Alle rechtspraak  

IEF 14060

Fietsmand beschermd door niet-geregistreerd gemeenschapsmodel, niet door auteursrecht

Hof Den Haag 22 juli 2014, IEF 14060; ECLI:NL:GHDHA:2014:4187 (Burgers Lederwarenfabriek tegen Basil)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam - van Straaten, Kneppelhout & Korthals. Niet-ingeschreven gemeenschapsmodel. Auteursrecht. Volledige proceskostenveroordeling. Conform 27 GModVo en 3:171 BW is iedere deelgenoot bevoegd tot instellen van rechtsvorderingen. De combinatie van specifieke kenmerkende elementen van de Basil Denton fietsmand was in geen enkele tot het vormgevingserfgoed behorende fietsmand terug te vinden. Inbreuk op het niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrecht wordt aangenomen. Alle kenmerken zijn echter zó banaal, dan wel technisch of functioneel bepaald, dat in de afzonderlijke elementen geen persoonlijk stempel van de maker is te onderkennen (anders dan de rechtbank - IEF 12426).

Er is geen sprake van slaafse nabootsing, omdat de producten geen onderscheidend vermogen bezitten. Het aanvoeren van meerdere inbreukgrondslagen, waarvan slechts één wordt toegewezen, maakt dat de daarmee gemoeide proceskosten niet nodeloos zijn. Er volgt een volledige proceskostenveroordeling.

4.25. Nu de New Lookxs Java fietsmanden naar voorlopig oordeel inbreuk maken op de aan Basil toekomende rechten op het niet-ingeschreven gemeenschapsmodel Basil Denton, heeft de voorzieningenrechter terecht de verboden en bevelen opgelegd zoals neergelegd in het bestreden vonnis, zij het voor een te lange periode. Grief IV faalt derhalve. Datzelfde geldt voor Grief V, waarmee Burgers opkomt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. (...)
Evenmin kan in zijn algemeenheid als juist worden aanvaard dat het aanvoeren van meerdere grondslagen maakt dat de daarmee gemoeide kosten nodeloos zijn veroorzaakt en daarom niet voor vergoeding in aanmerking zouden komen.(...)
Het verwijt van Burgers dat de voorzieningenrechter ten onrechte het (gemotiveerde) beroep van Burgers op toepassing van het indicatietarief naast zich neer heeft gelegd wordt verworpen. Uit de stukken blijkt niet dat Burgers een beroep op toepassing van de indicatietarieven heeft gedaan. Integendeel, Burgers heeft integrale vergoeding van haar proceskosten op voet van 1019h Rv gevorderd en daarbij een specificatie overlegd van een totaalbedrag aan kosten dat het bedrag van de toepasselijke indicatietarieven ruim oversteeg.

4.26 Het voorgaande leidt ertoe dat het in eerste aanleg opgelegde verbod in duur wordt beperkt tot 30 augustus 2014 en dat het vonnis voor het overige wordt bekrachtigd, alles met dien verstande dat deze beslissingen hun grondslag hebben in inbreuk op de aan Basil toekomende niet-geregistreerde modelrechten.

Lees de uitspraak (pdf/html)

IEF 14055

Tweedehands e-bookverkoop via Tom Kabinet toegestaan

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 juli 2014, IEF 14055 (NUV tegen Tom Kabinet)
Auteursrecht. Niet dezelfde opstelling als piratenwebsites, maar juist intentie tot samenwerken. Uit het persbericht: Tom Kabinet mag vooralsnog doorgaan met het te koop aanbieden van tweedehands e-books via haar website. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vandaag bepaald. Het Nederlands Uitgeversverbond probeerde via een kort geding een verbod op de verkoop van tweede hands e-books door Tom Kabinet af te dwingen. Volgens de uitgevers maakt Tom Kabinet met haar website inbreuk op de auteursrechten van de bij haar aangesloten schrijvers. De voorzieningenrechter oordeelt dat dit niet eenduidig valt op te maken uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg.

Niet kan worden uitgesloten dat voor e-books dezelfde regels gelden als voor papieren boeken, die hoe dan ook tweedehands mogen worden verkocht. Zolang de jurisprudentie op dit terrein geen uitsluitsel biedt, gaat het te ver om in kort geding een verbod toe te wijzen.

Hierbij is van belang dat Tom Kabinet gezien haar werkwijze en opstelling niet op één lijn kan worden gesteld met ‘piratenwebsites’ en dat het Nederlands Uitgeversverbond ieder overleg met haar uit de weg gaat. Tom Kabinet heeft juist de intentie samen te werken met de uitgevers en het illegaal downloaden van e-books aan te pakken.

