Alle rechtspraak  

IEF 9133

Het verval is niet geheeld

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2010, zaaknr. 105.003.741/01, Prodalimento tegen Khalaf Stores en 105.003.742/01, Betinjaneh tegen Khalaf Stores / Koninkrijk Jordanië (met dank aan Pim Jansen en Gertjan Kuipers, De Brauw Blackstone Westbroek)

Merkenrecht. Auteursrecht. Gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk. Eindarrest na Gerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, IEF 8297

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna (“onze melk”), Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

In het onderhavige eindarrest oordeelt het hof dat Betinjaneh er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat hij het merk met toestemming van Prodalimento in de Benelux in de relevante periode heeft gebruikt. Het verval is derhalve niet geheeld en de merken vervallen wegens non-usus. Het beroep op auteursrechten op de verpakking/het Arabische logo worden eveneens afgewezen: “Zij [Khalaf] heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen.”

18. (…) Het hof heeft overwogen dat de Nederlandse rechter in casu weliswaar grensoverschrijdende bevoegdheid heeft om over de inbreukvordering te oordelen (nu het beroep op onbevoegdheid te laat is gedaan), maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, de aard van de verplichting - namelijk de verplichting van een Syriër om zich buiten Nederland te onthouden van een inbreuk op de auteursrechten van een Jordaniër - meebrengt dat op basis van artikel 3:296 BW niet een veroordeling tot naleving van die verplichting buiten Nederland kan worden uitgesproken. Dit alles leidt ertoe dat de op auteursrecht gebaseerde vordering van Khalaf slechts voor zover het gaat om een inbreuk in Nederland voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen.

19. Betinjaneh heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep onbetwist gesteld dat hij thans geen gebruik meer maakt van de verpakking, maar nog wel van het Arabisch logo in combinatie met het woord HALIBNA. Het hof heeft in zijn tussenarrest beslist dat het woord HALIBNA in Latijns schrift niet voor auteurrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Niet gesteld of gebleken is Betinjaneh het Arabisch logo anders heeft (gebruikt) of dreigt te gebruiken dan voor de handel in melkpoeder, derhalve in het economische verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren als die waarvoor de merken van Khalaf zijn ingeschreven (Melk en melkprodukten; melkpoeder). Nu het door Khalaf in reconventie gevorderde merkinbreukverbod in zaak B voor de Benelux is toegewezen, is het litigieuze gebruik van het Arabisch logo in de Benelux reeds verboden op grond van de merkrechten van Khalaf. Van het gedeponeerde beeldmerk (de verpakking) is immers het Arabisch logo het dominerende en onderscheidende bestanddeel. In zijn tussenarrest heeft het hof reeds overwogen van oordeel te zijn dat Khalaf onder die omstandigheden geen belang meer heeft bij het gevorderde verbod om inbreuk te maken op zijn vermeende auteursrechten. In hun antwoordmemorie na enquête tevens akte houdende producties hebben Khalaf c.s (in punt 109) gesteld dat Khalaf belang houdt bij haar auteursrechtelijke vordering, omdat: "het voorwerp daarvan niet identiek is aan de ingeroepen merken. Niet uit te sluiten valt immers dat Betinjaneh de merkrechten van Khalaf zou weten te omzeilen, maar desalniettemin nog immer inbreuk zal maken op de auteursrechten". Strikt genomen is het juist dat het voorwerp van het auteursrecht niet identiek is aan dat van het merkrecht, maar dat doet er niet aan af dat het hof in dit geval geen concreet belang ziet. Nu het hof reeds in zijn tussenarrest had aangegeven van oordeel te zijn dat Khalaf in de onderhavige situatie geen belang meer had bij toewijzing van het door haar gevorderde verbod om inbreuk op haar auteursrechten te maken, had het op de weg van Khalaf gelegen dit concreet aan te geven. Dat heeft zij nagelaten. Zij heeft niet aangegeven dat van het aangevallen teken gebruik dreigt te worden gemaakt of zou kunnen worden gemaakt, dat wel onder een verbod tot auteursrecht inbreuk, maar niet onder een verbod tot merkinbreuk zou vallen. Het hof gaat dan ook aan de stelling van Khalaf dat zij nog wel belang heeft bij toewijzing als onvoldoende onderbouwd voorbij.

20. Het hof is derhalve van oordeel dat de op auteursrecht gebaseerde vorderingen (sub iv), voor zover het hof tot kennisneming daarvan bevoegd is, dienen (zij het op andere gronden dan door de rechtbank) te worden afgewezen. Ook in zoverre zal het hof het bestreden vonnis (in zaak B), voor zover in reconventie gewezen bekrachtigen.

Lees het arrest hier.

IEF 9132

Niet recht, maar licht gebogen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 5 oktober 2010, zaaknr. 105.006.685/01, Stokke AS c.s. tegen Fikszo B.V. c.s.  (met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Henriëtte van Helden en Simone Kooij, De Brauw Blackstone Westbroek en Olaf van Haperen, Lawton Advocaten)

Auteursrecht. Tripp Trapp zaak. Eindarrest na tussenvonnis Gerechtshof ’s-Gravenhage, 30 juni 2009, IEF 8029. Wel inbreuk d.m.v. Bambino-kinderstoel, maar niet door de  kinderstoelen Thomas en Yasmine, nu in deze laatste stoelen de twee in het tussenvonnis geformuleerde auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet zijn terug te vinden. Inbreukverbod Bambino is beperkt tot Nederland en  bevel tot afgifte inbreukmakende producten kan zich dus niet buiten Nederland uitstrekken. (Klik op afbeelding voor vergroting)
 
9. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 30 juni 2009 overwogen dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijk beschermde trekken heeft: de schuine staanders waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt en de L-vorm van de staanders en de liggers (rov. 13 jo rov. 9 en 10). De eerstgenoemde trek geeft de Tripp Trapp een strak, geometrisch uiterlijk rov. 9), terwijl door de laatstgenoemde trek het 'zwevende' effect ontstaat (rov. 10). De Tripp Trapp ziet er als volgt uit: Het hof heeft voorts overwogen dat in een geval als het onderhavige, waarin in een werk twee auteursrechtelijk beschermde trekken kunnen worden onderscheiden, terwijl voorts moeten worden uitgegaan van een ruime beschermingsomvang, niet kan worden aanvaard dat het overnemen van slechts één van die trekken zou meebrengen dat van auteursrechtinbreuk geen sprake kan zijn (mv. 16). In het licht hiervan zal het hof onderzoeken of de Yasmine en de Thomas inbreuk maken op het auteursrecht op de Tripp Trapp.

