VRO herzien per 1 augustus 2010
Rechtbank ´s-Gravenhage: Tekst van het herziene reglement Versneld Regime in Octrooizaken (VRO reglement) dat per 1 augustus 2010 van kracht wordt en onmiddellijke werking heeft, behoudens voor zover uit de door de voorzieningenrechter reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.
Regelingen bij octrooizaken
Herziening versnelde bodemprocedure in octrooizaken
In overleg met de balie zijn de regels omtrent de versnelde bodemprocedure in octrooizaken – waaronder mede worden begrepen zaken waarin een beroep wordt gedaan op (de nietigheid van) een aanvullend beschermingscertificaat – laatstelijk gewijzigd per september 2008, op een aantal punten aangepast. De aanpassingen zijn na overleg met de voorzitter van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld door het bestuur van de Rechtbank ’s-Gravenhage. De hierna weergegeven regeling is voortaan van toepassing op versnelde bodemprocedures in octrooizaken (onmiddellijke werking), behoudens voor zover uit de door de voorzieningenrechter reeds gewezen beschikkingen anders blijkt.
1. Een eisende partij die toegelaten wenst te worden tot het versneld regime in octrooizaken dient daartoe een verzoek in bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Graven¬hage, zonodig (met name in geval van in het buitenland gevestigde gedaagden) tevens een verzoek in de zin van artikel 117 Rv. behelzend.
2. Bij het onder (1) bedoelde verzoek moeten worden overgelegd:
- een concept van de dagvaarding, die voldoet aan de vereisten van artikel 111 Rv. en waarin, in geval het een inbreukprocedure betreft, is vermeld dat en waarom op welke octrooiconclusie(s) (uitgesplitst per kenmerk) inbreuk wordt gemaakt met welk(e) product(en) en/of werkwijze(n) dan wel, indien het een nietigheidsprocedure betreft, waarin nauwkeurig en gemotiveerd is vermeld op welke literatuurplaatsen en/of feitelijke gebeurtenissen eisende partij zich te dien einde beroept;
- het octrooischrift of de octrooischriften waar eisende partij zich op beroept, alsmede bij niet in het Nederlands gestelde octrooien de Nederlandse vertaling daarvan;
- een opgave van verhinderdata voor pleidooi (indien bekend is door wie de wederpartij(en) zich zullen laten bijstaan: van procespartijen en raadslieden aan beide zijden) in de zin van artikel 5.1 van het Landelijk procesreglement in een periode van ongeveer 34 tot 44 weken later;
3. Indien de voorzieningenrechter het onder (1) bedoelde verzoek honoreert – in zoverre volgens een procedure die afwijkt van artikel 5.2 van het Landelijk procesreglement –, wordt in de daartoe gegeven beschikking verlof verleend om op uiterlijk een bepaalde dag te dagvaarden met bepaling van de in de dagvaarding te noemen eerste roldatum waartegen wordt gedagvaard en wordt in beginsel het hele verdere tijdschema van de procedure vastgelegd. Op de voor dagvaarding bepaalde datum dient eiser de tekst van de dagvaarding en van de beschikking tevens per aangetekende post rechtstreeks aan de wederpartij(en) toe te zenden.
4. Het verdere verloop van de versnelde bodemprocedure in octrooizaken volgt in hoofdlijn en behoudens afwijking daarvan in bedoelde beschikking het hierna volgende stramien.
5. Op de eerst dienende dag dient eisende partij, zo nodig onder verdere toelichting van de feiten en stellingen waarop een beroep wordt gedaan, alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen (waaronder in elk geval begrepen de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW 1995 vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands octrooi betreft) conform de artikelen 2.1 en 3.1 van het Landelijk procesreglement, terwijl eisende partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van de wederpartij(en). Stukken die ten tijde van de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.
6. Ingevolge artikel 2.7 juncto artikel 2.8 aanhef en onder b van het Landelijk procesreglement wordt de zaak vervolgens aangehouden tot een in beginsel 10 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. Op de roldatum bepaald voor antwoord dient gedaagde partij alle producties waarop deze zich wenst te beroepen in het geding te brengen (waaronder in elk geval begrepen de op grond van artikel 70 lid 2 of artikel 76 ROW 1995 vereiste stukken in geval het (de geldigheid van) een Nederlands registratieoctrooi betreft) conform artikel 2.1 van het Landelijk procesreglement, terwijl gedaagde partij deze tevens op dezelfde dag rechtstreeks in het bezit dient te hebben gebracht van eisende partij. Stukken die ten tijde van de hier bedoelde datum beschikbaar waren en toch niet in dat stadium zijn overgelegd, kunnen in een later stadium door de rechtbank worden geweigerd.
