Octrooirecht  

IEF 13458

Vragen aan HvJ EU: Kan een ABC worden afgegeven bij een covalente (moleculaire) binding?

Prejudiciële vragen HvJ EU 2 december 2013, zaak C-631/13 (Forsgren tegen Österreichische Patentamt)
Octrooirecht. ABC. Verzoeker Arne Forsgren heeft een ABC aangevraagd hetgeen in beroep door het Oostenrijkse Patentamt bij besluit van 9 oktober 2012 is geweigerd. Het gaat om het middel Synflorix, dat de werkzame stof proteïne D bevat, waarvoor verzoeker op 30 maart 2009 een vergunning voor het in de handel brengen heeft gekregen.

In dit geval is het probleem dat de werkzame stof niet als zodanig in het geneesmiddel zit, maar in covalente (moleculaire) binding met andere stoffen. Synflorix behoort volgens de beschrijving, die deel uitmaakt van de vergunning, tot de farmaceutische groep van de pneumokokkenvaccins. Maar het middel werkt alleen tegen bepaalde pneumokokken. De proteíne D is slechts een hulpstof. Een ABC kan alleen worden afgegeven voor werkzame stoffen (Vo. 469/2009). De kamer van beroep van het octrooibureau bevestigt de uitspraak van het Patentbureau. Proteïne D is weliswaar een werkzame stof maar in synflorix is het niet als zodanig opgenomen (want covalent).

De verwijzende Oostenrijkse rechter moet een beslissing nemen, want verzoeker volhardt in zijn aanvraag voor een ABC. Ondanks de uitspraken in de zaken Medeva en Georgetown [IEF 10555] blijft het probleem van de covalente bindingen nog onopgelost. Hij legt dan ook de volgende vragen voor aan het HvJEU:

 

1. Kan overeenkomstig de artikelen 1, sub b, en 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen, wanneer is voldaan aan de overige voorwaarden, een beschermingscertificaat voor een door een basisoctrooi beschermde werkzame stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze werkzame stof in covalente (moleculaire) binding met andere werkzame stoffen in het geneesmiddel (in casu: Synflorix) is opgenomen, maar toch haar eigen werking behoudt?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2.1. Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof een eigen therapeutische werking heeft (in casu als vaccin tegen Haemophilus influenzae-bacteriën), maar de vergunning voor het geneesmiddel geen betrekking heeft op deze werking?
2.2. Kan overeenkomstig artikel 3, sub a en b, van verordening (EG) nr. 469/2009 een beschermingscertificaat voor de door het basisoctrooi beschermde stof (in casu: proteïne D) worden afgegeven wanneer deze stof in de vergunning als „drager” voor de eigenlijke werkzame stof (in casu: pneumokokkenpolysaccharide) wordt aangeduid, zij als „adjuvans” de werking van deze stof versterkt, maar deze werking in de vergunning voor het geneesmiddel niet uitdrukkelijk wordt vermeld?

IEF 13454

Beschermingsomvang octrooi niet zo beperkt door de gestelde onduidelijk

Vzr. Rechtbank Den Haag 22 januari 2014, KG ZA 13-1189 (Deliscious tegen Plantlab Groep)
Octrooirecht. Opheffing beslag afgewezen. Partijen hebben samengewerkt waarbij een experimentele teeltruimte is gerealiseerd door eiser). Plantlab is houdster van NL 2002091 voor een "Systeem en werkwijze voor het telen van een gewas in een althans ten dele geconditioneerde omgeving". [X] heeft in samenwerking met andere partijen een klimaatcel met LED-lampen ontwikkeld, Plantlab heeft in reactie daarop een licentie aangeboden en bewijsbeslag gelegd.

Het octrooi maakt geen helder onderscheid tussen verlichting en infraroodstraling. Verlichtingsmiddelen en bladverwarmingsmiddelen kunnen elkaar overlappen. De gestelde onduidelijkheid van het octrooi kan er, gelet op deze passage in de beschrijving, niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat de beschermingsomvang zo beperkt is als bepleit door eisers. Het beslag, als bewijsbewarende maatregel, is niet summierlijk ongegrond gebleken en de opheffing hiervan wordt afgewezen.