Yasmine: 11. Het hof is van oordeel dat de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet in de Yasmine zijn terug te vinden, althans niet in zodanige mate dat de totaalindrukken van beide kinderstoelen overeenkomen. Hoewel ook bij de Yasmine alle elementen van de stoel zijn verwerkt in de schuin naar achter hellende staanders, zijn - anders dan bij de Tripp Trapp - deze staanders niet recht maar licht gebogen, hetgeen het uiterlijk van de Yasmine minder strak maakt. De tweede auteursrechtelijk beschermde trek is geheel niet terug te vinden. De naar achter hellende staanders van de Yasmine rusten immers niet op horizontale liggers, maar op schuin naar voren hellende staanders, zodat bij de Yasmine de L-vorm van de staanders en de liggers geheel ontbreekt. Daardoor verschillen de totaalindrukken die de Tripp Trapp en de Yasmine maken zodanig dat de Yasmine als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

Thomas: 13. Naar het oordeel van het hof zijn ook in de Thomas de auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp niet zodanig aanwezig dat de totaalindrukken van beide stoelen overeenkomen. Daarbij is van belang dat, anders dan bij de Bambino, geen van de twee auteursrechtelijk beschermde trekken van de Tripp Trapp volledig is overgenomen in de Thomas. Ook als aangenomen moet worden dat alle elementen van de kinderstoel in de schuine staanders zijn verwerkt - strikt genomen geldt dat alleen voor de zitting en de voetenplank; de rugleuning is alleen tussen de achterste latten aangebracht en de veiligheidsbeugel alleen tussen de voorste latten - bestaan de staanders van de Thomas uit twee, in lengte verschillende, latten die tezamen, inclusief tussenruimte, breder zijn dan de staanders van de Tripp Trapp. Door de tussenruimte tussen de latten zijn bovendien de rugleuning, de zitting en de voetenplank tussen de latten door zichtbaar en kan niet worden gezegd dat deze elementen zodanig in de schuine staanders zijn verwerkt dat zij van opzij bezien wegvallen tegen de achterwaarts hellende staanders. Een en ander heeft tot gevolg dat de Thomas, van opzij bezien, aanmerkelijk minder strak oogt dan de Tripp Trapp en dat zijn uiterlijk niet als 'geometrisch' kan worden aangemerkt. Ook de tweede auteursrechtelijk beschermde trek van de Tripp Trapp is slechts gedeeltelijk terug te vinden in de Thomas. De L-vorm van de staanders en de liggers van de Tripp Trapp is als zodanig niet aanwezig, al kan in het zijaanzicht van de Thomas wel een in L worden gezien als de twee latten van de schuine staanders als geheel worden beschouwd en het gedeelte van de liggers dat zich bevindt vóór de verbinding met de staanders wordt weggedacht. Daar komt echter bij dat de hoek die de staanders en de liggers van de Thomas met elkaar maken groter is dan de hoek die de staanders en de liggers van de Tripp Trapp met elkaar maken. Daardoor wordt wel enig 'zwevend' effect verkregen, maar veel minder dan bij de Tripp Trapp. Een en ander leidt ertoe dat de totaalindrukken die beide kinderstoelen maken zodanig van elkaar verschillen dat de Thomas als een nieuw en oorspronkelijk werk kan worden aangemerkt.

(...) Het hof  vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis (...), en, opnieuw rechtdoende:

(…) verklaart voor recht dat door het verveelvoudigen en/of openbaar maken door Fikszo
C.S. van de kinderstoel Bambino in Nederland, bijvoorbeeld door vervaardiging,
verhandeling of het ten verkoop aanbieden van deze stoel, inbreuk gemaakt op de
auteursrechten op de Tripp Trapp-stoel (…) verklaart voor recht dat de stoelen Thomas en Yasmine (…) geen inbreuk maken op det auteursrechten van Stokke c.s.

Lees het arrest hier.

IEF 9126

De slank vormgegeven rug

Rechtbank Arnhem, 29 september 2010, HA ZA 09-1889, Rolf Benz AG & Co.KG tegen Zijlstra B.V. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten en Thomas Berendsen, Banning).

Modellenrecht. Auteursrecht. Meubels. Gedaagde maakt met de stoel ‘Zijlstra 3621’ inbreuk op het modelrecht (“hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is”) en het auteursrecht (“het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten”) op de designklassieker ‘Rolf Benz 7400’. Geen slaafse nabootsing (“verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd”).

Modellenrecht: 4.12. (…)  Bij de beoordeling of de stoel van Zijlstra inbreuk maakt op het modelrecht van Rolf Benz dient het volgende voorop te staan. Artikel 3.16 lid I BVE geeft de houder van een tekening of model het recht om op grond van zijn uitsluitend recht zich te verzetten tegen het gebruik van een voortbrengsel waarin de tekening of het model is verwerkt of waarop de tekening of het model is toegepast en dat hetzelfde uiterlijk vertoont als de gedeponeerde tekening of het gedeponeerde model, dan wel dat bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekt, rekening houdend met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van de tekening of het model.
Hoewel vooralsnog de precieze invulling van dit inbreukcriterium onduidelijk is, is wel duidelijk dat bij de beoordeling of sprake is van een inbreuk door de rechtbank gelet moet worden op de totaalindruk.

4.13. (…) Ten aanzien van de geïnformeerde gebruiker geldt dat deze geen deskundige bij uitstek hoeft te zijn maar wel enige kennis van de markt van dergelijke stoelen heeft.

