Alle rechtspraak  

IEF 9080

Typetjes met telkens een ander uiterlijk

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 25 augustus 2010, HA ZA 10-510, D. tegen B ( Schilderen in Stijl). (Met dank aan Axel van Reek, Croon Davidovich)

Auteursrecht. Eiseres, beeldend kunstenaar-schilder, stelt dat gedaagde B. inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele van haar schilderen en m.b.t. figuren die zij in haar schilderijen gebruikt. De rechtbank oordeelt dat drie schilderijen van gedaagde inderdaad vereenvoudigingen zijn van drie specifieke werken van eiseres, waarbij het verweer van gedaagde dat ze voor eigen oefening dienden wordt verworpen nu ze zichtbaar aanwezig waren in een voor belangstellenden toegankelijk gedeelte van zijn atelier, geen sprake van een ‘besloten kring'.

Het gebruik van soortgelijke figuren wordt echter niet als inbreukmakend aangemerkt. “De figuren die D. op haar schilderijen afbeeldt, zijn geen figuren met een door haar vastgelegd uiterlijk en karakter, zoals dat het geval is met Bambi, Suske en Wiske, Bassie en Adriaan, Barbie en Ken of Nijntje. D. daarentegen schildert typetjes met telkens een ander uiterlijk en in een andere rol, zij het in dezelfde stijl. Daarom mist de door D. aangehaalde rechtspraak omtrent de genoemde en andere dergelijke specifieke strip- en mediafiguren (die niet ten onrechte vaak met een anglicisme worden aangeduid als: "'karakters") relevantie.” Ondanks de aangenomen verveelvoudiging wordt eisers veroordeeld in de volledige, ongematigde 1019h proceskosten (€14.500.00).

Een wellicht opmerkelijk ten overvloede: “Aandacht verdient dat D. aan haar vorderingen uitsluitend het auteursrecht ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet geheel ondenkbaar is dat de sterke overeenstemming tussen de werken van D.  en die van B. afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval tot één of meer van de door D. bij haar vorderingen ingeroepen rechtsgevolgen zou kunnen leiden (vgl. Hof Arnhem, 06-03-1979, BIE 1981/18, Bruna/Rolf). Maar de rechtbank kan daarop thans niet ingaan zonder de grenzen van het geschil zoals eiseres die heeft getrokken, te overschrijden.

4.2. Op 27 november 2007 fotografeert zekere M. in het atelier van B. drie van diens werken  die gelijkenis vertonen met drie werken van D. B. erkent dat deze drie werken van hem kunnen worden gezien als een verveelvoudiging van drie specifieke werken van D. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze drie werken van B. ook daadwerkelijk verveelvoudigingen van de bedoelde drie specifieke werken van D.: onderwerp, compositie, kleurgebruik en schilderstijl zijn zo verregaand overeenstemmend, dat hier sprake is van verveelvoudiging.

4.2.1. Het verweer dat niettemin geen sprake is van inbreuk omdat deze drie werken slechts dienden tot eigen oefening, studie of gebruik (art. f 6b Aw) faalt. De werken waren in ieder geval op 27 november 2007 zichtbaar aanwezig in een gedeelte van het atelier van B. dat toegankelijk was voor in zijn werk geïnteresseerde belangstellenden, ook al zou dat gedeelte niet openbaar maar slechts na afspraak toegankelijk zijn. Waar B. op zijn website het publiek oproept om hem in zijn atelier te bezoeken, is ook geen sprake van een "besloten kring". De aanwezigheid van die werken aldaar kan commercieel een nuttig effect hebben op die belangstellenden. Dan is slechts zijdelings, te weten: voor de beoordeling van de ernst van de overtreding, van belang dat die werken het atelier van B. nimmer verlaten hebben.

4.3. D. heeft ook bezwaar tegen andere schilderijen van B. omdat, naar de rechtbank uit onderdeel 1 van de vordering opmaakt, daarop figuren zijn geschilderd die inbreuk maken op het zelfstandig auteursrecht van D. op de in haar werken geschilderde figuren. Dienaangaande wordt overwogen:

4.3.1. De figuren die D. op haar schilderijen afbeeldt, zijn geen figuren met een door haar vastgelegd uiterlijk en karakter, zoals dat het geval is met Bambi, Suske en Wiske, Bassie en Adriaan, Barbi en Ken of Nijntje. D. daarentegen schildert typetjes met telkens een ander uiterlijk en in een andere rol, zij het in dezelfde stijl. Daarom mist de door D. aangehaalde rechtspraak omtrent de genoemde en andere dergelijke specifieke strip- en mediafiguren (die niet ten onrechte vaak met een anglicisme worden aangeduid als: "'karakters") relevantie.

4.3.2. Met juistheid doet D. aanvoeren dat ook auteursrechtelijk beschermwaardige elementen uit een werk als zelfstandig werk (zoals de figuur Bambi in de film Bambi) beschermd kunnen worden. Maar de wijze van afbeelden van een gezicht of een lichaamshouding, hoe consequent D. dat in haar werk ook doet, is en blijft een stijlelement dat geen zelfstandig auteursrechtelijk beschermd werk oplevert. Onderdeel 1 van de vordering moet op deze grond worden afgewezen

4.3.3. De door D. geschilderde figuren stemmen vooral overeen in de stijl waarin zij geschilderd zijn, zonder dat zij tekens herkenbaar zijn (zoals bijvoorbeeld bij Fokke en Sukke of Suske en Wiske het geval is). Om te beginnen hebben haar figuren niet een onderscheidende naam, maar ook de afbeeldingen vertonen onderling de nodige variatie. Naar geldend recht bataat er geen auteursrecht op de stijl waarin D. schildert en de personen op haar schilderijen afbeeldt, dat is: zolang de voorstelling (compositie, afbeelding, kleurgebruik) maar niet dezelfde is als die van een door haar vervaardigd werk.

