Alle rechtspraak  

IEF 9175

Gebrek aan titulariteit

V.l.n.r. Zeeman - CarodelVoorzitter Rechtbank van Koophandel Antwerpen, beschikking van 28 september 2010, NV Zeeman Textiel Supers tegen NV Carodel (met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

(Belgisch) Auteursrecht. Nederlandse eiseres Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009. Aardig detail: gedaagde zou de inbreukmakende kledingstukken verkopen onder het merk ‘Knot So Bad’. Blijkens het vonnis is in Nederland een parallelle procedure aanhankelijk. Herroeping van gewijsde van de eerdere (ex parte) beschikking tot beslag. Carodel heeft zich ten onrechte beroepen op het ‘vermoeden van titulariteit’.

"CARODEL heeft wel degelijk bedriegelijke kunstgrepen gebruikt om de Voorzitter van de rechtbank van koophandel te misleiden en aldus een gunstige beslissing te bekomen CARODEL deed zich bij het neerleggen van het verzoekschrift voor als auteursrechthebbende, terwijl zij over voldoende gegevens beschikte, minstens kon beschikken, om zelf deze hoedanigheid in twijfel te trekken (eens geconfronteerd met de eigenlijke auteur). (…) De ingrijpendheid van de maatregel wordt nog versterkt door het gegeven dat de maatregelen éénzijdig worden gevraagd. Het niet voldoende nagaan van haar rechten, minstens het nalaten de rechten omtrent de onzekerheid in te lichten, wordt dan ook als eer dusdanige tekortkoming (verdoezelen) beschouwd dat dit als bedrog dient gekwalificeerd te worden."

De oorspronkelijke beschikking wordt derhalve vernietigd waar het de beschrijvende en bewarende maatregelen met betrekking tot de ‘Girls cardigan’ (afbeelding: links Zeeman, rechts Carodel) betreft.

Wat betreft de ‘Boys t-shirt’ en ‘Boys polo’ oordeelt de voorzitter echter dat de vordering tot herroeping ontoelaatbaar is, aangezien “geen specifieke bijkomende (ontdekte) elementen” werden aangedragen. 

Lees het vonnis hier.  

IEF 9173

Een plaats van uitvoering

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 13 oktober 2010,  LJN: BO1296, Ortho King Europe B.V. en [C] c.s. tegen [Y] & Voxel Works S.L.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. m.b.t. software m.b.t. orthopedische producten. Geschil in hoofdzaak betreft de gestelde inbreuk op diverse ie-rechten, dit vonnis in incident ziet op de internationale bevoegdheid. De rechtbank dient per (onderdeel van elke) afzonderlijke vordering van eiseres te onderzoeken of zij bevoegd is van (dat onderdeel van) die vordering kennis te nemen.  De rechtbank verklaart zich grotendeels onbevoegd. Aanhouding i.v.m. onduidelijkheid over soort merk (BX of CTM).

5.10.  Voor zover de vordering is gebaseerd op het merkrecht op “Ortho King”geldt het volgende. Onduidelijk is of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk. Voor zover het een Benelux-merk betreft is de rechtbank niet bevoegd gelet op het volgende. Ingevolge artikel 4.6. Beneluxverdrag intellectuele eigendom (BVIE) wordt de territoriale bevoegdheid van de rechter inzake merken, behoudens uitdrukkelijk afwijkende overeenkomst, bepaald door de woonplaats van de gedaagde, of door de plaats, waar de in geding zijnde verbintenis is ontstaan, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Gelet op het feit dat de vordering bestaat uit een zich onthouden van economisch gebruik (naar de rechtbank aanneemt: in de gehele EU) kan evenmin als met betrekking tot het non-concurrentiebeding een plaats van uitvoering worden bepaald, aangezien die verbintenis wordt gekarakteriseerd door een veelvoud van plaatsen waar zij is of moe(s)t worden uitgevoerd. Ortho King c.s. stellen dat omtrent de vervolgsamenwerking verschillende gesprekken zijn gevoerd in Nederland en Spanje, zodat niet valt vast te stellen waar de in het geding zijnde verbintenis is ontstaan. Derhalve kan de bevoegdheid met betrekking tot het door Ortho King c.s. gestelde merkrecht enkel worden bepaald door de woonplaats van gedaagde.

Voor zover de vordering is gebaseerd op een Gemeenschapsmerk is niet deze rechtbank, maar de rechtbank te ’s-Gravenhage bevoegd. Immers betreft het in dat geval een vordering terzake een vermeende inbreuk als bedoeld in artikel 92 van de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (de Gemeenschapsmerkverordening). In artikel 3 van de uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk voor vorderingen als bedoeld in artikel 92 van de Gemeenschapsmerkverordening is de rechtbank ’s-Gravenhage aangewezen als uitsluitend bevoegde rechter in Nederland.

Voor zover de vordering is gebaseerd op de (Nederlandse) Handelsnaamwet geldt het volgende. De Handelsnaamwet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling. Derhalve geldt de hoofdregel dat de gedaagde dient te worden opgeroepen voor de rechter van zijn woonplaats. Een en ander betekent dat de rechtbank ook ten aanzien van dit onderdeel van het onder 2. gevorderde niet bevoegd is daarvan kennis te nemen.

Het onder 3. gevorderde gebod iedere inbreuk op het auteursrecht van Ortho King c.s. op het fotomateriaal te staken.