4.4. De gestelde onduidelijkheid van het octrooi kan er, gelet op deze passage in de beschrijving, naar voorlopig oordeel niet toe leiden dat moet worden aangenomen dat de beschermingsomvang zo beperkt is als [X] bepleit.
4.5. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de inrichting van [X] geen inbreuk maakt op het octrooi omdat de worteltemperatuurbeheersingsmiddelen geen contact maken met de teeltbodem of omdat de bladverwarmingsmiddelen niet zijn opgenomen in een apart armatuur. Wat het laatste betreft vermeldt de beschrijving zelfs uitdrukkelijk dat dit een optionele uitvoeringsvariant van het octrooi is. Voorts heeft [X] ter zitting erkend dat de door haar gebruikte LED-lampen niet alleen licht maar ook warmte uitstralen. Dat de lampen daarvoor niet primair zouden zijn ontworpen, doet niet terzake. Aannemelijk is dat de bladtemperatuur door die lampen in meer of mindere mate wordt verhoogd ten opzichte van de omgevingstemperatuur. In ieder geval blijkt het tegendeel niet. [X] bestrijdt voorts niet dat haar klimaatcel voldoet aan de overige kenmerken van conclusie 1 van het octrooi.

4.9. De relevante informatie waarop [X] kennelijk doelt en die PlantLab voor de voorzieningenrechter die het verlof heeft verleend zou hebben achtergehouden, is hiervoor besproken en leidt niet tot opheffing van het beslag.


4.10. Op grond van het voorgaande wordt voorshands geoordeeld dat niet summierlijk is aangetoond dat de vorderingen van PlantLab ter zake van de inbreuk op NL 091 door [X], op basis waarvan de bewijsbewarende maatregelen zijn getroffen, ongegrond zijn. Bovendien heeft [X], mede gelet op het belang dat PlantLab heeft bij handhaving van het beslag en de bewaring, naar voorlopig oordeel onvoldoende (spoedeisend) belang bij opheffing ervan. Het primair en het meer subsidiair gevorderde zal om die redenen worden afgewezen.
4.11. [X] heeft niet onderbouwd op welke gronden PlantLab zou moeten worden bevolen zekerheid te stellen, indien in dit kort geding bepaald zou worden dat het beslag en de bewaring gehandhaafd blijven. Evenmin is door haar toegelicht waarom die zekerheid een bedrag als gevorderd (€ 1.000.000,=) zou moeten zijn. Gelet op het bezwaar van PlantLab tegen toewijzing zal ook deze subsidiaire vordering worden afgewezen.

IEF 13440

Versplintering van EOB, andere regelgeving enkel voor Rijswijk, tast immuniteit internationale organisatie aan

Vzr. Rechtbank Den Haag 14 januari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:420 (Vakbondsunie van het EOB en Staff Union EPO Tegen EOB)
Immuniteit Europees Octrooibureau. Organisatie. Rechtspraak.nl: De VEOB en SUEPO vorderen onder meer het Europees Octrooibureau (EOB) te gebieden de schendingen van het recht op het staken en het recht op collectief onderhandelen te beëindigen. Uitgangspunt is dat aan het Europees Octrooibureau immuniteiten toekomen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van haar officiële werkzaamheden. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd dient te verklaren van het geschil kennis te nemen. Beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. Omdat aan de VEOB en SUEPO geen alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen, zal het beroep van het EOB op immuniteit worden verworpen. De VEOB en SUEPO zijn ook ontvankelijk in hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VEOB en SUEPO hun spoedeisend belang bij de vorderingen die ertoe strekken te worden erkend en toegelaten als onderhandelingspartner, onvoldoende hebben onderbouwd.

De vorderingen die betrekking hebben op (regels over) het stakingsrecht zijn wel inhoudelijk beoordeeld. Die vorderingen zijn afgewezen omdat de VEOB en SUEPO alleen aanpassing van de regelgeving vragen voor de vestiging in Rijswijk, in plaats van voor de gehele Octrooiorganisatie. Toewijzing zou dus meebrengen dat er andere regels gelden in de Rijswijkse vestiging, dan in vestigingen in andere landen. Die versplintering kan naar het oordeel van de rechter niet van de Octrooiorganisatie worden verwacht. De VEOB en SUEPO dienen zich met hun vorderingen tot de centrale organisatie te richten.

3.1. Vooropgesteld wordt dat de Octrooiorganisatie, als zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemende organisatie, gebonden is aan de primaire rechtsbronnen, zoals het internationaal gewoonterecht, de in internationale verdragen erkende fundamentele rechten en andere algemeen erkende rechtsbeginselen. Dat heeft de Octrooiorganisatie op zichzelf ook niet betwist. De Octrooiorganisatie heeft als preliminair verweer aangevoerd dat zij immuniteit van jurisdictie geniet, zodat de Nederlandse rechter niet bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. Volgens de VEOB en SUEPO betekent een beroep op immuniteit een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter, zoals verankerd in artikel 6 EVRM.

