken waren en de omstandigheden waarin ze in de handel worden gebracht. Bijgevolg mag dit argument niet los van de andere eventueel relevante factoren worden beoordeeld.

Aangezien de tekens in bepaalde opzichten (zie punten 34 en 35 hierboven) overeenstemmen, heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd dat een vergelijking van de waren noodzakelijk was om in casu het verwarringsgevaar globaal te beoordelen. Dit is met name het geval wanneer er tussen de tekens elementen van – zelfs geringe – overeenstemming bestaan die in het kader van een globale beoordeling kunnen worden afgezwakt door andere factoren, zoals de aard van de waren en de omstandigheden waarin ze in de handel worden gebracht.

Wanneer de conflicterende tekens niet overduidelijk volledig van elkaar verschillen, doch er een aantal elementen van overeenstemming en een aantal mogelijke punten van verschil bestaan, mag het respectieve belang daarvan immers niet los van elkaar worden beoordeeld, maar moet dit gebeuren in het kader van een globale beoordeling van het verwarringsgevaar, met inachtneming van alle relevante factoren (zie punt 29 hierboven).

Uit het voorgaande volgt dat het enige middel, te weten schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, dient te worden afgewezen."
Lees hier het arrest.

IEF 1265

Klopt als een bus

GvEA 24 november 2005, zaak T135/04, GfK / OHMI - BUS (Online Bus).
Zou Charles Gielen's constatering in de laatste IER ("Lijkt het nu allemaal minder op elkaar dan vroeger?") dan toch juist zijn? Gielen merkte op dat er nogal wat verschil bestaat tussen de opvattingen van de verschillende kamers van het GvEA over de beschermingsomvang van merken. De Vierde Kamer zou in dat opzicht sneller overeenstemming aannemen dan de andere Kamers.

De onderhavige zaak is door de Vierde Kamer behandeld en, jawel, in het voordeel uitgevallen van de oudere merkhouder.

GFK vraagt het woordmerk ONLINE BUS aan, BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs GmbH stelt oppositie in op basis van haar oudere woord/beeldmerk BUS. Eerste obstakel in de oppositieprocedure is het bewijs van gebruik van het oudere merk: BUS – Betreuungs- und Unternehmensberatungs heeft haar merk de afgelopen jaren niet gebruikt zoals gedeponeerd, maar in een gewijzigde vorm. OHIM en GvEA nemen echter beiden aan dat dit gebruik in gewijzigde vorm beschouwd kan worden als instandhoudend gebruik:
34. Allereerst zij opgemerkt dat beide vormen van het oudere merk, te weten de ingeschreven vorm en de gebruikte vorm, het woordelement „bus” en een beeldelement bestaande uit drie verstrengelde driehoeken bevatten. Het onderscheidend vermogen van deze elementen wordt door partijen niet betwist.

35     Wat de afwijkende voorstelling van deze elementen in de gebruikte vorm betreft, dient te worden vastgesteld dat noch de typografie van het element „bus” noch de kleuren, wit en zwart, van het oudere merk bijzonder origineel of ongebruikelijk zijn in elk van de twee vormen van het oudere merk. De variatie op dit punt tast het onderscheidend vermogen van dit merk derhalve niet aan.

Vervolgens komt de mate van overeenstemming aan de orde. Het gaat hierbij om de vraag of het element BUS opgevat kan worden als dominerend bestanddeel binnen het beeldmerk. GFK meent dat dit niet zo is en voert aan dat de term "bus" wijst op een bij markstudies gebruikt type van onderzoeken; ter staving hiervan legt zij onder meer een lijst met zoekresultaten van Google over. 'BUS' zou volgens GFK dan ook een zeer zwak onderscheidend vermogen hebben. Het Gerecht vindt dit niet voldoende.

67. Met betrekking tot de lijst van via de zoekmachine Google verkregen resultaten, volgens welke de term „bus” op internet zeer vaak naast de term „marketing” wordt aangetroffen, zij vastgesteld dat een dergelijke opzoeking, waarvoor zeer algemene criteria zijn gehanteerd, niet volstaat als bewijs dat het relevante publiek deze twee termen associeert. Zij bevat immers geen enkele aanwijzing met betrekking tot het gebruik van de term „bus” ter onderscheiding van de betrokken diensten op het relevante grondgebied.