4.16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door Zijlstra aangevoerde verschillen van ondergeschikte aard die er niet toe leiden dat haar stoel een andere algemene indruk wekt dan de ROLF BENZ 7400. Immers de door Zijlstra aangevoerde verschillen zijn alleen duidelijk en waarneembaar als de stoelen naast elkaar worden geplaatst en van de zijkant worden bekeken. Dat de zitting van de ROLF BENZ 700 los zit van de rugleuning is met name in zijaanzicht zichtbaar. doch zulks slechts bij nauwkeurige observatie, terwijl dit ten dele een technische functie betreft, zoals in 4.7. reeds is vastgesteld. Mogelijk biedt dit een beter zitcomfort, maar voor de algemene visuele indruk is dit van ondergeschikte betekenis. Van de voor- en achterzijde bezien vertonen de stoelen nagenoeg hetzelfde uiterlijk en wekken zij eenzelfde algemene indruk

Auteursrecht: 4.21. Tenslotte stelt Zijlstra dat de totaalindruk van beide stoelen dusdanig verschillend is dat er geen sprake is van enige auteursrechtelijke inbreuk. Zijlstra heeft deze stelling nader onderbouwd door te wijzen op de verschillen tussen de ROLF BENZ 7400 en haar eigen stoel, meer in het bijzonder de verschillen in de naden qua vorm, aanbrenging en/of positionering en de afstand tussen zitkussen en rugleuning, die niet met elkaar verbonden zijn.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij ten aanzien van het modelrecht heeft overwogen, waaraan de rechtbank voor de inbreuk op het auteursrecht toevoegt, dat het hier niet zozeer gaat om de totaalindruk als zodanig, noch om de stijl, maar om de overeenstemmende kenmerkende aspecten daarvan, in het bijzonder (i) de slank vormgegeven rug, die zonder overgang in een kenmerkende boog naar achter loopt tot vlak boven de grond, (ii) de niet op de modeldepotfoto's maar wel bij de stoelen zelf zichtbare bijzondere en opvallende positionering van de naden, (iii) de onder verstek gelaste buizen van het sledeframe, met name ook aan de achterzijde, hetgeen afwijkt van wat in de markt gebruikelijk is en ook (iv) de spanning tussen het relatief massief ogende zitkussen en de dunne rugleuning. Het samenstel van deze oorspronkelijke aspecten leent zich voor auteursrechtelijke bescherming.
De geringe verschillen op deze onderdelen bij de Zijlstra 3621 maken van deze stoel ten opzichte van de ROLF BENZ 7400 geen nieuw, oorspronkelijk werk. Mitsdien is de door Zijlstra verhandelde stoel te beschouwen als een ongeoorloofde verveelvoudiging van de ROLF BENZ 7400 in de zin van artikel 13 van de Auteurswet. Het vervaardigen, aanbieden, verkopen of anderszins verhandelen van de stoel van Zijlstra vormt een inbreuk op de auteursrechten van Rolf Benz.

Slaafse nabootsing: 4.23. Bij de beoordeling of sprake is van slaafse nabootsing stelt de rechtbank voorop dat Zijlstra ter comparitie onweersproken heeft verklaard dat de stoel, de Zijlstra 3621 in China wordt gemaakt en dat Zijlstra niet zelf opdracht heeft gegeven tot het maken van deze stoel. Zijlstra koopt de stoel slechts en verhandelt deze in Nederland net zoals andere importeurs dit ook doen in verschillende landen. Voorts constateert de rechtbank dat deze stoel op details afwijkt van de ROLF BENZ 7400, in het bijzonder bij de maatvoering, terwijl bij de Zijlstra 3621 de zitting verbonden is met de rugleuning waar deze bij de ROLF BEN2 7400 juist gescheiden zijn, hetgeen zeer kenmerkend is en mede bepalend voor het zitcomfort. Ook is de Zijlstra 3621 bestemd voor een heel ander, veel goedkoper, marktsegment. De Zijlstra 3621 wordt in andersoortige winkels verkocht voor een fractie van de adviesprijs van de ROLF BENZ 7400. in dit licht is de rechtbank van oordeel dat Rolf Benz haar stelling dat sprake is van slaafse nabootsing en verwarringsgevaar onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank deze grondslag verwerpt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9124

Maar dat is nog geen verwarring

Gerechtshof Arnhem, 28 september 2010, zaaknr. 200.053.992, Deltex B.V. tegen Jade B.V. (met dank aan Maarten Rijks & Wim Maas, Banning

Slaafse nabootsing. Merkenrecht. Auteursrecht. Kort geding over de vraag of Jade, de producent van de Silvana Support hoofdkussens kan optreden tegen de door Deltex op de markt gebrachte Cinderella Orthoflex hoofdkussens. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Vzr. Almelo, 4 december 2009, IEF 8404) en wijst alle vorderingen van Jade af.

Geen auteursrechtelijke bescherming, kussen en elementen zijn niet oorspronkelijk, functioneel bepaald of (zo) banaal en triviaal. Geen (vorm)merkenrechtelijk verwarringsgevaar. Geen (eerder toegewezen door de rechtbank) slaafse nabootsing. Associatiegevaar is onvoldoende: “De door Deltex gevolgde wijze van aanhaken valt binnen de grenzen van de concurrentievrijheid en levert dus ook overigens geen onrechtmatig handelen jegens Jade op.”

Auteursrecht: 4.2 Evenals de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat aan de afzonderlijke elementen waaruit de Silvana Support is opgebouwd geen auteursrechtelijke bescherming toekomt waarmee tegen het Orthoflex kussen van Deltex kan worden opgetreden. Zo is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat het concept van een kussen met nekrol een vondst van Jade is geweest mede in aanmerking genomen dat Deltex gemotiveerd heeft aangevoerd dat een zodanig kussen in 1984 reeds op de markt was in de vorm van The Pillow van de firma Meijers. Hetzelfde geldt voor de drie gezichtjes op het kussen, nog daargelaten dat Deltex deze niet op inbreukmakende wijze heeft gekopieerd. Evenmin kan in dit kort geding worden aangenomen dat de door Jade gekozen vorm van het kussen, in het bijzonder het in drie segmenten verdeelde bovenvlak, op een creatieve keuze van de maker berust en dus niet (louter) functioneel is bepaald. Ten aanzien van de overige door Jade genoemde elementen - de bies, het label, de twee ingestikte hoeken aan de onderzijde en de punten aan de bovenzijde - heeft Jade evenmin voldoende aannemelijk gemaakt dat deze oorspronkelijk zijn; daarenboven acht het hof de gekozen vormen van de bies, de boeken en punten zo banaal of triviaal dat een persoonlijk stempel van de maker ontbreekt omdat achter deze vormen, voorzover deze niet volledig voorvloeien uil de gekozen functie, geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen.

