Alle rechtspraak  

IEF 9223

Misstanden aan de kaak stellen

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 5 november 2010, LJN: BO3655, Vereniging Voor Latijnse Liturgie tegen gedaagden.

Auteursrecht, althans auteursrechtcomponent bij een (bestuurs)conflict binnen een vereniging, wat leidt tot ‘een botsing van fundamentele rechten (recht op vrijheid van meningsuiting en recht op eerbiediging van privacy/persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam) bij de openbaarmaking van (on)rechtmatig verkregen informatie.’ Aan het auteursrecht wijdt de voorzieningenrecht één alinea:

4.9.   Naar de voorzieningenrechter - op grond van hetgeen partijen hebben gesteld en aan producties hebben overgelegd - begrijpt, is de website van de Vereniging (www.latijnseliturgie.nl) door [gedaagde sub 2] ontworpen en “gehost”. Gelet op de inhoud van de onder r.o. 2.6. geciteerde brief d.d. 10 september 2010 - waarin namens het DB van de Vereniging wordt bevestigd dat [gedaagde sub 1] het verkoopaccount van de website heeft verwijderd en de website voorts heeft teruggebracht tot één pagina, zonder daarbij ook maar enigszins te kennen te geven dat dit naar de mening van de Vereniging niet was afgesproken dan wel niet rechtmatig is ([gedaagde sub 1] wordt daarentegen zelfs bedankt) - en het gemotiveerde (niet expliciet weersproken) verweer van [gedaagde sub 1], inhoudende dat [gedaagde sub 2] het auteursrecht heeft op het ontwerp van de website en de lay-out van het bulletin van de Vereniging, is door [A] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en/of de andere gedaagden op enige grond verplicht zouden zijn om de website te herstellen, laat staan dat de Vereniging bevoegd zou zijn om het ontwerp van de website en het ontwerp van de lay-out van het bulletin nog langer te gebruiken. Zo hebben [A] c.s. hun stelling dat zij met [gedaagde sub 1] een overeenkomst van opdracht zouden hebben gesloten, op geen enkele wijze uitgewerkt.
Voorts had het op de weg van [A] c.s. gelegen om aan te geven op welke wijze de website dan hersteld zou moeten worden. Door slechts herstel te vorderen, is de vordering niet concreet en duidelijk genoeg en zal deze bij toewijzing enkel tot executieproblemen aanleiding geven.

Lees het vonnis hier

IEF 9221

Geöriënteerd op de vraag of dat zo wel kon

Rechtbank Middelburg, 17 maart 2010, LJN: BO3809, Microsoft Corporation tegen gedaagde

Auteursrecht. Merkenrecht. Echtheidscertificaten Microsoft (Certificate of Authenticity, COA). “het zonder toestemming van Microsoft verkopen van computers, waarop een besturingssysteem van Microsoft is geïnstalleerd, en waarop een COA-sticker is aangebracht, onder meelevering van een zelfgebrande kopie-DVD van het computerprogramma is onrechtmatig is. Aanhouding m.b.t. nadere toelichting op minnelijke regeling aangaande een gedeeltelijke schadevergoeding.

4.5. In de onderhavige zaak draait het in de kern om de vraag of het [gedaagde] geoorloofd was om computers te verkopen, waarop door hem het besturingssysteem van Microsoft was geïnstalleerd, en waarop door hem een COA-sticker was aangebracht, onder meelevering van een zelfgebrande kopie-DVD van het computer-programma, een en ander dus zonder meelevering van het origineel van het exemplaar van het computerprogramma, waarvan de COA-sticker de echtheid beoogt te garanderen.

(…)

4.7. De rechtbank neemt – nu [gedaagde] dat ook niet, althans onvoldoende, heeft betwist – als uitgangspunt dat COA’s zijn bedoeld om de echtheid van de geleverde software te garanderen en dat zij niet als een licentie zijn te beschouwen. Een COA wordt immers door of vanwege Microsoft steeds in combinatie met een handboek, de licentieovereenkomst en de software (al dan niet geïnstalleerd op een computer) in het verkeer gebracht en is niet bedoeld om los verhandeld te worden. In dat verband is ook van belang dat niet is gesteld of gebleken welk doel gediend zou worden met het verhandelen van losse COA’s, anders dan het faciliteren van de handel in illegale software. Met een COA wordt het immers mogelijk ongeautoriseerde kopieën of niet van Microsoft afkomstige software als van Microsoft afkomstig voor te wenden.

4.8. [gedaagde] stelt dat hij zich, vóórdat hij de COA-stickers bij CTC kocht, heeft geöriënteerd op de vraag of dat zo wel kon en dat hij toen ook contact heeft gehad met Microsoft. Nu hij echter niet heeft aangegeven tot welke conclusies hij in het kader van zijn oriëntatie is gekomen en evenmin wat hem in dat beweerdelijke contact met Microsoft met betrekking tot het gebruik van losse COA-stickers is gezegd, zal dat verweer als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. In rechte moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] in ieder geval geen officiële toestemming heeft verkregen van Microsoft voor het verveelvoudigen van de software van Microsoft (door deze op door hem te verkopen computers te installeren en door deze op DVD’s te branden) en voor het van een COA-sticker voorzien van die computers en/of DVD’s. Dat die COA’s daadwerkelijk van Microsoft afkomstig zijn geweest en dat [gedaagde] naar zijn zeggen daar een hoge prijs voor heeft betaald, doet aan een en ander niet af. Een COA is immers, zoals hiervoor overwogen, niet als een licentie aan te merken en evenmin is een COA bedoeld voor losse verkoop. Dat Microsoft niet gedetailleerd heeft uiteengezet hoe die COA’s in het verkeer terecht kunnen zijn gekomen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, is dan ook voor de beoordeling van de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] niet relevant.