(…)

4.5. Aandacht verdient dat D. aan haar vorderingen uitsluitend het auteursrecht ten grondslag heeft gelegd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet geheel ondenkbaar is dat de sterke overeenstemming tussen de werken van D.  en die van B. afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval tot één of meer van de door D. bij haar vorderingen ingeroepen rechtsgevolgen zou kunnen leiden (vgl. Hof Arnhem, 06-03-1979, BIE 1981/18, Bruna/Rolf). Maar de rechtbank kan daarop thans niet ingaan zonder de grenzen van het geschil zoals eiseres die heeft getrokken, te overschrijden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9074

Een pleitbare inbreukargumentatie

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 8 september 2010, gevoegde zaken KG ZA 10-883, Wins-Holland B.V. tegen Hema B.V. en KG ZA 10-944, Hema B.V. tegen Action Non-Food B.V. (met dank aan Bert Gravendeel, Gravendeel Advocaten). 

Auteursrecht. Hema stelt dat Action door de verhandeling van een wegwerptaartplateau inbreuk maakt op Hema’s auteursrecht m.b.t. tot haar wegwerptaartplateau ‘Tast Toe!’ (afbeelding boven, een aan Hema overgedragen ontwerp van de winnares van de jaarlijkse Hema ontwerpwedstrijd). Action’s leverancier Wins-Holland verzet zich tegen de gestelde inbreuk en eist daarnaast een wapperverbod.

De voorzieningenrechter oordeelt dat geen sprake is van auteursrechtinbreuk. Afwijkende totaalindruk, zelfs als “de vormgeving als dun kartonnen wegwerpartikel als creatieve keuze wordt meegwogen.” Geen wapperverbod: “niet gezegd kan worden dat Hema handhaafde tegen beter (behoren te) weten in”, ook omdat partijen “de laatste jaren verschillende keren de degens hebben moeten kruisen vanwege (andere) intellectuele eigendomsinbreuken door Action, waarbij Hema telkens aan het langste eind trok.” De toezegging van Wins tot niet-verhandelen tijdens procedure doet niet af aan spoedeisendheid.

Spoedeisendheid: 5.2. Action stelt te hebben toegezegd dat zij hangende de uitkomst van de zaak (…) de gewraakte taartplateaus van de markt te zullen houden en bij toewijzing van een inbreukverbod in die zaak alsnog een met boete versterkte onthoudingsverklaring te zullen tekenen. Dat kwalificeert - anders dan Action aanvoert - niet als een ondubbelzinnige en niet-vrijblijvende onthoudingsverklaring die volgens de stand van de rechtspraak spoedeisend belang zou ontnemen aan een vordering in kort geding (…).

Auteursrecht: 5.4. Hema stelt uitdrukkelijk voorop dat het haar primair om de vormgeving van de taartplateaus gaat, niet zozeer om de daarop aangebrachte prints. De prints van Wins wijken overigens voldoende af - ook de hiervoor getoonde "polkadot prints", zo wordt voorlopig geoordeeld. De (net) voldoende geoordeelde afwijkende vormgeving van de "poten" van de taartplateaus van Wins beschouwd ten opzichte van die van het Tast Toe! ontwerp van Hema, maken dat niet gesproken kan worden van ontlening in auteursrechtelijke zin.

De Tast Toe! poten zijn "strak" vormgegeven. Volgens Hema kenmerken de poten zich door hun sierlijk omhoog krullende rondingen aan de buitenkant met inkepingen in het midden van de poten; of in de bewoordingen van Action ten pleidooie: Een rechte onderkant met een dikke ronde krul. De poten van de aangevallen plateaus van Wins en Action zijn anders vormgegeven in wat Wins aanduidt met een "Hindeloopen"-variant: niet recht ter hoogte van de bodem onderaan, maar met een krullend vormgegeven inkeping/uitsparing naar het uiteinde van de poten toe en aan de bovenzijde niet geprononceerd enkelvoudig bol/rond doorlopend met een scherpe, puntvormige inkeping na het enkelvoudig dik-bolvomige uiteinde, zoals in het Tast Toe! ontwerp, maar - bij het Wins ontwerp - juist als het ware twee kleinere bolvormen met een scherpe krukvormige inkeping in het midden, zodat een heel andere afwerking ontstaat (een "gegolfde krul" volgens Action ten pleidooie). Dat verschaft een veel minder "strakke", eerder een "klassieke" of zo men wil 'barokke" indruk aan het ontwerp, die naar voorlopig oordeel zodanig bepalend is voor de totaalindruk, dat niet kan worden gesproken van inbreuk op het Tast Toe! ontwerp. De ruimte voor afwijking aan de overige elementen van het ontwerp voor een dun kartonnen wegwerp taartplateau (het idee. daarvoor is niet auteursrechtelijk te beschermen), met name dat dit de (doorgaans) ronde standaardtaartvorm volgt en dat de houders van de poten aan de bovenzijde van het plateau afgerond zijn, wordt vanwege aspecten van technische bepaaldheid voorshands beperkt geoordeeld. Maar ook als dat anders zou moeten worden gezien en de vormgeving als dun kartonnen wegwerpartikel als creatieve keuze wordt meegewogen, is door de eerder genoemde voldoende anders vormgegeven poten sprake van een afwijkende totaalindruk.