3.5. Het voorgaande leidt ertoe dat beoordeeld dient te worden of de immuniteitsverlening proportioneel is ten opzichte van het nagestreefde doel. De ratio voor het verlenen van immuniteit aan internationale organisaties is het in staat stellen van die organisaties om onafhankelijk en effectief te functioneren. De aan de Octrooiorganisatie, als intergouvernementele organisatie, in beginsel toekomende immuniteit van rechtsmacht is voor haar van groot belang voor het ongehinderd en onafhankelijk van het gastland kunnen uitoefenen van haar (officiële) werkzaamheden. Een en ander leidt tot de conclusie dat de immuniteit van de Octrooiorganisatie een legitiem doel dient.

3.6. In het kader van de beoordeling van de proportionaliteit is voorts van belang of aan de VEOB en SUEPO alternatieve rechtsmiddelen ter beschikking staan die hun recht op toegang tot de rechter effectief beschermen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Hoewel tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie de rechtsgang bij ILOAT bestaat, staat die rechtsgang enkel open voor individuele (ex)werknemers van de Octrooiorganisatie (zie artikel 13 EOV en de geschillenregeling in het Dienstreglement). Dat de VEOB en SUEPO de belangen van die individuele werknemers vertegenwoordigen en dat de toetsing van algemeen beleid mogelijk is via een individueel geval, laat onverlet dat voor de VEOB en SUEPO zelf geen directe toegang tot de rechter bestaat. Daarbij komt dat algemene maatregelen, zoals het invoeren van nieuwe regels over stakingen, niet op voorhand kunnen worden aangevochten, dat wil zeggen niet alvorens individuele werknemers daardoor daadwerkelijk zijn geraakt. Gelet hierop behoeven de verdere kenmerken van de procedure bij ILOAT, zoals de doorlooptijd en het al dan niet mogelijk zijn van het geven van voorlopige voorzieningen, geen nadere bespreking. Een en ander leidt ertoe dat het beroep van de Octrooiorganisatie op immuniteit van jurisdictie wordt verworpen.

3.11. Artikel 8 EOV waarborgt het functioneren van de Octrooiorganisatie als geheel, zodat organisatiebreed een uniforme regelgeving kan worden toegepast. De VEOB en SUEPO beogen met hun vorderingen deze bepaling te doorbreken. Toewijzing van (een deel van) de vorderingen zou immers een versplintering van de Octrooiorganisatie tot gevolg hebben, in die zin dat in Nederland andere regelgeving moet worden toegepast dan in andere deelnemende lidstaten. Daarmee wordt het wezen van de immuniteit aangetast, namelijk dat de interne regelgeving van internationale organisaties niet afhankelijk is van nationale wetgeving en nationale rechterlijke oordelen. Dat, zoals hiervoor overwogen, binnen de rechtsorde van de Octrooiorganisatie een rechtsgang voor de VEOB en SUEPO ontbreekt om te ageren tegen beslissingen van (organen van) de Octrooiorganisatie, rechtvaardigt een oordeel van de Nederlandse voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de regelgeving niet. Gesteld noch gebleken is immers dat het voor de VEOB en SUEPO niet mogelijk is zich met deze vorderingen tot de centrale organisatie te richten.
IEF 13428

Europees Octrooibureau publiceert herdruk van 'National Law relating to the EPC'

Bijdrage ingezonden door Cees Mulder, Maastricht University.
Het Europees Octrooibureau heeft een herdruk uitgegeven van de brochure 'National Law relating to the EPC' (16e editie), waarin octrooizaken worden beschreven die relevant zijn op het grensgebied tussen het Europese octrooiverdrag (EPC) en de octrooiwetgeving in de deelnemende Staten waarvoor het Europees octrooi verleend wordt. Op allerlei momenten in de Europese procedure zijn er wettelijke bepalingen in de nationale octrooiwetten waarmee de octrooiaanvrager rekening dient te houden. Zowel aan het begin van, tijdens, als na afloop van de octrooiverleningsprocedure door het Europees Octrooibureau zijn er bepalingen in de nationale octrooiwetten waaraan de octrooiaanvrager of -houder moet voldoen om zijn recht in de betreffende staat in stand te houden; als hij zich niet aan deze nationale vereisten houdt, kan er (onomkeerbaar) rechtsverlies optreden in de betreffende Staat. Derhalve moet de aanvrager of octrooihouder bepaalde stappen verrichten voor de octrooi-instanties van de deelnemende Staten om er zeker van te zijn dat hij recht heeft en houdt op het octrooi in die Staat.

