Alle rechtspraak  

IEF 13596

Vraag aan HvJ EU: Kan van het volgrecht contractueel worden afgeweken?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 22 januari 2014, zaak C-41/14 (Christie’s France) - dossier
Prejudicieel verzoek van Cour de cassation, Frankrijk. Volgrecht. Verzoekster heeft een veilinghandel. Het Syndicat national des antiquaires (SNA, verweerder) heeft een vordering tegen verzoekster ingesteld omdat zij in strijd met het Franse Wetboek Intellectuele Eigendom zou handelen door in haar algemene verkoopvoorwaarden een beding in te voegen dat de betaling van het volgrecht bij de koper legt. SNA stelt dat dit een daad van oneerlijke mededinging is en vraagt vernietiging. De Hof van Beroep verklaart het beding nietig, maar verzoekster gaat in cassatie omdat in de Franse regeling ter omzetting van Richtlijn 2001/84 niet verder is gepreciseerd of beperkt wie het volgrecht dient te voldoen.

De wetshistorie sluit contractueel regelen niet uit. Het Appelhof ziet (op 12 december 2012) echter geen ruimte in de Franse regeling noch in de Richtlijn om het volgrecht contractueel te regelen. Daarmee negeert zij volgens verzoekster een advies uit 2008 van de Europese Commissie waarin die stelt dat partijen vrij zijn om het volgrecht contractueel te regelen, maar dat dit de door de Franse wet opgelegde verplichtingen onverlet laat.

De verwijzende Franse cassatierechter legt de volgende vraag aan het HvJ EU voor:

“Moet de in artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk neergelegde regel dat het volgrecht ten laste van de verkoper komt, aldus worden uitgelegd dat de verkoper uiteindelijk de kosten van dat recht draagt, zonder dat daarvan contractueel kan worden afgeweken?”

 

IEF 13593

Auteursrechtinbreuk door gebruik foto's op website

Ktr. Rechtbank Gelderland 27 november 2013, CV 13-45 (Foto Brouwer-Brummen tegen De Bronckhorst Hoeve)
Uitspraak ingezonden door Kitty van Boven, I-ee.. Auteursrecht - Foto - licentie - omvang overeenkomst. Partijen hebben een licentie gesloten voor het gebruik van foto's ten behoeve van de brochure van gedaagde. De rechtbank oordeelt dat partijen eenmalig gebruik in de brochure zijn overeengekomen en dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet is gesproken over de huisstijl of de website. Het staat niet vast dat Brouwer ervan op de hoogte moest of kon zijn dat een nieuwe onderneming een huisstijl ontwikkelt en het niet stopt bij een brochure.

Brouwer vordert succesvol schade bestaande uit gederfde licentie-inkomsten (€230 per foto) en inbreuk op haar persoonlijkheidsrechten (+€230 per foto) wegens gebruik op de website.

2.8 Door de foto's openbaar te maken op de website en te gebruiken in de huisstijl, is er sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de Bronckhorst Hoeve zodat zij gehouden is de schade die Brouwer daardoor heeft geleden te vergoeden.

2.9 Brouwer heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de schade bestaat uit gederfde licentie-inkomsten. Daarnaast heeft Brouwer gesteld dat zijn schade bestaat uit de inbreuk die is gemaakt op zijn exclusieve recht te bepalen hoe en waar de foto's openbaar worden gemaakt en uit het niet vermelden van zijn naam bij de foto's. Hierdoor loopt Brouwer inkomsten mis. (...)
IEF 13589

Sportauto-onderdelen zijn in hoge mate technisch bepaald

Vzr. Rechtbank Den Haag 26 februari 2014, IEF 13589 (Burton Car tegen De Graaf automaterialen)
Burton heeft een gelijknamige sportauto ontworpen. De Graaf verkocht sinds 2000 onderdelen van de Burton, en biedt onder vermelding van Hersteller Parts Industries en dezelfde artikelnummers eigen onderdelen aan. De registratie van de Burton Car als Beneluxmodel wordt niet bewezen met slechts een ontvangstbevestiging van het depotformulier uit 2001. De beschermingsduur voor een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel uit artikel 11 lid 1 GModVo, voor zover dit heeft bestaan, is inmiddels verstreken. De vormgeving van de onderdelen zijn in hoge mate technisch bepaald en zijn niet auteursrechtlijk beschermd. Er is geen sprake van verwarringsgevaar bij het vermelden van dezelfde artikelnummers bij de Herstellerproducten.

4.7. Anders dan Burton kennelijk meent, is het naar voorlopig oordeel niet zo dat wanneer wordt aangenomen dat de vormgeving van de Burton Car auteursrechtelijke bescherming toekomt, dit per se ook het geval zou zijn voor de zichtbare onderdelen ervan, laat staan voor de niet zichtbare onderdelen. Voor zover Burton zich op grond van het auteursrecht wil verzetten tegen de verhandeling van onderdelen voor de Burton Car, zal zij aannemelijk hebben te maken dat die onderdelen zelfstandig als een eigen intellectuele schepping kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van de warmte afvoerslang rubber en halve maanklemmen speciaal 49 en 47 mm geldt dat sprake is van een zodanige gelijkenis met de equivalente originele Citroën typen, dat voorshands wordt aangenomen dat sprake is van ontlening door BC aan deze originelen en dus al daarom geen zelfstandige schepping. Dit geldt ook voor de stelmoffenset rvs van Burton die een zelfde mate van gelijkenis vertoont met een al langer bestaand auto-onderdeel geproduceerd door Lomax. Daar komt bij dat de vormgeving van deze onderdelen, net als overigens de vormgeving van de prototypen daarvan, in hoge mate door de technische functie is gedicteerd. Voor zover de onderdelen van Burton al van de prototypen afwijken, volgt uit de stellingen van Burton dat dit voornamelijk is ingegeven door technische overwegingen. De halve maanklemmen van Burton verschillen slechts van de prototypen uit de Citroën in die zin dat zij ovaal zijn in plaats van cirkelvormig, hetgeen het bevestigen ervan om de uitlaat volgens de toelichting van Burton vereenvoudigt. Volgens Burton was ook haar keuze om de warmteafvoerslang een cirkelvormig uiteinde te geven erop gericht de montage door de consument te vergemakkelijken, nu het frezen van zo een rond gat in de carrosserie (zonder de auto te beschadigen) voor de particulier eenvoudiger is dan het frezen van een gat met een andere vorm. Het ontwerp van de warmteafvoerslang is verder gekozen zodat deze goed past op de Burton Car en levenslang meegaat. Voorts heeft Burton naar haar eigen verklaring ervoor gekozen de stelmoffenset van rvs te maken zonder scherpe, uitstekende delen zodat daarin geen vocht/water kan blijven staan en zo roestvorming wordt voorkomen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat aan de warmte afvoerslang rubber, de halve maanklem speciaal 49 mm, de halve maanklem speciaal 47 mm en de stelmoffenset rvs van Burton geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.