5.11.  De (Nederlandse) Auteurswet is van toepassing op alle auteursrechtelijke werken die voor de eerste maal of binnen dertig dagen na de eerste uitgave in een ander land zijn uitgegeven in Nederland, alsmede op alle zodanige werken waarvan de maker Nederlander is. Ortho King c.s. stellen dat het gewraakte fotomateriaal is gemaakt door [C], zodat de Auteurswet op de vordering van toepassing is. De Auteurswet kent geen bijzondere bevoegdheidsbepaling met betrekking tot auteursrechtinbreuk. Dat betekent dat de hoofdregel van artikel 2 lid 1 EEX-Vo van toepassing is, zodat de rechtbank niet bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen.

Conclusie

5.12.  De conclusie is dat deze rechtbank slechts bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot verklaring voor recht dat [Y] c.s. onrechtmatig hebben gehandeld en van de vordering tot overdracht van stukken en dat de rechtbank onbevoegd is om van de overige vorderingen kennis te nemen.

5.13.  De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Ortho King c.s. zich uitlaten omtrent de vraag of Ortho King c.s. zich baseren op een voor de Benelux gedeponeerd merk dan wel op een Gemeenschapsmerk en (in het laatste geval) of zij wensen dat de vordering terzake het Gemeenschapsmerk wordt verwezen naar de rechtbank te ’s-Gravenhage. Tevens dienen Ortho King c.s. zich uit te laten omtrent de vraag of zij de vorderingen waarvan deze rechtbank kennis kan nemen door deze rechtbank behandeld willen zien dan wel of zij ervoor kiezen alle vorderingen in te trekken teneinde deze aan de Spaanse rechter voor te leggen.

Lees het vonnis hier

IEF 9171

Voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik

HvJ EG, 21 oktober 2010, zaak C-467/08, Sociedad General de Autores y Editores (SGAE) tegen Padawan S. L. (prejudiciële vragen v Audiencia Provincial de Barcelona, Spanje).

Auteursrecht. Heffingen. Beperking voor privé-kopie is toegestaan. Een heffing voor privé-gebruik kopieën is echter alleen toegestaan als het ook echt privé-gebruik betreft: een ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types reproductiemedia is in strijd met de richtlijn. Eerst even alleen het persbericht (arrest zelf is nog niet beschikbaar): “De toepassing van de „heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik” op reproductiemedia die voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik door ondernemingen en beroepsuitoefenaars worden aangeschaft, is in strijd met het Unierecht. Een dergelijke heffing kan op reproductiemedia worden toegepast wanneer zij door natuurlijke personen voor privé-gebruik kunnen worden gebruikt.

De lidstaten kunnen toestaan dat voor privé-gebruik kopieën worden gemaakt, mits de rechthebbenden een „billijke compensatie” ontvangen. Die compensatie moet ertoe bijdragen dat de rechthebbenden een passende beloning ontvangen voor het gebruik van hun werken of ander beschermd materiaal.

(…) de ongedifferentieerde toepassing van de heffing op alle types installaties, apparaten en media voor digitale reproductie, ook in het geval waarin andere dan natuurlijke personen deze installaties, apparaten en media duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privé-gebruik aanschaffen, in strijd met de richtlijn.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:  1) Het begrip „billijke compensatie” in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, is een autonoom unierechtelijk begrip dat uniform moet worden uitgelegd in alle lidstaten die een uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik hebben ingevoerd, ongeacht hun bevoegdheid om binnen de door het Unierecht en in het bijzonder door die richtlijn gestelde grenzen de vorm, de wijze van financiering en inning en het niveau van deze billijke compensatie te bepalen.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het tussen de betrokken personen te vinden „rechtvaardige evenwicht” impliceert dat de billijke compensatie moet worden berekend op basis van het criterium van de schade geleden door de auteurs van beschermde werken als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privé-gebruik. Een regeling volgens welke de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze op die grond juridisch of feitelijk ter beschikking van privé-gebruikers stellen of daarmee ten behoeve van hen reproductiediensten verrichten, de billijke compensatie dienen te financieren, voldoet aan de vereisten van dit „rechtvaardige evenwicht”, aangezien die personen de daadwerkelijke last van die financiering kunnen afwentelen op de privé-gebruikers.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat er een verband moet bestaan tussen de toepassing van de heffing voor de financiering van de billijke compensatie op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie en het vermoedelijke gebruik van deze installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privé-gebruik. Bijgevolg is de ongedifferentieerde toepassing van de heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik, met name met op installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie die niet ter beschikking van privé-gebruikers worden gesteld en duidelijk bestemd zijn voor andere doelen dan voor het kopiëren voor privé-gebruik, niet in overeenstemming met richtlijn 2001/29. 

Lees het arrest hier. Persbericht hier,

IEF 9169

Traptreden in een lint

Vzr. Rechtbank Breda, 20 oktober 2010, KG ZA 10-522, Dirrix tegen Eestairs Nederland B.V. (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE).

Auteursrecht. Architect (eiser) stelt auteursrechthebbende te zijn met betrekking tot een trap met “traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal” (afbeelding, links) en maakt bezwaar tegen de door gedaagde aangeboden ZigZagtrap (rechts). De vorderingen worden toegewezen. Opdrachtgeversauteursrecht niet aannemelijk gemaakt. Geen overtuigende prior art. Totaalindrukken “maken te weinig verschillen.” Inbreuk aangenomen. In citaten: 

3.4. Het verweer van Eestairs dat Dirrix geen auteursrechthebbende is, wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Eestairs heeft enkel aangevoerd dat het niet uitgesloten is dat de opdrachtgever van de bewuste woning auteursrechthebbende is omdat wel eens sprake zou kunnen zijn van een eigen uitgewerkt idee van de opdrachtgever. Eestairs kan echter, mede in het licht van de door Dirrix overgelegde producties 3 en 10, niet volstaan met het uiten van vermoedens. Zij had haar verweer nader dienen te concretiseren. Aannemelijk is derhalve dat Dirrix de maker van de trap is en mitsdien auteursrechthebbende.