Wapperen: 5.9. Daarvan is in de onderhavige zaak evenwel onvoldoende aannemelijk geworden. Van een sommatie gericht tegen het aangevallen ontwerp van Wins kan niet gezegd worden dat dit een handhavingshandeling van Hema tegen beter (behoren te) weten in betreft, omdat er onmiskenbaar ook een aantal in het oog springende overeenkomsten tussen het ontwerp Tast Toe! en dat van Wins bestaan, die een onderbouwde en "pleitbare" inbreukargumentatie kunnen dragen. Dat de voorlopige afweging in dit kort geding na wisseling van argumenten in en buiten rechte anders uitvalt, nu het inbreukverbod zal worden afgewezen vanwege de (net) voldoende anders vormgegeven poten, maakt dat niet anders. Anders dan Wins betoogt, verschaft het aangedragen (overigens goeddeels onvoldoende eenduidig voorafgaand aan het Tast Toe! ontwerp gedateerde) "vormgevingserfgoed" geen geschikt argument ten betoge dat Hema had behoren te weten dat het Tast Toe! ontwerp geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Hema heeft - gesteld in de sleutel van voorlopige beoordeling van het gevorderde "wapperverbod" - mogen menen auteursrechthebbende te zijn met betrekking tot het ontwerp voor de Tast Toe!, gelet op de door haar geproduceerde akte van overdracht. Bovendien heeft zij jarenlang Tast Toe! taartplateaus als (uitsluitend) van haar afkomstig op de markt gebracht De vraagtekens, geplaatst door Wins, bij de reikwijdte van bedoelde auteursrechtoverdracht, nu de in de akte van overdracht genoemde bijlage niet is geproduceerd in dit kort geding, brengen hier geen wijziging in; voor Hema en Hennink is volstrekt helder geweest dat voorwerp van overdracht van auteursrecht het prijswinnende Tast Toe! ontwerp was. Als eerder aangegeven staat de vormgeving van dat ontwerp los van de (verscheidene) prints waarin de Tast Toe! op de markt wordt gebracht. Ook dit maakt derhalve niet dat gezegd kan worden dat Hema handhaafde tegen beter (behoren te) weten in.

5.10. Bij de beoordeling van het gevorderde "wapperverbod" kan ten slotte (eveneens ten overvloede) worden meegewogen dat Hema en Action de laatste jaren verschillende keren de degens hebben moeten kruisen vanwege (andere) intellectuele eigendomsinbreuken door Action, waarbij Hema telkens aan het langste eind trok.

Lees het vonnis hier

IEF 9068

Maakt niet alsnog bevoegd

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 1 september 2010, HA ZA 10-701, JunkTrunk Nederland tegen Wehkamp B.V. (met dank aan Lars Bakers & Charlotte Vrendenbarg, Bingh Advocaten).

Modellenrecht. Auteursrecht. Bevoegdheidsincident m.b.t. gestelde inbreuk op Gemeenschapmodel speelmeubelset. Rechtbank ’s-Gravenhage is bij uitsluiting bevoegd, Andere ten grondslag gelegde gronden doen daar niet aan af.

2.4. Vast staat dat de vorderingen van P. mede gebaseerd zijn op een inbreuk op een gemeenschapsmodel zodat de rechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Dat P. aan de vorderingen ook andere gronden ten grondslag heeft gelegd maakt niet dat de rechtbank Zwolle-Lelystad alsnog bevoegd is over de aan de vorderingen ten grondslag gelegde inbreuk op het modelrecht te oordelen. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingevolge artikel 90 van de Verordening in geval van een voorlopige of beschermende maatregel wel bevoegd zou zijn van het geschil kennis te nemen doet - wat daar verder ook van zij - aan het voorgaande niet af. Het betreft hier immers geen procedure inzake een voorlopige of beschermende maatregel maar een bodemprocedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9067

Een georganiseerde reis naar Lloret de Mar

Vzr. Rechtbank Haarlem, 3 september 2010, KG ZA 10-363, Feltkamp c.s. tegen GoFun (met dank aan Kriek Wille en Isabelle Wárlám van Van Doorne)
 
Auteursrecht. Zonder toestemming openbaarmaken van filmfragmenten in een commercial. Geen voorschot schadevergoeding. Compensatie van de gevorderde 1019h proceskosten, ondanks toewijzing inbreukverbod en dwangsom.