4.8. Voor de onderdelen sierlijst voor het achterlicht en chroomrand knipperlicht geldt eveneens dat de vormgeving in hoge mate technisch bepaald is. De vorm van de sierlijst voor het achterlicht en de chroomrand knipperlicht is immers gekozen teneinde deze om het licht te doen passen alsook, zo heeft Burton zelf toegelicht, teneinde te bewerkstelligen dat zij eenvoudig te bevestigen zijn en de verlichting maximaal wordt doorgelaten. Overigens geldt hier naar voorlopig oordeel dat sprake is van te triviale of banale aspecten om aan enige creatieve keuze van de maker te kunnen worden toegeschreven. Derhalve zijn ook deze onderdelen niet auteursrechtelijk beschermd.

Misleidende reclame
4.10. Burton stelt zich ten slotte op het standpunt dat De Graaf misleidende reclame maakt in die zin dat De Graaf door haar zelf vervaardigde onderdelen aanbiedt als zijnde originele onderdelen van Burton, doordat zij het artikelnummer van Burton vermeldt, van één product (stelmoffenset) de daarvoor door Burton gebruikte naam heeft overgenomen, de onderdelen qua vormgeving overeenstemmen met die van Burton en De Graaf voorheen de originele producten van Burton in eigen verpakking doorverkocht. Ook deze grondslag beklijft niet nu Burton voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van verwarringsgevaar voor consumenten ten aanzien van de herkomst van de door De Graaf op haar website aangeboden producten nu De Graaf steeds “Parts Industries” vermeldt als “hersteller” (Duits voor fabrikant), zoals is terug te zien op de overgelegde printscreens van de website van De Graaf. Het enkele feit dat daarbij ook het corresponderende artikelnummer van Burton wordt genoemd (evenals bijvoorbeeld het artikelnummer van het originele Citroën onderdeel) maakt het vorenstaande niet anders.
Lees de uitspraak hier:
KG ZA 13-1479
ECLI:NL:RBDHA:2014:3644
IEF 13584

HvJ EU: Kuuroord doet mededeling aan patiënten

HvJ EU 27 februari 2014, zaak C-351/12 (Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním (OSA) tegen Léčebné lázně Mariánské Lázně) - dossier - persbericht
Marienbad, Trinkhalle Prejudiciële vragen gesteld door Krajský soud v Plzni, Tsjechische republiek. Collectief beheer. Beperking van auteursrecht voor zorginstellingen in strijd met InfoSoc-Richtlijn en Dienstenrichtlijn. Mededeling via radio/televisie aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting. Richtlijn verzet zit tegen een nationale regeling die auteurs uitsluit om mededeling van hun werken in een kuuroord toe te staan of te verbieden. Nationale wetgeving die de aanvrager een monopolie verleent auteursrechten op het nationale grondgebied collectief te beheren, is niet in strijd met het vrij verkeer van diensten. Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die het recht van auteurs uitsluit om de mededeling, door een kuurinrichting die handelt als commerciële onderneming, van hun werken middels het bewust verspreiden van een signaal via radio of-televisieontvangers in de kamers van de patiënten van die inrichting, toe te staan of te verbieden. Artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5, van deze richtlijn kan niet afdoen aan deze uitlegging.

2) Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat een beheersorganisatie zich niet in een geding tussen particulieren op deze bepaling kan beroepen voor het buiten toepassing laten van een daarmee strijdige regeling van een lidstaat. De rechter aan wie een dergelijk geschil is voorgelegd, moet deze regeling evenwel zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en doelstelling van diezelfde bepaling, om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel.

3) Artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt en de artikelen 56 VWEU en 102 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan de toepassing van een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie en daardoor een gebruiker van beschermde werken, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kuurinrichting, verhindert gebruik te maken van diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

Artikel 102 VWEU dient evenwel in die zin te worden uitgelegd dat het feit dat eerstgenoemde organisatie voor collectief beheer van auteursrechten voor de door haar geleverde diensten tarieven oplegt die – bij een vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag – aanzienlijk hoger zijn dan die welke worden gehanteerd in de andere lidstaten, dan wel prijzen hanteert die te hoog zijn en niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie vormt.

Gestelde vragen [IEF 11786]:

1. Moet richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aldus worden uitgelegd dat een beperking die makers een vergoeding ontzegt voor de mededeling van hun werk via radio- of televisie-uitzending door middel van radio- of televisieontvangstapparatuur aan patiënten in de kamers van een kuurinrichting die geldt als onderneming, in strijd is met de artikelen 3 en 5 (artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5) ervan?
2. Zijn deze bepalingen van de richtlijn inzake bovenbedoeld gebruik van een werk zo nauwkeurig en onvoorwaardelijk dat collectieve beheersorganisaties voor auteursrechten zich er voor de nationale rechter in een geschil tussen particulieren op kunnen beroepen, indien een lidstaat de richtlijn niet correct in nationaal recht heeft omgezet?
3. Moeten de artikelen 56 en volgende en 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (of, in voorkomend geval, artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt) aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van bepalingen van nationaal recht die het collectieve beheer van auteursrecht op het grondgebied van de staat voorbehouden aan één enkele collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten (monopolist), zodat afnemers van de dienst niet de vrije keuze hebben voor een collectieve beheersorganisatie van een andere lidstaat van de Europese Unie?

Op andere blogs:
SOLV Exploitant van kuurinrichting verricht mededeling aan het publiek

IEF 13578

Geen onbeperkte bevoegdheid tot hergebruik fotodatabase

Rechtbank Amsterdam 19 februari 2014, HA ZA 13-406 (X tegen Yourscene c.s.)
Uitspraak ingezonden door Fulco Blokhuis, Boekx Advocaten. Tussenvonnis. Uitleg licentie. Citaatrecht: meer dan naam tijdschrift. Geen forfaitaire verhoging. SIDN-geregistreerde Domeinnaamhoudster, cookieplaatser invloed op inhoud website. X Press richt zich op exploitatie van foto's. Zij heeft met Yourscene een licentie-overeenkomst voor hergebruik van foto's uit haar database. Het is niet aannemelijk dat er onbeperkt de bevoegdheid werd verleend om de opnamen te gebruiken voor alle door Yourscene of concernpartners geëxploiteerde websites. Dat X Press heeft nagelaten de toegang af te sluiten na afloop van de overeenkomst, is geen rechtvaardiging voor ongeautoriseerd gebruik.