Voor zover [gedaagde] met zijn betoog dat de COA’s mogelijkerwijs op rechtmatige wijze binnen de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gekomen, een beroep heeft willen doen op uitputting van het merkenrecht en/of het auteursrecht van Microsoft, slaagt dit verweer even. Van uitputting van het merkenrecht kan geen sprake zijn. Uitputting ziet immers op het in het verkeer brengen van een bepaald exemplaar en hier kan onder exemplaar uitsluitend worden begrepen een compleet softwarepakket, bestaande uit een COA, software, handleiding en licentieovereenkomst. Door slechts een onderdeel van zo’n exemplaar (zonder toestemming van Microsoft) verder te verspreiden, wordt inbreuk gemaakt op het merkenrecht van Microsoft, omdat sprake is van een gewijzigd exemplaar. Uitputting van de auteursrechten van Microsoft is evenmin aan de orde. Er is immers sprake van een nieuwe vorm van openbaarmaking. Daarvoor had [gedaagde] de toestemming van Microsoft nodig en die had hij niet.

4.9. De conclusie uit het vorenstaande luidt dat het zonder toestemming van Microsoft verkopen van computers, waarop een besturingssysteem van Microsoft is geïnstalleerd, en waarop een COA-sticker is aangebracht, onder meelevering van een zelfgebrande kopie-DVD van het computerprogramma (dus zonder meelevering van het origineel van het exemplaar van het computerprogramma, waarvan de COA de echtheid beoogt te garanderen) onrechtmatig is.

Lees het vonnis hier.

IEF 9220

Niet in voldoende mate aannemelijk

Rechtbank Rotterdam, 27 oktober 2010, LJN: BO4098, Track Innovations B.V. tegen Gedaagde

Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Software. Naast geschil tussen eiser en ex-werknemers die net als eiser verzuimsoftware op de markt brengen (al "diverse tussenvonnissen"), i.c. zaak tegen ex-klant van eiser en huidig gebruiker van de software van de ex-werknemers. Provisionele (reconventionele) vorderingen afgewezen, nu werkgeversauteursrecht niet aannemelijk is. (Echter) geen opheffing bewijsbeslag, omdat nadeel niet is gebleken en toekomstig belang niet onaannemelijk is. In citaten:

Verbod tot gebruik: 4.6.  Vooralsnog is niet in voldoende mate aannemelijk geworden dat sprake is van een aan Track toebehorend werkgeversauteursrecht ex artikel 7 Aw op (elementen van) D-Care dan wel van een aan Track toebehorend auteursrecht op Track Verzuim, waarvan (elementen van) D-Care een verveelvoudiging is (zijn). Niet voldoende aannemelijk geworden is dat Track Verzuim respectievelijk D-Care een werk is als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder 12 Aw dat een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Indien en voor zover hiervan al sprake mocht zijn, is vooralsnog niet in voldoende mate aannemelijk dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt/maakt op (een deel van) deze auteursrechten door het gebruik van het softwareprogramma D-Care.

(…)

4.8.  Voorts kan uit de in de bodemprocedure bij de rechtbank Arnhem op 11 september 2006 ter comparitie afgelegde en in deze procedure als productie 8 door Track overgelegde verklaringen van [persoon 1] en Van der Galiën niet zonder meer worden afgeleid dat de totstandbrenging van (ontwerpelementen van) D-Care heeft plaatsgevonden tijdens en krachtens de dienstbetrekking met Track door personen die verbonden waren aan Track dan wel (voor niet verwaarloosbare gedeelten) heeft plaatsgevonden aan de hand van het door Track gebruikte verzuimmanagement-computerprogramma Track Verzuim. In het verlengde daarvan kan mitsdien niet aannemelijk worden geacht dat [gedaagde] met het gebruik van D-Care inbreuk maakt/heeft gemaakt op beweerdelijke auteursrechten van Track.(…)

4.9.  Het vorenstaande leidt er mitsdien toe dat het gevraagde provisionele verbod van het gebruik van D-Care dient te worden afgewezen. (…)

Bewijsbeslag: 4.15.  Dat [gedaagde] nadeel of hinder ondervindt van het bewijsbeslag is door haar niet in voldoende mate gemotiveerd gesteld noch is dit gebleken. De in beslaggenomen bestanden zijn immers kopieën van (digitale) documentatie - de originelen heeft [gedaagde] in haar bezit -, terwijl bepaald is dat Track geen kennis mag nemen van de inhoud van deze - aan [gedaagde] toebehorende, privacy gevoelige en vertrouwelijke - informatie. Bovendien bevinden de beslagen kopieën zich bij een gerechtelijk bewaarder. Nu de bescherming van bedoelde informatie daarmee lijkt te zijn gewaarborgd is het door [gedaagde] gestelde (doch niet nader onderbouwde) risico dat de in beslag genomen documentatie bij het voortduren van het bewijsbeslag in onjuiste handen komt of wordt gemanipuleerd niet aannemelijk. Onder die omstandigheden en nu ook niet zonder meer de conclusie gerechtvaardigd is dat van mogelijke inbreuk op auteursrechten van Track en van dientengevolge door Track geleden schade geen sprake zou kunnen zijn, zodat Track in de toekomst belang zou kunnen hebben bij kennisneming van de beslagen documentatie, brengt een belangenafweging met zich mee dat op dit moment niet tot opheffing van het bewijsbeslag zal worden overgegaan. De daartoe strekkende vordering van [gedaagde] wordt mitsdien afgewezen.