4.5. (...) Tom Kabinet heeft er terecht op gewezen dat het NUV en GAU nog voor die termijn van twee dagen was verstreken (te weten op 26 juni 2014) bij de voorzieningenrechter een datum hebben gevraagd voor dit kort geding, waaruit kan worden afgeleid dat zij ook niet de intentie hadden om met Tom Kabinet in overleg te treden. Tom Kabinet heeft in dit verband betoogd dat zij – in tegenstelling tot het NUV en GAU – wel meerdere keren heeft voorgesteld met de uitgeverijen te overleggen en met hen samen te werken, juist om zoveel mogelijk te voorkomen dat via haar website illegale kopieën van e-books zouden worden aangeboden. Tom Kabinet verwijst onder meer naar haar brief van 24 juni 2014 (zie 2.4) en naar haar e-mail van 25 juni 2014 (zie 2.9), die beide een uitdrukkelijke uitnodiging tot overleg en samenwerking inhouden. Die uitnodiging is blijkens de e-mail van de raadsman van het NUV en GAU van 1 juli 2014 (zie 2.10) niet aangenomen. Zoals hiervoor overwogen hadden het NUV en GAU die uitnodiging wel moeten aannemen, te meer aangezien voorshands voldoende is gebleken dat Tom Kabinet niet op één lijn kan worden gesteld met websites (zoals The Pirate Bay) die enkel tot doel hebben zoveel mogelijk auteursrechtelijke beschermde werken illegaal te (doen) kopiëren. Tom Kabinet heeft bovendien vanaf de start van haar website open kaart gespeeld door alle uitgeverijen per brief uitgebreid in te lichten over haar activiteiten. Dat geen overleg hoefde te worden gevoerd omdat dit toch tot niets zou leiden, zoals het NUV en GAU onder verwijzing naar een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 juli 2009 (ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3552) hebben aangevoerd, kan hier vooralsnog niet worden aangenomen. Dat overleg tot niets zou leiden is een conclusie die het NUV en GAU, mede gelet op de door Tom Kabinet uitgesproken goede intenties, op dat moment nog niet mochten trekken. Bovendien lijkt deze conclusie eerder voort te vloeien uit de houding en opstelling van het NUV en GAU zelf dan uit die van Tom Kabinet. Omdat in dit geding het NUV en GAU (mede) optreden namens hun leden en volmachtgevers behoeft het niet voeren van overleg als bedoeld in artikel 3:305a lid 2 BW niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid. Wel wordt het feit dat het NUV en GAU niet bereid zijn geweest tot voeren van overleg betrokken bij de beoordeling van de inhoudelijke verweren van Tom Kabinet, die hierna onder 4.8 en verder aan de orde komen.

4.8.
Het inhoudelijke verweer van Tom Kabinet komt – samengevat weergegeven – op het volgende neer. Eigendom is het meest omvattende recht op een zaak (artikel 5:1 BW). Artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens geeft nog een ruimer eigendomsbegrip. Eigendom is overdraagbaar en die overdraagbaarheid kan niet bij contractueel beding worden uitgesloten. Het auteursrecht biedt een rechthebbende in beginsel de mogelijkheid om zich tegen de verhandeling van goederen, die onder de beschermingsomvang van dat recht vallen, te verzetten. Verdere verhandeling van producten die met zijn toestemming binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte in het verkeer zijn gebracht, kan hij echter niet met een beroep op zijn auteursrecht tegenhouden. Het auteursrecht is dan uitgeput. De uitputtingsleer is hoe dan ook van toepassing op papieren boeken. Bij verkoop ontvangt de rechthebbende de koopprijs (een redelijke economische waarde) en hij kan verdere verhandeling van het papieren boek niet tegenhouden. Een rechthebbende kan ook kiezen voor verhuur (een gebruiksrecht voor beperkte tijd), waardoor hij controle houdt over het exemplaar, maar dan zal hij niet dezelfde prijs kunnen realiseren als bij verkoop. Verhuur voorkomt echter dat een markt voor tweedehands exemplaren ontstaat. Een tweede exploitatiekeuze voor een auteur is gelegen in het uitgeven van een boek als papieren boek of als e-book. Niemand dwingt een auteur zijn boek als e-book uit te geven. Als voor een e-book wordt gekozen, kan dit e-book worden beveiligd tegen kopiëren (bijvoorbeeld door gebruik van technisch DRM) of het kan in de vorm van een DRM vrije ePub-editie op de markt worden gebracht. Deze laatste variant is eenvoudig (illegaal) te kopiëren, hetgeen piraterij in de hand werkt. De technisch DRM vrije ePub-editie geeft de koper de vrije beschikking over zijn exemplaar en hij kan dit (net als een papieren boek) door iemand anders laten lezen, cadeau geven of tweedehands verkopen. Alleen technisch DRM vrije ePub-edities kunnen via de website van Tom Kabinet worden aangeboden. Dit zijn e-books die vooral worden verkocht door onlinewinkels als Bol.com, Ako.nl, Bruna.nl, Libris.nl en Ebook.nl. Verkoop door deze onlinewinkels vindt plaats onder de toepasselijkheid van de Algemene Voorwaarden van de Nederlandse Thuiswinkel Organisatie. Daarbij kan worden aangetekend dat de meerderheid van de legaal aangeboden e-books via deze weg wordt aangeschaft. Genoemde algemene voorwaarden kennen geen restricties met betrekking tot de gebruiksduur voor producten bestaande uit een digitale inhoud (“gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden”). Er is dan sprake van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW waardoor de koper de vrije beschikking krijgt over zijn exemplaar. De hiervoor genoemde algemene voorwaarden sluiten aan bij de definitie in artikel 7:5 BW, zoals in werking getreden per 13 juni 2014. Ook hieruit blijkt dat de levering van digitale inhoud naar Nederlands recht als een consumentenkoop moet worden aangemerkt. Bij de aanschaf van een e-book via een online boekwinkel is, aldus Tom Kabinet, anders dan in het UsedSoftarrest, dan ook geen sprake van een gebruikslicentie, maar van een koopovereenkomst in de zin van boek 7 BW. De koper wordt eigenaar en heeft de vrije beschikking over hetgeen hij heeft gekocht. De koper is niet gebonden aan enige (contractuele) gebruiksrestrictie. Het UsedSoftarrest is dan in het geheel niet relevant. In dit geding kan dit arrest alleen relevant zijn bij die e-books die als DRM vrije ePub-edities direct bij de uitgever (en dus niet bij een onlinewinkel) worden aangeschaft. Ook bij een dergelijke aanschaf staat voorop dat dit als een koopovereenkomst heeft te gelden (zie het Beeldbrigade-arrest, HR 27 april 2012, IEPT20120427). In dat geval wordt echter veelal niet gesproken over “koop” maar over een gebruikslicentie voor onbepaalde tijd tegen een eenmalige vergoeding. Als hierop al uitsluitend een gebruikslicentie van toepassing zou zijn, geldt dat ingevolge het UsedSoftarrest aldus ook de eigendom wordt overgedragen. Door het ondeelbare geheel van deze gebruikslicentie en de download is de licentie gelijk te stellen aan een verkoop met eigendomsovergang op de koper, hetgeen betekent dat sprake is van uitputting van het auteursrecht. De vergoeding voor een dergelijk e-book is redelijk als bedoeld in het UsedSoftarrest omdat de prijs van een e-book in de regel niet veel lager ligt dan van een papieren boek. Tom Kabinet faciliteert legitieme transacties en kan als een tussenpersoon (host) in de zin van artikel 6:196c BW worden aangemerkt. Verkopers zijn identificeerbaar aan de hand van hun e-mailadres en de door hen opgegeven bankrekening. Die gegevens zullen niet vals of onjuist worden opgegeven omdat dan geen transactie kan plaatsvinden. Tom Kabinet voert een validatiescan uit waarmee wordt gecontroleerd of hetzelfde e-book door dezelfde verkoper reeds eerder is aangeboden. De verkoper wordt verzocht zijn eigen exemplaar te verwijderen, hetgeen een verplichting is van de verkoper, niet van Tom Kabinet. Als een exemplaar via Tom Kabinet wordt verkocht, voorziet Tom Kabinet dit exemplaar van een watermerk. Alles bij elkaar genomen garandeert dit niet dat geen illegale kopieën via Tom Kabinet kunnen worden aangeboden, maar voor een verdergaande beveiliging is medewerking van de uitgeverijen nodig, die dit hebben geweigerd. Net als bij marktplaats.nl hanteert Tom Kabinet echter een ‘notice-and-take-down’ beleid; indien zij op illegaal aanbod wordt gewezen, treedt zij daar prompt tegenop. Zij heeft, net als marktplaats.nl geen preventieve controleplicht. Tom Kabinet verricht zelf geen ‘mededeling aan het publiek’ omdat zij een e-book op haar website niet inhoudelijk toegankelijk maakt. Verder is van belang dat het UsedSoftarrest in het midden laat of het downloaden van een programma van de website een mededeling aan het publiek is in de zin van artikel 3 (1) van de Auteursrechtrichtlijn. Volgens het Hof is dit niet relevant omdat het aanbieden van de mogelijkheid tot downloaden wordt getransformeerd in een distributiehandeling. Evenmin is sprake van een inbreukmakende verveelvoudiging als bedoeld in de Auteurswet. Tom Kabinet pleegt zelf geen reproductiehandelingen. Ook het uploaden van een e-book door de verkoper ervan is geen inbreukmakende verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet of Auteursrechtrichtlijn, aldus Tom Kabinet.