4.3. Slechts de overeenkomst van 22 september 2008 is op papier gezet. Die overeenkomst blinkt bovendien niet uit in helderheid en laat daardoor de nodige ruimte voor interpretatieverschillen.(…)

4.5. (…) begrijpt de voorzieningenrechter de contractsbepalingen aldus, dat Ruud Feltkamp als 'celebrity reisleider' zou deelnemen aan een door GoFun georganiseerde reis naar Lloret de Mar te Spanje.  Ruud zou daarbij vergezeld worden door zijn broer Pim Feltkamp. Pim zou daarbij een aantal korte filmpjes van de reis maken, welke na terugkomst in Nederland aan GoFun ter beschikking zouden worden gesteld als verslag van de reis. (…)

4.6. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de overeenkomst - voor zover deze betrekking heeft op de ter beschikking te stellen filmpjes - in beginsel slechts zag op het Reisverslag ten behoeve van de website van GoFun. De tekst van de overeenkomst lijkt ook in die richting te wijzen. De verwachting van Feltkamp c.s. dat voor een commercial mogelijk een (nadere) vergoeding door GoFun zou worden betaald, acht de voorzieningenrechter dan ook niet onbegrijpelijk. Zónder een dergelijke tegemoetkoming moet het gebruik van de Commercial dan ook worden gestaakt (…).

Voorschot Schadevergoeding: “4.9. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die. meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.10. Van reputatieschade van Feltkamp c.s. is voorshands geen sprake. Indien, zoals door Feltkamp c.s. is gesteld, de commercial al van zodanig inferieure kwaliteit zou zijn dat vertoning ervan in het openbaar tot een terugloop in opdrachten voor de maker zou leiden, dan werkt de omstandigheid dat de tekst "produced by Feltkamp.tv" niet in de Commercial is weergegeven immers juist in het voordeel van Feltkamp c.s. Daarnaast heeft Feltkamp c.s. haar overige schade geschat aan de hand van een groot aantal fictieve bedragen. Voor de toekenning van een voorschot op de schadevergoeding is in het onderhavige geval dan ook geen plaats, nu zowel over de aansprakelijkheid als over de hoogte van de schade teveel onduidelijkheid bestaat. Over de werkelijke hoogte van de schade alsmede over de aansprakelijkheid dient de bodemrechter zich desgewenst uit te laten.”
 
Proceskosten: “4.14 Met het vorenstaande is elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld te beschouwen, zodat de proceskosten zullen worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.”
 
Lees het vonnis hier.

IEF 9055

Geen zelfstandig karakter verkregen

711- 1948 1968 2010 + 7-Alive

Gemeenschappelijk Hof van Justitie Nederlandse Antillen en Aruba, 27 augustus 2010, AR 326/03-H.220/06, 7-Eleven Inc tegen Laprior, h.o.d.n. 7 Alive Grocery en 7 Alive (met dank aan Niels Mulder, DLA Piper).

Merkenrecht. “The world's largest retail store did not leave one stone unturned and not a court within the Kingdom unvisited in its bid to prevent the Simpson Bay supermarket from using its name and logo. To no avail, it emerged Friday, because the Joint Court of the Netherlands Antilles and Aruba also ruled against the mega concern,” bericht The Daily Herald over de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof na de terugverwijzing door de Hoge Raad (Hoge Raad, 8 mei 2009, IEF 7895).

7-Eleven kan zich niet op een haar toekomend merkrecht in de Antillen en op Aruba beroepen en het hof oordeelt i.c. dat de beschermingsduur van een eventueel Auteursrecht op het logo van 7-eleven inmiddels zou zijn verstreken. “Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.”

2.1.2 Dit oordeel van de Hoge Raad brengt onder meer met zich dat het Hof dient te onderzoeken of 7-Eleven auteursrecht op haar logo heeft en of zij dit (nog) kan handhaven.

2.2 Laprior heeft meerdere verweren aangevoerd tegen de stellingen van 7-Eleven dat 7- Eleven een auteursrecht heeft op het logo in geschil én dat zij dit auteursrecht hier te lande tegen Laprior kan handhaven. Om proces-economische redenen zal het Hof eerst het verweer van Laprior beoordelen dat, voor zover 7-Eleven dit auteursrecht al heeft (hetgeen zij betwist), de beschermingsduur daarvan is verstreken. Zij stelt hiertoe dat het 7- Elevenlogo in 1946 voor het eerste openbaar is gemaakt en dat het auteursrecht daarop op grond van art. 39 Av is vervallen omdat sindsdien meer dan 50 jaar zijn verlopen. 7-Eleven voert hiertegen aan dat haar onder het auteursrecht vallend logo dat in dit geding in geschil is, pas in 1968 voor het eerst openbaar is gemaakt en dat in 1946 alleen de naam 7-Eleven en een ander logo dat sterk verschillend is van het in 1968 openbaar gemaakte logo, zijn geïntroduceerd.