(..) 3.6. (…) Anders dan Eestairs meent, kan op grond van de overgelegde foto's in voldoende mate worden beoordeeld of de trap van Dirrix voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. De totaalindruk van de trap van Dirrix wordt met name bepaald door de uitvoering van de traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal waarbij telkens twee treden (om en om) aan één zijde met elkaar verbonden zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Dirrix bij de vormgeving van de trap wel degelijk, voor het bereiken van het beoogde technische resultaat niet noodzakelijke, subjectieve keuzes gemaakt, die juist de totaalindruk van de trap bepalen en die hebben geresulteerd in een oorspronkelijk ontwerp met eigen karakter dat het persoonlijke stempel van de maker draagt. De vorm en het uiterlijk van de trap van Dirrix wijken zodanig af van de door Dirrix overgelegde reeds eerder in de handel gebrachte trappen, dat daaruit in voldoende mate blijkt van persoonlijke, creatieve keuzes van Dirrix als maker.

Eestairs heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de door haar overgelegde ontwerpen van trappen (productie 2 en 4) eerder op de markt zijn gebracht dan de trap van Dirrix, zodat het verweer dat de trap van Dirrix niet nieuw is wordt gepasseerd. Uit het vorenstaande volgt dat de trap van Dirrix als werk in de zin van artikel 10 lid 1 Aw moet worden aangemerkt en aldus voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

3.7. Ten slotte dient te worden beoordeeld of Eestairs inbreuk op dit recht heeft gemaakt. Vergelijking van de beide trappen wijst uit dat de ZigZag trap in zodanige mate auteursrechtelijk beschermde trekken van de trap van Dirrix vertoont dat de totaalindrukken die de beide trappen maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de ZigZag trap als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. Ook de ZigZag trap van Eestairs heeft de kenmerkende uitvoering van de traptreden in een lint van 'gevouwen' stripstaal waarbij telkens twee treden (om en om) aan één zijde met elkaar verbonden zijn. De aanwezige verschillen zijn van ondergeschikte betekenis en doen niet af aan de overeenstemmende totaalindruk. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vertonen de beide trappen zoveel gelijkenis dat dit geen toeval kan zijn.Aan de stelling van Eestairs dat de trap van Dirrix niet en de ZigZag trap wel zou voldoen aan bouwvoorschriften doet aan het vorenstaande niet af.

3.8. Uit het vorenstaande volgt dat Eestairs met de ZigZag trap inbreuk maakt op het aan Dirrix toekomende auteursrecht.

Lees het vonnis hier.

IEF 9159

De grafische gebruikersinterface

HvJ EG, 14 oktober 2010, conclusie A-G Bot in zaak C-393/09, Bezpečnostní softwarová asociace (de BSA)  tegen Ministerstvo kultury (prejudiciële vragen Nejvyšší správní soud, Tsjechië)

Auteursrecht. In de onderhavige zaak wordt het Hof gevraagd de omvang van de door richtlijn 91/250/EEG(2) aan computerprogramma's verleende auteursrechtelijke bescherming te verduidelijken. (…) De vragen hebben meer bepaald betrekking op de grafische gebruikersinterface ('die doorgaans met de term „look and feel” wordt aangeduid,' dat wat je ziet, kort gezegd) van een computerprogramma. Deze interface beoogt, zoals verder zal blijken, een interactieve band tussen het programma en de gebruiker ervan te creëren. Hij maakt een intuïtiever, vlotter gebruik van het programma mogelijk, bijvoorbeeld door op het scherm bepaalde iconen of symbolen te tonen.

De zaak betreft de afwijzing door het ministerie van Cultuur van een vergunning (aangevraagd door de BSA) voor het collectief beheer van vermogensrechtelijke auteursrechten op computerprogramma's. Het ministerie heeft met name opgemerkt dat de wet inzake het auteursrecht enkel de doel- en de broncode van een computerprogramma beschermt, maar geenszins de grafische gebruikersinterface.

'Het probleem van de verwijzende rechter in de onderhavige zaak is dat de richtlijn het begrip computerprogramma niet definieert.'  De verwijzende rechter vraagt zich af of de grafische gebruikersinterface van een computerprogramma een uitdrukkingswijze van dit programma vormt in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250 en aldus wordt beschermd door het op computerprogramma's van toepassing zijnde auteursrecht. Bovendien stelt de verwijzende rechter de vraag aan de orde of het tonen van een dergelijke interface tijdens een televisie-uitzending een mededeling van een werk aan het publiek is in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG(3).” De A-G is van mening dat een grafische gebruikersinterface geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma vormt en aldus niet valt onder de rechtsbescherming die computerprogramma's genieten.

(…) 75. Het is moeilijk om vast te stellen of een grafische gebruikersinterface oorspronkelijk is, aangezien de meerderheid van de samenstellende elementen ervan een functioneel doel dient, namelijk het gebruik van het computerprogramma vereenvoudigen. Bijgevolg kunnen deze elementen noodzakelijkerwijs slechts op een beperkt aantal wijzen worden uitgedrukt, aangezien deze uitdrukking – zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt(29) – wordt bepaald door de technische functie die deze elementen vervullen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de muis die over het scherm beweegt en waarmee men een commandoknop kan aanklikken om een opdracht uit te voeren, of voor het rolmenu dat verschijnt wanneer een tekstbestand wordt geopend.