In de Brochure 'National Law relating to the EPC' worden alle aspecten van de interface tussen het Europese octrooiverdrag en de nationale octrooiwetten beschreven. Het is een beknopte en betrouwbare gids van de belangrijkste bepalingen en voorschriften van het nationale recht van de verdragsluitende Staten die van toepassing zijn op Europese octrooiaanvragen en verleende octrooien. De Brochure wordt gebruikt door octrooiaanvragers, octrooihouders en alle andere betrokkenen bij het Europese octrooistelsel.

Nadeel van een gedrukte versie is dat de informatie snel verouderd. Op de website van het Europees Octrooibureau is een HTML-versie van de Brochure te vinden, die doorlopend wordt bijgewerkt.

De Brochure 'National Law relating to the EPC' omvat de volgende hoofdstukken:
I National legal bases
II Filing of European patent applications pursuant to Article 75 (1) b) and (2) EPC
III.A Rights conferred by a European patent application after publication pursuant to Article 93 EPC (Article 67 EPC)
III.B Translations for obtaining provisional protection pursuant to Article 67 (3) EPC
IV Translation requirements after grant (Article 65 EPC)
V Authentic text of a European patent application or European patent (Article 70 EPC)
VI Payment of renewal fees for European patents
VII Conversion of European patent applications or patents into national patent applications
VIII Payment of fees
IX Registering a transfer, licences and other rights in respect of a European patent in the national patent register
X Miscellaneous

IEF 13430

Functionele interactie tussen de kenmerken elektronisch programmagids-systeem

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, HA ZA 12-160 (Rovi tegen Ziggo)
Uitspraak ingezonden door John Allen, NautaDutilh.
Octrooirecht. Geen inbreuk. De rechtbank volhardt bij hetgeen bij tussenvonnis [IEF 12856] is overwogen en beslist. Tussen partijen is in geschil of is voldaan aan conclusie 1 nieuw kenmerk 1.1. ‘An electronic tetevision programming guide system (...) comprising:’. Beide partijen gaan ervan uit dat dit kenmerk meebrengt dat de in de overige kenmerken geclaimde functionaliteit om favorietenlijsten samen te stellen is geïntegreerd in het EPG-systeem. Zij verschillen van mening over de vereiste wijze van integratie. Een uitleg van de conclusie waarbij de favorietenlijsten moeten kunnen worden samengesteld op basis van de informatie uit de elektronische programmagids is ook de enige zinvolle uitleg van de vereiste integratie.

Dat de rechtbank in voornoemde rechtsoverwegingen van het tussenvonnis ook niet een interactie via de gebruiker voor ogen had, volgt al uit het feit dat die interactie (mede) is vastgesteld in het kader van de beoordeling van de inventiviteit van EP 417. Er wordt geconcludeerd dat de STB’s geen inbreuk maken op conclusie 1 nieuw. Dat brengt mee dat de vorderingen van Rovi in conventie in de hoofdzaak zullen worden afgewezen. Nu conclusie 1 zoals verleend wordt vernietigd en op het hulpverzoek waarop Rovi zich heeft teruggetrokken geen inbreuk wordt gemaakt, geldt Rovi in conventie als de volledig in het ongelijk gestelde partij en in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

2.12. Een uitleg van de conclusie waarbij de favorietenlijsten moeten kunnen worden samengesteld op basis van de informatie uit de elektronische programmagids is ook de enige zinvolle uitleg van de vereiste integratie. De uitleg die Rovi thans geeft aan kenmerk 1.1 is naar het oordeel van de rechtbank niet zinvol. Die uitleg veronderstelt immers geen technische interactie tussen de programma-informatie en het samenstellen van de kanaalvoorkeurslijsten, maar biedt de gebruiker slechts de mogelijkheid om de programmaroosterinformatie te raadplegen en die informatie vervolgens in een ander scherm te gebruiken bij het maken van keuzes bij het samenstellen van zijn kanaalvoorkeurslijsten. Als er bij die uitleg al sprake is van enige interactie, dan is dat interactie via (het hoofd van) de gebruiker van het EPG-systeem. De gemiddelde vakman zal conclusie 1 nieuw in samenhang met de beschrijving niet op deze wijze begrijpen aangezien hij op zoek is naar technische maatregelen en de door Rovi verdedigde uitleg geen technische maatregel inhoudt.

2.13. Dat de rechtbank in voornoemde rechtsoverwegingen van het tussenvonnis ook niet een interactie via de gebruiker voor ogen had, volgt al uit het feit dat die interactie (mede) is vastgesteld in het kader van de beoordeling van de inventiviteit van EP 417. In dat kader is beslissend of er sprake is van functionele interactie tussen de kenmerken en moet de mogelijke reactie van een gebruiker op de presentatie van informatie, zoals het gebruik van informatie uit de elektronische programmagids bij de selectie van favoriete kanalen, buiten beschouwing worden gelaten. De door Rovi voorgestane uitleg van de vereiste integratie zou dus meebrengen dat de rechtbank zou moeten terugkomen op (de motivering van) haar oordeel omtrent de inventiviteit van EP 417. Daar heeft Rovi niet voor gepleit en ook de rechtbank ziet daar geen aanleiding voor.