Ter onderbouwing van haar stelling dat het logo in 1968 niet rechtens relevant afwijkt van het logo dat in 1946 is geopenbaard, heeft Laprior overgelegd het boek "Oh thank heaven! The story of The Southland Corporation", waarbij zij met name heeft gewezen op de pagina's 75, 103, 114 en 134. Zij heeft hierbij nog opgemerkt dat de getekende man en vrouw links naast het logo op pag. 134 niet tot het logo behoren.
Uit de bijbehorende teksten bij de foto's op de pagina's blijkt dat het "trapeziumlogo" inderdaad in de jaren veertig is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat het betreffende logo op die pagina's in 1946 is geopenbaard. 7-Eleven heeft niet betwist dat de inkleuring van het logo van 1946 gelijk is aan de inkleuring van het logo van 1968.
Zichtbaar is verder dat de vorm en stand van het trapezium (waarin het getal 7 is vermeld) gelijk is gebleven en dat nog steeds in letters het woord "eleven" door de verticale lijn van het cijfer 7 is geschreven.
Het lettertype waarmee het woord "eleven" is geschreven in het logo van 1968 wijkt niet noemenswaardig af van het lettertype waarmee dit woord in het logo van 1946 is geschreven en de plaats van dat woord is ook min of meer gelijk, namelijk ongeveer halverwege de verticale lijn van de 7.
De verhoudingen in beide logo's zijn eveneens gelijk gebleven.
De verschillen tussen het logo van 1946 en dat van 1968 zijn zeer miniem. Zo is het cijfer 7 in het logo van na 1968 iets gestyleerder omdat er een witte streep staat tussen de horizontale en verticale streep die tezamen de 7 vormen en is de hoek rechtsboven de verticale streep van de 7 anders "afgeknot". Verder staat de verticale streep van het cijfer 7 in het logo van 1968 iets meer gebogen met de "buik" naar links dan diezelfde streep in het logo van 1946. Tenslotte staat het woord "eleven" in de verticale lijn van de zeven in het logo van 1946 iets scheef terwijl dit woord in het logo van 1968 horizontaal staat en staat het onderste stukje van de verticale streep van de 7 in het logo van 1946 niet door de onderste balk van het trapezium terwijl in het logo van 1968 het onderste stukje van die verticale streep wel in het bovenste deel van de onderste balk van het trapezium valt.
Al met al is het Hof van oordeel dat het logo van 1946 en het logo van 1968, in kleur naast elkaar bezien, niet juridisch relevant van elkaar afwijken, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter te hebben verkregen. Aldus slaagt het verweer van Laprior dat het auteursrecht is vervallen en hoeven de overige verweren niet te worden beoordeeld.

2.3 De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bevestigd. 7-Eleven wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure in appel en in de losten gerezen na de beslissing van de Hoge Raad, aan de zijde van Laprior begroot op NAF. 5.100,- aan gemachtigdensalaris en NAF. 195,50 aan verschotten.

Lees het vonnis hier.

IEF 9050

Over blijft slechts

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 augustus 2010, LJN: BN5095, Eiser tegen Gedaagde (Turks dansfeest).

Auteursrecht. Portretrecht. Onrechtmatige daad. Openbaar maken van portretfoto van vrouw op een Turks dansfeest  Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Rotterdam, 26 november 2008, IEF 7441). Onvoldoende gesteld voor causaal verband tussen daad en schade. "(...) niets is gesteld waaruit mogelijk zou kunnen volgen dat [geïntimeerde] de door haar gestelde sociale en materiële schade ten gevolge van de fotopublicaties heeft geleden. Over blijft slechts dat [geïntimeerde] door een buurvrouw met de portretfoto in Migranten is geconfronteerd en dat zij daardoor en door de daarna ontdekte publicatie in de Volkskrant gekwetst was." Geen schadestaatprocedure: Het hof begroot de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de confrontatie in 2005 met de twee portretfotopublicaties, op € 300,-.

5.3  [geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat zij voor het eerst in 2005, dus twee jaar na de publicatie in de Volkskrant, met de foto is geconfronteerd. Daarvóór wist zij niet waarom ze moeilijkheden van sociaal-culturele aard in haar omgeving had, aldus [geïntimeerde]. Dit betekent dat al die jaren niemand uit haar omgeving - ook niet haar ouders of andere familieleden of naasten - haar op enig moment op het bestaan van een compromitterende foto hebben gewezen. Niets wijst er op dat de mensen die [geïntimeerde] isoleerden, het artikel in de Volkskrant met de portretfoto hebben gezien en haar vanwege die foto (en niet reeds om hoe zij zich verder gedroeg) isoleerden. Voorts staat vast (dat heeft [geïntimeerde] niet betwist) dat [geïntimeerde] zich in het dagelijks leven op voor Nederlanders gebruikelijke wijze en zonder hoofddoek kleedde, dat zij op gebruikelijke wijze deelnam aan de Nederlandse samenleving en dat zij feestelijk gekleed en opgemaakt naar in elk geval één Turks feest in "Now & Wow" is gegaan, waar honderden mensen uit de Turkse gemeenschap aanwezig waren. Daaronder kunnen mensen zijn geweest die [geïntimeerde] hebben herkend en later op een of andere wijze bekend hebben gemaakt dat (ook) zij zich in deze gelegenheid ophield.

[geïntimeerde] heeft voorts geen omstandigheden gesteld aangaande het moment en de wijze waarop de schade haar zou zijn toegebracht. Bij dagvaarding in eerste aanleg stelt zij dat "het bekend worden van de foto's gepaard ging met afkeuring". Wanneer die foto's bekend werden, anders dan in 2005, heeft zij niet gesteld. Zij heeft slechts vaag aangegeven dat zij zelf begin 2005 door derden uit haar traditionele omgeving op de publicaties werd aangesproken. Wie die derden zijn, en met name ook hoe nabij deze bij haar leven en opleiding staan, heeft zij niet naar voren gebracht. Waaruit de afkeuring bestond heeft zij evenmin gesteld. Over het jaar waarin de afkeuring begon is zij onduidelijk. Ook over het afbreken van haar opleiding en de aanleiding daartoe is zij zeer vaag; slechts uit het gestelde schadebedrag zou impliciet misschien kunnen worden opgemaakt dat [geïntimeerde] in enige periode één of twee jaar aan een openbare instelling heeft gestudeerd, dat zij daarna een kortere particuliere opleiding heeft genoten en dat zij één of beide opleidingen heeft afgebroken.

