DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9209

In afwachting van een eindbeslissing

Stent OrbusneichRechtbank ’s-Gravenhage, 10 november 2010, HA ZA 09-4216, Boston Scientific Scimed Inc. tegen Orbusneich Medical B.V. c.s. (met dank aan Ruud van der Velden, Hogan Lovells).

Octrooirecht. Stent-zaak. EP Boston m.b.t. ballonkatheter. Aanhouding ‘tot een eindbeslissing in de Medinol zaak' [IEF 7641] . Provisionele vordering afgewezen wegens te lang stilzitten door Boston Scientific.

4.5. De opvatting van Boston Scientific dat onderscheid gemaakt moet worden tussen de vernietigde B1 versie en de nog niet door het Gerechtshof beoordeelde  B3 versie deelt de rechtbank niet. Het standpunt van Boston Scientific komt er op meer dat de B3 versie een ander octrooi is dan de vernietigde B1 versie, maar voor die opvatting ziet de rechtbank in EOV 2000 geen argumenten, terwijl die opvatting zich niet verdraagt met wat de Hoge Raad in het verwijzingsarrest overweegt (…).

4.6. Daarvan uitgaande en gegeven dat dit één en hetzelfde octrooi door de rechtbank is vernietigd in de Medinol zaak en dat die beslissing nog niet in kracht van gewijsde is gegaan of is vernietigd, volgt naar oordeel van de rechtbank uit het arrest Enka / Du Pont dat toewijzing van een door Boston Scientific gevorderd inbreukverbod niet aan de orde is. Indien deze procedure niet zou worden geschorst in afwachting van een eindbeslissing in de Medinol zaak, zou het gevorderde verbod slechts kunnen worden afgewezen. Boston Scientific kan – ook na schikking met Medinol – een beslissing van het Gerechtshof uitlokken die, indien Medinol zich niet langer tegen de geldigheid van het octrooi verzet, allicht zal leiden tot vernietiging van het eerdere vonnis van de rechtbank. Alleen in dat geval kan de rechtbank toekomen aan beoordeling van de geldigheid van de B3 versie in deze procedure.

(…)

4.8. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de procedure in conventie schorsen tot een eindbeslissing in de Medinol zaak. (…).

Lees het vonnis hier.

IEF 9208

In het licht van voornoemd vonnis

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 10 november 2010, HA ZA 10-58, Bayer Healthcare LLC tegen Centocor B.V. (met eerdere dank aan Simon Dack, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. VSO m.b.t. Bayers EP ‘humane monoklonale anti TNFα-antilichamen.’ Zeer kort vonnis, aangezien het NL deel van dit octrooi onlangs, bij vonnis van 20 oktober 2010 in een geschil tussen Bayer en Abbott, al is vernietigd [zie: IEF 9170].  “Bayer verzet zich i.c. evenwel tegen een afdoen van de zaak in conventie op de enkele formele omstandigheid dat het octrooi reeds vernietigd is. Zij verzoekt de rechtbank om vonnis te wijzen onder verwijzing naar de overwegingen van deze rechtbank in de zaak Bayer – Abbott en met de conclusie dat de rechtbank het octrooi niet geldig acht, en met afwijzing van de vorderingen van Bayer.Centocor heeft vervolgens bevestigd geen bezwaar te hebben tegen “de vorm van vonnis” zoals thans voorgesteld door Bayer.” Aldus geschiedt:

2.1. De rechtbank is ambtshalve bekend met haar uitspraak van 20 oktober 2010 in de zaak met rolnummer 10-0057 van Bayer tegen Abbott. Door beide partijen wordt naar deze zaak verwezen.

2.2. In die zaak is in reconventie het Octrooi vernietigd voor zover verleend voor Nederland. Tegen de achtergrond van die vernietiging zijn de vorderingen van Bayer in conventie afgewezen.

2.3. In het licht van voornoemd vonnis verzoekt Bayer thans, onder handhaving van alle weren en stellingen, ook in deze zaak de vordering in conventie [inbreuk door Centocor – IEF] af te wijzen op de grond dat het Octrooi nietig is om de in voornoemd vonnis genoemde reden.