Lees het vonnis hier

IEF 9218

Het beschikbaarstellingsrecht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2010, LJN: BO398, FTD B.V. tegen Eyeworks Film & TV Drama B.V. (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Hoger beroep in geruchtmakende usenet-zaak. Over openbaarmaken (ter beschikking stellen), faciliteren en feitelijke bemoeienis. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 2 juni 2010, IEF 8878). FTD pleegt geen auteursrechtinbreuk en is evenmin een tussenpersoon als bedoeld in artikel 26d Aw. Wel handelt FTD onrechtmatig jegens Eyeworks nu zij het illegaal uploaden van de film 'Komt een vrouw bij de dokter' van Eyeworks stimuleert. Het downloaden uit illegale bron is naar Nederlands recht toegestaan, daarom kan geen onrechtmatig handelen van FTD worden gezien in het faciliteren van het downloaden van die film.' Geen 1019h proceskosten. Zie ook het in argumentatie overeenstemmende arrest van hof in de zaak ACI/Thuiskopie, eveneens van vandaag: IEF 9217.

Openbaarmaken: 3.6 Met behulp van de FTD-applicatie kunnen Usenet-gebruikers geuploade films vinden die zij zonder die applicatie niet, althans niet op eenvoudige wijze. hadden kunnen vinden, namelijk de films die onder een vreemde naam zijn gepost (zie rov. 2.6). (…) Met alleen de FTD-applicatie heeft het publiek nog niet de mogelijkheid om een op Usenet geuploade film te bekijken. (…) De vergelijking dringt zich op tussen deze situatie en de situatie die aan de orde was in de hiervoor aangehaalde beschikking van het HvJEG van 18 maart 2010, waar de hotelgast alleen nog maar de televisie hoefde in te schakelen en de zender te zoeken om de uitzending te kunnen bekijken. Tussen beide situaties bestaat echter het - doorslaggevende - verschil dat de genoemde software niet door FTD wordt verschaft en dat de hoteleigenaar met de installatie van het televisietoestel tevens de 'aan'-knop en de zenderzoekfunctie daarmee verschaft. De in rov. 3.1 vermelde stellingen (i) m (iv) van Eyeworks gaan dus niet op, terwijl haar aldaar vermelde stellingen (ii) en (iii) op zichzelf niet tot het oordeel leiden dat FTD de film ‘KEVBDD' [Komt Een Vrouw Bij De Dokter - IEF] openbaar maakt. Het in rov. 3.1 weergegeven verweer van FTD treft doel. Ook het beschikbaarstellingsrecht van Eyeworks wordt door FTD dus niet geschonden. In het midden kan nu blijven of de FTD-applicatie is te beschouwen als een 'fysieke faciliteit' als bedoeld in overweging 27 van de considerans op de ARl.

3.7 Noch in de ARl noch in de Aw komt het begrip 'mede-openbaarmaking' voor. Mogelijkerwijs zou deze figuur zijn af te leiden uit artikel 31 Aw in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 6:162 BW, doch damoor zou dan, gelet op artikel 47 Sr, in ieder geval zijn vereist een nauwe en bewuste samenwerking tussen FTD en de andere mede-openbaarmaker(s). Hierover heeft Eyeworks evenwel niets gesteld. Haar in rov. 3 1 bij (v) weergegeven stelling stuit reeds hierop af.

3.8 De conclusie van het voorgaande is dat de op het openbaarmakingsrecht gestoelde vordering van Eyeworks niet toewijsbaar is. (…)

Onrechtmatige daad: 6.7 Het komt er op neer dat FTD structureel/stelselmatig en doelbewust een applicatie in bedrijf houdt waardoor een activiteit (te weten illegaal uploaden) wordt gestimuleerd die, naar zij weet of moet weten, inbreuk op het auteursrecht van Eyeworks oplevert en (ernstig) nadeel voor Eyeworks teweegbrengt, terwijl zij, FTD, zelf van die activiteit profijt trekt.

6.8 Het hof is voorshands van oordeel dat dit handelen niet in strijd komt met artikel 26d Aw. Om films te kunnen uploaden hebben de uploaders, ook als zij tevens spotters zijn, de FTD-applicatie niet nodig. Die applicatie maakt de handeling van het uploaden zelf ook niet makkelijker. Het is derhalve niet zo dat de uploaders voor het plegen van de auteursrechtinbreuk, die door het illegaal uploaden wordt gevormd, gebruik maken van de FTD-applicatie, zoals voor toepasselijkheid van artikel 26d Aw is vereist. Het louter stimuleren en profiteren van auteursrechtinbreuk valt buiten de reikwijdte van deze bepaling. In zoverre treffen de onder 6.1 genoemde verweren van FTD doel. Op de subsidiaire grondslag is de aan het uploaden gerelateerde vordering van Eyeworks dan ook niet toewijsbaar

6.9 Gezien het onder 6.7 overwogene heeft FTD wel gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die zij jegens Eyeworks in acht heeft te nemen. De meer subsidiaire vordering van Eyeworks, voorzover gebaseerd op het handelen van FTD als stimulator van het uploaden, is derhalve op de voet van artikel 6:162 BW toewijsbaar. Uit punt 58 CvA/CvE-rec blijkt dat Eyeworks met het door haar op de meer subsidiaire grondslag gevorderde voor ogen staat een verbod aan FTD om nog langer spots van 'KEWDD' aanwezig te hebben via haar FTD-applicatie. Het in het dictum uit te spreken gebod zal hierop worden toegespitst, en voorts op de FTD applicatie zoals deze in de rovv. 2.4 en 2.7 t/m 2.10 is omschreven. 