4.3 Denkbaar is wel, en daarop heeft Jade in hoger beroep de nadruk gelegd, dat de combinatie van voornoemde elementen een auteursrechtelijk beschermd werk vormen. In dat geval gaat het echter om een zo specifieke combinatie van elementen, en is dientengevolge de omvang van de auteursrechtelijke bescherming zodanig beperkt, dat van een inbreuk door Deltex geen sprake is. (…)

Merkenrecht: 4.4 Als tweede grondslag voert Jade aan dat Deltex inbreuk maakt op haar merkrechten, waartoe zij zich heeft beroepen op het (…) Benelux vormmerk alsmede de (…) beeldmerkregistratie voor de drie gezichten (…). Ook deze grondslag acht het hof ondeugdelijk. Voorzover al kan worden gezegd dat de door Jade geregistreerde vorm geschikt is om haar kussens van die van andere producenten op deze markt te onderscheiden, is van merkinbreuk geen sprake omdat de vorm van het kussen van Deltex zodanig afwijkt dat geen verwarringsgevaar valt te duchten. Het kussen van Deltex heeft immers een ronde uitsparing aan de bovenzijde, waar de bovenzijde van de Silvana Support (nagenoeg) recht is. Ten aanzien van het door Jade geclaimde beeldmerk moet worden geconstateerd dat de drie liggende figuurtjes die Deltex gebruikt zodanig afwijken van de door Jade geregistreerde gezichtjes dat bepaald niet aannemelijk is dat bij de consument de indruk wordt gewekt dat beide kussens van dezelfde producent afkomstig zijn. Ook grief 2 in het incidenteel appel Leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.

Slaafse nabootsing: 4.5 Ten aanzien van de slaafse nabootsing, de grondslag waarop de voorzieningenrechter de vorderingen heeft toegewezen, oordeelt het hof als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat het Silvana Support kussen, met zijn vormgeving (combinatie van vorm, gezichtjes en kleuren), merknaam, historie en marktaandeel een eigen positie op de markt inneemt. Voorts valt, de mate van gelijkenis van beide kussens in aanmerking nemend, bepaald niet uit te sluiten dat Deltex bij het vormgeven van haar Orthoflex kussenlijn heeft gedacht aan de Silvana Support kussens van Jade, mogelijk ook met het oogmerk om bij de consument een associatie op te wekken met voornoemde kussens die al geruime tijd met succes op de markt worden gebracht. Deze gelijkenis in afzonderlijke elementen en in totaalindruk neemt echter niet weg dat de kussens zodanige verschillen vertonen dat het hof voorshands van oordeel is dat van een reëel verwarringsgevaar geen sprake is. Zoals eerder overwogen, is een in het oog springend verschil tussen beide kussens de nekuitsparing in de bovenzijde van het kussen van Deltex. Voorts is het gebruik van drie figuurtjes op het kussen om de juiste slaaphouding aan te geven wellicht door Deltex ontleend aan de Silvana Support, maar vervolgens wordt met de vormgeving van die figuurtjes bij de Orthoflex weer de nodige afstand genomen. Daarbij komt dat zowel de kussens als de verpakking door Deltex is voorzien van de zeer sterk afwijkende naam Orthoflex en dat op de bies en de verpakking tevens het merk Cinderella staat vermeld, dat - naar Jade niet dan wel onvoldoende heeft bestreden - een gevestigde en bij de relevante consument bekende merknaam is. Met dit alles is naar ’s hofs voorlopig oordeel niet, althans onvoldoende, aannemelijk dat een consument de significant lager geprijsde Orthoflex van Deltex zal aanzien voor een Silvana Support van Jade. Mogelijk denkt hij, "echte slaapkenner" of niet, meteen aan de Silvana Support serie van Jade (zoals in productie 31 bij inleidende dagvaarding wordt aangenomen) wanneer hij de Orthoflex onder ogen of in handen krijgt, maar dat is nog geen verwarring waartegen via het leerstuk van de slaafse nabootsing kan worden opgetreden. De door Deltex gevolgde wijze van aanhaken valt binnen de grenzen van de concurrentievrijheid en levert dus ook overigens geen onrechtmatig handelen jegens Jade op. Dit betekent dat de eerste twee grieven (de algemene grief en grief 1) in het principaal appel slagen en dat de door Jade gevorderde voorzieningen alsnog zullen worden afgewezen.

4.6 Nu alle vorderingen van Jade worden afgewezen dient niet Deltex doch Jade te worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg.

Lees het arrest hier.

IEF 9121

Op het gebied van het stoomkraken

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 september 2010,  zaaknrs. 105.000.110/01 & .111/01, Mol tegen Technip Benelux  B.V. (met dank aan Olaf Trojan & Inge Bremmer, Bird & Bird).

Auteursrecht. Technip. Eerst even voor jezelf lezen: 43 pagina’s eindarrest van het Hof Den Haag in de al roemruchte zaak over het auteursrecht op een zogenoemd kinetisch schema (zie eerdere berichten vanaf IEF 4755). Over o.a. (wereldwijd) auteursrecht, ontlening en grensoverschrijdende verboden. De zaak loopt inmiddels ruim zestien jaar en de inzendende advocaat ziet graag benadrukt dat “mr Severin de Wit belangrijke fundamenten voor dit arrest heeft gelegd voordat hij de zaak in 2001 aan mij overdroeg”. Alvast enkele citaten:

(…) 3.4 Voormelde beslissing van het hof moet dan ook worden gepreciseerd in dier voege dat in de periode van eind jaren '70 tot heden in alle huidige EU-landen in ieder geval een 'gewoon' auteursrecht op een kinetisch schema als het onderhavige rustte, dat thans in alle EUlanden een 'software'-auteursrecht op Spyro bestaat, en dit in een aantal van die landen voorheen ook al vanaf enig moment na 1 980 het geval was.