Foto's die gebruikt zijn onder het citaatrecht van 15 of 15a Aw, behoeven een meer duidelijke vermelding zoals de naam van de maker. Het enkele vermelden van de naam van het tijdschrift waaraan het citaat is ontleend, is dus onvoldoende.

Dat X Press op voet van 27a lid 2 Aw niet bevoegd is om zelfstandig de geleden schade te vorderen en dit verweer nu pas is gevoerd, wordt X Press in de gelegenheid gesteld om te reageren. Hoe sympathiek de redenering voor een forfaitaire verhoging ook is, zij past niet in het systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht bij onrechtmatige daad. Het systeem gaat uit van een reële schadevergoeding.

4.9. Naar het oordeel van de rechtbank mag in het algemeen uit de registratie van een domeinnaamhoudster bij SIDN worden afgeleid dat de betrokken houdster, behoudens tegenbewijs, invloed heeft op de inhoud van de website. Eenzelfde vermoeden duikt op uit de omstandigheid dat op de website wordt gemeld dat deze "onderdeel uitmaakt" van een bepaalde rechtspersoon. Dat geldt overeenkomstig voor het geval een bepaalde rechtspersoon op de betreffende website doet vermelden dat zij via die website cookies op de computer van de bezoekers doet plaatsen.

IEF 13570

Inbreuk op Dick van Hoff Outdooroven

Vzr. Rechtbank Noord-Nederland 29 januari 2014, KG ZA 13-352 (Dick van Hoff Outdooroven)
Uitspraak ingezonden door Nina Hillebrand en Juliette van Balen, IP advocaten.
Auteursrecht. Werkbegrip. Opheffing beslag. Beide partijen handelen in outdoorovens. Van Hoff vordert succesvol gedaagde verhandeling te verbieden van de inbreukmakende oven. In reconventie wordt Van Hoff veroordeeld het gelegde auteursrechtelijke beslag op te heffen. De specifieke combinatie van elementen is het resultaat van subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff. Deze combinatie is voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar. Enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven kan worden gezegd dat deze zozeer zijn bepaald door de gekozen techniek, dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen.

De verschillen van type 1 zijn onvoldoende teneinde een nieuw en oorspronkelijk werk te maken. De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een werk maken is in die mate terug te vinden, dat de totaalindrukken van beide sterk overeenstemmen.

5.11. Volgens Van Hoff heeft de Outdooroven de volgende kenmerkende elementen:
1. de naam Weltevree geperforeerd in het staal van de Outdooroven tussen de twee compartimenten;
2. de rechthoekige perforatiegaten aan de zijkanten van de oven;
3. de vorm van de pootjes;
4. de vormgeving en plaatsing van de scharnieren en het sluitingspunt van het schermdeur;
5. de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven.
De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van Van Hoff, (...) aldus dat hij niet betoogt dat deze volgens hem kenmerkende elementen van de Outdooroven op zichzelf auteursrechtelijke bescherming zouden genieten, maar dat de specifieke combinatie van die elementen wel het resultaat is van de subjectieve, creatieve keuzes van Van Hoff, zodat deze combinatie van elementen in de Outdooroven wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.12. [gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat al deze elementen functioneel dan wel technisch bepaald zijn en/of stijlkenmerken zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan echter enkel van de laspunten zichtbaar in de bovenrand aan de voorkant van de Outdooroven gezegd worden dat deze laspunten zozeer bepaald zijn door de gekozen (las)techniek dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Van de overige elementen kan niet gezegd worden dat de vormgeving en de plaatsing van deze elementen zozeer het resultaat is van een door technische, functionele of stilistische uitgangspunten beperkte keuze dat de Outdooroven niet als een auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. Uit de door Van Hoff overgelegde voorbeelden van andere buitenkachels en buitenkachels annex ovens, blijkt dat er tal van manieren zijn waarop een buitenkachel annex oven -ook binnen dezelfde stijl- vormgeven kan worden en dat op zeer veel punten creatieve keuzes mogelijk zijn en door Van Hoff bij het ontwerpen van de Outdooroven ook zijn gemaakt. Zo zijn er diverse soorten pootjes mogelijk en bestaan er ten aanzien van de vormgeving van de perforatiegaten, de plaatsing daarvan en het aantal perforatiegaten ook diverse creatieve keuzemogelijkheden. Niet gebleken is dat de Outdooroven in de specifieke vorm (...) al eerder bestond. Weliswaar heeft [gedaagde] (...) afbeeldingen van diverse rechthoekige houtkachels en houtkachels annex ovens overgelegd, maar hoewel deze wellicht op bepaalde punten overeenstemmen met de Outdooroven is de totaalindruk niet hetzelfde. Zo heeft bijvoorbeeld de (...) genaamd Guido van Dick Geurts andere poten, andere scharnieren van de ovendeur en een andere sluiting van de ovendeur [..] en zit de sluiting van de ovendeur aan de linkerkant in plaats van aan de rechterkant (...). Dit geeft een wezenlijk andere totaalindruk dan de Outdooroven. Het voorgaande voert tot de slotsom dat de OUtdooroven door de combinatie van de in r.o. 5.11 onder 1 tot en met 4 opgesomde elementen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

5.14. [..] De combinatie van de elementen die de Outdooroven tot een auteursrechtelijk beschermd werk maken als hiervoor omschreven zijn in die mate in [..] terug te vinden dat de totaalindrukken van beide kachels sterk overeenstemmen.

Lees hier de uitspraak:
KG ZA 13-352 (pdf)

IEF 13560

Samenhang Gooische Vrouwen Bingo en TV-serie door naamswijziging doorbroken

Rechtbank Noord-Nederland 11 februari 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (World of Bookings tegen [A] Horeca c.s.)
Concept/formule Bingo Show. Contractenrecht. Merkenrecht. WOB ontwikkelt onder meer entertainmentshows door heel Nederland onder de naam “Gooische Bingo Show” en voorheen genaamd “Gooische Vrouwen Bingo”. Club Champino heeft hierover een overeenkomst gesloten met WOB. Door het organiseren van een bingo op 12 februari bij (zusterbedrijf) Feu, handelt Club Champino echter niet in strijd met het non-concurrentiebeding. Met de doorgevoerde naamswijziging naar Gooische Bingo Show is de samenhang tussen bingo-evenementen en de tv-serie van Talpa/RTL doorbroken. De formule “Gooische Bingo Show” valt buiten de reikwijdte c.q. bescherming van de overeenkomst.

Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden.

De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. 