Lees het arrest, inmiddels ook op rechtspraak.nl, hier of hier (pdf).

IEF 9217

Downloaden uit illegale bron toegestaan

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2010, LJN: BO3982, ACI c.s. tegen Stichting De Thuiskopie & SONT (met dank aan Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. 34 pagina’s thuiskopievergoeding. 'Bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding in aanmerking te nemen factoren. Downoaden uit illegale bron is naar Nederlands recht toegestaan. Dit betekent dat daarmee bij de vaststelling van de hoogte van de Thuiskopievergoeding rekening moet worden gehouden.'

7.13 De zojuist genoemde uitspraken van de minister berusten klaarblijkelijk op de volgende gedachtegang. Zolang technische voorzieningen nog niet in voldoende mate beschikbaar zijn (zie rov. 6.10 hiervoor) is een verbod op het maken van privé-kopieen uit illegale bron in de prakrijk niet re handhaven (in latere brieven aan de Tweede Kamer over het auteursrechtbeleid heeft de minister hieraan toegevoegd dat aan zo'n verbod bovendien privacy-bezwaren kleven, TK 2008-2009, nr. 6 en TK 2009-2010, 29838, m. 22, p. 13). De facto zullen de rechthebbenden bij een verbod op downloaden uit illegale bron dus geen betaling kunnen ontvangen. Gelet hierop zijn op dit moment de wettige belangen van de rechthebbenden beter gediend bij een systeem waarin het downloaden uit illegale bron is toegestaan, aangezien dat met zich brengt dat daarvoor in ieder geval thuiskopievergoeding aan de rechthebbenden is verschuldigd. Derhalve worden de belangen van de rechthebbenden niet onredelijk geschaad door het toestaan van downloaden uil illegale bron en is voldaan aan de eisen die de ARl stelt, aldus, zo begrijpt het hof, de regering.

7.14 Het hof stelt vast dat in het door de regering voorgestane systeem overeind blijft dat downloaden uit illegale bron tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en dat de rechthebbenden in dat systeem derhalve geconfronteerd blijven met de nadelige gevolgen van het illegaal uploaden die niet worden opgeheven door een thuiskopievergoeding. Het kan echter niet zonder meer worden gezegd dat reeds hierom het downloaden uit illegale bron in strijd is met (de 3e stap van) de drie-stappen-toets van artikel 5 lid 5 ARl nu alleszins denkbaar is dat die toets een concrete afweging van alle betrokken omstandigheden vergt, waaronder de omstandigheid dat een verbod op downloaden uit illegale bron op dit moment in de praktijk (nog) niet te handhaven is en de rechthebbenden daarom beter af zijn wanneer het downloaden uit illegale bron is toegestaan, en dat hiervan uitgaande de benadering van de minister in overeenstemming is met de (3e stap van de) driestappen-toets. Indien dit zo zou zijn, dan is het Nederlands recht zoals omschreven/uitgelegd in rov. 7.12 in fine wel richtlijnconform, en is downloaden uit illegale bron toegestaan.

7.1 5 Indien het echter zo zou zijn dat de (de 3e stap van) drie-stappen-toets zich tegen downloaden uit illegale bron verzet omdat dit tot gevolg heeft dat illegaal uploaden wordt gestimuleerd en voormelde concrete belangenafweging en vragen van handhaving (dus) geen doorslaggevende rol bij de beoordeling op basis van die toets spelen, dan is artikel 16c Aw in zoverre in strijd van de ARl. Gezien het in de eerste volzin van 7.14 overwogene is alsdan de afstand tussen hetgeen de ARl voorschrijft en hetgeen het Nederlandse recht inhoudt zo groot, dat de grens van richtlijnconforme interpretatie is bereikt. Dit geldt temeer nu in de Kabinetsreactie van 30 juni 2009 op het rapport van de "Werkgroep Auteursrecht" nog eens wordt bevestigd dat naar opvatting van de regering 'het downloaden van auteursrechtelijk beschermd materiaal (….) thans wel (is) toegestaan' (TK, 2009-2010, 28 838, nr. 22, blz. 14), waarmee blijkens de context van die woorden onmiskenbaar is bedoeld: downloaden uit illegale bron. Zeker gelet hierop zou de rechtszekerheid op onaanvaardbare wijze in het gedrang komen wanneer artikel 16c Aw op het punt van her downloaden uit illegale bron nu zou worden uitgelegd op de wijze als door ACI c.s. bepleit. Indien het Nederlandse recht in strijd zou zijn met de ARl, dan behoudt het Nederlandse recht zoals in rov. 7.12  in fine vastgesteld niettemin zijn gelding, zodat ook in dat geval in Nederland downloaden uit illegale bron is toegestaan.

7.16 Samenvattend. Ofwel aan de drie-stappen-toets is voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd onder 7.12 in fine,  in overeenstemming met de ARl ofwel aan de drie-stappen-toets is niet voldaan en dan is artikel 16c Aw, zoals uitgelegd in rov. 7.12 in fine, zozeer in strijd met de ARl dat richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, zodat de in rov. 7.12 in fine  omschreven uitleg van artikel 16c Aw prevaleert. Het in rov. 7.9 onder a. genoemde argument van Thuiskopie treft bijgevolg doel, en daarmaa haar grief I in het incidenteel appel.

Lees het arrest, inmiddels ook rechtspraak.nl, hier of  hier (pdf).