(…) 3.31 De conclusie van het voorgaande is dat de bezwaren die Mol tegen het rapport van Moulijn heeft ingebracht, geen doel treffen. Het hof acht op grond van het rapport van Moulijn bewezen dat de rov. 3.8 onder a) t/m m) genoemde overeenkomsten bestaan tussen Spyro 7902 en Phenics 8008. Gelet op de aard en omvang van die overeenkomsten, en gelet op het zojuist onder 3.28 overwogene, is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies die Moulijn aan die overeenkomsten heeft verbonden, namelijk dat (zie ook rov. 3.8):
- de know-how (kinetische modellen, koolvormingsmodel, lumping procedures, integratieprocedures) die in Spyro is verwerkt, vrijwel geheel is terug te vinden in Phenics;
- aanzienlijke delen van de manuals van Spyro en Phenics nagenoeg identiek zijn geformuleerd;
- voor minstens een gedeelte van de source code geldt dat er gedetailleerde overeenstemmingen zijn die niet verklaard kunnen worden uit wat bij programmeren de gewoonte is.
Het hof neemt deze conclusies van Moulijn over.

3.32 Met onder meer woorden/zinsneden als 'opmerkelijk' (bij punt a)), 'niet te verwachten' (bij punt c)), 'het kan op vele manieren gebeuren' (bij punt f)), 'persoonlijke voorkeur' en 'het valt op' (bij punt j)) en het meermalen benadrukken van de identiciteit van formuleringen en procedures heeft Moulijn tot uitdrukking gebracht dat zijns inziens:
a) Spyro ook/juist op de punten van overeenstemming een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt;
b) het haast niet anders kan dan dat Phenics 8008 aan Spyro is ontleend. (…)

(…) 7.9 Zojuist is vastgesteld dat op dit moment in alle 52 landen en de EU auteursrecht rust op het Spyro-kinetisch schema en/of de Spyro-programmatuur. Voor volledige toewijzing van de auteursrechtelijke vorderingen van Technip vanaf 1 januari 1990 is, zo volgt uit het onder 5.5 overwogene, nodig dat dit vanaf 1 januari 1990 het geval is geweest. Voorzover in een of meer van de 52 landen Spyro pas later auteursrechtelijke bescherming is gaan genieten, zijn de vorderingen voor die landen over de daaraan voorafgaande periode niet toewijsbaar.

7.10 In hoger beroep doet zich verder de complicatie voor dat niet alleen moet worden gekeken naar de situatie op dit moment (waarop eindarrest wordt gewezen), maar ook naar die ten tijde van het eindvonnis, zoals Mol onder 27 van zijn antwoordakte na het 5' tussenarrest, zij het onder vermelding van een andere 'peildatum', tot uitdrukking heeft gebracht. Wanneer ten tijde van het eindvonnis, houdende verboden tot auteursrechtinbreuk en betrokkenheid daarbij en geboden terzake auteursrechtelijke nevenvoorzieningen, in een bepaald land nog geen auteursrecht op Spyro zou rusten, dan kan dat vonnis voor dat land niet in stand blijven. Indien daarna zo'n auteursrecht in dat land is ingevoerd, dan kunnen in hoger beroep alsnog die verboden en geboden voor dat land worden gegeven, de verboden alleen voor de toekomst, de geboden met ingang van de datum van invoering. Het belang hiervan is onder meer dat wanneer het vonnis in hoger beroep wordt vernietigd en de appelrechter vervolgens zelf een verbod en geboden oplegt, voor het verleden geen dwangsommen kunnen zijn verbeurd, hetgeen wel het geval zou zijn indien dat vonnis wordt bekrachtigd.

(…) 7.1 2 Hieronder zal het hof - op basis van de opinies en aan de hand van de zojuist geformuleerde maatstaven - vaststellen vanaf wanneer in de 52 landen auteursrecht op een kinetisch schema en/of computerprogrammatuur als het onderhavige geacht kan worden te hebben bestaan. De desbetreffende datum wordt onderstreept. Data die voor 1 januari 1990 vallen worden vanwege het in rov. 2.10 overwogene omgezet in ' l januari 1990'.

(…) 8.6 Uit het voorgaande vloeit voort dat het eindvonnis, wat punt a. van het dictum in Zaak 2 daarvan betreft, zal worden vernietigd voorzover het betrekking heeft op andere landen dan de EU-lidstaten en de 52 landen en voorzover het betrekking heeft op de A-landen. Wat de A-landen betreft is daarbij van belang dat het door de rechtbank daarvoor uitgesproken verbod niet kan worden opgevat als te zijn gegeven onder de voorwaarde dat in het desbetreffende land later alsnog auteursrecht op computerprogrammatuur en/of een kinetisch schema zal worden ingevoerd. Voor de A-landen zal in hoger beroep alsnog uitsluitend voor de toekomst een inbreukverbod worden uitgesproken.

(…) 9.3 Mol heeft er verder terecht op gewezen dat er niet zonder meer van uit kan worden gegaan dat iedere betrokkenheid van hem bij het openbaarmaken van willekeurig welk computer-simulatieprogramma op het gebied van het stoomkraken strijdig is met het auteursrecht van Technip op Spyro of anderszins onrechtmatig jegens Technip is.

9.4 Een en ander leidt tot de conclusie dat het door de rechtbank opgelegde 'betrokkenheidsverbod’ geen althans onvoldoende steun vindt in het recht. De desbetreffende beslissing van de rechtbank kan daarom niet in stand blijven. Hierbij wordt nog aangetekend dat het belang van Technip bij zo'n verbod minder groot is nu mogelijke ongeoorloofde handelingen van Mol die niet als directe auteursinbreuk zijn aan te merken, maar die daarmee wel verband houden, al snel onder het hem opgelegde/op te leggen verbod tot indirecte auteursrechtinbreuk zullen vallen.

15.1 Zeker wanneer in aanmerking wordt genomen dat Mol over een lange periode ernstige auteursinbreuk heeft gepleegd is er geen aanleiding om de gevorderde en door de rechtbank dienovereenkomstig opgelegde dwangsommen te limiteren en/of te maximeren. Onderdeel (9) van Mols grief 7 in Zaak 2, waarin limitering/maximering wordt bepleit, wordt dan ook verworpen.

19.1 Het eindvonnis in Zaak 1 zal worden bekrachtigd. Derhalve is er geen grond om het in Zaak 1 gewezen tussenvonnis te vernietigen. Het eindvonnis in Zaak 2 zal gedeeltelijk worden vernietigd en gedeeltelijk worden bekrachtigd. Het in Zaak 2 gewezen tussenvonnis zal alleen worden vernietigd voorzover de vernietigde onderdelen van het eindvonnis in die zaak daarop voortbouwen.

