Vrijwaringsincident binnen octrooizaak

Rechtbank Den Haag, IEF 22295; ECLI:NL:RBDHA:2024:16567 (LinXis tegen gedaagde) De hoofdzaak in dit geschil is eerder dit jaar doorverwezen naar de rechtbank Den Haag omdat het gaat om een octrooikwestie [zie IEF 22229]. LinXis vordert hierin dat de gedaagde zich niet als uitvinder van het onderwerp van de Octrooien mag presenteren tegenover derden. Ook stelt LinXis dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de managementovereenkomst die tussen LinXis en de gedaagde en zijn vennootschap (hierna: de gedaagde) is gesloten. In dit incident dagvaardt de gedaagde verschillende derden in vrijwaring. Het betreft Rufus B.V., Alea B.V, gedaagde 2, SO-Compagnie B.V., BN Life Sciences Management B.V. en gedaagde 3 met diens vennootschap. De rechtbank stelt dat vrijwaring in beginsel toewijsbaar is indien er voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat er een rechtsverhouding is tussen de gedaagde en de derde. De rechtbank beslist hier over de rechtsverhouding.