2.4. Centocor heeft zich hiertegen niet verzet. Overnemend wat in het vonnis in de zaak van Bayer tegen Abbott is overwogen over de nietigheid van het Octrooi, zal de rechtbank ook in deze zaak de vorderingen van Bayer in conventie afwijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9198

Zonder het oppervlak te perforeren

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 26 oktober 2010, KG RK 10-2661, Kedge Holding B.V. tegen Roof Security B.V.

Octrooirecht. Ex parte beschikking. EP zekeringsinrichting voor een persoonlijke valbescherming. Ex parte richt zich tegen verkoop van zekeringsinrichting waarvan het inbreukmakend karakter in een eerder kort geding werd vastgesteld (Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 augustus 2010, IEF 9034). Verzoek toegewezen.

2.2. Naar voorlopig oordeel komt het verzoek in aanmerking voor toewijzing op de in het verzoekschrift aangegeven gronden. In het kort gedingvonnis van 5 augustus 2010, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, heeft de voorzieningenrechter voorshands geoordeeld dat (i) EP 1 803 871 (hierna: EP 871) geldig is, (ii) de Horb moet worden aangemerkt als een zekeringsinrichting in de zin van conclusie 1 van EP 871 en (iii) de Horb een wezenlijk bestanddeel is van de in het octrooi geclaimde uitvinding. Omdat deze oordelen het resultaat zijn van een uitvoerig debat, waaraan ook de producent van de Horb heeft deelgenomen, kan daar ook in deze procedure voorlopig van worden uitgegaan.

2.3. Het voorgaande brengt mee dat voorshands moet worden geconcludeerd dat Roof Security indirecte inbreuk maakt op EP 871 als zij weet, of het gezien de omstandigheden duidelijk is, dat de Horb bestemd is voor toepassing van de in EP 871 geclaimde uitvinding, dat wil zeggen voor bevestiging aan een dakoppervlak door middel van bevestigingsmiddelen zonder het oppervlak te perforeren. Uit onder meer de in het verzoekschrift geciteerde passages uit de aanbiedingsbrief van Roof Security van 21 oktober 2010 blijkt naar voorlopig oordeel genoegzaam dat Roof Security dat weet, althans dient te beseffen. Die passages prijzen de Horb immers uitdrukkelijk aan als een zekeringsinrichting die kan worden bevestigd op de bestaande dakbedekking “zonder te doorbreken”.

2.4. Op grond van het voorgaande, en gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd over de onherstelbare schade die Kedge stelt te lijden bij het afwachten van een uitspraak in kort geding op tegenspraak, zullen de verzochte maatregelen worden verleend zonder Roof Security te horen.

Lees de beschikking hier.

IEF 9192

De ruime uitleg van de handeling "aanbieden”

OndasetronGerechtshof ’s-Gravenhage, 2 november 2010, Zaaknr. 105.007.171/01, Glaxo Group Ltd tegen Pharmachemie (met dank aan Ruprecht Hermans, Brinkhof).

Octrooirecht. Europees octrooi Glaxo voor “use of a tetrahydrocarbazolone derivative for the manufacture of medicaments.” Inbreuk door publicatie generiek geneesmiddel (Ondansetron) in de G-standaard. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juli 2007, IEF 4336): Het hof [is] van oordeel dat publicatie van een generiek geneesmiddel in de G-Standaard moet worden aangemerkt als het "aanbieden voor een of ander" als bedoeld in artikel 53 lid 1, aanhef en sub b ROW 1995.”