Lees het arrest hier of hier (rechtspraak.nl)

IEF 9120

Ontlening, dat wil zeggen overname

Esschert (boven) S&S (onderVzr. Rechtbank Groningen, 24 september 2010, KG ZA 10-321, Esschert Design B.V. tegen S&S Import en Export B.V. (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Auteursrecht. Vuurkorf. Geen inbreuk, aangezien de vuurkorf van eiser niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt: “de kenmerkende vormingselementen van de vuurkorven vloeien in overwegende mate dwingend voort uit de technische vereisten die aan vuurkorven worden gesteld.” Geen slaafse nabootsing: “(…) niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gelijkenis berust op ontlening, dat wil zeggen overname van juist het product van Esschert.” Voor een goede beoordeling van eventuele de slaafse nabootsing is een kort geding bovendien geen geschikte procedure: “Een bodemprocedure leent zich bij uitstek voor een gedegen marktonderzoek.”

Auteursrecht: 6.3. Esschert stelt dat haar vuurkorven en de verpakking oorspronkelijke elementen bevatten. De vijf losse onderdelen van de korf zijn plat op elkaar liggend verpakt in een houten krat. De platte krat is draagbaar door middel van een hengsel van dik touw. De verpakking kan als eerste 'brandhout' in de vuurkorf worden verbruikt. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent als volgt. Waar voor auteursrechtelijke bescherming als belangrijkste vereiste heeft te gelden dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter bezit en een persoonlijk stempel van de maker draagt, valt het door genoemde technische objectieve inventiviteit ingegeven model van Esschert niet onder die bescherming, nu - naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter - haar product en de verpakking ervan in onvoldoende mate onderscheidende elementen bevatten. Esscher en S&S hebben een product met vier rechte wanden en een bodemplaat op de markt gebracht. Inherent aan het gebruik van het product is dat de wanden zwart van kleur zijn en dat in de wanden ventilerende openingen worden aangebracht. Met het oog op het drukken van de transportkosten en de gebruikte constructie van plaatmateriaal is het vanzelfsprekend om door de klant te monteren onderdelen plat te verpakken. In het enkele gegeven dat het product in een (brandbaar) houten skelet is geplaatst en het geheel is voorzien met een hengsel van touw ziet de voorzieningenrechter voorshands niet een zodanige oorspronkelijkheid dat het geheel auteursrechtelijke bescherming hoort te genieten. Anders dan Esschert heeft betoogd vloeien de kenmerkende vormingselementen van de vuurkorven in overwegende mate dwingend voort uit de technische vereisten die aan vuurkorven worden gesteld. Op grond van voorgaande dient het ter zake gevorderde te worden afgewezen.

Slaafse nabootsing: 6.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ter zitting tentoongestelde en door partijen op de markt gebrachte producten naar zijn oordeel grote gelijkenis vertonen. (…)

6.5. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat bij de toepassing van dezelfde combinatie van elementen in andere vuurkorven, gegeven het Umfeld met korven in dezelfde stijl, niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gelijkenis berust op ontlening, dat wil zeggen overname van juist het product van Esschert. Om in kort geding zó ver te kunnen gaan en bovendien vast te kunnen stellen dat het gebruik van dezelfde combinatie van elementen een onrechtmatig handelen jegens S&S oplevert, zal binnen de totaalindruk van de op de markt aanwezige vuurkorven sprake moeten zijn van een substantiële gelijkenis met zoveel punten van overeenstemming en zo weinig punten van verschil, dat de korven niet meer kunnen worden aangemerkt als nieuwe, zelfstandige en oorspronkelijke werken, maar als een enkele bewerking of nabootsing in gewijzigde vorm van de korven van Esschert.

6.6. Esschert heeft haar bezwaren (mede) gericht op slaafse nabootsing van de hierboven genoemde combinatie van elementen. De voorzieningenrechter overweegt dat bij toepassing van deze combinatie van elementen in een andere vuurkorf, gegeven het Umfeld met meerdere vuurkorven in dezelfde stijl, niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gelijkenis berust op ontlening. Met S&S stelt de voorzieningenrechter - op grond van de door haar in het geding gebrachte producties - vast dat de gebezigde strakke, rechthoekige (ofwel vierkante) onopgesmukte vormgeving in de huidige markt meer voorkomt. S&S heeft een aantal afbeeldingen in het geding gebracht op grond waarvan dit (voorshands) aannemelijk is gemaakt. Daarnaast is voor het aannemen van verwarringsgevaar vereist dat de vuurkorven zich uiterlijk aanmerkelijk onderscheiden van de andere in de handel zijnde modellen, zodat deze een eigen plaats in de markt innemen. Bij de beoordeling of dat het geval is, speelt het Umfeld weer een belangrijke rol. Op dit punt acht de voorzieningenrechter zich onvoldoende voorgelicht.

6.7. Hoewel in zaken met betrekking tot het beweerdelijk slaafs nabootsen van producten de eisende partij vaak een spoedeisend belang heeft om daar door middel van een kort gedingprocedure een einde te maken en daar ook dikwijls een voorziening bij voorraad nodig is, zal de voorzieningenrechter in het onderhavige geval de gevorderde voorzieningen afwijzen omdat een zorgvuldig oordeel over de gestelde slaafse nabootsing naar het oordeel van de voorzieningenrechter een grondiger onderzoek vergt naar de rest van de markt, waarvoor in dit kort geding mede ook door de beperkte substantiëring in de dagvaarding onvoldoende mogelijkheid heeft gehad. Een bodemprocedure leent zich bij uitstek voor een gedegen marktonderzoek. De gevorderde voorzieningen zullen dus ook worden afgewezen, voor zover deze zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen, te weten slaafse nabootsing.

Lees het vonnis hier.

IEF 9119

De juridische consequenties

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 september 2010, KG ZA 10-930, Fritz Hansen A/S tegen Jetset Living c.s.