4.9. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de reikwijdte van het UsedSoftarrest is beperkt tot de distributie van software, dan wel of dit arrest ziet op alle digitale bestanden, waaronder ook e-books. Het NUV en GAU hebben ter zitting gewezen op de volgende in hun ogen bestaande verschillen met de UsedSoft-casus:
a) in UsedSoft betrof het de ‘verkoop’ van software, gereguleerd door de Softwarerichtlijn, terwijl het hier e-books betreft, gereguleerd door de Auteursrechtrichtlijn;
b) in UsedSoft is sprake van ‘koop’ terwijl daar hier geen sprake van is;
c) in UsedSoft heeft de rechthebbende al een passende beloning ontvangen, terwijl dat bij Tom Kabinet niet het geval is;
d) in UsedSoft oordeelde het Hof dat ten aanzien van het gebruik van de software een wettelijke uitzondering ten aanzien van het reproductierecht van toepassing was, die niet bestaat ten aanzien van e-books;
e) in UsedSoft ging het Hof ervan uit dat Oracle zich kon vergewissen van het rechtmatige gebruik van de ‘tweedehands’ koper, terwijl dit bij Tom Kabinet niet mogelijk is;
f) in UsedSoft was er geen enkele twijfel over de rechtmatigheid van de software, terwijl daar in dit geval in zeer grote mate aan getwijfeld moet worden.