2.17. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de STB’s geen inbreuk maken op conclusie 1 nieuw. Dat brengt mee dat de vorderingen van Rovi in conventie in de hoofdzaak zullen worden afgewezen. Nu uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, behoeft de provisionele vordering geen verdere behandeling. In reconventie zal conclusie 1 van EP 417 voor zover dit gelding heeft voor Nederland worden vernietigd voor zover het meer omvat dan het in het hulpverzoek vermelde.

IEF 13427

Talenkorting gaat verdwijnen bij het Europees Octrooibureau

Decision of the Administrative Council of 13 December 2013 amending Rule 6 of the Implementing Regulations to the European Patent Convention and Article 14(1) of the Rules relating to Fees (CA/D 19/13)
Bijdrage ingezonden door Cees Mulder, Maastricht University.
Per 1 april 2014 schaft het Europees Octrooibureau de korting af die indieners van Europese octrooiaanvragen en houders van Europese octrooien krijgen omdat ze een taal gebruiken die niet een van de drie officiële talen van het Europees Octrooibureau is.

Deze korting (20%) werd gegeven aan inwoners van Staten die deel uitmaken van het Europees Octrooiverdrag (EOV), die een officiële taal hebben anders dan Duits, Engels of Frans, en aan onderdanen van die Staat die in het buitenland wonen. Deze personen kunnen bepaalde stukken indienen in een officiële taal van die Staat (Artikel 14 EOV). Volgens de huidige Regel 6(3) EOV wordt aan personen die een Europese octrooiaanvrage, een verzoek om onderzoek, een oppositie, een beroep, een verzoek om herziening of een verzoek om beperking of herroeping indienen in hun landstaal: de indieningstaks, de taks voor het onderzoek, de taks voor de oppositie, de taks voor het beroep, de taks voor het herzieningsverzoek of de taks voor het verzoek om beperking of herroeping met 20% verminderd (percentage wordt genoemd in het Taksenreglement).

Bij de totstandkoming van het Europees Octrooiverdrag in 1973 is er flink strijd geleverd over welke drie talen de officiële talen van het Europees Octrooibureau zouden worden. Omdat het Europees Octrooibureau een tak in Nederland zou krijgen (het Institut International des Brevets was sinds 1947 in Den Haag gevestigd) was het niet meteen voor de hand liggend dat bijvoorbeeld Nederlands niet een van die drie officiële talen zou worden.

Uiteindelijk heeft Nederland als eerste zijn talenrecht opgegeven (gevolgd door Italië). Deze doorbraak heeft er mede toe bijgedragen dat Bob van Benthem de eerste President van het Europees Octrooibureau werd.

Teneinde landen die niet meteen in Duits, Engels of Frans kunnen indienen (vaak door nationale taaleisen) tegemoet te komen, is indertijd een kortingsregeling ingesteld met name als compensatie voor de extra vertaalkosten. Deze regeling wordt nu afgeschaft ondanks protesten in de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (Finland, Italië, Nederland, San Marino, Poland, Turkije en Zwitserland stemden tegen).

Per 1 April 2104 wordt de huidige talenkorting in Regel 6(3) EOV vervangen door een korting voor het midden en klein bedrijf, zelfstandige uitvinders en non-profit organisaties, universiteiten en publieke onderzoeksinstellingen. Verder wordt de korting beperkt tot de indieningstaks ('filing fee') en de taks voor het onderzoek ('examination fee'). Volgens Artikel 14(1) van het Taksenreglement bedraagt de korting 30%.

Cees Mulder

IEF 13421

Prejudiciële vragen over een gewijzigd basisoctrooi voor een ABC

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 31 oktober 2013, IEF 13421, zaak C-568/13 (Actavis Group et Actavis) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing High Court of Justice (Chancery Division) (Verenigd Koninkrijk)
Octrooi. Aanvullend Beschermingscertificaat. Verweerster Boehringer Ingelheim Pharma GmbH & Co is eigenaar en houder van twee ABCs voor Telmisartan. Het gaat om het ABC waarvan de productomschrijving luidt: ‘Telmisartan, eventueel in de vorm van farmaceutisch aanvaardbare zouten, en hydrochlorothiazide’. De kwestie is of het ABC ook voor de laatstgenoemde samenstelling geldig is. Voor beide ABCs heeft verweerster het Europese octrooi, afgegeven in het VK, als basis ingeroepen. De aanvraag dateert van 1992, de toekenning door het VK Patentbureau van 1998.