68. Met betrekking tot de opzoeking in de databank Cedelex, zij opgemerkt dat het feit alleen dat een aantal merken voor klasse 35 het element „bus” bevatten, niet volstaat als bewijs dat dit element thans nog slechts een zwak onderscheidend vermogen bezit door het veelvuldige gebruik ervan in de betrokken sector. Enerzijds verstrekt deze opzoeking geen enkele informatie over de merken die daadwerkelijk voor de betrokken diensten worden gebruikt. Anderzijds heeft zij betrekking op een aantal merken waarin het woord „bus” op beschrijvende wijze voor openbaarvervoerondernemingen wordt gebruikt.

Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat er gevaar voor verwarring aanwezig is en verwerpt het beroep van GFK:

"Gelet op het voorgaande, en in het bijzonder op de grote soortgelijkheid van de betrokken diensten en de sterke fonetische overeenstemming van de conflicterende merken, dient te worden geoordeeld dat het loutere visuele verschil tussen deze merken, dat wordt gecreëerd door de aanwezigheid van het beeldelement in het oudere merk, in casu niet in staat is, verwarringsgevaar uit te sluiten. Wanneer de betrokken consument wordt geconfronteerd met de betrokken merken, zal hij immers vooral het woordelement „bus” onthouden, dat deel uitmaakt van beide merken en de uitspraak ervan domineert. Derhalve heeft de kamer van beroep terecht geconcludeerd tot het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken".

Lees hier arrest.
IEF 1262

Arthur wint van et Felicie

GvEA 24 november 2005, zaak T-346/04, Sadas SA tegen OHMI LTJ Dissufsion SA. Gemeenschapsmerk ARTHUR ET FELICIE geweigerd vanwege ouder Frans beeldmerk ARTHUR.

De langdurige rechtstrijd tussen LTJ Diffusion en Sadas over het teken ARTHUR ET FELICIE levert aardige rechtspraak op. Denk bijvoorbeeld aan het arrest C-291/00 van het Hof van Justitie.

Het GvEA heeft zich moeten buigen over de weigeringsgronden van artikel 8 lid 1 sub a en b van verordening nr. 40/94. LTJ Diffusion heeft oppositie ingesteld tegen de gemeenschapsmerkaanvraag van het woordteken ‘ARTHUR ET FELICIE’ door Sadas, op basis van haar oudere beeldmerk ARTHUR. De oppositieafdeling is van mening dat de tekens niet identiek zijn en evenmin overeenstemmen en ziet geen reden over te gaan tot een vergelijking van de waren. LTJ Diffusion komt hiertegen in beroep. De Kamer van Beroep heeft de beslissing van de oppositieafdeling vernietigd voorzover de oppositie was afgewezen op grond van ontbreken van gevaar van verwarring van de conflicterende merken. Volgens de Kamer van Beroep had de oppositieafdeling ook rekening moeten houden met de vergelijking van de waren en verwijst de zaak terug naar de oppositieafdeling. Deze wijst de oppositie dan gedeeltelijk toe. Volgens haar bestaat er verwarringsgevaar voor de waren van klasse 25. Tevens heeft de oppositieafdeling vastgesteld dat het oudere Franse merk op de Franse markt een zekere bekendheid genoot.

Tegen deze beslissing is Sadas op haar beurt tevergeefs in hoger beroep gekomen. De Kamer van Beroep heeft het beroep verworpen. “Zij heeft geoordeeld dat, gelet op de belangrijke gelijkenissen tussen de betrokken merken en het feit dat de desbetreffende waren dezelfde zijn en dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft en op de markt bekend is, de visuele en fonetische verschillen voortvloeiend uit de aanwezigheid van de termen ” ET “ en “ FELICIE ” in het aanvraagde merk, niet in staat zijn, voor de waren van klasse 25 verwarringsgevaar bij de Franse consument uit te sluiten “.