76. In dergelijke gevallen lijkt niet te zijn voldaan aan het oorspronkelijkheidscriterium, aangezien de verschillende manieren om een idee uit te voeren zodanig beperkt zijn dat de idee samenvalt met de uitdrukking ervan. Indien de interface toch als oorspronkelijk zou kunnen worden beschouwd, zou dit tot gevolg hebben dat aan bepaalde ondernemingen op de markt voor computerprogramma's een monopolie werd toegekend, waardoor de ontwikkeling en de innovatie op deze markt aanzienlijk zouden worden afgeremd, hetgeen zou ingaan tegen de doelstelling van richtlijn 2001/29.(30)

(…) Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nejvyšší správní soud te antwoorden als volgt:

„1)  De grafische gebruikersinterface vormt geen uitdrukkingswijze van een computerprogramma in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's en geniet dus niet de door deze richtlijn geboden bescherming.

2) Wanneer de grafische gebruikersinterface een eigen intellectuele schepping van de maker is, geniet hij auteursrechtelijke bescherming als werk in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29/EG van Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

3) Het tonen van een grafische gebruikersinterface tijdens een televisie-uitzending vormt geen mededeling van een werk aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29, aangezien de interface hierdoor zijn hoedanigheid van werk in de zin van artikel 2, sub a, van deze richtlijn verliest.”

Lees de conclusie hier.

IEF 9156

De Verschuldigde Voorschotten

Rechtbank Amsterdam, 26 mei 2010, LJN: BO0292, Vereniging Buma & St. Stemra  tegen St. Commerciële Omroep Exploitatie Zh (Scoezh) c.s (Fresh FM)

Auteursrecht. Bodem na Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2009, IEF 8058. Inbreuk op auteursrechten BUMA door het niet voldoen van volgens overeenkomst verschuldigde voorschotten voor radio uitzendingen, webcasting zonder licentie en het zonder toestemming ten gehore brengen van BUMA -repertoire op strandfeesten. Afdracht van toegangsgelden. Niet-ontvankelijkheid eiser Stemra, omdat (althans niet weersproken is dat) van verveelvoudiging geen sprake is. Buma (openbaarmaking) is wel ontvankelijk.

Voorschotten: Buma & Stemra stellen dat Fresh FM inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Buma, nu zij de voorschotfacturen niet heeft voldaan. Fresh FM stelt dat zij het verschuldigde bedrag kan verrekenen met  door haar ingevolge het eerdere kort geding vonnis aan Buma betaalde beslag- en proceskosten  Die stelling wordt afgewezen, aangezien er geen grond is voor een vordering tot terugbetaling van deze kosten. Hernieuwde oplegging verbod na algemeen verbod in kort geding, aangezien de inbreuk door de radio-uitzendingen dateert van na het kort gedingvonnis. Geen matiging dwangsommen, integendeel: “Kennelijk was de in het kort geding opgelegde dwangsom een onvoldoende prikkel tot nakoming.”

Webcasting: Fresh FM stelt dat zij van PRS - de Engelse zusterorganisatie van Buma - een licentie heeft verkregen voor deze webcasting activiteiten en dat zij de domeinnaam fresh.fm heeft overgedragen aan de vennootschap naar vreemd recht Hawta Ltd. en dat de webcasting sinds 6 juni 2009 onder verantwoordelijkheid van Hawta plaatsvindt. “Buma heeft dat niet betwist. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat, zoals Buma kennelijk meent, Fresh FM ook na die datum inbreuk heeft gemaakt met de webcasting activiteiten, nu in dit geval immers niet Fresh FM, maar Hawta voor de gestelde inbreuk verantwoordelijk is. Het enkele feit dat de personen achter Hawta dezelfde zijn als de personen achter Fresh FM maakt nog niet dat, zoals Buma kennelijk meent, deze rechtspersonen kunnen worden vereenzelvigd. Daartoe heeft Buma te weinig gesteld.” (…) “De door Buma geleden schade wordt daarom geacht te zijn vergoed, zodat de rechtbank dit deel van de vordering zal afwijzen.”

Strandfeesten: 3.17.  Nu vast staat dat Fresh FM het eerste strandfeest zonder toestemming heeft doorgezet, staat ook vast dat zij inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van Buma. Het betoog van Fresh FM dat zij te goeder trouw zou hebben gehandeld en dat Buma misbruik zou hebben gemaakt van haar machtspositie, doet daar niet aan af. Indien Fresh FM het niet eens was met het door Buma verlangde voorschot, had het op haar weg gelegen het conflict aan de voorzieningenrechter voor te leggen, in plaats van het feest simpelweg zonder toestemming door te zetten.

3.18.  Buma heeft niet (onderbouwd) gesteld dat met het tweede strandfeest inbreuk is gemaakt. Voor dit strandfeest geldt dat de voorzieningenrechter op grond van hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd heeft bepaald welk bedrag aan voorschot diende te worden voldaan, dat Fresh FM daarop, voorafgaand aan het feest, dit bedrag heeft voldaan, en dat Buma dit bedrag zonder protest heeft behouden. Onder die omstandigheden mocht Fresh FM er dan ook redelijkerwijs op vertrouwen dat sprake was van toestemming van Buma, en kan er van inbreuk geen sprake zijn.

3.41.  Ten tweede vordert Buma - met een beroep op artikel 27a lid 1 Auteurswet - afdracht van de met de strandfeesten genoten winst, en ten derde - met een beroep op artikel 28 lid 2 sub a Auteurswet - afdracht van de toegangsgelden die zijn betaald voor het bijwonen van de strandfeesten. De rechtbank is van oordeel dat deze vorderingen niet cumulatief kunnen worden ingesteld. (…)

3.42.  (…) Uit de gecertificeerde opgave blijkt dat de recette van het eerste strandfeest EUR 2.975,- (inclusief BTW) bedraagt. Buma heeft de juistheid van dit bedrag niet, dan wel onvoldoende betwist, zodat Fresh FM zal worden veroordeeld dit bedrag aan Buma af te dragen. Daarmee komt de rechtbank niet meer toe aan de vordering tot afdracht van winst.