 

5.5.    Naar voorlopig oordeel dient de overeenkomst – gelet op de gebruikte bewoordingen, in de context van de gehele overeenkomst - aldus te worden uitgelegd, dat deze – louter - ziet op het (door WOB en Club Champino) gezamenlijk organiseren van bingo-evenementen die gerelateerd zijn aan de bekende TV-serie “Gooische Vrouwen”, die gedurende enkele jaren door Talpa/RTL werd uitgezonden. Dit blijkt reeds uit de daarmee samenhangende benaming van de overeenkomst (“Gooische Vrouwen Bingo Overeenkomst”) en het daarboven afgedrukte beeldmerk “Gooische Vrouwen Bingo”, maar ook uit de considerans van de overeenkomst. In deze considerans wordt immers expliciet vermeld dat WOB exclusief gerechtigd is om namens Talpa de naam, het beeldmerk en de formule van Gooische Vrouwen te exploiteren én dat WOB zich onder auspiciën van Talpa bezighoudt met het organiseren van Gooische Vrouwen Bingo Shows. Dat (het concept van) de bingo-evenementen niet gebaseerd zou(den) zijn op de TV-serie Gooische Vrouwen, maar – zoals door WOB ter zitting is betoogd – (slechts) op de Gooise lifestyle, wat dat laatste ook moge zijn (hetgeen WOB niet nader heeft toegelicht), acht de voorzieningenrechter in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Voorstelbaar is dat juist de naamsbekendheid en aantrekkingskracht van de TV-serie “Gooische Vrouwen”, zoals [A] Horeca c.s. hebben betoogd, dé redenen waren om de onderhavige overeenkomst met WOB aan te gaan. Aldus konden [A] Horeca c.s. zogezegd meeliften op deze naamsbekendheid en aantrekkingskracht. De (aanvankelijke) samenhang van het bingo-evenement van WOB met de TV-serie “Gooische Vrouwen” wordt nog eens ondersteund door de omstandigheid dat Talpa/RTL op enig moment aan WOB heeft laten weten dat men de associatie van “Gooische Vrouwen” met de bingo-evenementen niet meer wenselijk achtte, waarna WOB de benaming van de voorheen onder de naam “Gooische Vrouwen Bingo” te organiseren bingo-evenementen heeft gewijzigd.

5.6.    De door WOB doorgevoerde naamswijziging van “Gooische Vrouwen Bingo” in “Gooische Bingo Show” heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in de overeenkomst belichaamde onverbrekelijke samenhang tussen de (eventueel) te organiseren bingo-evenementen én de TV-serie “Gooische Vrouwen” doorbroken. WOB heeft ter zitting ook aangegeven dat zij niet meer op de oude naam kan terugkomen. Als gevolg daarvan kon en kan WOB niet meer voldoen aan haar verplichting uit hoofde van de overeenkomst om op locatie van [A] Horeca c.s. een bingo-evenement onder de “Gooische Vrouwen”-vlag te organiseren. Het organiseren van een bingo-evenement onder de (thans gehanteerde) naam “Gooische Bingo Show” is naar het oordeel van de voorzieningenrechter wezenlijk iets anders dan de in de overeenkomst belichaamde bingo-evenementen. Het in de (nieuwe) benaming voorkomende element Bingo Show is een algemeen beschrijvende term van een bingo-evenement, terwijl het woord Gooische een algemeen beschrijvende geografische term is, waarbij hooguit kan worden geoordeeld dat deze bij de regio Het Gooi aansluiting beoogt te zoeken. De formule “Gooische Bingo Show” valt dan ook buiten de reikwijdte c.q. de bescherming van de overeenkomst van partijen.

5.7.    Gelet op het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat het voor 12 februari a.s. geplande bingo-evenement van Club Champino als zodanig niet in strijd komt met het non-concurrentiebeding ex artikel 3 van de overeenkomst. In het verlengde daarvan kan evenmin geoordeeld worden dat Feu onrechtmatig profiteert van het niet nakomen van dit beding door Club Champino. De daarop gebaseerde vorderingen van WOB strekkende tot een verbod op genoemd evenement en toekomstige soortgelijke bingo-evenementen zullen dan ook worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (link)
ECLI:NL:RBNNE:2014:816 (pdf)

 

IEF 13558

Gebruik Kuifje door Herge Genootschap toegestaan

Rechtbank Den Haag 19 februari 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (Moulinsart tegen Hergé Genootschap)
Auteursrecht. Merkenrecht. Contractenrecht. Het gebruik van de werken van Hergé – de geestelijk vader van Kuifje – door het Hergé Genootschap in de periode van 2009 tot 2012 is door de rechtbank Den Haag niet verboden. Het Belgische bedrijf Moulinsart, dat om een dergelijk verbod vroeg, heeft onvoldoende aangetoond dat het Hergé Genootschap inbreuk heeft gemaakt op haar auteursrechten door Kuifje-tekeningen in haar eigen publicaties te gebruiken.

De rechtbank oordeelt dat er sinds 2000 een overeenkomst tussen Moulinsart en het Hergé Genootschap bestond die nooit is opgezegd en op grond waarvan Moulinsart toestemming voor dergelijk gebruik heeft gegeven. Moulinsart stelde dat opzegging van de overeenkomst niet nodig was, omdat deze in haar ogen niet bestond.

De rechtbank oordeelt verder dat door Moulisart onvoldoende is aangevoerd om te kunnen aannemen dat het Hergé Genootschap met het gebruik van de domeinnaam kuifje.nl inbreuk maakt op een woord/beeldmerk van Moulisart waarin het bestanddeel “Kuifje” is opgenomen.

2.6. Op 24 augustus 2000 is een overeenkomst gesloten tussen Moulinsart en HG waarin is overeengekomen dat Moulinsart aan HG in het kader van de verwezenlijking en de publicatie van het trimestriële tijdschrift Duizend Bommen! en de tweemaandelijkse nieuwsbrief Sapristi!! – onder voorwaarden – het recht verleent om de naam van Hergé en de namen, personages, onderwerpen en tekeningen uit het werk van Hergé te gebruiken. In deze overeenkomst is voorts opgenomen dat Moulinsart gratis aan HG het geheel van grafisch materiaal zal verschaffen (15 afbeeldingen voor de trimestriële publicatie en 2 afbeeldingen voor de nieuwsbrief) dat vereist is voor de reproductie van afbeeldingen. De voorwaarden hebben – onder meer – betrekking op voorafgaande schriftelijke toestemming van Moulinsart voor publicatie, verwijzing naar de oorsprong en de copyright notice bij publicatie en gratis toezending van exemplaren van ieder nummer van Duizend Bommen! Deze overeenkomst is gesloten voor de bepaalde duur van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2001. De overeenkomst bepaalt dat op het einde van deze periode partijen hun samenwerking zullen evalueren ten einde vast te stellen of een verlenging van de overeenkomst opportuun is.