4.10.
Ten aanzien van het hiervoor onder a genoemde verschil geldt dat het NUV en GAU terecht hebben opgemerkt dat het UsedSoftarrest ziet op de verhandeling van software, waarvan de auteursrechtelijke bescherming door de Softwarerichtlijn wordt geregeld, welke richtlijn blijkens het arrest als een lex specialis ten opzichte van de Auteursrechtrichtlijn geldt. Dit neemt niet weg dat, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet valt uit te sluiten dat het UsedSoftarrest een ruimere strekking heeft en zich niet beperkt tot de verhandeling van software. Zoals het Hof overweegt, dienen de in beide richtlijnen gebruikte begrippen in beginsel dezelfde betekenis te hebben. Het Hof laat echter in het arrest het antwoord op de vraag of uit artikel 4 lid 2 van de Auteursrechtrichtlijn, uitgelegd in het licht van de punten 28 en 29 van de considerans daarvan en het Auteursrechtverdrag (waaraan de richtlijn uitvoering moet geven), volgt dat voor de onder die richtlijn vallende werken de uitputting van het distributierecht enkel geldt voor tastbare zaken, uitdrukkelijk in het midden. In de Nederlandse juridische literatuur wordt dan ook wel verdedigd dat niet valt uit te sluiten dat het Hof ook voornemens is de digitale uitputting uit te breiden naar alle auteursrechtelijk beschermde werken. De onder 3.2 aangehaalde overweging 29 van de Auteursrechtrichtlijn zou dan in een ander licht moeten worden beschouwd. Dit betekent dat, ook al is het Hof in het UsedSoftarrest tot zijn oordeel gekomen op basis van de toepasselijke uitzondering van artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn (zie het onder d aangehaalde verschil), dit niet zonder meer betekent dat het arrest geen betekenis kan hebben voor verdere verhandeling van andere digitale bestanden. Het Hof hecht in het arrest grote waarde aan de economische functionele gelijkwaardigheid van de distributie op materiële en immateriële dragers en wijst er in dat verband op dat (overweging 62) het beginsel van uitputting van distributierecht voor door het auteursrecht beschermde werken ertoe strekt de beperkingen van het distributierecht te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor het behoud van het specifieke voorwerp van de betrokken industriële eigendom, ter vermijding van afscherming van de markten.
Het doel van de uitputtingsregel dient dan ook niet uit het oog te worden verloren. Daarbij is van belang of de rechthebbende door de betreffende (ver)handeling de economische waarde van zijn recht te gelde heeft kunnen maken. Ten aanzien van het onder b gestelde verschil geldt dat vooralsnog niet valt uit te sluiten dat, zoals Tom Kabinet betoogt, ten aanzien van de aanschaf van e-books via online boekwinkels het UsedSoftarrest hoe dan ook toepassing mist en dat de koper niet aan enige gebruiksrestrictie is gebonden. Voor zover moet worden aangenomen dat wel aansluiting moet worden gezocht bij het UsedSoftarrest geldt dat ook dan gelet op het voorgaande verdedigbaar is dat, ook al betrekt een koper van een tweedehands e-book dit niet rechtstreeks van de server van de rechthebbende, met de aanschaf ervan de eigendom wordt verkregen. Anders dan het NUV en GAU stellen kan verder ook bij een eerste verkoop van een e-book worden aangenomen dat daarvoor een redelijke vergoeding is ontvangen. Niet betwist is immers dat voor een (legaal) e-book een prijs wordt betaald die niet veel lager ligt dan een papieren boek. Voor de onder e en f gestelde verschillen geldt tot slot dat Tom Kabinet zich in elk geval tot doel stelt uitsluitend een legale tweedehands markt van e-books te faciliteren en, voor zover het in haar macht ligt, maatregelen treft om daarvoor zorg te dragen. In dit verband is van belang dat verdergaande beschermingsmaatregelen, die met medewerking van de uitgevers zouden kunnen worden gerealiseerd, niet mogelijk zijn, nu het NUV en GAU ieder overleg hierover weigeren. Overigens heeft het Hof ook in het UsedSoftarrest opgemerkt dat het moeilijk kan blijken te zijn om na te gaan of een verkochte kopie door de verkoper onbruikbaar is gemaakt, maar dat het aan de distributeur is om voor zoveel mogelijk hiertoe technische beschermingsmaatregelen te treffen.

4.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Tom Kabinet in dit geding een verdedigbaar standpunt heeft ingenomen. Uit de wederzijdse standpunten en de Nederlandse juridische literatuur blijkt dat op dit moment niet met zekerheid kan worden gezegd wat de reikwijdte van het UsedSoft arrest is en of de betekenis van dit arrest zich ook uitstrekt tot de handel in e-books. Dat in buitenlandse rechtspraak (vooral in Duitsland) tot nu toe is geoordeeld dat het online ter beschikking stellen van werken, niet zijnde software, niet tot uitputting leidt, acht de voorzieningenrechter in dit geval niet doorslaggevend. Voor de hand ligt dat, zoals Tom Kabinet ook heeft betoogd en in een op onderdelen vergelijkbare bodemprocedure voor de rechtbank te Den Haag mogelijk zal geschieden, hierover in een bodemprocedure prejudiciële vragen worden gesteld. Bij deze bestaande onzekerheid acht de voorzieningenrechter de door het NUV en GAU gevraagde voorzieningen, mede gelet op hetgeen onder 4.5 is overwogen over het niet bereid zijn tot het voeren van enig overleg door het NUV en GAU, niet op zijn plaats. Gelet op het voorgaande kan vooralsnog evenmin worden geoordeeld dat Tom Kabinet onrechtmatig handelt door de handel in tweedehands e-books op haar website te faciliteren. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.

Op andere blogs:
Intellectueel Eigendomsrecht.nl
Wieringa advocaten

IEF 14052

Bevel tot elektronische toegang tot geactualiseerde databank

Vzr. Rechtbank Noord-Holland 18 juli 2014, IEF 14052 (Creditline tegen Gerechtsdeurwaarderskantoor Baldinger)
Uitspraak ingezonden door Bert Gravendeel, Gravendeel advocaten. Hoger beroep is ingesteld, mogelijk gevoegd. Databankrecht. Auteursrecht. Privacy. Creditline vordert met succes elektronische toegang tot Databank-D en het geactualiseerd houden van deze databank. In een eerder kort geding IEF 13878. werd het blokkeren van elektronische toegang niet als inbreuk op een databankrecht aangenomen, deze vordering is dan ook niet toewijsbaar. De databank is ook geen verzamelwerk ex artikel 5 Auteurswet (Aw), omdat het geen eigen, oorspronkelijk karakter bezit noch het persoonlijk stempel van de maker draagt. Dat CreditLine de mogelijkheid heeft om inbreuk te maken op de privacy van debiteuren is onvoldoende grond om toegang af te sluiten.

4.4. Creditline baseert haar vordering voorts op het auteursrecht. Zij stelt dat databank-D is te beschouwen als een verzamelwerk ex artikel 5 Auteurswet (Aw) waarvan Creditline op voet van artikel 6 Aw als de maker moet worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Om aanspraak te kunnen maken op bescherming op grond van de Auteurswet dient een werk een eigen , oorspronkelijk karakter te bezitten en het persoonlijk stempel van de maker te dragen. Creditline heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat daarvan, voor zover het de onderhavige databank betreft, sprake is.

4.6. (...) De enige situatie die Baldinger noemt waarin Creditline privacygevoelige klantgegevens aan derden heeft verstrekt is in de klachtenprocedure van Creditline tegen Baldinger bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Dat Creditline in dat kader stukken heeft overlegd waarop klantgegevens staan, kan haar echter niet worden tegengeworpen, nu dat noodzakelijk was voor de onderbouwing van haar klacht. Voor het overige heeft Baldinger slechts aangevoerd dat Creditline de mogelijkheid heeft om inbreuk te maken op de privacy van de debiteuren. Dat zij van die mogelijkheid gebruik maakt, door onjuist gebruik te maken van privacygevoelige gegevens waarover zij via Databank-D kan beschikken heeft Baldinger niet onderbouwd met concrete feiten gesteld. Het voorgaande voert tot de conclusie dat Baldinger zonder goede grond de toegang voor Creditline tot de databank heeft afgesloten.