Vervolgens probeert Sadas haar gelijk te halen bij het GvEA. Het Gerecht sluit zich echter grotendeels aan bij de beslissing van de Kamer van Beroep.

Het Gerecht stelt eerst vast wie het relevant publiek is. “De bestreden beslissing is uitsluitend gebaseerd op het oudere Franse merk, wat door partijen niet wordt betwist. Derhalve moet het Gerecht zijn onderzoek beperken tot het gevaar van verwarring van het aangevraagde merk met het oudere Franse merk, en dus tot het Franse grondgebied”. Nu het gaat om gangbare consumptiegoederen, namelijk kleding bestaat het relevante publiek volgens het Gerecht uit de gemiddelde Franse consument.

Het Gerecht is van mening dat de door het oudere merk aangeduide waren dezelfde zijn als de door verzoekster geclaimde waren. “In casu is het oudere merk ingeschreven voor “confectie- en maatkleding, met inbegrip van laarzen, schoenen en pantoffels” van klasse 25. De door verzoekster geclaimde waren die in het onderhavige geding aan de orde zijn, zijn “kledingstukken, schoeisel (uitgezonderd orthopedisch schoeisel); hoofddeksels, al deze waren voor kinderen en verkocht via postorder en in gespecialiseerde kledingzaken die de waren uit de catalogus verkopen”, die ook tot klasse 25 behoren.”

De tekens stemmen volgens het Gerecht visueel en auditief en begripsmatig overeen. Visueel: “Aangezien het oudere merk Arthur volledig in het aangevraagde merk ARTHUR ET FELICIE voorkomt, weegt het verschil bestaande in de toevoeging van de termen „et” en „Félicie” aan het einde van het aangevraagde merk niet op tegen de overeenstemming die wordt gecreëerd door het identieke dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk, te weten de term „Arthur”.”

Auditief: “Het feit dat het teken waaruit het oudere merk bestaat, volledig in het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk voorkomt, wettigt immers de conclusie dat er sprake is van een grote fonetische overeenstemming.”

Begripsmatig: “Aangezien zij dezelfde mannennaam bevatten, is een zekere begripsmatige overeenstemming niet uitgesloten, ook al lijkt het aangevraagde merk betrekking te hebben op een paar. De toevoeging van een vrouwennaam aan de voornaam Arthur kan immers de indruk wekken dat het gaat om een uitbreiding of een variant van het merk dat alleen uit de voornaam Arthur bestaat.”

Verwarringsgevaar wordt ook aangenomen. LTJ Dffusion heeft aangetoond dat het teken ARTHUR een bekend merk is. Dit wordt ook erkend door het BHIM. Sadas betwist dat het oudere merk van huis uit een groot onderscheidend vermogen heeft, maar niet de bekendheid als zodanig. Het Gerecht verwerpt het argument van verzoeksters dat de coëxistentie van het oudere merk en het Franse merk ARTHUR ET FELICIE in casu elk verwarringsgevaar uitsluit. De Franse rechter heeft dit merk na jarenlang procederen nietig verklaard. Ook de bekendheid van het teken ARTHUR ET FELICIE in Frankrijk baat Sadas niet. “Bovendien zij eraan herinnerd dat de vergelijking van de betrokken waren moet gebeuren op basis van de beschrijving van de waren die bij de inschrijving van het oudere merk is gegeven. Deze beschrijving bevat geen enkele beperking met betrekking tot de wijze waarop de door het oudere merk aangeduide waren kunnen worden verkocht.” “Verder komt het in de kledingsector vaak voor dat hetzelfde merk verschillende verschijningsvormen heeft naar gelang van het erdoor aangeduide type waren. Ook is het gebruikelijk dat eenzelfde onderneming ter onderscheiding van verschillende productlijnen (voor vrouwen, mannen, jongeren) gebruik maakt van submerken, te weten tekens die van een hoofdmerk worden afgeleid en met dit merk een dominerend element gemeen hebben.” Het Gerecht verwerpt het beroep. Lees het arrest hier.>