In 2003 vraagt verweerster, nadat zij een ABC heeft aangevraagd voor de samenstelling, om wijziging van het octrooi door invoeging van een nieuwe conclusie (zie punt 7 van de verwijzingsbeschikking). Dit gewijzigde octrooi is op 30 januari 2012 verlopen. De aanvragen ABC dateren van december 1998 (verstreken op 10 december 2013) en het litigieuze ABC, aangevraagd september 2002, geldig tot januari 2017. Verzoeksters starten een procedure stellende dat de octrooihouder ter ondersteuning van zijn ABC-aanvraag geen gewijzigd octrooi als het ‘van kracht zijnd basisoctrooi’ kan aanvoeren.

Volgens de verwijzende Engelse rechter vloeit uit Vo. 469/2009 voort dat het product waarvoor de ABC-aanvraag is ingediend door een van kracht zijnd basisoctrooi moet worden beschermd ‘op de datum van die aanvraag’. Zie ook het HvJEU in de zaak C-322/10 Medeva. Het Patentbureau had de aanvraag voor een ABC in zijn ogen dan ook moeten weigeren.

De verwijzende rechter meent dat Vo. 469/2009 eraan in de weg staat dat de octrooihouder op de wijze als in deze zaak een ABC voor het samengestelde product verkrijgt.

Vragen van de verwijzende rechter
1 a) Indien een octrooi bij de afgifte ervan geen conclusie bevat waarin de twee samengestelde werkzame stoffen expliciet zijn vermeld, maar het octrooi nadien kan worden gewijzigd teneinde een dergelijke conclusie erin op te nemen, kan dit octrooi dan – of die wijziging nu is verricht of niet – overeenkomstig artikel 3, sub a, van verordening (EG) nr. 469/2009 (hierna: „verordening nr. 469/2009”) als „een van kracht zijnd basisoctrooi” worden aangevoerd voor een product dat deze samengestelde werkzame stoffen bevat?
b) Kan een octrooi dat na de afgifte ervan en ofwel (i) vóórdat en / of (ii) nádat het aanvullende beschermingscertificaat (hierna: „ABC”) is verleend, is gewijzigd, als „een van kracht zijnd basisoctrooi” worden aangevoerd ter vervulling van de voorwaarde van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009?
c) Indien een belanghebbende een ABC-aanvraag indient voor een product dat uit de werkzame stoffen A en B bestaat in omstandigheden waarin:
(i) het van kracht zijnde basisoctrooi, te weten een Europees octrooi (Verenigd Koninkrijk) [hierna: „(basis)octrooi”], ná de datum van de ABC-aanvraag maar vóór de afgifte daarvan, aldus is gewijzigd dat het ook een conclusie bevat waarin de stoffen A en B expliciet worden genoemd, en
(ii) deze wijziging volgens het nationale recht wordt geacht steeds van toepassing te zijn geweest vanaf de afgifte van het octrooi, kan de aanvrager van het ABC dit octrooi dan in zijn gewijzigde vorm aanvoeren ter vervulling van de voorwaarde van artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009?
2 Om te bepalen of de voorwaarden van artikel 3 vervuld zijn op de datum van de indiening van de ABC-aanvraag voor een product dat uit een samenstelling van de werkzame stoffen A en B bestaat, wanneer (i) in het van kracht zijnde basisoctrooi een conclusie is opgenomen betreffende een product dat de werkzame stof A bevat alsook een aanvullende conclusie betreffende een product dat een samenstelling van de werkzame stoffen A en B bevat en (ii) er reeds een ABC bestaat voor een product dat de werkzame stof A bevat („product X”), dient daarvoor dan te worden nagegaan of de samenstelling van de werkzame stoffen A en B als een ontdekking kan worden beschouwd die een onderscheiden en afzonderlijke uitvinding vormt ten opzichte van die van A alleen?
3. Wanneer een van kracht zijnd basisoctrooi overeenkomstig artikel 3, sub a, strekt tot „bescherming” van:
a) een product dat de werkzame stof A bevat („product X”), en
b) een product dat een samenstelling van de werkzame stof A en de werkzame stof B bevat („product Y”), en indien:
c) een vergunning voor het in de handel brengen van product X als geneesmiddel is afgegeven;
d) een ABC voor product X is verleend, en
e) vervolgens een afzonderlijke vergunning voor het in de handel brengen van product Y is afgegeven,
staat verordening nr. 469/2009, inzonderheid de artikelen 3, sub c en d, en/of 13, lid 1, ervan, dan aan in de weg dat aan de houder van het octrooi een ABC voor product Y wordt afgegeven? Subsidiair, indien een ABC voor product Y kan worden verleend, dient de duur daarvan dan te worden beoordeeld op basis van de vergunning die voor product X is afgegeven of op basis van de vergunning die voor product Y is afgegeven?
4. Indien vraag 1, sub a, ontkennend wordt beantwoord, vraag l, sub b-i bevestigend wordt beantwoord en vraag l, sub b-ii ontkennend wordt beantwoord, is dan in omstandigheden waarin:
i) volgens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 469/2009 een ABC voor een product wordt aangevraagd binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop voor dit product de in artikel 3, sub b, vermelde vergunning voor het in de handel brengen als geneesmiddel is verkregen overeenkomstig richtlijn 2001/83/EG of richtlijn 2001/82/EG;
ii) de bevoegde dienst voor de industriële eigendom na de indiening van de ABC-aanvraag wijst op een eventueel beletsel tegen de afgifte van het ABC krachtens artikel 3, sub a, van verordening nr. 469/2009;
iii) vervolgens, teneinde dit mogelijke door de bevoegde dienst voor de  industriële eigendom gemaakte bezwaar weg te werken, een aanvraag wordt ingediend tot wijziging van het van kracht zijnde basisoctrooi waarop de aanvrager van het ABC zich beroept, welke aanvraag wordt toegewezen;
iv) het betrokken van kracht zijnde basisoctrooi, na aldus te zijn gewijzigd, aan artikel 3, sub a, voldoet;
verzet verordening nr. 469/2009 er zich dan tegen dat de bevoegde dienst voor de industriële eigendom nationale procedurele bepalingen toepast met het oog op (a) de opschorting van de ABC-aanvraag teneinde de aanvrager van het ABC in staat te stellen, te verzoeken om wijziging van het basisoctrooi en (b) de hervatting van de behandeling van deze aanvraag op een later tijdstip, met name zodra de wijziging is toegestaan, welke hervatting geschiedt:
- ná het verstrijken van zes maanden vanaf de datum waarop een geldige vergunning voor het in de handel brengen van dat product als geneesmiddel is afgegeven, doch - binnen zes maanden vanaf de datum waarop de aanvraag tot wijziging van het kracht zijnde basisoctrooi is toegewezen?