Opzegging
4.14. Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor vastgestelde overeenkomst tussen Moulinsart en HG (na het eerste jaar) een bepaalde duur kende. Partijen zijn eenvoudigweg voortgegaan, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde duur. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat een overeenkomst van onbepaalde duur in beginsel kan worden ontbonden of opgezegd door partijen. Gesteld noch gebleken is echter dat partijen deze overeenkomst hebben ontbonden of opgezegd. Moulinsart is daar zelfs zeer stellig in: zij heeft niet opgezegd omdat er niet hoefde te worden opgezegd aangezien er geen overeenkomst bestond. Dat HG in Moulinsarts houding een opzegging zou hebben gelezen, doet niet af aan het feit dat Moulinsart de overeenkomst niet heeft opgezegd en dat deze derhalve is blijven bestaan tot het moment dat partijen andere afspraken hebben gemaakt, dat wil zeggen: tot het moment dat HG het door Moulinsart voorgelegde charter heeft aanvaard. Het charter is door HG in de loop van 2012 ondertekend, maar zoals partijen ervan uitgaan dat HG het charter per 1 januari 2012 heeft aanvaard, gaat ook de rechtbank daarvan uit.

Tussenconclusie
4.15. Gelet op het voorgaande heeft Moulinsart, tegenover de met producties onderbouwde stelling dat er sinds 2000 een overeenkomst heeft bestaan op grond waarvan HG (onder voorwaarden) toestemming had om gebruik te maken van het oeuvre Hergé bij de publicatie van de HG-publicaties, haar betwisting daarvan onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat ervan uit dat de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 2000 tot 1 januari 2012 is bepaald door de overeenkomst die partijen daarover in 2000 gesloten hebben en die in de loop van de tijd is aangevuld en aangepast (bijvoorbeeld door de e-mailbrieven van 11 mei 2004 en 29 maart 2006). In aansluiting daarop wordt de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 1 januari 2012 bepaald door het charter. Zowel in de inmiddels beëindigde overeenkomst als in het charter, hebben partijen afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder Moulinsart aan HG toestemming verleent om (delen van) het oeuvre Hergé te gebruiken in publicaties, zodat – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – niet valt in te zien dat HG zonder toestemming van Moulinsart gebruik zou hebben gemaakt van de auteursrechten van Moulinsart of door gebruik van het oeuvre Hergé onrechtmatig jegens Moulinsart zou hebben gehandeld. De vorderingen sub 1) tot en met 4) en de daaraan gekoppelde dwangsom zullen daarom worden afgewezen. Daarmee behoeven HG’s overige weren (waaronder haar beroep op een citaatrecht) geen bespreking meer.

Merkinbreuk
4.17. Volgens Moulinsart maakt HG door de domeinnaam kuifje.nl inbreuk op de merkrechten van Moulinsart ex artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. HG gebruikt het merk zonder geldige reden in haar domeinnaam en trekt daarmee ongerechtvaardigd voordeel uit het merk Kuifje. Het is voor HG volstrekt onnodig die domeinnaam kuifje.nl te gebruiken; haar website is immers ook te bereiken via de domeinnaam hergegenootschap.nl. Ook is het HG op basis van het charter verboden de naam Kuifje op te nemen in haar domeinnaam, aldus nog steeds Moulinsart. HG bestrijdt dit.

4.20. Met HG oordeelt de rechtbank dat kuifje.nl geen gebruik inhoudt van het woord/beeldmerk afgebeeld in 2.2.1, althans niet zonder meer. De (visuele, auditieve en begripsmatige) verschillen tussen teken en merk zijn dusdanig groot en in het oog lopend dat zonder nader onderbouwing niet valt in te zien dat sprake is van gebruik (anders dan ter onderscheiding van waren of diensten) van het merk. Of artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE ruimte biedt voor bescherming tegen met het merk overeenstemmende tekens en of er sprake is van (al dan niet relevante) overeenstemming, kan hier verder in het midden blijven aangezien Moulinsart daarvoor onvoldoende onderbouwing heeft aangevoerd. Moulinsart heeft evenmin onvoldoende concrete onderbouwing verschaft voor de – door HG bestreden – stelling dat het charter HG verbiedt gebruik te maken van “kuifje” als onderdeel van een domeinnaam. Gelet op het voorgaande zal Moulinsarts vordering met betrekking tot het gebruik van HG’s domeinnaam worden afgewezen.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBDHA:2014:2028 (link)
HA ZA 12-1132 (pdf)

IEF 13551

Volgrecht is een auteursrechtelijke haalschuld

Rechtbank Gelderland 5 februari 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (Stichting Pictoright tegen Simonis & Buunk)

Auteursrecht. Kunst. Volgrecht is meer dan 'slechts' aan auteursrecht verwant. Volgrecht is een haalschuld. De bijzondere positie van Pictoright. Inlichtingenplicht ex artikel 43d Aw. Verjaring is gestuit door eerste brief (verzoek om inlichtingen) binnen 3 jaar na inwerkingtreding volgrechtregeling. Geen onrechtmatige beslaglegging door Pictoright. Partijen dragen eigen kosten.

Rechtspraak.nl: De rechtbank oordeelt dat wanneer sprake is van doorverkoop van een origineel van een kunstwerk, gedaagde als professionele kunsthandelaar verplicht is om tot betaling van een vergoeding aan eiseres als gemachtigde van gerechtigden op het volgrecht over te gaan. Deze vergoeding behoeft zij niet uit eigener beweging te betalen. Op het moment dat eiseres aanwijzingen - en dus geen wetenschap - heeft dat er een of meer volgrechtplichtige transacties bij gedaagde hebben plaatsgevonden, kan zij zich op grond van artikel 43d Auteurswet bij gedaagde vervoegen met het verzoek om inlichtingen.

Gedaagde is vervolgens verplicht deze inlichtingen te verstrekken voor zover het gaat om aan eiseres verbonden (erfgenamen van) kunstenaars, althans (erfgenamen van) kunstenaars waarvan eiseres stelt deze te vertegenwoordigen. Het gaat daarbij om de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs.