IEF 14044

Aan foto ontleend voetballersilhouet is geen overname auteursrechtelijke trekken

Hof Amsterdam 15 juli 2014, IEF 14044 (Monta Street tegen gedaagde)
Auteursrecht. Bewerking. In het kortgedingvonnis (en bekrachtigd in hoger beroep [IEF 12207]) is bepaald dat door een foto te bewerken tot een logo er sprake is van een verveelvoudiging. Nu het om productfotografie gaat, ligt de creatieve keuze niet in de keuze van kleding en de bal, noch de lichaamshouding. Een feit van algemene bekendheid is dat deze lichaamshouding op veel voetbalfoto's voorkomt, vanwege de dribbelachtige actie. Het lichaam met de bal van de foto is omgetrokken en het vectorresultaat is als silhouet gebruikt. De trekken die daarmee aan de foto zijn ontleend betreffen echter niet de gemaakte vrije, creatieve keuzen.

2.12. (...)De vraag is daarbij op welke creatieve keuzen van [geïntimeerde sub 1] dit is gebaseerd om aldus te bepalen welke de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto zijn. Dat is in ieder geval, zo is ter zitting besproken, de keus van de achtergrond, de belichting en de sluitersnelheid waarmee [geïntimeerde sub 1] heeft gefotografeerd. Dat betreft niet de keuze van de kleding en de bal, nu het gaat om productfotografie en deze door Monta aan [geïntimeerde sub 1] ter beschikking zijn gesteld. Dat betreft evenmin de actie van [W.] of zijn lichaamshouding daar uit niets blijkt dat [geïntimeerde sub 1] [W.] ter zake heeft geïnstrueerd en bovendien, een feit van algemene bekendheid, een dergelijke lichaamshouding op veel voetbalfoto’s voorkomt, omdat die houding bepaald wordt door de dribbelachtige actie.
 Juist is dat [C.] de afbeelding van het lichaam van [W.] met de bal op de foto heeft omgetrokken en het aldus verkregen vector resultaat als silhouet heeft gebruikt. De trekken die zij daarmee aan de foto heeft ontleend betreffen echter niet de door [geïntimeerde sub 1] gemaakte vrije, creatieve keuzen zodat niet juist is dat Monta door het gebruik van het silhouet van [W.] voor het logo, inbreuk maakt op het auteursrecht van [geïntimeerde sub 1]. In zoverre is de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gevorderde verklaring voor recht dus niet toewijsbaar.

Op andere blogs:
IE-Forum.nl
Ius Mentis

IEF 14043

Bindend adviseur over auteursrecht treedt buiten opdracht

Rechtbank Rotterdam 5 maart 2014, IEF 14043 (Deltasync tegen Delta Archineering/TU Delft)
Arbitrage. Opdracht tot oordeel over handelsnaam. (Werkgevers)auteursrecht op "Drijvend Paviljoen". Het buiten de opdracht treden door de bindend adviseur door ook een uitspraak te doen over auteursrechten is, indien bewezen, een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid aan het bindend advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. TU Delft is in casu geen auteursrechthebbende op grond van de artikelen 5 t/m 8 Auteurswet; er is wel een dienstverband, maar geen taakomschrijving dat tot deze werken zou leiden. Vóór bewijslevering is aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten.

4.18. (...) Tussen partijen staat vast dat het bindend advies van 9 februari 2009 niet is beperkt tot het gebruik van de naam ’Delta-Life’. De bindend adviseur heeft daarin immers tevens beslist over andere onderwerpen, zoals over het auteursrecht op bepaalde ontwerpen. Dat de bindend adviseur bij overeenkomst van 25 december 2008 slechts was opgedragen te beslissen over de naam, is op zichzelf juist.

4.19. Kern van het verweer van [gedaagden] is echter dat twee bestuurders van DeltaSync vervolgens mondeling een aanvullende opdracht hebben gegeven op 16 januari 2009 om ook een oordeel te geven over het auteursrecht. Indien deze stelling juist is, is van overschrijding van de bevoegdheid geen sprake. Dat dit juist is, staat - gelet op de gemotiveerde betwisting van DeltaSync - echter niet vast. Wel staat vast dat partijen ook een geschil hadden over het auteursrecht, maar dat betekent op zichzelf niet dat zij ook dat geschil aan bindend advies wilden onderwerpen. De enkele omstandigheid dat DeltaSync de in geschil zijnde auteursrechten tijdens de bijeenkomst zelf in het geding zou hebben gebracht en dat daarover uitvoerig gesproken zou zijn - zoals door de bindend adviseur is opgemerkt in zijn notitie van 26 januari 2009 - acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat DeltaSync alsnog akkoord ging met een aanvullende opdracht aan de bindend adviseur, nu zij in de hiervoor aangehaalde geschriften alsook in haar reactie op de e-mail van 7 januari 2009, waarin door de bindend adviseur ter voorbereiding op de mondelinge behandeling aan partijen vragen waren gesteld die mede zagen op andere rechten dan het gebruik van de naam, telkens heeft benadrukt dat partijen in dit geschil slechts de naamgeving van het nieuwe bedrijf van [gedaagde 2] behandeld wilden zien.