9. Phamachemie stelt onder meer dat publicatie van het generiek Ondansetron in de GStandaard niet valt aan te merken als het aanbieden van het geneesmiddel in voormelde zin. Zij wijst erop dat de G-Standaard ook geneesmiddelen vermeldt die niet verkrijgbaar zijn en een slapend bestaan leiden. Voorts wijst zij erop dat bij de vermelding van Ondansetron in de G-Standaard van juni 2006 geen verkoopprijs is vermeld. Opname in de G-Standaard wordt slechts ingegeven door de noodzaak daartoe, teneinde het geneesmiddel in de toekomst te kunnen verhandelen, aldus Pharmachemie

10. Dit betoog snijdt geen hout. Zoals Pharmachemie zelf stelt, heeft zij Ondansetron aangemeld voor publicatie in de G-Standaard van juni 2006, teneinde het middel na afloop van de geldigheidsduur van EP 265 te kunnen verhandelen. Gelet op de inhoud en functie van de G-Standaard is publicatie daarin hét middel om de diverse marktpartijen ervan in kennis te stellen dat er een generieke variant van een bepaald geneesmiddel op de markt komt. Het hof acht aannemelijk dat (er een reële kans bestaat dat) gebruikers van de G-Standaard zich bij het voorschrijven, c.q. bestellen van geneesmiddelen mede zullen laten leiden door de wetenschap dat er op afzienbare termijn een generieke variant van een geneesmiddel met eenzelfde werkzame stof op de markt komt.

Hierbij is van belang dat, zoals Pharmachemie zelf stelt, algemeen bekend is dat generieke geneesmiddelen aanzienlijk (Pharmachemie stelt: circa 40%) goedkoper zijn dan spécialités (CvA/CvE 119). Aldus wordt door de publicatie het marktgedrag met betrekking tot het geneesmiddel beïnvloed. Onder deze omstandigheden moet, gelet op de ruime uitleg van de handeling "aanbieden”, zoals door de wetgever voorgestaan, publicatie van het generieke Ondansetron in de G-Standaard derhalve worden aangemerkt als het aanbieden daarvan. Uit de eerder aangeduide stelling van Phramachemie dat zij Ondansetron heeft aangemeld voor publicatie in de G-Standaard van juni 2006, teneinde het middel direct na afloop van de geldigheidsduur van EP 266 te kunnen verhandelen volgt voorts dat dit "aanbieden" heeft plaatsgevonden met het oogmerk van (latere) verhandeling. 
Mitsdien is ook voldaan aan het vereiste dat het aanbieden moet hebben plaatsgevonden "voor een en ander", als bedoeld in artikel 53 lid I, onder b ROW 1995. De algemene omstandigheid dat sommige geneesmiddelen die in de G-Standaard zijn gepubliceerd niet worden verhandeld doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in casu geen verkoopprijs is vermeld, althans dat de verkoopprijs op “0” is gezet. Dat gegeven brengt op zichzelf niet mee dat van aanbieden (op termijn) geen sprake is. h dat verband is nog van belang dat de gebruikers van de G-Standaard weten dat het om een generiek geneesmiddel gaat, dat aanzienlijk goedkoper zal zijn dan het specialité.

Lees het arrest hier.

IEF 9188

Het inventiviteitsmanco

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 09-4241, Sandoz B.V. & Hexal AG tegen Merck Sharp & Dohme Corp

Octrooirecht. Bodemprocedure, volgend op KG Merck / Sandoz (vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 4 juni 2010, IEF 8903).  Sandoz vordert vernietiging van EP en ABC m.b.t. ‘Oftalmische samenstellingen die combinaties van een carbonanhydraseremmer en een ß-adrenergische antagonist bevatten’, Merck stelt in reconventie dat Sandoz inbreuk maakt op het octrooi door de verhandeling van een generiek dorzolamide/timolol-product (anti-glaucoma oogdruppels).

Merck verdedigt in de procedure de geldigheid van het octrooi uitsluitend op basis van een hoofdverzoek en hulpverzoek. De rechtbank oordeelt dat de conclusies volgens het hoofdverzoek en het hulpverzoek niet inventief zijn en vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi en het ABC. “De vakman zou op grond van de aangegeven op zichzelf op theoretisch vlak enigszins tegenstrijdige eisen niet worden afgeschrikt, omdat hij zich ervan bewust zal zijn dat het erom gaat een compromis te vinden dat een voldoende klinische werking heeft.”