Gelet op de bijzondere positie van eiseres als auteursrechtorganisatie in Nederland is de door haar gehanteerde werkwijze een geoorloofde en adequate manier om alle inlichtingen te verkrijgen die noodzakelijk zijn om betaling van de volgrechtvergoeding voor bij haar aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars veilig te stellen. Dit komt neer op het volgende:
(1) Eiseres zendt aan gedaagde periodiek een opgaveformulier waarop gedaagde dient aan te geven welke volgrechtplichtige transacties zij met betrekking tot bij eiseres aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars heeft verricht.
(2) Op de website van eiseres kan gedaagde nagaan welke (erfgenamen van) kunstenaars bij eiseres zijn aangesloten.
(3) Indien er bij gedaagde redelijke twijfels/ onduidelijkheden bestaan over of een bepaalde (erfgenaam van een) kunstenaar daadwerkelijk bij eiseres is aangesloten, maakt zij dit bij eiseres kenbaar, in welk geval zij nog niet de transactieprijs, noch enige andere informatie, hoeft te verstrekken.
(4) Het ligt op de weg van eiseres om in zo’n geval onderbouwd aan te tonen dat zij daadwerkelijk namens die (erfgenaam van een) kunstenaar het volgrecht incasseert.

In deze procedure is volgens de rechtbank in voldoende mate aangetoond dat eiseres (sterke) aanwijzingen had dat gedaagde een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij eiseres aangesloten gerechtigden op het volgrecht. Vast staat dat gedaagde nimmer informatie omtrent de aard en de omvang van door haar verrichte volgrechtplichtige transacties aan gedaagde heeft verstrekt, met uitzondering van twee gemelde transacties. Aldus heeft gedaagde naar het oordeel van de rechtbank inbreuk gemaakt op de in de Auteurswet opgenomen wettelijke rechten van bij eiseres aangesloten rechthebbenden op het volgrecht en heeft zij daarmee ook onrechtmatig jegens deze volgrechtgerechtigden gehandeld. Als gevolg van het niet verstrekken van de verzochte informatie door gedaagde lopen deze rechthebbenden op het volgrecht inkomsten mis, hetgeen schade oplevert.

De vorderingen van eiseres zijn deels toegewezen.

In citaten:

Volgrecht is geen auteursrecht?
4.10.
[..] Ook als het volgrecht wel als een auteursrecht moet worden gekwalificeerd, moeten de vorderingen van Pictoright niet worden gekwalificeerd als ‘handhaving’.

4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is het volgrecht niet een ‘slechts’ aan het auteursrecht verwant recht. Weliswaar wordt in de Memorie van Toelichting opgemerkt dat de Volgrecht-richtlijn in de Auteurswet 1912 is geïmplementeerd, omdat het volgrecht traditioneel, en ook door de Volgrecht-richtlijn, wordt gezien als verwant aan het auteursrecht ((TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 1), maar evengoed zijn er in de Parlementaire Geschiedenis aanwijzingen te vinden dat het volgrecht meer is dan een aan het auteursrecht verwant recht. Zo geeft de toenmalige minister van Justitie tijdens de algemene beraadslaging aan dat het onderwerp dat wij vandaag behandelen is een aspect van het auteursrecht (Tweede Kamer, 14 september 2005, 106-6391). De considerans van de Volgrecht-richtlijn wijst ook in die richting. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“(1) Op het gebied van het auteursrecht is het volgrecht het niet voor afstand vatbare, onvervreemdbare recht van de auteur van een oorspronkelijk werk van grafische of beeldende kunst om te delen in de opbrengst, telkens wanneer dat werk wordt verkocht.
(4) Het volgrecht is een integrerend bestanddeel van het auteursrecht en vormt voor de auteurs een wezenlijk prerogatief.”

Inlichtingenplicht ex artikel 43d Aw
4.16
[..] De wettelijke regeling voorziet evenwel slechts in een recht om bepaalde informatie te vragen, terwijl de betalingsverplichting een haalschuld betreft, aldus Simonis & Buunk.

4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het karakter van de betalingsverplichting als een haalschuld en geen brengschuld ook worden afgeleid uit de Parlementaire Geschiedenis (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 6):

“De betalingsplichtige kan maar hoeft deze informatie niet eigener beweging te verschaffen aan de rechthebbenden op de volgrechtvergoeding. Slechts wanneer hierom wordt verzocht bestaat de verplichting tot informatievoorziening.”
alsmede (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 7):
“Voorts kan het aantal informatieverzoeken in de praktijk beperkt worden door prompte betaling van de verschuldigde vergoedingen door betalingsplichtigen.”
alsmede (TK 2004-2005, 29 912, nr 3, blz 17):
“Lidstaten moeten bepalen dat de maker van een origineel van een kunstwerk en zijn rechtsopvolgers gedurende een periode van drie jaar van de bij de verkoop betrokken actor uit de professionele kunsthandel alle inlichtingen kunnen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van het recht in verband met de doorverkoop veilig te stellen. Aan deze bepaling wordt gevolg gegeven in artikel 43d.”
alsmede (EK 2005-2006, 29 912, B, blz 7):
“Op grond van het voorgestelde artikel 43d beschikt de rechthebbende over een inlichtingenrecht. Gedurende drie jaar na de opeisbaarheid van de volgrechtvergoeding kan hij van de betalingsplichtige alle inlichtingen verlangen die nodig zijn om de betaling van de vergoeding veilig te stellen. Met dit inlichtingenrecht kan de rechthebbende, respectievelijk de collectieve beheersorganisatie aan wie hij het beheer van het volgrecht heeft opgedragen, zelf het initiatief nemen om tot inning van de vergoeding over te gaan.”

4.20.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de betalingsverplichting van Simonis & Buunk een haalschuld betreft en geen brengschuld.

Aanwijzingen of wetenschap?
4.21.
Vervolgens dienen in het kader van artikel 43d Aw de volgende -samenhangende- vragen te worden beantwoord:
Op welk moment kan een gerechtigde op het volgrecht van een betalingsplichtige inlichtingen verlangen, en
Welke inlichtingen/informatie dient een betalingsplichtige in dat geval te verstrekken?

4.23.
In deze zaak stelt Pictoright dat inventarisatie van de website van Simonis & Buunk voor de periode van een half jaar, van 13 juni 2012 tot en met 28 december 2012, laat zien dat Simonis & Buunk 27 werken van 17 bij Pictoright aangesloten verschillende kunstenaars en/of erfgenamen van kunstenaars te koop heeft aangeboden en dat die werken thans (de rechtbank neemt aan: op de datum van dagvaarding, zijnde 28 mei 2013) niet meer te koop worden aangeboden. Een andere inventarisatie van de website van Simonis & Buunk, gedaan op 26 maart 2013, vergeleken met de huidige website (ook hier neemt de rechtbank aan: op de datum van dagvaarding), laat zien dat 8 werken van 7 bij Pictoright aangesloten rechthebbenden te koop zijn aangeboden, welke werken thans niet meer te koop worden aangeboden. Pictoright verwijst voor een overzicht naar productie 7 bij dagvaarding.