4.20.
Gelet op het voorafgaande zal de rechtbank [gedaagden], overeenkomstig het uitdrukkelijk en gespecificeerd aanbod daartoe, toelaten tot het leveren van bewijs voor de stelling dat tijdens de bespreking van 16 januari 2009 de namens DeltaSync aanwezige twee bestuursleden (Delft Watercities BV, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [persoon 5]) aan de bindend adviseur opdracht hebben gegeven om, naast de geschillen over de naam, ook een oordeel te vellen over het auteursrecht op de in geschil zijnde ontwerpen.

4.21.
Indien [gedaagden] het bewijs niet levert, staat vast dat de bindend adviseur buiten zijn opdracht is getreden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een dermate ernstig gebrek dat gebondenheid (voor zover buiten de opdracht) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvoor is niet vereist dat DeltaSync ander nadeel heeft geleden dan dat haar de toegang tot de rechter is onthouden. Het gaat hier immers niet om procedurele gebreken bij de totstandkoming van een op zichzelf door partijen gewild bindend advies maar om het ontbreken van wilsovereenstemming over de omvang van het bindend advies als gevolg waarvan het recht op toegang tot de gewone rechter met betrekking tot auteursrechten aan een partij wordt ontnomen. Alsdan zullen de vorderingen II en III van DeltaSync in conventie worden toegewezen respectievelijk zal de vordering van [gedaagden] in reconventie met betrekking tot de verklaring voor recht worden afgewezen.
4.45. Een dienstverband op zichzelf is niet voldoende. Artikel 7 Aw vereist immers ook dat de arbeid bestaat “in het vervaardigen van bepaalde” werken. Als dat het geval is wordt de werkgever als maker van “die“ werken aangemerkt. Of dat het geval is zal uit de taakomschrijving van de werknemer moeten blijken en uit de mate van zeggenschap die de werkgever heeft over de vorm waarin het concrete werk tot stand komt TUD heeft echter niets meegedeeld over de inhoud van de taakomschrijving van [persoon 1], noch over de vraag òf en in hoeverre TUD zeggenschap heeft gehad over de vorm van Drijvende Stad en Drijvend Paviljoen. Het is aan TUD om voldoende feiten te stellen om tot toepasselijkheid van artikel 7 Aw te kunnen concluderen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij is dus tekort geschoten in haar stelplicht.
4.62. De rechtbank ziet echter aanleiding om voorafgaand aan de bewijslevering een comparitie van partijen te gelasten. Onderwerpen die tijdens de comparitie door de rechtbank in ieder geval aan de orde zullen worden gesteld zijn:
- op welke wijze wil [gedaagden] het bewijs leveren?
- is het de bedoeling van [gedaagden] dat de onder 2 door hen gevorderde verklaring van recht dat “[gedaagde 2]” auteursrechthebbende is op de ontwerpen Drijvende Stad, Drijvend Paviljoen en Sjanghai Drijvend Paviljoen, gelet op alinea 2 van de conclusie van antwoord in conventie, betrekking heeft op zowel Delta Archineering als [gedaagde 2]?
- geldt dat ook voor de andere door hen ingestelde vorderingen?
- de vordering onder VIII laatste zinsnede van DeltaSync; de rechtbank heeft behoefte aan een nadere toelichting op deze kennelijke subsidiaire grondslag, nu de discussie tussen partijen, behalve over de vraag wie auteursrechthebbende is, voornamelijk ziet op eventuele overdracht van het auteursrecht en niet of nauwelijks gaat over het verlenen van een exploitatierecht;
- is het juist dat de bindend adviseur met zijn de aanduiding “Rotterdam drijvend paviljoen” niet het oog had op het (ontwerp van het) Rotterdam Paviljoen zoals bedoeld door de rechtbank?
- de verdere procesvolgorde: met name, voor zover relevant, de vraag op welk moment de rechtbank zich zal buigen over de vraag of het Rotterdam Paviljoen als verveelvoudiging heeft te gelden van Drijvend Paviljoen, zoals hiervoor onder E. besproken.
IEF 14032

Know how was eerder opgedaan bij eerdere trekhakenproducent

Hof Arnhem-Leeuwarden 8 juli 2014, IEF 14032 (ACS Systems tegen Terwa)
Uitspraak ingezonden door Lars Bakers, Bingh advocaten. Zie eerder IEF 12009, IEF 10957, IEF 5062. Slaafse nabootsing. Auteursrecht afneembare trekhaaksystemen. Know how. Rechtbank heeft in de bodemprocedure ACS' vorderingen grotendeels afgewezen. Verwarringsgevaar onder het relevante publiek staat niet vast. Voor auteursrechtelijke bescherming is vereist dat het (beweerde) werk oorspronkelijk is en niet ontleend aan een ander werk. Vaststaat dat de er eerdere trekhaken van Bosal bestonden op het moment waarop door ACS trekhaken werden ontworpen; bij vergelijking van de trekhaken levert een onvoldoende blijk van oorspronkelijkheid op ten opzichte van bestaande systemen. Van onrechtmatig handelen door gebruik te maken van know how is geen sprake, omdat medewerker reeds eerder bij Bosal know how hadden opgedaan. Behoudens een incidentele grief inzake kostenveroordeling, falen de overige grieven.

Leestips: 4.9, 4.10, 4.15, 4.16, 4.20

IEF 14022

Het slavernijmodel als ideaalbeeld

Henk Westbroek, 'Het slavernijmodel als ideaalbeeld', Sena Performers Magazine, p. 27.
Bijdrage ingezonden door SENA Performers. Sena zamelt geld in dat bestemd is voor muzikanten. Omdat muzikanten ontzettend aardig zijn, vinden ze het goed dat Sena van hun geld festivals subsidieert die een te grote ambitie hebben om financieel quitte te kunnen spelen. Bevrijdingsfestivals bijvoorbeeld. Het idee achter die subsidies is dat die festivals leuk en leerzaam voor de bezoekers zijn en dat het meegenomen is dat ze werkgelegenheid voor muzikanten scheppen. Dat die festivals voor bezoekers gratis zijn, werd jarenlang als excuus gebruikt om de optredende artiesten helemaal niet of zwaar ondermaats te betalen. De wat bekendere bands moesten voor half geld of ietsje minder spelen omdat ze de kans kregen om voor een groot publiek op te treden en die bands die nog bekend moesten worden kregen helemaal niks omdat ze zich konden presenteren.