IEF 9216

De wijze van belichting

Dyson (boven) - Dirt Devil (onder)Vzr. Rechtbank Amsterdam, 12 november 2010, KG ZA 10-1718 SR/MV, Dysron Ltd c.s. tegen Royal Appliance International GmbH (met dank aan Charles Gielen, NautaDutilh).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Stofzuigers & reclamemateriaal. Eiser Dyson stelt dat gedaagde met de  verhandeling van de VS8 stofzuiger (afbeelding onder) en het bijbehorende reclamemateriaal inbreuk maakt op het auteursrecht van Dyson (afbeelding boven). Wel auteursrecht op Dysons stofzuigers, geen inbreuk door de Dirt Devil van gedaagde. Vorderingen afgewezen.

Auteursrecht: 4.3. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of de VS8 als een inbreuk op het auteursrecht op de Dysonstofzuiger kan worden aangemerkt. (…) De totaalindruk van de VS8 is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter minder robuust en “robotachtig” dan die van de VS8. De totaalindruk van de VS8 is lichter, kleiner en eenvoudiger dan die van de Dysonstofzuigers. In de VS8 zijn minder afzonderlijke details zichtbaar of zijn de wel zichtbare details minder opvallend vormgegeven. Wanneer de afzonderlijke elementen met elkaar worden vergeleken, zijn tal van verschillen te benoemen die bijdragen aan de verschillende totaalindrukken. (…)

Slaafse nabootsing: 4.4. Weliswaar is verdedigbaar dat Royal Appliance zich op zijn minst heeft laten inspireren door Dyson (en - zoals hiervoor reeds weergegeven – op sommige punten de grenzen van het toelaatbare heeft opgezocht), maar dat neemt niet weg dat Royal Appliance op tal van andere punten (…) is afgeweken van het Dysonontwerp. Daar komt bij dat Royal Appliance haar merk Dirt Devil redelijk prominent op de stofzuiger heeft geplaatst. (…) De verwarring bij de gemiddeld oplettende consument is voorshands echter niet dermate aannemelijk dat op grond hiervan de (verstrekkende) vorderingen van Dyson bij wijze van voorlopige voorziening kunnen worden toegewezen.

Reclamemateriaal: 4.6. Die wijze van belichting maakt immers dat de uitstulpingen en de twee keer om de stofzuiger gedraaide slag – elementen die ook Dysonstofzuigers kenmerken –extra opvallen. Wat hier ook van zij,  de wijze van belichting van een product op een foto van een product kan niet bijdragen aan het oordeel dat sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk of op slaafse nabootsing van het product zelf. De wijze van belichting speelt dan ook bij de vraag of vorderingen (geheel of gedeeltelijk kunnen worden toegewezen geen zelfstandige betekenis.

Lees het vonnis hier

IEF 9213

Het bestellen van ooievaars in China

Rechtbank Breda, 10 november 2010, HA ZA 10-557,  Happy Point tegen JB Inflatable BV (met dank aan Rik Geurts, QuestIE).

Auteursrecht. Bodem in geschil over opblaaspoppen (zie eerder vanaf IEF 8792). Inbreuk m.b.t. Abraham- en Sarahpop bevestigd. Dat gedaagde heeft voldaan aan het vonnis in kort geding, doet niet af aan het belang van eiser i.c. “Nu de rechtsverhouding tussen partijen op dit punt nog niet definitief bindend, door de rechter of anderszins is vastgesteld, heeft Happy-Point belang bij de onderhavige vorderingen. De vordering tot schadevergoeding vergt zo'n bindende vaststelling.”

De vorderingen m.b.t. dreigende inbreuk worden wel afgewezen. Geen inbreuk m.b.t. de opblaasbare ooiveaar: enkel het bestellen van ooievaars in China onvoldoende om inbreuk aan te nemen.

3.4. JB voert als meest verstrekkende verweer aan dat Happy-Point geen belang heeft bij haar vorderingen omdat JB heeft voldaan aan het vonnis in kort geding van 6 januari 2010.

3.5. Dit verweer wordt verworpen. Nu de rechtsverhouding tussen partijen op dit punt nog niet definitief bindend, door de rechter of anderszins is vastgesteld, heeft Happy-Point belang bij de onderhavige vorderingen. De vordering tot schadevergoeding vergt zo'n bindende vaststelling.

3.6. Tussen partijen staat vast dat JB inbreuk maakt op de auteursrechten van Happy- Point op de Abraham- en Sarahpop door die poppen te verveelvoudigen of openbaar te maken. De sub 1. gevorderde verklaring voor recht en het sub 2. gevorderde gebod zullen in zoverre worden toegewezen. De vorderingen zijn ook toewijsbaar voor zover deze zijn gebaseerd op de modelrechten van Happy-Point op de Abraham- en Sarahpop, nu JB hiertegen geen verweer heeft gevoerd.

3.7. Het sub 1. t/m 3. gevorderde zal ten aanzien van de dreigende inbreuk wordt afgewezen omdat de wet hiervoor geen grondslag biedt.