4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat Pictoright (sterke) aanwijzingen had dat Simonis & Buunk - los van de twee transacties die Simonis & Buunk heeft gemeld - een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij Pictoright aangesloten gerechtigden op het volgrecht.

Welke inlichtingen/informatie?
4.28.
In deze zaak dient Simonis & Buunk derhalve na een daartoe strekkend verzoek van Pictoright aan laatstgenoemde te verstrekken de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs.

Tussenconclusies
4.30.
Wanneer sprake is van doorverkoop van een origineel van een kunstwerk is Simonis & Buunk als professionele kunsthandelaar verplicht om tot betaling van een vergoeding aan Pictoright als gemachtigde van gerechtigden op het volgrecht over te gaan. Deze vergoeding behoeft zij niet uit eigener beweging te betalen. Op het moment dat Pictoright aanwijzingen heeft dat er een of meer volgrechtplichtige transacties bij Simonis & Buunk hebben plaatsgevonden, kan zij zich bij Simonis & Buunk vervoegen met het verzoek om inlichtingen. Simonis & Buunk is vervolgens verplicht deze inlichtingen te verstrekken voor zover het gaat om aan hen verbonden (erfgenamen van) kunstenaars, althans (erfgenamen van) kunstenaars waarvan Pictoright stelt deze te vertegenwoordigen. Het gaat daarbij om de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs. In deze procedure is in voldoende mate aangetoond dat Pictoright (sterke) aanwijzingen had dat Simonis & Buunk een of meer volgrechtplichtige transacties heeft verricht met betrekking tot werken van bij Pictoright aangesloten gerechtigden op het volgrecht. Vast staat dat Simonis & Buunk nimmer informatie omtrent de aard en de omvang van door haar verrichte volgrechtplichtige transacties aan Pictoright heeft verstrekt, met uitzondering van de twee op 6 juli 2012 gemelde transacties.

Tussenconclusie
4.39.
Resumerend komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusie. Gelet op de bijzondere positie van Pictoright als auteursrechtorganisatie in Nederland is de door haar gehanteerde werkwijze een geoorloofde en adequate manier om alle inlichtingen te verkrijgen die noodzakelijk zijn om betaling van de volgrechtvergoeding voor bij haar aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars veilig te stellen. Dit komt neer op het volgende:
Pictoright zendt aan Simonis & Buunk periodiek een opgaveformulier waarop Simonis & Buunk dient aan te geven welke volgrechtplichtige transacties zij met betrekking tot bij Pictoright aangesloten (erfgenamen van) kunstenaars heeft verricht.
Op de website van Pictoright kan Simonis & Buunk nagaan welke (erfgenamen van) kunstenaars bij Pictoright zijn aangesloten.
Indien er bij Simonis & Buunk redelijke twijfels/onduidelijkheden bestaan over of een bepaalde (erfgenaam van een) kunstenaar daadwerkelijk bij Pictoright is aangesloten, maakt zij dit bij Pictoright kenbaar, in welk geval zij nog niet de transactieprijs, noch enige andere informatie, hoeft te verstrekken.
Het ligt op de weg van Pictoright om in zo’n geval onderbouwd aan te tonen dat zij daadwerkelijk namens die (erfgenaam van een) kunstenaar het volgrecht incasseert.

Verjaring
4.40.
Simonis & Buunk stelt dat Pictoright elke beperking in tijd negeert, door haar informatieaanspraken te doen gelden vanaf de invoering van het volgrecht in 2006, respectievelijk ten behoeve van de erven in 2012. De in artikel 43d Aw opgenomen informatieplicht is evenwel beperkt tot drie jaar na de opeisbaarheid. Reeds hierom is volgens Simonis & Buunk een aanspraak op informatie die verder terug gaat dan deze drie jaar per definitie niet toewijsbaar.

4.41.
Dit betoogt faalt. Ingevolge artikel 43d Aw kan de gerechtigde op het volgrecht gedurende drie jaar na het tijdstip waarop de volgrechtvergoeding opeisbaar is geworden, van degene die verplicht is tot betaling van de vergoeding alle inlichtingen verlangen die noodzakelijk zijn om de betaling van de vergoeding veilig te stellen. De regeling van het volgrecht is op 1 april 2006 in Nederland ingevoerd. Bij brief van 19 maart 2009 (zie 2.4) heeft Pictoright aan ruim 500 Nederlandse galeries en kunsthandelaren, waaronder Simonis & Buunk, voor de eerste maal verzocht “opgave te doen van verkopen van werk van door ons vertegenwoordigde kunstenaars waarover volgrecht is verschuldigd”. Dit (eerste) verzoek om inlichtingen is dus binnen de in artikel 43d Aw genoemde termijn van drie jaar gedaan.

Beslaglegging onrechtmatig?
4.47.
Naar het oordeel van de rechtbank had Pictoright derhalve voldoende redenen om aan te nemen dat Simonis & Buunk geen, althans niet volledig, open kaart speelde over de door haar al dan niet verrichte volgrechtplichtige transacties. Dit wordt min of meer bevestigd door de beslaglegging, want op 28 februari 2013 trof de deurwaarder bij Simonis & Buunk onder meer aan: “1 zwarte ordner met opschrift ‘Pictoright’”. Dat Pictoright tot beslaglegging is overgegaan, is onder de geschetste omstandigheden dan ook niet onrechtmatig. Deze beslaglegging is anders dan Simonis & Buunk stelt wel degelijk gelegen in de noodzaak tot bewaring/veiligstellen van het bewijs. In deze procedure dient vervolgens te worden beoordeeld of Pictoright ook recht heeft op inzage in dat bewijs.

Dictum:
De rechtbank

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat gedaagden onrechtmatig handelen jegens Pictoright en de bij haar aangesloten rechthebbende(n) en in strijd met artikel 43c lid 1 Aw handelen door, indien gedaagden bij volgrechtplichtige transacties met betrekking tot werken van bij Pictoright voor het volgrecht aangesloten rechthebbende(n) betrokken zijn of zijn geweest, de verschuldigde vergoeding niet (tijdig en/of volledig) te voldoen en/of de namens de rechthebbende(n) ex artikel 43d Aw verlangde inlichtingen niet (tijdig en/of volledig) te verstrekken,

5.2.
veroordeelt ieder der gedaagden om na betekening van dit vonnis punctueel en volledig te voldoen aan hun verplichtingen jegens de bij Pictoright aangesloten rechthebbenden op volgrecht voortvloeiend uit hoofde van artikel 43c Aw,

5.3.
verklaart voor recht dat ieder der gedaagden na betekening van dit vonnis is gehouden uiterlijk twee weken na het opeisbaar worden van een volgrechtvergoeding van werken van bij Pictoright aangesloten rechthebbenden daarvan volledig, punctueel en naar waarheid opgave te doen bij Pictoright,