(...) Waarom het fatsoen om mensen die werk verrichten ook netjes te betalen ophoudt bij de muzikanten die voor de faam van
het festival of de zaal zorgen, is me een raadsel. Dat ze het voor een handvol droge rijst moeten doen wordt ook wel eens
goedgepraat met het argument dat de beste kunst gevoed wordt door honger. Alsof je van honger niet doodgaat.

Henk Westbroek

IEF 14016

Eendrachtig samenwerken aan zorg-app levert geen auteursrecht op

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 20 juni 2014, IEF 14016 (Linkkers tegen PriHealth)
(Mede)Auteursrecht. Software. 843a, 1019a Rv. Linkkers implementeert ondersteuning in de huisartsenpraktijk. PriHealth ontwikkelt maatwerksoftware voor de zorg. Linkkers vordert inzage in bescheiden waaruit (mede)auteursrecht op softwareapplicatie zou blijken. Linkkers onderbouwt niet haar inbreng. De stelling dat eendrachtig is samengewerkt om de applicatie te bouwen, is geen beschrijving van de eigen intellectuele keuzes. Uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten brengt vloeit geen auteursrecht voort. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Linkkers heeft in het bestek van dit kort geding geen feiten gesteld waaruit kan worden opgemaakt wat haar inbreng is geweest bij het ontwikkelen van de softwareapplicatie zorgIQ. Zij volstaat met de stelling dat Linkkers en PriHealth eendrachtig hebben samengewerkt om de applicatie te bouwen, waarbij zowel de inhoud als de structuur van de applicatie het gevolg is van op elkaar afgestemde eigen – scheppende – intellectuele keuzes van zowel PriHealth als Linkkers, zonder deze keuzes te beschrijven. Ook zonder dat Linkkers over de verlangde bescheiden beschikt, moet het mogelijk worden geacht een dergelijke beschrijving te geven. Dit laat Linkkers na. Door Linkkers is concreet gesteld noch onderbouwd welke (creatieve) keuzes zijn gemaakt en op welke wijze de vorm van de applicatie – mede – het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes van (medewerkers van) Linkkers. Weliswaar blijkt uit een door Linkkers overgelegde productie dat veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden tussen medewerkers van Linkkers en van PriHealth, maar uit dit stuk kan niet worden opgemaakt wat daarbij is besproken. Daarbij is van belang dat PriHealth heeft aangevoerd dat de bemoeienis van Linkkers voornamelijk zag op het inbrengen van haar contacten met huisartspraktijken, opdat deze als potentiële afnemer benaderd konden worden. Het feit dat Linkkers tijd heeft geïnvesteerd en kennis ter beschikking heeft gesteld en zogenoemde “zorgpaden” en overig materiaal heeft aangeleverd, vormt evenmin voldoende onderbouwing omdat een nadere concretisering op dit punt ontbreekt. Dit voorgaande klemt omdat de “zorgpaden” volgens beide partijen grotendeels – al dan niet via internet – van derden werden betrokken en daarom niet zonder meer gesproken kan worden van een oorspronkelijk karakter. Daar komt bij dat, zo er al wijzigingen zijn aangebracht in de door Linkkers aangeleverde “zorgpaden” niet duidelijk is geworden of deze wijzigingen zijn toe te dichten aan Linkkers en evenmin dat deze een eigen, oorspronkelijk karakter bezitten. Naast het voorgaande heeft Linkkers niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze het genoemde overige materiaal voldoende oorspronkelijk is en een eigen karakter heeft en bovendien het persoonlijk stempel van (medewerkers van) Linkkers draagt.

4.6.
Zoals PriHealth in dit verband ter terechtzitting met juistheid heeft aangevoerd, vloeit geen auteursrecht voor Linkkers voort uit het beoordelen en verbeteren van (fouten in) teksten van de softwareapplicatie die PriHealth heeft vervaardigd. Het corrigeren van teksten, in die zin dat daaruit taal- en typefouten werden gehaald, is geen voortbrengsel van de menselijke geest die auteursrechtelijke bescherming meebrengt.

4.7.
Dit voorgaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat aan Linkkers een (mede)auteursrecht toekomt op de softwareapplicatie zorgIQ.

Op andere blogs: SOLV

IEF 14012

Werkzame rol van overgenomen broncodebestanden kan in het midden blijven

Rechtbank Den Haag 2 juli 2014, IEF 14012 (VG Beheer-Benefits-Plaza tegen eBenefits)
Auteursrecht. Software. Zie eerder op IE-Forum.nl waarin inzage wordt gegeven en SGOA-deskundige wordt benoemd. Uit het rapport volgt dat er 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 zijn die identiek voorkomen in eBenefits 5.1. Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal (83 op 2452 respectievelijk 4410 unieke broncodebestanden) niet zonder meer voor de hand. De werkzame rol kan in het midden blijven, de broncodebestanden maken wel deel uit van de software zoals openbaargemaakt. De schade wordt opgemaakt bij staat. De accountantcontrole, inzage in de beslagen documentatie en dwangsommen worden toegewezen.

4.8. De deskundige heeft in het rapport geconstateerd dat 540 van 2452 unieke broncodebestanden van eBenefits Portaal identiek zijn aan 540 broncodebestanden van 4410 unieke broncodebestanden van eBenefits 4.8. Een groot aantal van deze identieke broncodebestanden komt volgens de deskundige hoogstwaarschijnlijk uit een gebruikte commerciële component genaamd RadEditor van Telerik en is vervolgens door hem buiten de vergelijking gelaten. De overgebleven identieke broncodebestanden zijn volgens de deskundige opgesteld door een drietal programmeurs, de heren [L], [K] en [S]. Hoewel de deskundige dit in de conclusie van zijn rapport niet heeft opgenomen, gaat het, zo begrijpt de rechtbank uit het rapport, om 5 bestanden geschreven door de heer [L], 11 bestanden geschreven door de heer [K] en 67 bestanden geschreven door de heer [S], dus in totaal om 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8. die identiek voorkomen in eBenefits 5.1.