IEF 13417

Verwisselbare tonercartridges maken octrooiinbreuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 januari 2014, KG ZA 13-1344 (Samsung tegen Maxperian)
Vzr. Rechtbank Den Haag 9 januari 2014, KG ZA 13-1343 (Samsung tegen Digital Revolution)
Mondelinge behandeling van de onderhavige zaken, tegelijk met reeds besproken IEF 13407. Octrooirecht. Reclamerecht. Modellenrecht. Samsung heeft twee gemeenschapsmodellen geregistreerd voor haar cartridges en is houdster van EP 1 975 744 en EP 2 357 537(developing unit and image forming apparatus having the same).

De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak vond plaats gelijktijdig met de behandeling van twee andere door Samsung geïnitieerde procedures tegen PrintAbout B.V. (...) respectievelijk Digital Revolution B.V. (...). Deze vennootschappen zijn, net als Maxperian, aanbieders van verwisselbare tonercartridges voor laserprinters. In de drie zaken zijn in belangrijke mate dezelfde onderwerpen aan de orde gekomen. De raadslieden van de gedaagden in de verschillende zaken (...) hebben verwezen naar elkaars pleidooien.

Lees ook IEF 13407

IEF 13407

Octrooiinbreuk door compatibel huismerk cartridge

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 januari 2014, KG ZA 13-1342 (Samsung tegen PrintAbout)
Uitspraak ingezonden door Charlotte de Boer, Wim Maas en Carreen Shannon, Deterink.
Octrooirecht. Reclamerecht. Modellenrecht. Samsung heeft twee gemeenschapsmodellen geregistreerd voor haar cartridges en is houdster van EP 1 975 744 en EP 2 357 537(developing unit and image forming apparatus having the same). PrintAbout exploiteert een bereikbare webwinkel en verkoopt onder haar "huismerk" een met Samsungs printers compatibele cartridges. Samsung vordert een bevel staken van ongeoorloofde vergelijkende reclame, recall en legt aan haar vorderingen de onthoudingsverklaring ten grondslag.