Lees het vonnis hier.

IEF 9155

Zij doen aan het evenbeeld in totaalindruk niet af

KSI PlatinumGerechtshof ’s-Gravenhage, 12 oktober 2010, zaaknr. 200.019.990/01, Connect tegen KSI Gastronomiezubehör (met dank aan Diederik Stols, Boekx).

Auteursrecht. Horeca-sfeerlampen. Nieuw tussenarrest na Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, IEF 8581. Geen Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (naar oordeel van partijen), wel fictief makerschap ex artikel 8 Aw. Inbreuk op auteursrecht KSI.

Slaafse nabootsing m.b.t. het gebruik van de nummering van de navullingen. “Het is evident dat de aldus ontstane verwarring wordt vergroot door daarnaast ook dezelfde nummeraanduidingen te gebruiken. De toevoeging van enkele letters en het vermelden van de firmanaam is naar het oordeel van het hof onvoldoende om deze verwarring weg te nemen.” Aanhouding m.b.t. opmaken accountantsverklaring. Citaat dat in de auteurswet zelf niet zou misstaan: “Aan het uitoefenen van het auteursrecht stelt de wet geen nadere voorwaarden.”

Artikel 8 AW: 5. (…) Weliswaar is artikel 8 vooral in de auteurswet opgenomen om te bewerkstelligen dat ook ingeval sprake is van een opdracht buiten een arbeidsrelatie tussen de rechtspersoon en de feitelijke maker om - en artikel 7 Aw dus toepassing mist - het auteursrecht toe te laten komen aan de instelling of rechtspersoon, maar dat impliceert nog niet dat de bepaling toepassing mist indien ook een echte opdrachtgever - opdrachtnemer relatie ontbreekt. Voorwaarde voor de toepasselijkheid van artikel 8 Aw is slechts dat de rechtspersoon het werk als eerste openbaar heeft gemaakt zonder vermelding van een natuurlijke persoon als maker. In dat kader is van belang dat als onbetwist vaststaat dat MSI in ieder geval sinds 1992 sfeerlampen op de markt brengt (…) terwijl Sauer [de ‘opdrachtnemer’-IEF] zijn collectie eerst na de breuk met KSI, gaandeweg 2005, op de markt heeft gebracht. (…) Een en ander leidt tot de conclusie dat - wat er zij van de vraag wie in het onderhavige geval de feitelijke maker van de litigieuze lampen is geweest, partijen verschillen daarover van mening - KSI als (fictief) maker en auteursrechthebbende in de zin van artikel 8 Aw moet worden beschouwd. Grief 11 wordt derhalve verworpen.

Inbreuk Auteursrecht: 9. (…)  Het hof is op grond van de in het geding gebrachte foto's van de litigieuze lampen van oordeel dat de ter vergelijking voorliggende lampen steeds een treffende gelijkenis vertonen. Voor alle te vergelijken lampenstellen afzonderlijk geldt dat de door het hof in rechtsoverweging 9 van voormeld tussenmest reeds genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken, de vormgeving van zowel de voet en de kap afzonderlijk als het samenstel daarvan in combinatie met de keuze van het materiaal en de kleur van de door Mieras op de mark gebrachte lampen, in zodanige mate overeenstemmen met die van de KSI-lampen dat daardoor een gelijke totaalindruk wordt gemaakt. De nog door Mieras genoemde detailverschillen (MvGr onder 27) acht het hof van volstrek ondergeschikt belang; zij doen aan het evenbeeld in totaalindruk niet af. Bij een dergelijke mate van overeenstemming kan het feit dat de beschermingsomvang gering moet worden geacht, niet van invloed zijn.

11. De stelling dat M. de lampen slechts inkoopt (het hof begrijpt: en dus niet verveelvoudigen) kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat M. de lampen wel openbaar maakt door deze in Nederland te distribueren en aldus inbreuk maakt op het aan KSI toekomend auteursrecht. (…) Hetzelfde geldt voor de nog door Mieras opgeworpen stelling dat KSI de lampen niet meer zelf verhandelt. Aan het uitoefenen van het auteursrecht stelt de wet geen nadere voorwaarden. Bovendien kan het enkele niet optreden tegen andere inbreukmakers niet leiden tot rechtsverwerking.

Slaafse nabootsing nummering: 17. Het gebruik van de nummers 40, 45, 50 en 80 is naar het oordeel van het hof nodeloos verwarringwekkend. Uit de in het geding gebrachte afbeeldingen en de bij pleidooi overhandigde exemplaren blijkt dat de vorm en maatgeving van de vullingen als verhandeld door M. exact gelijk zijn aan die van KST, over de noodzaak waartoe partijen kennelijk niet (meer) van mening verschillen. Hierdoor bestaat reeds het gevaar dat het in aanmerking komend publiek de vullingen met elkaar zal verwarren. Het is evident dat de aldus ontstane verwarring wordt vergroot door daarnaast ook dezelfde nummeraanduidingen te gebruiken. De toevoeging van enkele letters en het vermelden van de firmanaam is naar het oordeel van het hof onvoldoende om deze verwarring weg te nemen. Tenslotte blijkt uit de door Mieras in het geding gebrachte producties niet dat de door KSI gehanteerde nummering beschouwd moet worden als een ook door andere bedrijven gehanteerde standaardnummering, waardoor deze geen onderscheidende plaats op de markt zou innemen. Zo gebruikt de firma Candola juist andere cijfer/lettercombinaties, terwijl de voorts nog opgevoerde Zweedse firma OKAI weliswaar dezelfde nummering gebruikt, maar - naar KSI onbetwist heeft gesteld - evenals M. klant is van Sauer: zodat daaraan geen betekenis kan worden gehecht.