2.13. Bij uitspraak van 30 november 2009 is het Engelse deel van EP 752 door de High Court (Floyd J) nietig geoordeeld op grond van ten opzichte van de oorspronkelijke aanvrage toegevoegde materie en gebrek aan inventiviteit over Nardin in combinatie met algemene vakkennis. Daarvan is thans appel aanhangig. In deze Engelse procedure zijn door Merck eveneens hulpverzoeken gedaan, die evenwel niet helemaal één op één overeenkomen met voornoemde hoofd- en hulpverzoeken van Merck in de onderhavige procedure. 

2.14. Bij vonnis in kort geding van 4 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank omtrent EP 752 langs overeenkomstige lijnen als de Engelse bodemrechter voorshands geconstateerd dat een gerede kans bestond dat ook de Nederlandse bodemrechter het octrooi niet geldig zou achten wegens gebrek aan inventiviteit over Nardin in combinatie met algemene vakkennis. 

2.15. In Duitsland en Frankrijk zijn ook procedures met betrekking tot het octrooi aanhangig.

(…)

4.21. Op grond van algemene vakkennis stelt de vakman bij oogdruppelformulering derhalve verdraagzaamheid in het oog voor de patiënt boven hoornvliespenetratie (of biologische beschikbaarheid). Zulks andermaal in verband met het therapietrouwprobleem.

4.22. Belangrijker nog is dat de rechtbank het betoog van Sandoz c.s. juist acht dat het er in een geval als het onderhavige niet om gaat dat de biologische beschikbaarheid maximaal moet zijn, maar dat deze voldoende moet zijn om klinisch zinvol te kunnen worden toegepast (…).

4.23. (…) Zodoende zal het enkele gegeven dat bij pH-verlaging werkingsverlies van de timololcomponent optreedt, de vakman er niet van weerhouden deze verlaging met zinvolle verwachting te proberen, omdat de vakman weet dat het erom gaat dat er voldoende klinische werking overblijft.

4.24. Ook langs andere weg is door Sandoz c.s. betoogd dat het octrooi in het licht van Nardin en algemene vakkennis niet inventief is. (…)

4.25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Merck tegen dit een en ander onvoldoende ingebracht. Het team ziet mogelijk theoretische bezwaren in de vorm van afnemende biologische beschikbaarheid, maar Merck heeft niet aangetoond dat dit een klinisch zodanig relevante afname is, dat het team ervan af zou zien om dit eerst eens te proberen en te testen middels standaard methodiek, nu het erom gaat een klinisch relevante werkzaamheid te verkrijgen in het co-geformuleerde product.  Het team zal zich realiseren dat de klinische werkelijkheid veelal te complex is om met theoretische modellen te voorspellen, zoals Sandoz c.s. ten pleidooie naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft aangegeven.

4.26. De gemiddelde vakman zou dit routinematig onderzoeken en dit is niet inventief. Er is zodoende geen sprake van een vooroordeel en de vakman zou op grond van de aangegeven op zichzelf op theoretisch vlak enigszins tegenstrijdige eisen niet worden afgeschrikt, omdat hij zich ervan bewust zal zijn dat het erom gaat een compromis te vinden dat een voldoende klinische werking heeft, ook al is dat vanuit het oogpunt van biologische beschikbaarheid van de werkzame bestanddelen theoretisch suboptimaal. Het bewijsaanbod van Merck ter zitting dienaangaande is niet geconcretiseerd en in het licht van het versneld regime in de omstandigheden van deze zaak te laat en wordt daarom gepasseerd.

(…)

4.28. De rechtbank ziet hierin steun voor de door haar aanvaarde argumentatie van Sandoz c.s. dat de vakman niet primair op zijn theoretische kompas zou varen wat hoeveelheid ongeïoniseerde stof betreft, omdat dit theoretische model blijkbaar onvoldoende voorspellend is voor klinische werkzaamheid.