3.8. De vorderingen sub l. t/m 3. zullen eveneens worden afgewezen voor zover deze betrekking hebben op de auteurs- en modelrechten van Happy-Point op de ooievaar. Ter onderbouwing van haar stelling dat JB inbreuk maakt op haar auteurs- en modelrechten op de ooievaar beroept Happy-Point zich op productie 12 bij dagvaarding. Op grond van deze productie blijkt echter niet meer dan dat JB ooievaars bij een Chinese producent heeft besteld. Gelet op het bepaalde in artikel 13 Aw en artikel 3.16 BVIE is enkel het bestellen van ooievaars in China onvoldoende om inbreuk aan te nemen. (…)

(…)

3.1 0. (…) Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het feit dat inbreukmakend handelen op het auteursrecht van Happy-Point op de Abraham- en Sarahpop is vastgesteld, maakt dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat door JB een bedrag terzake van winstafdracht aan Happy-Point is betaald doet hier niet aan af. Happy-Point heeft ook reputatieschade en andere vermogensschade gesteld zodat de mógelijkheid dat Happy-Point meer schade heeft geleden dan reeds aan winstafdracht is betaald aannemelijk is. Anders dan JB meent is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet vereist dat nu al concrete feiten met betrekking tot de hoogte van de schade en het causale verband moeten worden gesteld. Of er een daadwerkelijke grondslag voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is moet in een eventuele schadestaatprocedure worden beoordeeld.

Lees het vonnis hier.

IEF 9203

Behoefte aan uitwisselbaarheid

V.l.n.r. Traffic (Hedex), Johns (AIF)Vzr. Rechtbank Utrecht, KG ZA 10-877, 29 oktober 2010, All In Fashion B.V. tegen Hedex Fashion Group B.V. (met dank aan Camiel Beijer, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht Slaafse nabootsing. Opheffingskortgeding na ex parte. Vorderingen toegewezen: het in de beschikking toegewezen bevel wordt alsnog geweigerd. Geen auteursrechtelijke bescherming chino-broek 'Traffic' van Hedex (afbeelding links, verzoekster in de ex parte procedure) en geen slaafse nabootsing:  “dat (...) vormgeving en maatvoering voortvloeit uit de wensen (rond gebruiksgemak en lichaamsvorm) van de doelgroep (...) behoefte bestaat aan uitwisselbaarheid met de reeds bestaande zogenaamde chino [een bepaald model broek – IEF] en voorts dat de aan AIF verweten nabootsing van de specifieke kenmerkende elementen (…) juist die uitwisselbaarheid mogelijk maakt. Dat betekent dat de keuze voor een andere uitvoering van de Johns broek door Traffic zou afdoen aan de bruikbaarheid ervan. Dat betekent (…) dat, ook al zou de gelijkheid van de beide broeken tot de bedoelde verwarring leiden, geen sprake is van onrechtmatig handelen door AIF jegens Hedex door de nabootsing van de Traffic broek.

Auteursrecht: 4.5. De stelling van AIF dat alle vijf de elementen reeds voor 2002 voor kwamen in pantalons die (in Nederland) verhandeld werden, is door haar met bewijsbescheiden gestaafd (met name verkoopfolders met daarin afbeeldingen van die elementen) en door Hedex niet voldoende betwist. Daarmee staat vast dat aan die elementen in de Traffic broek niet een eigen oorspronkelijk karakter toekomt en dat Hedex ten aanzien van die elementen derhalve geen auteursrechtelijke bescherming geniet. Dat geldt ten aanzien van de riem bovendien op grond van het door Hedex erkende feit dat een ander van die riem auteursrechthebbende is. Gegeven dit oordeel, dient gekeken te worden of de combinatie van de elementen in zijn totaliteit een uniek, oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijke stempel van de maker draagt. AIF heeft, gezien producties 3 tot en met 12, voldoende aangetoond dat de elementen ook in hun (wisselende onderlinge) samenstelling ook al jarenlang bekend waren voor 2002. (…) Mede op basis van eigen waarneming van de broeken ter zitting acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat de Traffic broek door de combinatie van de vijf elementen daarom aan het hiervoor onder 4.3. geschetste criterium voldoet. Door Hedex is bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat - zoals zij beweert - haar keuze van de soort wol en katoen voor de Traffic broeken en hun precieze maatvoering (ook ondanks het voorgaande) ertoe leiden dat die broeken voor Hedex auteursrechtelijk beschermd zijn.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan de broek die Hedex onder de merknaam Traffic op de markt brengt (modellen C4553 en C5673) auteursrechtelijke bescherming toekomt. De primaire vordering van AIF zal daarom worden toegewezen, in die zin dat de beschikking van 21 september 2010, houdende het bevel als onder punt 2.8. weergegeven, zal worden herzien als na te melden.

Slaafse nabootsing: 4.15. Ook die kwestie moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten nadele van Hedex worden beslist. Nabootsing van een product van een ander, voor zover nodig om tegemoet te komen aan bij een deel van de afnemers bestaande wensen ten aanzien van uiterlijk of eigenschappen van een product, is op zichzelf niet onrechtmatig jegens de fabrikant van het nagebootste product, ook al zou die verwarring over de herkomst van het product kunnen wekken. Als door Traffic gesteld en door Hedex niet voldoende weersproken moet er hier van worden uitgegaan dat de door Hedex gehanteerde vormgeving en maatvoering voortvloeit uit de wensen (rond gebruiksgemak en lichaamsvorm) van de doelgroep, zijnde traditionele doch modebewuste mannen in de leeftijd vanaf 45 jaar, en dat die doelgroep zich bij de aankoop van een chino juist daardoor laat leiden. Voldoende aannemelijk is dan ook dat bij een aanmerkelijk deel van het desbetreffende publiek behoefte bestaat aan uitwisselbaarheid met de reeds bestaande zogenaamde chino en voorts dat de aan AIF verweten nabootsing van de specifieke kenmerkende elementen (met name de steekzakken voor en de coin pocket met het ronde stiksel in combinatie met de paspelzakken aan de achterkant met daarboven het merkteken, de stretchbanden, de plaats van de riemlussen, de bandverlenging van de knoop voor in zowel ronde als driehoekige vorm, alsmede de maatvoering) juist die uitwisselbaarheid mogelijk maakt. Dat betekent dat de keuze voor een andere uitvoering van de Johns broek door Traffic zou afdoen aan de bruikbaarheid ervan. Dat betekent voorst dat voorshands moet worden geoordeeld dat, ook al zou de gelijkheid van de beide broeken tot de bedoelde verwarring leiden, geen sprake is van onrechtmatig handelen door AIF jegens Hedex door de nabootsing van de Traffic broek.