18. (…) Met het verhandelen van de vullingen heeft ook M. gebruik gemaakt van nodeloos verwarringwekkende type-aanduidingen, dit terwijl hij door zijn voormalige relatie met KSI zich daarvan bewust moest zijn en hij als importeur had kunnen verzoeken om het gebruik van andere type-aanduidingen, hetgeen uiteindelijk na de uitspraak van dit hof in kort geding d.d. 12 juli 2007 ook is gebeurd. Daaemee heeft ook Mieras onrechtmatig jegens KSI gehandeld.

Lees het arrest hier.

IEF 9154

Het systeem van de Staat

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 oktober 2010, HA ZA 10-299, Vereffenaar nalatenschap tegen De Staat der Nederlanden (met dank aan Sikke Kingma, Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn).

Auteursrecht. Concept. Eiser stelt dat de staat inbreuk maakt op een eerder aan de Staat gepresenteerde (maar door de Staat afgewezen) methode om paspoorten en andere identiteitsbewijzen fraudebestendig te maken. De inmiddels door de Staat voor paspoorten gebruikte ‘chip waarin een foto is opgeslagen’ zou inbreuk maken op de methode. De rechtbank oordeelt, kort gezegd, dat de bewuste methode niet auteursrechtelijk beschermd is en dat, als dat al anders lag, de Staat geen inbreuk maakt.

4.3. De Staat heeft gesteld dat het kernelement van de methode zoals uitgewerkt in het rapport, het digitaliseren van een foto van de houder op een in het document aangebrachte chip, niet oorspronkelijk is. In de eerste schriftelijke reactie van de Staat aan de heer […] van 11 april 1997, heeft de Staat al aangegeven dat systemen gebaseerd op dit principe reeds bestonden. De Staat heeft ter onderbouwing van deze stelling een offerte van drukkerij Sdu van 1993 en het CRI themaboek, "een haalbare card" van de divisie Centrale Recherche van 1996 overgelegd. Daartegenover heeft […] gesteld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de door […] ontwikkelde methode en de bestaande systemen waarop de Staat heeft gewezen. Derhalve komt aan de methode van […] volgens […] wel een oorspronkelijk en eigen karakter toe.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is de door […] ontwikkelde methode, zoals uitgewerkt in het rapport, niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het element uit de door […] ontwikkelden methode waaraan […] het meeste gewicht toekent, te weten het digitaal opslaan van een foto op een in het paspoort aangebrachte chip, wezenlijk anders is dan de methode zoals geopenbaard in de door de Staat overgelegde stukken, zodat daaraan geen eigen en oorspronkelijk karakter kan worden ontleend. Het rapport bevat voorts niets anders dan het idee zelf, voorzien van technische uitwerkingen en een kostenberekening, die niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Het beramen van de kosten behelst geen creatieve keuze. Het uitleggen van de manier waarop het idee praktisch kan worden uitgevoerd, de beschrijving van de benodigde hardware en software en dergelijke elementen, zijn bij uitstek technisch te noemen. De rangschikking van de elementen die voorkomen in het rapport, is door […] in de dagvaarding aangebracht en volgt niet direct uit het rapport, zodat niet valt in te zien hoe die rangschikking eigen karakter of persoonlijk stempel aan het werk zou kunnen verlenen. Op grond van dat alles is de rechtbank van oordeel dat de door […] bedachte methode voor het fraudebestendig maken van identiteitsbewijzen geen auteursrechtelijk beschermd werk is.

4.5. Als het uitgewerkte idee van […] al bescherming zou genieten op grond van het auteursrecht, dan is de rechtbank van oordeel dat de Staat daar geen inbreuk op maakt. Weliswaar maakt de Staat ook gebruik van een op een chip opgeslagen foto in het paspoort, maar die enkele overeenkomst is onvoldoende om ontlening aan te nemen. De door de Staat gebruikte methode voor beveiliging en fraudepreventie van paspoorten is voor het overige immers geheel verschillend van de door […] bedachte methode. De essentiële verschillen tussen de methode van […] en  het systeem van de Staat overheersen naar het oordeel van de rechtbank. (…)

4.7. Nu vast is komen te staan dat de methode van […] niet auteursrechtelijk beschermd is en dat de Staat daar - als de methode al auteursrechtelijke bescherming zou genieten - evenmin inbreuk op maakt, zullen de vorderingen worden afgewezen.

1019h Proceskosten: Hoewel deze kosten aanzienlijk hoger liggen dan het bedrag dat naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden als redelijk en billijk kan worden aangemerkt, (…) kan de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 26 februari 2010, niet anders dan de gevorderde kosten volledig toewijzen, nu deze zijdens […] niet zijn bestreden.

Lees het vonnis hier.

IEF 9143

Excessieve waardeoordelen

Vzr. Rechtbank Arnhem, 30 september 2010, LJN: BN9748 (wapperverbod software muziekcomputers).

Merkenrecht. Auteursrecht. Wapperverbod. Rome II (toepasselijk recht). Stukgelopen samenwerking. Auteursrechtelijke claims op software in hoogoplopend geschil ('de rat!!') tussen voormalige zakenpartners over betaling. Eisers vorderen inbreuk verbod op merken (gebruik op ‘kritieksite’)  en wapperverbod m.b.t. uitlatingen tegen derden over de ‘illegaliteit’ van door eisers verkochte producten.’ Vorderingen toegewezen. Grensoverschrijdend verbod m.b.t. in Duitsland geregistreerde .com domeinnaam. In citaten: 

Toepasselijk recht: 4.2.  Voor zover de vorderingen zijn gegrond op onrechtmatige gedragingen van  [gedaagde], het zogenaamde ‘wapperen’ met niet aan hem toekomende auteursrechten richting afnemers van [eisers] en het dreigen de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden, kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007, betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’), het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Aangenomen moet worden dat de gestelde schade zich (onder andere) in Nederland voordoet.