4.10. De rechtbank dient aldus te beoordelen of het overnemen van voornoemde 83 broncodebestanden van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in eBenefits 5.1 leidt tot het openbaar maken van het werk of een gedeelte daarvan (artikel 12 Aw), althans tot het verveelvoudigen van een werk of een bewerking daarvan die niet als een nieuw oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt (artikel 13 Aw). Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval hetgeen in het navolgende zal worden toegelicht.

4.11 (...) Dat de 83 broncodebestanden de oorspronkelijkheid van het computerprogramma eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager in zich dragen, ligt gelet op het geringe aantal ook niet zonder meer voor de hand. VGB heeft voorts niet onderbouwd dat eBenefits in eBenefits Portaal andere bestanddelen heeft overgenomen van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager die de uitdrukkingswijze vormen van dit computerprogramma. Of de betreffende 83 broncodebestanden al dan niet een werkzame rol vervullen binnen eBenefits Portaal, hetgeen eBenefits betwist, kan in het midden blijven nu de betreffende broncodebestanden wel deel uitmaken van eBenefits Portaal zoals dit openbaar is gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eBenefits 5.1 of te wel eBenefits Portaal geen inbreukmakende bewerking is van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager.

in conventie
5.1. beveelt eBenefits onmiddellijk na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de auteursrechten van VG Beheer door verveelvoudiging en/of openbaarmaking van het computerprogramma EblPro te staken en gestaakt te houden;
5.2. veroordeelt eBenefits tot vergoeding van de schade van VGB als gevolg van inbreuk op auteursrechten op EblPro als bedoeld in 4.17 nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2011 tot
aan de dag van volledige voldoening;

Lees de uitspraak:
IEF 14012 (pdf)
HA ZA 11-2534 (link)

IEF 14009

BGH: Printers en PCs zijn verveelvoudigingsapparaten

BGH 3 Juli 2014, IEF 14009 (Drucker und Plotter III)
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. bgh Na HvJ EU IEF 12809. Printers zijn ex 54a en PCs zijn ex 54 UrhG aF vergoedingsplichtig. Door de overdracht van een digitaal opslagmedium naar een ander kunnen niet alleen films en muziek, maar ook andere werken zoals teksten en foto's verveelvoudigd worden. Deze kunnen via internet worden opgeslagen op een server en op andere computers gedownload worden. Zolang PCs op deze manier als apparaat door een eindgebruikers worden gebruikt om digitale kopieën te produceren, is er naar paragraaf 54 UrhG aF een vergoedingsverplichting.

Uit het persbericht: Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. (...) Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.(...) Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.

Der Bundesgerichtshof hat nunmehr entschieden, dass Drucker, nicht aber PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54a UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst bei richtlinienkonformer Auslegung nur Vervielfältigungsverfahren, bei denen analoge Vervielfältigungsstücke entstehen; dabei kommt es nicht darauf an, ob ein analoges oder ein digitales Werkstück als Vervielfältigungsvorlage diente. Erfasst werden auch Vervielfältigungsverfahren mittels verschiedener Geräte, wenn diese Geräte miteinander verbunden sind und es sich um ein einheitliches Vervielfältigungsverfahren handelt, das unter der Kontrolle derselben Person steht und auf die Herstellung analoger Vervielfältigungsstücke abzielt. Unter dieser Voraussetzung sind Vervielfältigungsverfahren nicht nur mit einer aus Scanner, PC und Drucker bestehenden Gerätekette, sondern auch mit einer nur aus PC und Drucker bestehenden Gerätekette vergütungspflichtig. Innerhalb einer solchen Gerätekette ist allerdings nur das Gerät vergütungspflichtig, das am deutlichsten dazu bestimmt ist, zusammen mit den anderen Geräten wie ein Vervielfältigungsgerät eingesetzt zu werden. Innerhalb der aus Scanner, PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Scanner; innerhalb der aus PC und Drucker gebildeten Funktionseinheit ist dies der Drucker. Vervielfältigungsverfahren mit einem PC als Endgerät sind nicht nach § 54a UrhG aF vergütungspflichtig, weil dabei digitale Vervielfältigungsstücke entstehen.

Der Bundesgerichtshof hat weiter entschieden, dass PCs zu den vergütungspflichtigen Vervielfältigungsgeräten nach § 54 UrhG aF gehören. Diese Bestimmung erfasst Vervielfältigungen durch Übertragungen von einem Bild- oder Tonträger auf einen anderen. Unter einem Bild- oder Tonträger ist nach § 16 Abs. 2 UrhG eine Vorrichtung zur wiederholbaren Wiedergabe von Bild- oder Tonfolgen zu verstehen. Dazu zählen auch digitale Speichermedien wie Festplatten. Durch Übertragungen von einem digitalen Speichermedium auf ein anderes können nicht nur Filme und Musik, sondern auch "stehende" Texte oder "stehende" Bilder der von der Klägerin und der Verwertungsgesellschaft Bild-Kunst vertretenen Urheber von Sprachwerken, Fotografien, Bildwerken und Grafiken vervielfältigt werden; derartige Texte oder Bilder können beispielsweise über das Internet von der Festplatte eines Servers auf die Festplatte eines Computers heruntergeladen werden. Soweit PCs auf diese Weise als Endgeräte in einem einheitlichen Vervielfältigungsverfahren zur Herstellung digitaler Vervielfältigungsstücke verwendet werden, sind sie nach § 54 UrhG aF vergütungspflichtig.