Lees het vonnis hier.

IEF 9197

Het bewijs van geen van beide stellingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 09-287, Bonnie Doon Europe B.V. tegen Angro Hosiery B.V. c.s. (met dank aan Lars Bakers, Bingh)

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. ‘Beenmode’. Eiser Bonnie Doon stelt dat gedaagde Angro inbreuk maakt op haar auteurs- en niet-ingeschreven modelrechten m.b.t. de Exquisite Legging (afbeelding, links). Gedaagde Angro stelt in reconventie dat de Exquisite Legging juist inbreuk maakt op haar wel-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht en auteursrecht m.b.t. de Angro Legging.

Dat de Exquisite Legging van Bonnie Doon eerder is ‘gepresenteerd’ dan de Angro Legging wordt aangenomen: het geschil cirkelt rond de vraag wanneer de leggings van partijen nu precies zijn ontworpen en, daarmee samenhangend, of de legging van Angro is ontleend aan die van Bonnie Doon.  Aangenomen wordt dat de Exquisite Legging een auteursrechtelijk beschermd werk is en voorshands wordt ook aangenomen dat de Angro Legging een verveelvoudiging is, maar onduidelijk is of er sprake is van ontlening. De rechtbank draagt Angro daarom op te bewijzen dat de Angro Legging een 'zelfstandige schepping is die niet de vrucht is van ontlening.'

Over het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel van Bonnie Doon m.b.t. de Exquisite Legging, oordeelt de rechtbank dat een presentatie aan afnemers kan worden gekwalificeerd als ‘voor het publiek beschikbaar stellen’ in de zin van art. 11 lid 1 GModVo. Ook hier wordt voorshands aangenomen dat sprake is van namaak door Angro, tenzij Angro er in slaagt te bewijzen de Angro Legging een zelfstandige schepping is.

Mocht Angro slagen in het bewijs, dan dient zij echter t.g.v. een voorwaardelijke eis eveneens te bewijzen dat de Ango Legging niet is ontleend aan een eveneens door Bonnie Doon geopenbaard styling element (de bovenkant van de Lacy Ribbon sok). Als Angro ‘slaagt in de levering van het bewijs van geen van beide stellingen’ m.b.t. de Exquisite Legging wordt aan deze voorwaardelijke eis echter niet toegekomen.

Het ingeschreven Gemeenschapsmodel van Angro m.b.t. de Angro Legging wordt nietig verklaard wegens gebrek aan nieuwheid, aangezien de Exquisite Legging al eerder aan het publiek ter beschikking was gesteld.

De reconventionele  inbreukvordering van Angro wordt afgewezen. De Exquisite Legging van Bonnie Doon kan geen ontlening zijn van de Angro Legging, aangezien aangenomen wordt dat de Exquisite Legging is ontworpen voor de openbaarmaking  van de Angro Legging. 

Lees het vonnis hier.

IEF 9194

Nijntje is niet zo banaal of triviaal

Rechtbank Amsterdam, 2 november 2010, LJN: BO2607, Mercis B.V. Sanrio Company Ltd (met gelijktijdige dank aan Anne Bekema, Houthoff)

Auteursrecht. Merkenrecht. Karakter. Gedaagde Sanrio maakt met het karakter Kathy (onderdeel van "Hello Kitty") inbreuk op de auteurs- en merkrechten van Dick Bruna m.b.t Nijntje.

Auteursrecht: 4.4.   Over de vorderingen die zien op het auteursrecht wordt het volgende overwogen. Nijntje kenmerkt zich door elementaire kleuren, dikke lijnen, door de karakteristieke verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje, de stand van de handen en voeten en het zogenaamde “andreaskruis”, als neusje/mondje. Nijntje heeft door dit alles een eigen en oorspronkelijk karakter en draagt hierdoor het persoonlijk stempel van de maker. Het werk Nijntje is het resultaat van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Nijntje is niet zo banaal of triviaal dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard dan ook valt aan te wijzen. Nijntje kan derhalve als een auteursrechtelijk beschermd werk als bedoeld in artikel 10 Auteurswet (Aw) worden aangemerkt. Het door Sanrio als productie 6 in het geding gebrachte “Umfeld” maakt dit niet anders. Deze productie bevat een aantal afbeeldingen van speelgoedkonijnen (die overigens slechts gedeeltelijk dateren van vóór 1955) en die naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate afwijken van Nijntje dat niet kan worden gezegd dat Nijntje hierdoor geen eigen en oorspronkelijk karakter zou hebben.