7. Eveneens ingevolge artikel 2.7 juncto artikel 2.8 aanhef en onder b van het Landelijk procesreglement wordt in geval gedaagde partij een eis in reconventie instelt (die voor het overige moet voldoen aan het hiervoor onder (2) eerste gedachtestreepje gestelde, alsmede, voor wat de producties betreft, aan het hiervoor onder (5) dienaangaande gestelde) de zaak aangehouden tot een in beginsel 8 weken later gelegen rolzitting voor het nemen van de conclusie van antwoord in reconventie, waartoe geen verder uitstel zal worden verleend. De voorzieningenrechter stelt deze datum in zijn beschikking vast, ongeacht of daadwerkelijk een eis in reconventie wordt ingesteld. Eisende partij kan in het geval geen eis in reconventie is ingesteld waarbij vernietiging van het octrooi wordt gevorderd, maar wel als verweer een beroep wordt gedaan op nietigheid van door eisende partij ingeroepen octrooien, uiterlijk op de dag die in de beschikking is bepaald voor antwoord in reconventie, derhalve in beginsel 8 weken na antwoord, bij akte reageren op uitsluitend de bij antwoord gebezigde nietigheidsargumenten, zodat ook dan aan de eisen van hoor en wederhoor en de goede procesorde in voldoende mate recht wordt gedaan. Aan na antwoord opgeworpen nietigheidsverweren zal de rechtbank voorbij kunnen gaan, indien eisende partij daar gelet op de beginselen van hoor en wederhoor en de goede procesorde onvoldoende op kan reageren.
8. In de versnelde bodemprocedure in octrooizaken wordt geen roldatum gelegen 2 weken na antwoord bepaald. Evenmin wordt een comparitie van partijen gelast, aangezien zaken in dit regime bij voorbaat ongeschikt geacht worden voor comparitie na antwoord. Eisende partij die is toegelaten te procederen volgens de versnelde bodemprocedure in octrooizaken ziet tevens bij voorbaat af van conclusie van repliek, onder de voorwaarde dat zijn bij voorbaat gedane verzoek om pleidooi wordt toegestaan, welke voorwaarde bij honorering van het onder (1) bedoelde verzoek is vervuld.
9. Indien partijen voorafgaand aan de pleidooizitting nog nadere producties in aanvulling op de onder (5), (6) en (7) bedoelde producties in het geding willen brengen, geldt het volgende. Nadere producties moeten worden ingediend met een korte toelichting waarin (i) de relevante passages in de producties worden aangewezen (voor zover dat niet reeds in de desbetreffende productie(s) zelf is gebeurd), en (ii) summier wordt aangeduid in verband waarmee de producties worden overgelegd. Deze toelichting dient niet het karakter van een akte of conclusie te hebben. Wat betreft het moment van indienen is het uitgangspunt in verband met de goede procesorde dat nadere producties steeds in een zo vroeg mogelijk stadium rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en in viervoud aan de rechtbank (buiten de rol om) dienen te worden ingezonden. De uiterlijke termijn waarbinnen nadere producties nog kunnen worden ingezonden is, in afwijking van artikel 2.9 van het Landelijk procesreglement, in beginsel 6 weken na de datum die is bepaald voor de conclusie van antwoord in reconventie. Na deze datum kunnen uitsluitend nog producties worden overgelegd in reactie op de door de wederpartij overgelegde nadere producties. De uiterlijke termijn waarbinnen deze reactieve nadere producties kunnen worden ingezonden is 4 weken voorafgaand aan de pleidooizitting, eveneens voorzien van een toelichting als hiervoor bedoeld. Een in dit kader overgelegde deskundigen-verklaring mag maximaal drie pagina’s in leesbare opmaak en lettergrootte beslaan. Nadere producties die, hoewel eerder beschikbaar, toch niet in een eerder stadium zijn toegezonden kunnen op instigatie van de wederpartij of ambtshalve door de rechtbank worden geweigerd, in welk geval deze niet tot de processtukken zullen worden gerekend. In afwijking van het in artikel 2.9, laatste zin, van het Landelijk procesreglement bepaalde kunnen deze producties niet per telefax (of e-mail) worden ingezonden. Dit dient te geschieden per post of koerier aan de civiele griffie van de rechtbank.