4.29. Ook dit aspect verschaft derhalve geen inventiviteit.

4.30. Afgezien van het in het vorenoverwogene verworpen betoog van Merck dat de vakman ervan zou worden weerhouden een co-formulering te beproeven, is door haar niet gesteld dat indien de vakman dit wel zou proberen, dit de vakman nog niet bij de uitvinding volgens het octrooi zou brengen. Sandoz c.s. heeft gesteld, onder verwijzing naar Wilson, dat vervolgens met dierproeven de co-formulering nog klinisch getest zou moeten worden. Merck heeft niet gesteld dat dat undue burden zou opleveren. Slotsom

4.31. Sandoz c.s. vordert vernietiging van EP 752 en Merck heeft de geldigheid van dit octrooi uitsluitend verdedigd aan de hand van haar hoofd- en hulpverzoek. Uit het vorenoverwogene volgt dat deze verzoeken het inventiviteitsmanco naar het oordeel van de rechtbank niet verhelpen. (…)

4.32. Zodoende moet het octrooi zoals verleend integraal worden vernietigd voor zover het de gelding in Nederland betreft. Het ABC, dat op dit nietig te oordelen octrooi is gebaseerd, deelt dit lot en zal worden nietigverklaard.

Lees het vonnis hier.

IEF 9182

Geen kleefkant in de zin van het octrooi

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 oktober 2010, KG ZA 10-1057, Indorata-Servicos & Great Lengths tegen Balmain c.s. (eveneens met dank aan Francis van Velsen, FISAL IP Law).

Octrooirecht. EP eiser Indorata betreffende ‘een verbeterde werkwijze en inrichting voor het vergroten van haarvolume of -lengte. Gestelde inbreuk door gedaagde. Nietigheidsverweer blijft onbesproken nu de voorzieningenrechter  concludeert dat van inbreuk voorshands geen sprake is. (Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 mei 2010, IEF 8835). 

4.7. De steunband van Balmain heeft geen zijde die kleeft en daarmee naar voorlopig oordeel geen kleefkant in de zin van het octrooi. Of de door Balmain toegepaste steunband is voorzien van een coating die in de hechting tussen steunband en haarextensies een (wezenlijke) functie vervult en in die zin als “kleefkant” zou moeten worden aangemerkt, zoals Indorata heeft gesteld en Balmain gemotiveerd heeft betwist, kan in dit kort geding in het midden blijven. Vast staat immers dat de steunband van Balmain in elk geval niet klevend is buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Daarmee kan de inrichting van Balmain niet de hiervoor beschreven fixeringsfunctie vervullen en valt het buiten de beschermingsomvang van conclusie 14.

4.8. Voorts slaagt Indorata niet in haar stelling dat sprake is van inbreuk bij wege van equivalentie omdat in de inrichting van Balmain middelen zouden worden toegepast die op in wezen dezelfde wijze in wezen dezelfde functie vervullen met in wezen hetzelfde resultaat als bij de door haar geoctrooieerde inrichting. De maatregel “met kleefkant” zou volgens Indorata door Balmain worden toegepast door met gebruikmaking van de (klevende) eigenschappen van de bevestigingselementen de haarextensies op de steunband te plaatsen. Wat daar van zij, de kleefkant in de zin van het octrooi heeft ook een andere functie, te weten het fixeren van de steunband aan het hoofdhaar. Daartoe gebruikt Balmain geen steunband met kleefkant, zoals in EP 789, maar een positionneur, naar voorlopig oordeel een wezenlijk andere wijze. Aldus kan de inrichting van Balmain niet worden aangemerkt als een aan de inrichting volgens conclusie 14 van EP 789 equivalente inrichting.

4.9. De slotsom luidt dat de inrichting van Balmain naar voorlopig oordeel niet onder de beschermingsomvang van conclusie 14 valt, direct, noch in het equivalentiebereik. Nu conclusies 15, 16, 19, 21 en 23 afhankelijk zijn van conclusie 14 en conclusies 1, 2, 4 en 5 werkwijzen beschermen die gebruik maken van het fixeren van een steunband door het kleven van de kleefkant ervan aan het hoofdhaar (en zoals hiervoor is overwogen de inrichting van Balmain een dergelijke kleefkant niet heeft), geldt hetzelfde ten aanzien van deze door Indorata ingeroepen conclusies.