4.5. De auteursrechtelijk beschermde trekken van Nijntje, zoals hiervoor omschreven, zijn overgenomen in de figuur van Kathy. De dikke lijnen, de verhouding tussen hoofd en lichaam, de vorm van het hoofd, de oren, de (stand van de) ogen, het jurkje met het kraagje en de stand van de handen en voeten zijn nagenoeg identiek aan Nijntje. Wat verder overeenkomt is dat het mondje en het neusje samenvallen (bij Nijntje in de vorm van een “andreaskruis” en bij Kathy in de vorm van een rondje). Het enige duidelijk waarneembare verschil tussen Nijntje en Kathy is de strik die Kathy in een van haar oren draagt. Dit maakt echter niet dat de totaalindrukken van Nijntje en Kathy niet nagenoeg hetzelfde zijn. Er is dan ook, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, sprake van een inbreuk op de auteursrechten van Mercis. Bij dit oordeel is betrokken dat Nijntje thans (niet duidelijk is vanaf wanneer) wordt afgebeeld met ronde oren, derhalve met andere oren dan in het geregistreerde beeldmerk. De ronde oren van Kathy zijn identiek aan de ronde oren van Nijntje. Dat hier sprake zou zijn van “omgedraaide ontlening” (Nijntje zou de oren van Kathy hebben “overgenomen”), zoals door Sanrio ter zitting betoogd, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Kathy is hoe dan ook van latere datum dan Nijntje en Sanrio heeft niet met stukken aangetoond wanneer Kathy is ontworpen en wanneer Nijntje ronde oren heeft gekregen.

Merkenrecht: 4.7.  Over de vorderingen die zien op het merkenrecht wordt het volgende overwogen. Sanrio zal niet worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje niet als merk (ter onderscheiding van waren of diensten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 BVIE), maar slechts als karakter wordt gebruikt. Binnen de beperkingen die gelden in ieder kort geding, en zeker gezien het feit dat Sanrio dit verweer pas voor het eerst ter zitting heeft opgeworpen, heeft Mercis voldoende aannemelijk gemaakt dat Nijntje wel als merk wordt gebruikt. Zo heeft zij ter zitting een poppetje van Nijntje getoond en in het geding gebracht dat zich bevindt in een doosje waaraan een label is gehecht voorzien van het beeldmerk Nijntje. Evenmin zal Sanrio worden gevolgd in haar verweer dat Nijntje geen merk kan vormen omdat het een teken betreft dat een wezenlijke waarde aan de waar geeft (artikel 2.1 lid 2 BVIE). Dit artikel ziet immers op vormmerken. Van een vormmerk is sprake wanneer het merk “samenvalt” met de waar die het beoogt te onderscheiden dan wel met de verpakking ervan. Daarvan is in het geval van Nijntje geen sprake. Nijntje is een beeldmerk dat zich op verschillende wijzen “materialiseert” (tweedimensionaal in boekjes en als afbeelding op andere gebruiksvoorwerpen en in films, driedimensionaal als speelgoedpoppetje etc.). Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat Nijntje een verval- of nietigheidsactie niet zal overleven. In dit geding zal dan ook worden uitgegaan van de geldigheid van het beeldmerk Nijntje, zoals onder 2.2 van dit vonnis weergegeven.

4.8.  Voor beantwoording van de vraag of het karakter Kathy inbreuk maakt op het beeldmerk Nijntje is allereerst van belang vast te stellen dat Sanrio en/of haar licentienemers Kathy niet ter onderscheiding van waren of diensten gebruiken. Kathy wordt uitsluitend aangeduid als karakter, een vriendinnetje van Kitty, zoals Kitty nog heel veel andere vriendjes en vriendinnetjes heeft met wie zij speelt. Kathy, Kitty en de andere karakters worden allemaal op de markt gebracht onder het merk “Hello Kitty”. Kathy zelf kan derhalve niet als merk worden aangemerkt. Dit betekent dat Mercis zich in het kader van de merkinbreuk ten onrechte heeft beroepen op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Daarvoor is immers vereist dat het inbreukmakende teken wordt gebruikt voor waren of diensten.

4.9.  Daarentegen wordt geoordeeld dat in dit geval wel sprake is van inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Kathy wordt immers gebruikt “anders dan ter onderscheiding van waren of diensten”. Hiervoor is in het kader van het auteursrecht al overwogen dat Nijntje en Kathy nagenoeg identiek zijn. Dit geldt ook wanneer Kathy wordt vergeleken met het beeldmerk Nijntje, ook al heeft die Nijntje spitse oren. De verschillen tussen de “oude” Nijntje en Kathy zijn weliswaar groter dan die tussen de “nieuwe” Nijntje en Kathy, maar dat neemt niet weg dat de gelijkenis tussen het beeldmerk Nijntje en het karakter Kathy nog steeds zeer groot is. Sanrio trekt met Kathy zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel van Nijntje en doet hiermee afbreuk aan het onderscheidend vermogen en de reputatie van Nijntje. In dit verband heeft Mercis (onder meer in de punten 3.8 tot en met 3.11 van de dagvaarding) voorshands terecht aangevoerd dat Sanrio met Kathy in het kielzog van Nijntje vaart om te profiteren van de aantrekkingskracht en de reputatie van Nijntje. Zonder financiële vergoeding trekt Sanrio profijt uit de commerciële inspanningen van Mercis als merkhouder. Dit oordeel is er onder meer op gegrond dat Nijntje een merk is met een zeer grote bekendheid en een groot onderscheidend vermogen. Sanrio is een concurrent van Mercis die min of meer identieke waren op de markt brengt. Niet weersproken is dat Nijntje in 1955 is ontworpen en (volgens de dagvaarding) begin jaren ’70 in Japan is geïntroduceerd en dat Nijntje in Japan ongekende populariteit geniet. Met het karakter Kathy houdt Sanrio te weinig afstand van het beeldmerk Nijntje.

Lees het vonnis hier.