Auteursrecht. Niet weersproken inbreuk op auteursrecht meubels Arne Jacobsen en Poul Kjærholm door het aanbieden van de meubels op de website van gedaagde. Inbreukverbod, maar geen aansprakelijkheid voor blijven aanbieden namens gedaagde door aangeschreven eerdere gevolmachtigde derden. De mate van verwijtbaarheid van een inbreuk is als regel niet relevant is voor de toepassing van artikel 1019h Rv. In citaten:

4.1. Jetset [zonder advocaat – IEF] heeft niet weersproken dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Jacobsen en Kjærholm door het aanbieden op haar website van de onder 2.6 getoonde meubels aangeduid als “Swan Sofa”, “Swan Lounge Chair”, “Egg Chair”, “PK 20 Lounge Chair” en “PK 22 Lounge Chair”. Evenmin heeft zijn weersproken dat Hansen gemachtigd is om op te treden tegen die inbreuken. Daarnaast staat als onweersproken vast dat Jetset door het aanbod van de stoel aangeduid als “Egg Chair” inbreuk heeft gemaakt op het Gemeenschapsvormmerk van Hansen. Een en ander brengt mee dat de vorderingen van Hansen in hoofdzaak toewijsbaar zijn.

(…) 4.4. Om executiegeschillen te voorkomen zal in dit verband worden bepaald dat onder het bevel om het doen verveelvoudigen en openbaar maken van de meubels te staken en gestaakt te houden niet valt het namens Jetset aanbieden van de meubels door derden op basis van een volmacht die Jetset heeft gegeven, mits Jetset kan aantonen dat die volmacht voor de datum van dit vonnis is verleend en dat zij die derden heeft aangeschreven met het verzoek om het aanbieden te staken. Voor zover de derden de meubels onder die omstandigheden blijven aanbieden zou het, zoals Jetset terecht heeft aangevoerd, onredelijk zijn dat Jetset daarvoor dwangsommen verbeurt.

(…) 4.12. Het betoog van Jetset dat zij de juridische consequenties van tekening van die verklaring niet kon overzien omdat zij geen juridische kennis bezit, moet worden gepasseerd. Voor zover de nodige kennis haar daadwerkelijk ontbrak, had het op haar weg gelegen een adviseur in te schakelen om haar voor te lichten over de juridische consequenties. In ieder geval kan zij onder die omstandigheden Hansen niet verwijten dat Hansen extra kosten heeft moet maken om een en ander nader toe te lichten aan Jetset.

(…) 4.14. Ten derde betoogt Jetset dat een kostenveroordeling niet redelijk is omdat zij niet wist dat zij inbreuk maakte. Dit betoog gaat niet op omdat de mate van verwijtbaarheid van een inbreuk als regel niet relevant is voor de toepassing van artikel 1019h Rv. Daar komt bij dat Hansen terecht heeft aangevoerd dat de door Jetset gestelde onwetendheid voor rekening van Jetset dient te komen. Van een professionele partij als Jetset mag worden verwacht dat zij zich voorafgaand aan de verhandeling van een product vergewist of de verhandeling daarvan is toegestaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 9115

Co-producentschap

Rechtbank Zwolle, 14 juli 2010, LJN: BN7264, A tegen B (Documentaire kinderarbeid)

Auteursrecht. Geschil over de rechten op ‘¿Soy Niño?’, een documentaire over kinderarbeid in Peru. Toepassing art. 6 en 45a lid 3 Auteurswet. Co-producentschap, gezamenlijk auteursrecht. Proceskosten: “De raadsman van B heeft ter zitting gesteld ook een volledige proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv te vragen, maar heeft als verweer tegen de door A volledig gevorderde kosten aangevoerd dat de zaak ‘niet veel’ voorstelt en dat hij er zelf laat bij betrokken is geraakt.”

5.5.  [A] stelt dat zij naast maker, ook als producent van het werk moet worden aangemerkt en dat zij, bij gebreke van andersluidende afspraken, in die hoedanigheid het exclusieve recht heeft gekregen het werk openbaar te maken en te verveelvoudigen.

5.6.  De voorzieningenrechter is op grond van het navolgende van oordeel dat ook op grond van het door [A] gepretendeerde uitsluitend haar toekomend producentschap van het (film)werk de vorderingen niet in kort geding voor toewijzing in aanmerking komen. 

5.7.  Over het tot stand brengen van het werk met het oog op de exploitatie daarvan, heeft [B] gesteld dat ook hier ieder zijn bijdrage geleverd heeft. Volgens [B] heeft [A] diverse rekeningen betaald, terwijl hij zijn apparatuur, kennis, vakmanschap en arbeid zonder financiële tegenprestatie heeft ingebracht. [B] heeft voorts nog gemotiveerd aangegeven dat partijen afspraken hebben gemaakt over een beoogde samenwerking binnen het gezamenlijke bedrijf H&B Productions. Uit de onder overweging 2.6 beschreven e-mail blijkt dat H&B Productions zich onder andere presenteert als een productiemaatschappij van programma’s en films en dat er gewerkt wordt aan een aantal nieuwe documentaires. Onder deze omstandigheid kan er niet van uit worden gegaan dat [A] alleen verantwoordelijk is voor de totstandbrenging van het werk met het oog op de exploitatie daarvan. Vooralsnog moet het er dan ook voor gehouden worden, zoals door [B] ook is betoogd, dat beide partijen als producent (co-producentschap) van het werk moeten worden aangemerkt.

5.8.  De omstandigheid dat na montage van het werk alleen [A] vermeld staat als producer, leidt niet tot een ander oordeel. [B] heeft gemotiveerd aangegeven dat [A] tijdens het editen duidelijk maakte uitsluitend op deze wijze op de titelrol vermeld te willen worden, terwijl het hem als fotograaf en filmer er primair om ging om als de verantwoordelijke voor de beelden te worden vermeld. Gelet op dit verweer van [B] kan zonder nadere bewijsvoering, waar zoals hiervoor al is aangegeven in kort geding geen plaats voor is, niet worden aangenomen dat [B] geen co-producent is, dan wel zijn rechten van het co-producentschap heeft prijsgegeven.

(…)

5.14.  Zoals hiervoor is aangegeven, kan niet van de juistheid van het standpunt van [A] worden uitgegaan dat zij de enige maker en de enige producer van het werk is. Voorts kan niet van het door [A] gepretendeerde onrechtmatig handelen van [B], dan wel van toekomstig onrechtmatig handelen van [B] worden uitgegaan. De vorderingen komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.