5.4.
veroordeelt gedaagden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan Pictoright schriftelijk opgaven te verstrekken van alle door gedaagden daadwerkelijk verkochte voor het volgrecht relevante werken van bij Pictoright aangesloten rechthebbenden op volgrecht, die sedert 1 april 2006 respectievelijk (voor erfgenamen) sedert 1 januari 2012 verkocht zijn en bij welke verkoop gedaagden betrokken zijn geweest,
een en ander telkens gespecificeerd naar gedaagde en voorzien van de naam van de kunstenaar, de titel/naam van het kunstwerk, de transactiedatum en de verkoopprijs, en een en ander op kosten van gedaagden,

5.5.
veroordeelt gedaagden om binnen vier weken na betekening van dit vonnis een van partijen onafhankelijke in Nederland gevestigde registeraccountant de algemene boekhouding en verkoopadministratie van ieder der gedaagden te doen controleren teneinde vast te kunnen stellen of de door gedaagden krachtens dit vonnis verstrekte opgaven volledig en juist zijn, en hiervan binnen de termijn van vier weken een verklaring af te laten leggen en af te laten leveren, met aanhechting van kopie van alle ter staving van deze opgave relevante bescheiden, bij de advocaat van Pictoright, een en ander op kosten van gedaagden,

5.6.
veroordeelt gedaagden tot het binnen vier weken na betekening van dit vonnis betalen van de in totaal door alle gedaagden gezamenlijk te betalen volgrechtvergoedingen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van volledige vergoeding, waarvan de hoogte door Pictoright zal worden vastgesteld naar aanleiding van de verstrekte opgaven, op een door Pictoright nader te bepalen rekening,

5.7.
bepaalt dat gedaagden voor iedere dag of gedeelte daarvan, dat zij geheel of gedeeltelijk in strijd handelen met het onder 5.4 en 5.5 bepaalde, aan Pictoright een dwangsom verbeuren van € 1.000,00, tot een maximum van in totaal € 100.000,00 is bereikt,

5.8.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de anderen zullen zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 12.683,46,

5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2014:1037 (pdf)

IEF 13547

Marktconforme vergoeding is niet gelijk aan de tarievenlijst Pictoright

Ktr. Rechtbank Gelderland 5 februari 2014 (Nul procent Makelaars tegen Barneveld Schuurman Makelaars)
Uitspraak ingezonden door Mark Buijnsters en Nanda Ruyters, Bright advocaten.
Auteursrecht. Foto. Marktconforme vergoeding. Billijkheid verzet zich tegen buitengerechtelijke kosten. Kosten nieuwe foto. Afwijzing. Nul procent Makelaars heeft een foto geplaatst van een man en een vrouw met een aantal verhuisdozen. De auteursrechten op die foto zijn door het reclamebureau overdragen voor €360,00. In opdracht van Barneveld Schuurman Makelaars (BSM) is een website gebouwd, waar de foto op is geplaatst. De gederfde licentievergoeding ad €255,00 is marktconform, maar niet gelijk aan de Tarievenlijst Pictoright 2013.

Uit de specificatie blijkt dat buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd, dat is dubbelop. De billijkheid verzet zich hiertegen: er is direct een jurist ingeschakeld, een ongespecificeerd bedrag genoemd en dit zonder bewijs te verschaffen dat Nul procent Makelaars rechthebbende is.

De kosten voor het maken van een nieuwe foto, omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen, worden geweigerd.

4.3. I stelt onder randnummer 8 van de dagvaarding dat hij een nieuwe foto heeft moeten laten maken en dat hij een claim heeft gekregen omdat de foto voor andere doeleinden is gebruikt dan met het reclamebureau was overeengekomen. Deze gestelde claim komt in de vordering tot schadevergoeding niet, althans niet als zodanig benoemd, terug. Wel lijk I zowel een licentievergoeding als kosten voor het maken van een nieuwe foto te vorderen. Hij gaat ervan uit dat hij als gevolgen van het gebruik van de foto door BSM c.s. deze foto niet langer op zijn eigen website kan laten staan, dat hij noodgedwongen een nieuwe foto zal moeten laten maken en zich daarbij zal moeten laten begeleiden door een reclamebureau en €435,60 kosten voor het maken van een nieuwe foto conform Tarieflijst Pictoright 2013. Nota's waaruit blijkt dat hij deze kosten reeds heeft gemaakt zijn niet overlegd zodat ervan moet worden uitgegaan dat I nog niet is overgaan tot het laten vervaardigen van een nieuwe foto.

4.5. (...) I maakt aanspraak op een vergoeding van € 435,60 (€ 360,00 exclusief btw) wegens plaatsing van de foto zonder toestemming en baseert dit bedrag op de Tarievenlijst Pictoright 2013. I heeft de Tarievenlijst niet bijgevoegd en heeft nagelaten te onderbouwen waarom deze lijst als richtsnoer dient te gelden bij de vaststelling van een marktconforme licentievergeoding voor deze foto. Bovendien lijkt een licentievergoeding van € 360,00 hoog gelet op het feit dat I blijkens de akte overdracht auteursrechten ditzelfde heeft betaald om auteursrechthebbende op de foto te worden. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt S c.s. een bedrag van € 255,00 in Nederland marktconform is voor het eenmalig openbaar maken van een foto op internet. Deze stelling is door I niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. (...)

4.7. (..) Uit de bij de dagvaardig gevoegde specificatie blijkt dat de gemachtigde van I de gemaakte uren voor het opstellen van de dagvaarding (5 uur) heeft begrepen in de buitengerechtelijke kosten, terwijl tevens proceskosten volgens het liquidatietarief worden gevorderd. Dit is dubbelop. Het deel van de gevorderde kosten dat daadwerkelijk ziet op buitengerechtelijke werkzaamheden zal overigens evenmin worden toegewezen nu de billijkheid zich hiertegen verzet. Niet alleen heeft I na constatering van de inbreuk direct HGL Juristen ingeschakeld en heet genoemd bureau reeds in de eerste sommatie een ongespecificeerd bedrag van €1.350,00 bij BSM c.s. in rekening gebracht, maar heeft (de gemachtigde van) I tevens nagelaten bewijs te verschaffen van de stelling dat I rechthebbende is op de foto. Dat BSM c.s. hierom heeft verzocht is, mede gelet op het verschijnen van de foto op een andere website, overigens niet onredelijk en het had dan ook op de weg van I gelegen om ruimschoots voor het uitbrengen van de dagvaarding aan dit verzoek te voldoen.