Lees het vonnis hier.

IEF 9181

Voortbrengselen van een geoctrooieerde werkwijze

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 oktober 2010, vonnis in kort geding, gevoegde zaken KG ZA 10-1062 Multispike B.V. tegen Middenweg B.V. c.s. en zaak KG ZA 10-1107, JB Beheer B.V. c.s. en tegen Middenweg B.V. c.s. (met eerdere dank aan Bart van Wezenbeek, Vereenigde).

Octrooirecht. Octrooien en licentieovereenkomst met betrekking tot methode voor het telen van orchideeën. Octrooien zijn voorshands geldig te achten en inbreuk wordt aangenomen. Een veiling valt te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n), waartegen op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Bakker is houdster van Nederlands octrooi NL 581 en uitvinder van de in EP 886 geoctrooieerde verbeterde werkwijze voor het telen van orchideeën. De octrooiaanvrage die heeft geresulteerd in EP 886 is gedaan op naam van de onderneming Orchid Garden Patents. Na verlening is het octrooi overgedragen aan JB beheer, waarvan Bakker directeur en enig aandeelhouder is. Middenweg houdt zich bezig met de kweek van orchideeën.

Op 1 december 2008 sloten Orchid Garden Patents en Middenweg een licentieovereenkomst met betrekking tot de zogenoemde (onder NL 581 vallende) Multispike-methode. Op 30 december 2008 heeft Middenweg in een email aan Orchid Garden Patents bericht dat Middenweg de Multispike-methode niet langer zal toepassen. Orchid Garden Patents stelt dat Middenweg de methode is blijven toepassen en vordert een licentievergoeding alsmede verbeurde contractuele boetes. Orchid Garden Patents heeft de vordering op Middenweg gecedeerd aan Multispike. Multispike heeft vervolgens conservatoir beslag laten leggen op bij Middenweg bevindende planten, alsmede derdenbeslag onder FloraHolland en Rabobank. Op de inbeslaggenomen planten rust een pandrecht van Rabobank.FloraHolland veilt ook na het beslag ochideeen van Middenweg op haar veilingen.

Multispike vordert nu -kort gezegd- een verbod tot het (laten) verhandelen, het faciliteren van verhandeling, dan wel het aanzetten tot verhandeling van de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd. Multispike baseert haar vordering op de stelling dat door verkoop ter veiling de goederen aan het beslag worden onttrokken. Daarnaast, in de parallele zaak, vorderen JB Beheer en X dat Middenweg, Agro, Rabobank en FloraHolland wordt verboden inbreuk te maken op EP 886 en/of NL 581 (met nevenvorderingen).

Met betrekking tot de inbreuk oordeelt de voorzieningenrechtet allereerst dat aan de aanval op basis van de geldigheid voorbij wordt gegaan, nu de nieuweheidsschadelijkheid slechts wordt geopperd op basis van een Engelse samenvatting of een verwijzing naar een tabel, zonder meer aan te voeren. De voorzieningerechter concludeert dat sprake is van inbreuk, nu Middenweg niet heeft willen toelichten op welke punten de door haar toegepaste werkwijze afwijkt van de geoctrooieerde werkwijze.

De inbreukvorderingen tegen Middenweg wordt toegewezen, de inbreukvorderingen tegen Rabobank en FloraHolland worden echter afgewezen, omdat niet blijkt van inbreukmakende of onrechtmatige handelingen. Niet is gebleken dat Rabobank tot inbreukmakende handelingen aanzet. De enkele omstandigheid dat Rabobank ongetwijfeld invloed heeft op de bedrijfsvoering van Middenweg, omdat zij, als de verkopen staken, de mogelijkheid heeft de financiering terug te vorderen, kan niet worden aangemerkt als een (onrechtmatig te achten) aanzetten tot octrooi-inbreuk.