5.15.  [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De raadsman van [B] heeft ter zitting gesteld ook een volledige proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv te vragen, maar heeft als verweer tegen de door [A] volledig gevorderde kosten aangevoerd dat de zaak ‘niet veel’ voorstelt en dat hij er zelf laat bij betrokken is geraakt (pas na de sommatie). Nu voorts een deugdelijke kostenspecificatie ontbreekt, bestaat er geen aanleiding andere kosten toe te kennen dan de in kort geding gebruikelijke kostenveroordeling.

De kosten aan de zijde van [B] worden mitsdien begroot op:
- vast recht  EUR   263,00
- salaris advocaat    904,00
Totaal  EUR   1.167,00

Lees het vonnis hier. Mediaberichtgeving hier.

IEF 9114

Hulpprogramma’s

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 29 juni 2010, LJN: BN8145, Appellant tegen Texcom Systems B.V.

Auteursrecht. Software. Inbreuk op auteursrechten met betrekking tot computerprogramma. Bewijswaardering  Het hof bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep (Rechtbank Rotterdam, niet gepubliceerd). In citaten:

4. In zijn tussenarrest van 21 oktober 2008 heeft het hof overwogen dat sprake is van inbreuk op de auteursrechten van Texcom met betrekking tot de hulpprogramma’s Backgnd en Macros als, voor zover thans nog van belang, de door Texcom aan de deskundige ter beschikking gestelde (en door de deskundige bij haar onderzoek gebruikte) diskette een kopie van (de broncode van) de Syntha programmatuur (inclusief de daarbij behorende modules) uit 1986, althans een daarvan afgeleide nauwelijks veranderde programmatuur bevatte.

5. In zijn tussenarrest van 21 oktober 2008 is het hof voorts tot het vermoeden gekomen dat de door Texcom aan de deskundige ter hand gestelde programmatuur een kopie is van Syntha, althans een daarvan afgeleide, maar nauwelijks veranderde programmatuur. [Appellant] heeft in dit verband gesteld dat de door Texcom aan de deskundige ter hand gestelde programmatuur een bewerking moet zijn geweest van de Nethercomm programmatuur die [B] (van Texcom) zich in 1987 wederrechtelijk zou hebben toegeëigend.
In het tussenarrest van 30 maart 2010 heeft het hof overwogen dat de door [appellant] bij zijn akte van 3 februari 2010 in het geding gebrachte stukken onvoldoende zijn om het vermoeden te ontzenuwen. Bij dat arrest is [appellant] in de gelegenheid gesteld het door hem aangeboden tegenbewijs tegen voormeld vermoeden te leveren.

(…)

10. Het hof is derhalve van oordeel dat [appellant] er niet in geslaagd is voormeld vermoeden te ontzenuwen en dat [appellant] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Texcom met betrekking tot de programma’s Backgrnd en Macros. In zoverre falen de grieven 4 tot en met 7 derhalve.

11. Het bovenstaande brengt mee dat de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Dat geen inbreuk is gemaakt op Syntha sec en Texcom Telex sec doet hier niet aan af, nu vaststaat dat bedoelde hulpprogramma’s noodzakelijk zijn voor de werking van (het toepassingsprogramma) Nethercomm en daarvan bij het op de markt brengen van Nethercomm ook steeds gebruik is gemaakt. Het deels slagen van de grieven kan dan ook niet tot vernietiging leiden.

Lees het arrest hier.

IEF 9111

Kracht van gewijsde

Rechtbank Breda, 8 september 2010, HA ZA 08-869, Jess Meubeldesign B.V. tegen Montis B.V. c.s. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven).

Auteursrecht. Vordering tot schadevergoeding, aangezien Jess, gelet op het arrest van het Hof Den Bosch (IEF 4667), ten onrechte de stoelen Manta en Spider zou hebben teruggeroepen en afgestaan aan Montis (recall-schade).  De reconventionele vordering tot nakoming door Jess van de toegewezen veroordeling (IEF 8308) tot schadevergoeding wordt eveneens toegewezen. (Later) oordeel HR over auteursrecht stoelen doet daar niet aan af. Eerst even voor jezelf lezen:

Conventie: 3.7. In beginsel moet worden aangenomen dat de partij die een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis executeert voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, hetgeen Montis heeft gedaan, onrechtmatig jegens de veroordeelde, Jess, heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, wanneer dit vonnis met de daarin begrepen veroordeling wordt vernietigd.

3.19. De rechtbank stelt vast dat Jess in conventie op onderdelen in het gelijk wordt gesteld maar dat haar vordering voor slechts een gering deel zal worden toegewezen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat partijen in conventie ieder de eigen proceskosten dragen.

Reconventie: 3.20. Montis heeft aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd dat Jess gehouden is de bij vonnis van 14 juni 2006 door de rechtbank in 's-Hertogenbosch toegewezen veroordeling tot schadevergoeding na te komen en voorts dat Jess aan Montis schadevergoeding dient te betalen in verband met onrechtmatig door Jess gelegd conservatoir beslag ten laste van Montis. Montis heefî voorts enkele nevenvorderingen.

3.21. De rechtbank verwerpt het verweer van Jess dat Montis geen vordering tot schadevergoeding toekomt omdat de Hoge Raad in een zaak tussen Montis en Goossens heeft geoordeeld dat het auteursrecht van Montis op de stoelen Charly en Chaplin reeds in 1993 is vervallen. De veroordeling door de rechtbank in 's-Hertogenbosch is gebaseerd op schending van auteursrecht van Montis door Jess. Bij arrest van 14 augustus 2007 heeft het gerechtshof in 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Bij arrest van 26 mei 2009 heefî het gerechtshof in 's-Hertogenbosch het verzoek van Jess tot herroeping van haar arrest van 14 augustus 2007 afgewezen. Het arrest van 14 augustus 2007 is in kracht van gewijsde gegaan en daarmee ook het vonnis van de rechtbank voor zover dat is bekrachtigd. 

3.22. De rechtbank is met Montis van oordeel dat het arrest van 14 augustus 2007 en het vonnis van 14 juni 2006 ingevolge artikel 236 Rv in dit geding tussen Jess en Montis bindende kracht hebben. Dat betekent dat Montis van Jess nakoming van de veroordeling tot betaling van schadevergoeding, gebaseerd op een inbreuk op het auteursrecht van Montis, mag vorderen.

Lees het vonnis hier.