Voor zover de vorderingen zijn gegrond op de ingeroepen merken, kunnen zij eveneens worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 8 Rome II de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht, wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming wordt gevorderd, in dit geval (onder andere) Nederland.  Voor zover de vorderingen ten slotte zijn gegrond op onrechtmatige uitlatingen van [gedaagde], kunnen zij worden beoordeeld naar Nederlands recht, omdat ingevolge artikel 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad verbintenissen uit onrechtmatige daad worden beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de daad heeft plaatsgevonden. (…)

Wapperverbod: 4.6.  Nu [gedaagde] tot op heden geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven - en kennelijk vooralsnog ook niet wil geven - van zijn verweer (tegen de onder 4.4 genoemde stellingen van [eisers]) dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de eerdergenoemde werken, maar wèl klanten van [eisers] heeft aangeschreven met de mededeling dat zij, kort gezegd, gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten, handelt [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en aldus onrechtmatig jegens [eisers].

Merkenrecht: 4.11.  De voorzieningenrechter overweegt voorts dat door het gebruik door [gedaagde] van het teken [naam] in de domeinnaam www.[naam].com afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van het woordmerk [woordmerk]. Het enkele feit dat onder dat - duidelijk aan het woordmerk gerelateerde - teken een klachten/kritieksite in stand wordt gehouden, is voor die conclusie reeds voldoende. [gedaagde] heeft deze stelling van [eisers] ook niet anders bestreden dan met het betoog dat het als een paal boven water staat dat [eisers] juist niet over een ‘goede reputatie’ beschikt, nu men werkt met illegale software. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het zogenaamde ‘wapperverbod’ reeds is overwogen, wordt dit betoog echter als onvoldoende concreet onderbouwd verworpen.

4.12.  Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde], anders dan hij zelf stelt, geen geldige reden heeft voor het gebruik van het woordmerk [woordmerk]. (…) Het is vaste rechtspraak dat van een geldige reden eerst sprake is wanneer voor de gebruiker van het teken een zodanige noodzaak bestaat om juist dat teken te gebruiken, dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij zich van dat gebruik onthoudt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Er bestaat voor [gedaagde] geen enkele noodzaak om eventuele misstanden bij [eisers] aan de kaak te stellen onder het gewraakte teken [naam]. Dit geldt te meer nu [gedaagde] tot op heden in geen enkel opzicht aannemelijk heeft gemaakt dat [eisers] zich schuldig maakt/heeft gemaakt aan ‘systematische fraude’.

4.13.  Een en ander voert tot de slotsom dat [gedaagde] door het gebruik van het teken [naam] inbreuk maakt op het merkrecht van [eisers] in de onder 4.7 bedoelde zin.

Broncodes van de software: 4.14.  [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de broncodes van de [eisers] software in zijn bezit heeft. Uit de in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft gedreigd de software, inclusief broncodes, gratis ter beschikking te stellen aan derden (zie 2.8). Aangenomen moet echter worden dat deze broncodes behoren tot het bedrijfsdebiet van [eisers]. [gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit het tegendeel kan worden afgeleid. Ook speelt hierbij een rol dat [gedaagde] tot op heden niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij enige (rechtsgeldige) aanspraak kan maken op de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Onder deze omstandigheden heeft [eisers] dan ook groot belang bij een verbod om de broncodes gratis aan derden, waaronder klanten van [eisers], ter beschikking te stellen.

Onrechtmatige uitlatingen: “4.16.  Zoals hiervoor is overwogen, heeft [gedaagde] niet of nauwelijks concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij auteursrechthebbende is met betrekking tot de muziekcomputers/software die door [eisers] op de markt worden gebracht. Desondanks heeft [gedaagde] klanten van [eisers] aangeschreven met de mededeling dat zij gebruikmaken van illegale software van [eisers], nu de auteursrechten van deze software niet bij [eisers] maar bij hem rusten. Dit is op zichzelf al onrechtmatig jegens [eisers]. Daarnaast wordt [eis.3] in dit verband echter op verschillende manieren persoonlijk belast met allerlei negatieve uitlatingen omtrent zijn persoon. (…)

4.17.  Voorshands kwalificeren al deze uitlatingen van [gedaagde] voornamelijk als waardeoordelen die als excessief kunnen worden aangemerkt, die evident als onnodig grievend en beschadigend voor [eis.3] zijn te beschouwen en die voor het overige door geen enkele feitelijke onderbouwing worden ondersteund. Dit alles geldt te meer nu de website www.[naam].com, alsmede de berichten op de twitter-account van [gedaagde] zich richten tot een groot publiek. Verder geldt dat de wijze waarop [eis.3] telkens door [gedaagde] wordt omschreven/gekarakteriseerd niet noodzakelijk is om aandacht te vragen voor de gestelde illegale verhandeling van muziekcomputers/software door [eisers]. Zelfs indien - veronderstellenderwijs - moet worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [gedaagde] op dit punt, gaat het niet aan om [eis.3] persoonlijk te beschimpen, op een wijze waarop dat feitelijk is gebeurd en die geenszins ter zake dienend is voor de kwestie waarop [gedaagde] kennelijk de aandacht wil vestigen, te weten zijn aanspraak op een auteursrecht met betrekking tot de muziekcomputers/software van [eisers].