De handelingen van FloraHolland zijn te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n). Hiertegen kan, aldus de voorzieningenrechter, op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Met betrekking tot de onttrekking aan het beslag, oordeelt de voorzieningenrechter met betrekking tot de reconventionele vordering tot opheffing van het gelegde beslag dat zelfs al zou moeten worden aangenomen dat de octrooien nietig zijn, dit niet zonder meer met zich meebrengt dat Middenweg niet meer aan haar verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst zou zijn gebonden. Nu de octrooien voorshands geldig zijn te achten, Middenweg inbreuk maakt en niet duidelijk is tot welk bedrag Rabobank zekerheid is verstrekt, wordt de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen.
Multispike wordt volgens Middenweg door verkoop van planten niet benadeeld, nu de totale hoeveelheid planten dat zich op enig moment in de bedrijfsruimte van Middenweg bevindt, gelijk blijft. Middenweg gaat er volgens de voorzieningenrechter ten onrechte aan voorbij dat het beslag zich niet over de nieuwe planten uitstrekt. Continuïteit van een onderneming is een mogelijke aanleiding voor opheffing van een beslag, maar geen rechtvaardiging voor onttrekking aan dat beslag. Het bevel tot verhandeling van de beslagen goederen wordt toegewezen.

FloraHolland stelt zich op het standpunt stelt dat zij niet meewerkt aan de onttrekking omdat de planten ten tijde van de veiling reeds zijn onttrokken door Middenweg. Bovendien heeft zij geen controleplicht. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Niet valt in te zien waarom de planten op het tijdstip dat zij op de veiling worden aangeboden als reeds aan het beslag onttrokken moeten worden beschouwd. Tevens heeft FloraHolland de verkoop van planten gefaciliteerd ondanks het feit dat zij op de hoogte was van het gelegde beslag. Zij behoort zich onder deze omstandigheden te onthouden van bemiddeling bij verkoop. Het bevel tegen FloraHolland wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9180

Chemische communicatie in de dieren- en mensenwereld

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 20 oktober 2010, HA ZA 10-343, Institut de Recherche en Semiochimie et Ethologie Appliquee & CEVA Santé Animale S.A. tegen Beaphar B.V., Beaphar Nederland B.V. en Sergeant’s Inc

Octrooirecht. Levering goederen FOB. Geldig octrooi: Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing in de conclusie. Geen ontoelaatbare uitbreiding van de beschermingsomvang, nu het niet gaat om een wijziging, maar om een uitleg. Inbreuk door Beaphar aangenomen. Geen inbreuk door medegedaagde Sergeant’s, die de producten FOB Memphis aan Beaphar levert.

Het Institut houdt zich met name bezig met onderzoek ter zake van de chemische communicatie die plaatsvindt in de dieren- en mensenwereld. Ceva Santé Animale is een veterinair farmaceutisch laboratorium en gedaagde Beaphar NL ontwikkelt, vervaardigt en verkoopt farmaceutische producten, gezondheidsproducten en voedingsproducten voor huisdieren.  Sergeant’s is een fabrikant en distributeur van producten voor huisdieren.

Het Institut is houder van het Europese octrooi 1 047 415 voor ‘Pig appeasing pheromones to decrease stress, anxiety and aggressiveness’. Beaphar NL verhandelt onder het merk Beaphar anti stress halsbanden voor honden en katten. Zij betrekt deze Beaphar producten bij Sergeant’s. Ceva vordert in conventie een verklaring voor recht dat Beaphar inbreuk maakt op EP 415, met nevenvorderingen. Beaphar vordert in reconventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 415.

Ceva beroept zich in deze procedure uitsluitend op conclusie 1 van EP 415. Zij stelt dat deze conclusie een omissie bevat omdat het woord ‘mammary’ is weggevallen. Voorts zou sprake zijn van een kennelijke vergissing. Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing, aldus Ceva. Beaphar bestrijdt dit, maar de rechtbank volgt Ceva. De rechtbank concludeert verder dat de relevante samenstelling van de Beaphar producten voldoet aan alle kenmerken van conclusie 1 van EP 415. De reconventionele vordering tot vernietiging wordt afgewezen.