10. Conform artikel 5.3 van het Landelijk procesreglement dient de eisende partij uiterlijk vier weken voor de datum van het pleidooi extra procesdossiers ten behoeve van pleidooi voor de meervoudige kamer over te leggen. In afwijking van artikel 5.3 van het Landelijk procesreglement dienen 3 extra procesdossiers overgelegd te worden. Voor procesdossiers, met inbegrip van het griffiedossier, gelden de volgende regels:
a. De in de extra procesdossiers overgelegde producties (met name foto's, prints van internetsites en andere afbeeldingen) dienen dezelfde kwaliteit te hebben als die van het griffiedossier;
b. Een bepaald als productie overgelegd stuk dient (ook in het griffiedossier) niet nogmaals elders in de procedure te worden overgelegd, tenzij daar een goede reden voor is;
c. Indien een bepaalde kleurstelling van de producties in het griffiedossier van belang is, dient in de extra procesdossiers ook voor deze kleur te worden gezorgd (kleurkopieën, kleurenfoto's, enzovoorts);
d. Partijen dienen zich te realiseren dat producties in een buitenlandse taal, niet zijnde Engels, mogelijk niet de aandacht van de rechtbank krijgen die deze zouden hebben gekregen, indien deze zouden zijn voorzien van een vertaling in het Nederlands;
e. Alle aan te leveren procesdossiers dienen voorzien te zijn van duidelijke, doorgenummerde en hanteerbare tabbladen tussen de verschillende producties;
f. Alle processtukken van enige omvang moeten tezamen zijn gebonden in ordners die stevig gebruik kunnen doorstaan en zowel op de rug als op de voorkant zijn voorzien van duidelijke en inzichtelijke (door)nummering en tevens voorzien zijn van inhoudsopgaven in het begin van elke bundel;
g. Nieuwe in te voegen documenten dienen te worden aangeleverd voorzien van perforaties en (doorgenummerde) tabbladen teneinde in de al verschafte bundels te kunnen worden opgenomen, in voorkomend geval voorzien van extra doorgenummerde ordners die voldoen aan de criteria onder f., indien de nieuwe in te voegen documenten niet in de al verschafte bundels kunnen worden opgenomen.
11. Partijen dienen ieder voor zich, uiterlijk vier weken voor de datum van het pleidooi, ten behoeve van de voorbereiding van de zaak en het schrijven van het vonnis door de rechtbank, 3 dvd’s aan de rechtbank te zenden, met daarop de door die partij ingediende processtukken in Word format, alsmede – voor zoveel mogelijk – van de producties, bij voorkeur eveneens in Word format en, indien dat niet mogelijk is, in PDF format. Partijen dienen gelijktijdig een dvd met dezelfde inhoud aan de andere partij(en) toe te sturen.
12. Indien partijen niet een onderlinge regeling met betrekking tot de proceskosten overeenkomen, dient door partijen uiterlijk twee weken voor de zitting rechtstreeks aan de (raadslieden van de) wederpartij en de rechtbank (buiten de rol om) een kostenopgave en een specificatie daarvan te worden ingezonden van de tot dat moment gemaakte kosten. Op dezelfde manier dient een dag voor de zitting een nadere opgave en specificatie met betrekking tot de in de laatste twee weken gemaakte kosten te worden gestuurd.
13. Pleidooi wordt in de beschikking van de voorzieningenrechter bepaald op in beginsel 14 - 22 weken na de roldatum die is bepaald voor antwoord in reconventie.
14. De rechtbank kan een partij verzoeken een partij-deskundige van wie die partij een verklaring heeft overgelegd, mee te nemen naar de pleidooizitting en/of kan partijen voorafgaand aan de zitting aankondigen dat op de pleidooizitting bepaalde vragen aan de orde zullen komen.
15. Als een partij voornemens is om een of meer partij-deskundigen mee te nemen naar de pleidooizitting, dient deze partij zulks – uiterlijk vier weken - voorafgaand aan de pleidooizitting per brief of e-mail aan te kondigen bij de rechtbank en de wederpartij, onder toezending van een curriculum vitae van de desbetreffende partij-deskundige(n), voor zover dat nog niet tot de stukken behoort. Indien de aanwezigheid ter zitting van een partijdeskundige niet (tijdig) is aangekondigd, dan kan de rechtbank op instigatie van de wederpartij, of ambtshalve, weigeren deze deskundige het woord te geven.