Grensoverschrijdend verbod: 4.19.  Het gevorderde onder 3.1 sub a tot en met d ligt voor toewijzing gereed.  Met betrekking tot het gevorderde onder 3.1 sub c wordt nog het volgende overwogen. Weliswaar is de website www.[naam].com in Duitsland geregistreerd en aangemaakt en staat deze op naam van de in Duitsland woonachtige partner van [gedaagde], maar op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE is de voorzieningenrechter bevoegd om van deze vordering kennis te nemen, in welk geval hij ook een grensoverschrijdend verbod kan geven. Daarbij is nog van belang dat de bewuste website door gebruikmaking van de Nederlandse taal nagenoeg uitsluitend is gericht op de Nederlandse markt.

1019h Proceskosten: 4.22.  (…) Gelet op het feit dat het merkenrechtelijk aspect van deze zaak maar een beperkt onderdeel uitmaakt van de gehele zaak, alsmede dat het op dat punt om een eenvoudige zaak gaat, acht de voorzieningenrechter met inachtneming van het door het LOVC vastgestelde stuk ‘Indicatietarieven in IE-zaken’ een bedrag van € 2.000,00 (exclusief btw) redelijk en evenredig.

Lees het vonnis hier.

IEF 9139

Ook zonder inzage gewaarborgd

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, LJN: BN9646, Oracle Nederland B.V. tegen Philips International B.V. c.s.

Auteursrecht. Bewijsbeslag. incident ex artikel 843a Rv, verzoek om inzage in door bewijsbeslag getroffen digitale bescheiden afgewezen, onvoldoende bepaalde bescheiden. En “een behoorlijke rechtsbedeling is ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden gewaarborgd.”

2.1.  In de hoofdzaak verwijt Oracle Philips c.s. samengevat het overtreden van het toegestane gebruik van Oracle software, welke overtreding als een auteursrechtinbreuk en een toerekenbare tekortkoming is te kwalificeren. Tussen partijen staat met name ter discussie de mate waarin voornoemde overtreding heeft plaatsgevonden alsmede de omvang van de door Philips c.s. en [A] aan Oracle te betalen achterstallige (licentie)vergoeding.

(…) 3.5.  De rechtbank acht het gevorderde niet toewijsbaar. Dit is reeds het geval omdat niet is voldaan aan het tweede vereiste als hiervoor genoemd, te weten dat het moet gaan om voldoende “bepaalde bescheiden”. In het petitum van de dagvaarding verwijst Oracle naar de processen-verbaal van beslaglegging. In die processen-verbaal worden de in beslag genomen bescheiden slechts kort aangeduid met “copieen van de adminsitratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking”, “2 harddiscs welke derhalve identieke gecopieerde data-informatie bevatten […]”, “twee CD-roms […] beide genaamd [B] met daarop digitale bescheiden”, “kopieën van administratieve bescheiden”, “twee digitale kopieën, houdende bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]” ,“een digitale kopie, houdende de “ruwe data” van gerekwireerde, houdende de bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking […]”, “de administratieve bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking” en “de digitale bescheiden als genoemd in artikel 34 van voormelde beschikking, welke zijn gekopieerd en opgeslagen op 3 CD-roms […]”. In punt 34 van het verzoekschrift waarnaar de processen-verbaal veelal verwijzen, wordt verzocht beslag te leggen op digitale en andere gegevensdragers alsmede alle hardware en computers waarop zich de eerder in alinea 33 sub A, B, en C van het verzoekschrift genoemde bescheiden kunnen bevinden, waarbij het beslag beperkt zal zijn tot de bescheiden waarin een combinatie van één of meerdere woorden uit categorie 1 (Oracle en Oracle Server Worksheet (OSW)) in combinatie met één of meer woorden uit categorie 2 (named user, processor, ook wel omschreven als central processing unit of CPU, en licentie) voorkomen. Uit de processen-verbaal kan niet worden afgeleid welke documenten en bescheiden, die zich bevinden op de in beslag genomen harddiscs, cd roms, administratieve bescheiden en andere digitale bestanden, precies door het beslag zijn getroffen en in welke van deze gegevens Oracle nu concreet inzage wenst, terwijl Oracle dit ook bij dagvaarding niet specificeert. Inzage in de stukken leidt gelet hierop tot een fishing expedition naar nader bewijs. Daarvoor is artikel 843a Rv niet bedoeld.

3.6.  Philips c.s. stelt bovendien terecht dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder inzage in de door het beslag getroffen bescheiden is gewaarborgd. Niet in geschil is volgens Oracle dat Philips c.s. inbreuk heeft gepleegd op aan Oracle toekomende auteursrechten, dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een tussen partijen bestaande overeenkomst. Indien de rechtbank in een later stadium van de procedure tot het oordeel komt dat het door Philips c.s. uitgevoerde audit rapport niet voldoet als grondslag voor het vaststellen van de als gevolg van die inbreuk/toerekenbare tekortkoming te betalen vergoeding, ligt het in de rede een onafhankelijk deskundigenbericht te gelasten, aan welk onderzoek Philips c.s. verplicht zal zijn mee te werken. Via deze weg kan dan tevens worden gewaarborgd dat Oracle geen inzage krijgt in bedrijfsgevoelige informatie die zich bevindt op bestanden die door het bewijsbeslag zijn getroffen en die niet zien op het thans tussen partijen bestaande geschil.

3.7.  Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek om inzage worden afgewezen. Oracle zal, als de in dit incident in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Philips c.s. en [A] begroot op ieder EUR 452,- aan salaris advocaat.

Lees het vonnis hier