Het verbod jegens Beaphar wordt toegewezen. Sergeant’s heeft echter bestreden dat bij haar sprake is dat zij in Nederland handelingen zou (dreigen te) verrichten als bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW. Zij verkoopt de desbetreffende producten aan Beaphar en levert deze FOB Memphis aan Beaphar. De stelling van Ceva dat levering FOB Memphis niet concludent zou zijn wordt door de rechtbank gepasseerd. Ceva heeft volgens de rechtbank tegenover de onderbouwde stellingen van Beaphar niets aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat Sergeant’s de inbreukmakende producten in Nederland zou hebben aangeboden of geleverd of dat dreigt te doen. De vorderingen jegens Sergeant’s dienen daarom te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9179

Ten aanzien van indirecte inbreuk

Rutger KleemansRutger Kleemans (Freshfields Bruckhaus Deringer): Ten aanzien van indirecte inbreuk. Kort commentaar bij Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, IEF 9166 ( Safeway / Kedge). 

"Indirecte inbreuk is niet een onderwerp waar men elke dag mee van doen heeft. Toevallig hebben de Haagse en Engelse octrooirechter in een tijdsbestek van 3 dagen allebei een relevant vonnis gewezen, waarbij met name de Engelse rechter in de persoon van Jacob LJ er eens goed voor is gaan zitten. Wéér vormt nationaal recht van Europese collega octrooirechters (‘the Dutch Judge told us’) een meer dan belangrijke basis voor de beslissing
 
(…) Safeway, de beweerd indirecte inbreukmaker, suggereerde (althans volgens het vonnis) dat haar niet verweten kon worden dat afnemers haar instructies niet zouden opvolgen. De voorzieningenrechter deelt die mening niet. Hij oordeelt dat het criterium is dat de beweerd indirecte inbreukmaker dient te beseffen dat afnemers mogelijk inbreuk zouden maken en onder die omstandigheden af zou moeten zien van het leveren van middelen die hen daartoe in staat stellen.
 
Het toeval wil dat op 15 oktober de Court of Appeal (Jacob LJ) arrest heeft gewezen in de zaak van Grimme tegen Scott ( [2010 EWCA Civ 1110] over precies deze kwestie. (...)"

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9178

Op weg naar toegevoegde harmonisatie?

In aansluiting op de eerdere berichten, waarin werd ingegaan op de octrooizaak tussen het Amerikaanse bedrijf Document Security Systems Inc  (DSS, octrooihouder) en de Europese Centrale Bank (ECB) over een beveiligingstechniek die ECB in bankbiljetten zou toepassen. (Zie: "Erfenis", IEF 727, Erfenis (2), IEF 5413 en Erfenis (3), IEF 8981).

In reactie op de inbreukactie van DSS bij het (destijds) GEA startte de ECB nietigheidsprocedures in de 9 Europese landen. Inmiddels zijn er in deze procedures diverse uitspraken over de nietigheid, waarin het telkens om een en hetzelfde nietigheidsargument gaat namelijk toegevoegde materie. Deze uitspraken bieden ondertussen een aardig overzicht van het juridisch landschap in Europa op het gebied van "added matter" en de mate waarin rechters en octrooi-instanties deze geharmoniseerde termen in het octrooirecht ook harmonieus uitleggen. Na een eerste set uitspraken in eerste instantie in UK, Duitsland, Frankrijk en Nederland werd een tussenstand van 2-2 opgetekend en werd deze zaak vaak aangehaald door commentatoren: de onderlinge tegenspraak van de rechters was immers een mooie aanleiding om na te denken over de wenselijkheid van een Europees Octrooigerecht.

De stand in oktober 2010 is dat het octrooi van DSS wegens toegevoegde materie definitief vernietigd is in 6 van de 9 landen, te weten UK, Duitsland, Belgie, Italie, Frankrijk en sinds kort ook in Oostenrijkse, blijkens deze beslissing van de Oostenrijkse appelrechter. Of er sprake is van een volledige 'toegevoegde harmonisatie' moet nog blijken: in Spanje, Nederland en Luxemburg lopen de procedures nog.