16. De rechtbank kan ter zitting een partij-deskundige vragen stellen naar aanleiding van de processtukken of hetgeen ter zitting is aangevoerd. De vragen hebben niet het karakter van een getuigenverhoor in de zin van artikel 177 Rv of partij-deskundigenverhoor in de zin van artikel 200 Rv. De aan een partij-deskundige gestelde vraag zal, indien dat voor de inachtneming van het beginsel van hoor- en wederhoor dienstig wordt geacht, eveneens ter beantwoording worden voorgelegd aan de partij-deskundige ter andere zijde – indien aanwezig. Voorts zullen de advocaten in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
17. In afwijking van artikel 5.4 van het Landelijk procesreglement wordt voor de pleidooizitting aan ieder der partijen (waarbij meerdere eisers respectievelijk gedaagden als één partij worden beschouwd en desnodig meerdere raadslieden aan dezelfde zijde de verdeling van de pleittijd per partij tevoren in onderling overleg dienen vast te stellen) een eerste termijn van maximaal 90 minuten gegund en een tweede termijn van maximaal 20 minuten. Tussen de eerste en tweede termijn zal de zitting minimaal 30 minuten worden geschorst. De rechtbank zal slechts korter schorsen als beide partijen daarmee instemmen.
18. De rechtbank staat een partij op verzoek toe een stenografisch verslag of bandopname van de zitting te (laten) maken. Op een gezamenlijk verzoek van partijen zal de rechtbank het verslag of de opname als gezamenlijk processtuk toevoegen aan het dossier, mits het verslag of de opname binnen twee weken na de zitting bij de rechtbank is ingediend.
19. Na afloop van de pleidooizitting dienen partijen ieder voor zich, ten behoeve van het schrijven van het vonnis door de rechtbank, één dvd aan de rechtbank te overhandigen, met daarop de nog niet eerder ingevolge het bepaalde onder (11) elektronisch ingezonden processtukken in Word format, alsmede - voor zoveel mogelijk – van de producties, bij voorkeur eveneens in Word format en, indien dat niet mogelijk is, in PDF format. Partijen dienen gelijktijdig een dvd met dezelfde inhoud aan de andere partij(en) te overhandigen.
20. Op incidenten, waaronder mede begrepen op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vorderingen, wordt in beginsel tegelijk met het eindvonnis in de hoofdzaak beslist. Uitsluitend indien gedaagde partij in conventie een incident - anders dan een op artikel 843a jo. 1019a Rv gebaseerde vordering - opwerpt op de eerst dienende dag en de wens te kennen geeft dat daarop voorafgaand aan de voor conclusie van antwoord bepaalde termijn wordt beslist, zal de rechtbank zo mogelijk binnen twee weken na de laatste proceshandeling in het incident vonnis wijzen in het incident. De termijn voor antwoord in een incident is in alle gevallen (of het incident nu op de voor antwoord (in conventie of reconventie) bepaalde dag wordt opgeworpen of in een eerder stadium) op straffe van akte niet dienen in het incident conform artikel 2.7 van het Landelijk procesreglement in beginsel 2 weken. Ook bij pleidooi kan daar vervolgens niet op worden teruggekomen. Het opwerpen van een incident ontslaat een partij niet van de verplichting ten gronde te antwoorden (in conventie of reconventie) op de voor dat antwoord bepaalde termijn, op straffe van akte niet dienen.
21. Procedurele geschillen waarop voorafgaand aan de pleidooizitting in de hoofdzaak moet worden beslist, waaronder mede begrepen incidenten als bedoeld onder (20) tweede volzin, zullen in de regel worden behandeld en beslist door een lid, in beginsel de voorzitter, van de kamer die de hoofdzaak zal behandelen. Indien de samenstelling van de kamer nog niet bekend is, zullen de geschillen worden behandeld en beslist door de voorzitter van de afdeling IE of door een door die voorzitter aangewezen rechter, die zoveel mogelijk deel zal uitmaken van de nog samen te stellen kamer die de zaak zal behandelen. Een en ander geldt ook voor bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank ingestelde vorderingen op grond van artikel 843a en 1019a Rv die verband houden met het geschil in de versnelde bodemprocedure.
22. Indien een eisende partij niet (tijdig) voldoet aan het gestelde onder (5) hiervoor, wordt de zaak ambtshalve uit de versnelde procedure in octrooizaken verwijderd. Een verzoek om een zaak uit de versnelde procedure in octrooizaken te verwijderen, waartegen door de andere partij bezwaar wordt gemaakt, zal slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd.
23. Voor de wijze van indiening van het onder (1) bedoelde verzoek en overige stukken wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is vermeld op de pagina’s van de afdeling IE van de civiele sector van de rechtbank ’s-Gravenhage op de website www.rechtspraak.nl.
’s-Gravenhage, 1 augustus 2010
Klik hier voor de tekst in PDF-formaat.