5.4  Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat niets is gesteld waaruit mogelijk zou kunnen volgen dat [geïntimeerde] de door haar gestelde sociale en materiële schade ten gevolge van de fotopublicaties heeft geleden. Over blijft slechts dat [geïntimeerde] door een buurvrouw met de portretfoto in Migranten is geconfronteerd en dat zij daardoor en door de daarna ontdekte publicatie in de Volkskrant gekwetst was. Deze schade kan het hof direct begroten. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure ligt voor die schade niet in de rede. In zoverre slaagt het hoger beroep van [appellant].

5.5  Het hof begroot de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door de confrontatie in 2005 met de twee portretfotopublicaties, op € 300,-. Deze schade moet [appellant] aan [geïntimeerde] vergoeden. 

Lees het arrest hier.

IEF 9046

Ten behoeve van kunstmatige inseminatie

Vzr. Rechtbank Groningen, 28 juni 2010, LJN: BN3900, De Stichting Donorkind (Amsterdam) tegen De Stichting Donorkind (Groningen) c.s.

Auteursrecht. Auteursrechtelijke aspecten van hetgeen een vrijwilliger in die hoedanigheid produceert. Databankrecht. Recht op (domein)naam. Donorkind Amsterdam, Donorkind Groningen en [A] richten zich alle op de behartiging van de belangen van mannen die hun sperma op enig moment ten behoeve van kunstmatige inseminatie hebben afgestaan en de belangen van de door middel van kunstmatige inseminatie verwekte personen. Voormalige vrijwilliger van Donorkind Amsterdam richt Donorkind Groningen op en neemt daartoe diverse zaken van Donorkind Amsterdam mee. Auteurs- en databankrecht komt toe aan Donorkind Amsterdam, veroordeling tot aanpassing van naam, statutaire naam, domeinnaam et cetera, overdracht volledige databank aan Donorkind Amsterdam.

Website: 5.7.  Echter, ingevolge artikel 8 Auteurswet wordt een stichting die een werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij enig natuurlijk persoon als maker er van te vermelden, als de maker van dat werk wordt aangemerkt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de website van Donorkind Amsterdam vermeld is dat het auteursrecht van de inhoud van die website bij Donorkind Amsterdam berust.
Nu daarin verder geen natuurlijk persoon, bijvoorbeeld [A], is vermeld als maker, is Donorkind Amsterdam aan te merken als de maker van hetgeen op de website is vermeld, zodat de auteursrechtelijke bescherming ter zake toekomt aan Donorkind Amsterdam en niet aan [A].

Databestanden: 5.9.  (…) ook indien moet worden aangenomen dat [A] alle werkzaamheden ter zake heeft verricht en kosten daarvan heeft gedragen, neemt dat niet weg dat hij één en ander op dat moment heeft gedaan ten behoeve van Donorkind Amsterdam en dat hij op die grond geen rechten kan doen gelden op de aan Donorkind Amsterdam toebehorende databestanden.

(…) 5.11.  Voorshands is verder voldoende aannemelijk geworden dat de databestanden zijn verzameld onder verantwoordelijkheid van Donorkind Amsterdam en dat deze als rechtspersoon daarvan het investeringrisico en aansprakelijkheidsrisico draagt. Ook uit hoofde van het databankenrecht kan [A] dan ook geen rechten doen gelden op de ten behoeve van de Donorkind Amsterdam geproduceerde databestanden. (…)

(Domein)naam:  5.12.  Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van een zodanig geringe afwijking tussen de door de door Donorkind Amsterdam en Donorkind Groningen en [A] publiekelijk gebruikte namen, dat bij het relevante publiek verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat beide stichtingen grotendeels dezelfde activiteiten verrichten en zich richten tot hetzelfde publiek.

5.13.  Bovendien is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat door het gebruik
van een vrijwel identieke naam door Donorkind Groningen en [A] niet denkbeeldig is dat de naam van Donorkind Amsterdam verwatert en haar aantrekkingskracht vermindert.

5.14.  In de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Donorkind Groningen en [A] door het gebruik van de naam “Donorkind Groningen” onrechtmatig jegens Donorkind Amsterdam handelt, waar vaststaat dat Donorkind Amsterdam haar naam eerder voerde dan Donorkind Groningen en [A].Dat de registratie bij de SIDN van de desbetreffende domeinnaam op naam van [A] heeft plaatsgevonden danwel dat [A] de kosten daarvan heeft gedragen, doet daaraan niet af. Nog daargelaten dat Donorkind Amsterdam heeft gesteld dat [A] deze kosten vergoed kreeg.