Procesrecht. Er is geen spoedeisend belang uit de inbreuk op de Gemeenschapsmodelrechten en de gesteld onrechtmatige vergelijkende reclame nu vanaf begin 2012 Samsung al op de hoogte is. Gedurende lange periode is er geen voorlopige maatregel nodig geweest, niet valt in te zien waarom dat wel is ten gevolge van verlening van het jongste octrooi. Dit is anders voor de gestelde octrooi-inbreuken. Er is een serieuze kans dat de bodemrechter of oppositieafdeling conclusie 1, 2 en 12 van EP 744 niet nieuw acht.

Het betoog dat EP 537 niet nawerkbaar zou zijn, omdat er pas in onderconclusie 3 een afvaltonertransportorgaan wordt geopenbaard, wordt niet gevolgd. Het gaat er immers om dat de uitvinding nawerkbaar is beschreven. Dat EP 537 niet inventief is, omdat het lekkageprobleem zich in de praktijk niet voordoet, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het betoog dat een niet-bestaand probleem wordt geadresseerd, slaagt niet. PrintAbout heeft inbreuk gemaakt op het octrooi en dient opgave te doen van de leveranciers van de producten.

4.16 Het betoog van Samsung dat de gemiddelde vakman zou inzien dat conclusie 3 onjuist is geredigeerd, moet naar voorlopig oordeel worden verworpen. Weliswaar beschrijft en toont het octrooischrift van EP 744 cartridges waarin de steunuitsteeksels en uitsteekselopnemers zijn aangebracht aan de (...) behuizing, maar daaruit kan de vakman niet zonder meer afleiden dat die plaatsing de juiste is en de in de conclusie voorgeschreven plaatsing de vergissing. (...)

4.34. PrintAbout heef ten slotte gesteld dat Samsung misbruik van recht maakt door EP 537 in te roepen, nu dit octrooi ziet op een uitvinding die een niet-bestaand probleem adresseert. Het is Samsung volgens PrintAbout louter te doen om op oneigenlijke wijze concurrenten van de markt voor toner cartridges te kunnen weren. Dit doet Samsung door een technische werking toe te schrijven aan een uitsparing die slechts dient om te voorkomen dat anders gevormde cartridges in haar printers passen, aldus PrintAbout. In de opening van de printer waarin de cartridge moet worden geplaatst, bevindt zich namelijk een uitsteeksel.

4.35 Dit betoog van PrintAbout slaagt niet. In het voorgaande is de stelling dat het in EP 537 beschreven probleem zich niet voordoet, reeds verworpen. Daar komt bij dat Samsung heeft bestreden dat toepassing van de uitvinding noodzakelijk is om een cartridge in haar printer te laten passen. Zij heeft er in dat verband op gewezen dat cartridges met een uitsparing in een andere dan de geclaimde vorm in haar ML- en SCX-printers passen. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat de geclaimde uitsparing uitsluitend noodzakelijk is voor compatibiliteit.

 

IEF 13399

Algemeen inbreukverbod omdat Samsung voortdurende nieuwe smartphones op de markt brengt

Hof Den Haag 31 december 2013, zaaknr. 200.096.074/01 (Apple tegen Samsung)
Uitspraak ingezonden door Rutger Kleemans en Arvid van Oorschot, Freshfields Bruckhaus Deringer.
Tussenarrest inzake Apple-Samsung. Hoger beroep na kort geding [IEF 10106], waarin inbreukverboden uitsluitend op grond van octrooi EP 868 van Apple zijn toegewezen jegens enkele smartphone modellen van Samsung.

Het staat niet onbetwist vast dat de verkoop van de Samsung Galaxy Ace Plus is gestaakt. Het ontbreken van spoedeisend belang ten tijde van het arrest van het hof doet er niet aan af dat partijen nog wel belang kunnen hebben bij een oordeel of het vonnis van de voorzieningenrechter juist was gewezen.

Het hof dient in beginsel zijn arrest af te stemmen op het bodemvonnis. De door Samsung aangevoerde verweren kunnen niet slagen, nu niet aannemelijk is geworden dat in dit geval, tot executiegeschillen leidende, onduidelijkheid bestaat over de door het hof in het voetspoor van de bodemrechter aangenomen beschermingsomvang van EP 868 en Apple een zwaarder wegend belang heeft bij een algemeen verbod aangezien Samsung voortdurende nieuwe smartphones op de markt brengt. Een algemeen inbreukverbod voor komt voor toewijzing in aanmerking.

20. Het hof, dat als rechter in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient in beginsel zijn arrest af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn gesteld, tot een andere beslissing zou zijn gekomen. (vergelijk HR 19 mei 2000, LJN AA5870, NJ 2001, 407 en 7 januari 2011, LJN BP0015, NJ 2011, 304). Apple noch Samsung heeft gesteld dat sprake is van een misslag of zodanige omstandigheden. Bij haar akte producties en eiswijziging heeft Apple zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.