(…)

7.1.  veroordeelt Donorkind Groningen en [A] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
a. haar naam, statutaire naam, domeinnaam en iedere naam waarmee
Donorkind Groningen zich digitaal of anderszins naar buiten presenteert aan te passen
zodanig dat daarin de namen Donorkind en/of Donorkinderen en/of afgeleiden daarvan niet meer voorkomen;
b. over te dragen aan Donorkind Amsterdam de (fysieke) website met de daarbij behorende lay-out en alle onderliggende programmatuur, alsmede de domeinnamen www.donorkind.nl en/of www.donorkinderen.nl en/of afgeleiden daarvan met bevel om het gebruik van deze domeinnamen of afgeleiden daarvan en het gebruik van de Hyves-pagina met URL Donorkind.Hyves.nl of afgeleiden daarvan en/of het gebruik van e-mailadressen met deze namen en/of afgeleiden daarvan te staken en gestaakt te houden;
c. aan Donorkind Amsterdam over te dragen de volledige databank bevattende alle tot heden
bijgewerkte gegevens en actuele bestanden van KID-kinderen en KID-donoren en andere daarmee samenhangende bestanden met de uitdrukkelijke toezegging dat na deugdelijke overdracht van deze databank Donorkind Amsterdam zal beschikken over het enige en unieke exemplaar van deze databank en met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om de gegevens uit deze databank niet meer te gebruiken;
d. aan Donorkind Amsterdam een lijst te verstrekken bevattende de volledige (digitale)
gegevens van alle derden die door Donorkind Groningen sedert haar oprichting zijn aangeschreven met bevel aan Donorkind Groningen en [A] om aan al deze derden digitaal danwel fysiek een brief te sturen, waarvan de tekst in onderling overleg zal moeten worden opgesteld en welke brief kort gezegd openheid van zaken zal moeten geven omtrent de situatie rond de beide stichtingen, de rechten op domeinnamen, statutaire en andere namen en bestanden;
e. aan Donorkind Amsterdam terug te geven het volledige e-mailbestand betreffende
correspondentie extern aan en van derden en intern aan en van bestuursleden
en medewerkers van Donorkind Amsterdam;

7.2.  verbiedt Donorkind Groningen en [A] om – anders dan ter voldoening aan het bepaalde in 7.1. onder d. – na betekening van dit kort geding vonnis:
a. op initiatief van Donorkind Groningen en/of [A] communicatie te hebben met personen die geregistreerd staan in de databank van Donorkind Amsterdam;
b. iedere vorm van communicatie te hebben met derden uit naam van Stichting Donorkind of een daarop gelijkende en bij het publiek verwarringwekkende naam en/of in de huisstijl en/of middels gebruikmaking van het logo van Donorkind Amsterdam.

Lees het vonnis hier.

IEF 9045

Bescheiden

Rechtbank Arnhem, 21 juli 2010, LJN: BN3508, Conclusion B.V. tegen Exellior B.V.

Auteursrecht, althans auteursrechtelijke stellingen in vordering ex. art. 843a Rv tot inzage in trainingsdocumentatie en materialen m.b.t. eerdere managementovereenkomst met gestelde rechtsvoorganger. Bewijsopdracht m.b.t. overname.

4.2.  Conclusion stelt een zeer sterk en gefundeerd vermoeden te hebben dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van artikel 5 van de managementovereenkomst en dat [gedaagde sub 1] en Excellior inbreuk maken op haar intellectuele eigendomsrechten en ook anderszins willens en wetens onrechtmatig jegens haar handelen. Dit levert volgens haar een relevante rechtsbetrekking op als bedoeld in artikel 843a Rv. Zij stelt een rechtmatig belang te hebben bij inzage in de genoemde, bepaalde bescheiden ter nadere bepaling van de feiten op grond waarvan de auteursrechtinbreuk en het onrechtmatige handelen van [gedaagde sub 1] en Excellior kunnen worden vastgesteld. (…)

(…) 5.6.  Nu Conclusion zich beroept op de overeenkomst tot overname van de activa en bedrijfsactiviteiten van de gefailleerde vennootschappen Mansal, zal de rechtbank, op grond van artikel 150 Rv., Conclusion opdragen om het bestaan van de gestelde overeenkomst tot overname te bewijzen. Indien zij daarin niet slaagt, zal de incidentele vordering moeten worden afgewezen. Indien Conclusion wel slaagt in dit bewijs, zal nog moeten worden beoordeeld of aan de overige onder 5.2. genoemde vereisten van voor toewijzing van de gevorderde inzage en afgifte van de gemaakte en in bewaring gegeven kopieën is voldaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 9044

Het gewone gebruik (laten draaien)

Rechtbank Dordrecht, 11 augustus 2010, LJN: BN3863, I.E. Beheer b.v. tegen  IV Bouw en Industrie B.V.

Auteursrecht. Software. Gestelde inbreuk door gebruik na overdracht in keten van rechtsopvolgers. Normaal gebruik uitgeputte CAD-software door rechtmatige verkrijger. Algemene voorwaarden beperken auteursrechtelijke beperking niet. Geen onrechtmatig profiteren van wanprestatie.

4.4.  IE stelt dat de overdracht en het, door IE gestelde, gebruik van de software door Iv onrechtmatig was jegens Han Dataport [van wie IE de vordering heeft overgenomen – IEF] en dat Iv daarom aan haar moet betalen. Primair baseert zij zich op inbreuk op het auteursrecht. Subsidiair baseert zij zich erop dat Iv onrechtmatig heeft gehandeld door bewust gebruik te maken van wanprestatie van Kalmar. Beide grondslagen zullen hierna worden beoordeeld.

4.5.  IE omschrijft niet wat voor gebruik zij Iv precies verwijt, maar uit haar stellingen en de door haar overgelegde stukken begrijpt de rechtbank dat zij bedoelt: het werken door werknemers op de CAD-computers waarop Han Dataport destijds de CAD-software heeft geïnstalleerd, ten behoeve van de engineering werkzaamheden die voorheen door Kalmar zelf werden uitgevoerd. Tijdens de comparitie deelde IE mee dat het ging om gebruik op stand alone computers door de ex-werknemers van Kalmar. Kort gezegd gaat het dus om het gewone gebruik (laten draaien) van het programma.

Auteursrecht / gebruik: 4.11.  (…) Artikel 45j Auteurswet geeft dwingendrechtelijke minimum gebruiksrechten aan de rechtmatige verkrijger voor zover dat gebruik noodzakelijk is voor het beoogde gebruik van de software. (…)

4.12.  (…) uit de stellingen van IE blijkt niet dat zij Iv iets anders verwijt dan het maken van noodzakelijke reproducties in verband met het beoogde gebruik. Zelfs blijkt niet van iets anders dan het gewone gebruik waarvoor het dwingendrechtelijke minimumrecht is voorgeschreven (…). Daarvoor was geen toestemming vereist, mits Iv een rechtmatige verkrijger in de zin van artikel 45j Auteurswet was.

Rechtmatige verkrijger/uitputting: 4.13.  De wet definieert het begrip rechtmatige verkrijger niet. Daar wordt in het algemeen echter onder verstaan degene aan wie de rechthebbende het programma ter beschikking heeft gesteld (onder andere door verkoop) en tevens de opvolgende verkrijgers van exemplaren ten aanzien waarvan het verspreidingsrecht is uitgeput.

(…)

4.15.  Er zijn dus exemplaren van de CAD-software geïnstalleerd op dragers (werkstations) in het verkeer gebracht door middel van eigendomsoverdracht aan Nelcon door de exclusief distributeur Han Dataport, en dus met toestemming van de auteursrechthebbende. Dat dit binnen de Europese Gemeenschap gebeurde staat vast. Dit heeft tot gevolg dat Han Dataport zich niet kon verzetten tegen de verdere verspreiding van deze software, omdat het tot het auteursrecht behorende verspreidingsrecht ten aanzien van deze exemplaren was uitgeput. Deze uitputtingsregel staat sinds 2004 in artikel 12 b Auteurswet en gold voordien reeds op basis van jurisprudentie (vgl. HR 25-1-1952, NJ 1952, 95 en HR 20-11-1987, NJ 1988, 280), en wat software betreft tevens op basis van artikel 4 sub c Software Richtlijn.

4.16.  Toen vervolgens in 2002 de werkstations met daarop de software aan Iv in eigendom zijn overgedragen, werd Iv de in r.o. 4.13 bedoelde opvolgende verkrijger. Iv is dus een rechtmatige verkrijger. IE heeft te weinig aangevoerd om van iets anders uit te gaan.

Algemene voorwaarden: 4.17.  IE stelt weliswaar dat uit de algemene voorwaarden voortvloeit dat de software niet zonder toestemming van Han Dataport mocht worden overgedragen of aan een ander in gebruik gegeven. Dat baat haar in het auteursrechtelijke kader echter niet. Een dergelijk verbod van verdere overdracht staat immers haaks op de wettelijke uitputtingsregel. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen gebruiksvoorwaarden die het de verkrijger van software (zoals Nelcon) en derden (zoals Iv) onmogelijk maken om de software verder te verhandelen weliswaar verbintenisrechtelijke werking hebben – waar hierna in het kader van de beoordeling van de subsidiaire grondslag op in wordt gegaan -, maar deze kunnen wat de auteursrechtelijke uitputting betreft geen rechtsgevolg hebben (vgl. E.D.C. Neppelenbroek, Informatierecht/AMI 2006, p. 109 e.v.).

4.18.  Bovendien is de rechtbank van oordeel dat Iv niet op onrechtmatige wijze van de schending van deze voorwaarde door Kalmar heeft geprofiteerd, zie hieronder. De conclusie waar dit alles toe leidt is dat Iv geen inbreuk op het auteursrecht heeft gepleegd.

Lees het vonnis hier.  

IEF 9041

In standaardzaken

Rechtbank Amsterdam, 18 augustus 2010, HA ZA 10-1002, Van Dillewijn Groep B.V. tegen Horti Print Danmark A/S (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst)

Auteursrecht. Proceskosten. Enigszins in aansluiting op Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 augustus 2010, IEF 9038; ook in het onderhavige verstekvonnis word een kostenveroordeling ex art. 1019h Rv afgewezen. Wel toewijzing van hoge boete ad € 574.800,- in verband met overtreding van schikkingsovereenkomst.

2.2. Eiseressen vorderen een proceskostenveroordeling met inachtneming van artikel 1019 h Rv. Nu zij evenwel hebben nagelaten een gedetailleerde opgave te doen van de gemaakte proceskosten en ter zake ook geen bedrag hebben gevorderd, tal de rechtbank de proceskosten begroten aan de hand van het gebruikelijke liquidatietarief in standaardzaken.

Lees het vonnis hier.