Alle rechtspraak  

IEF 12199

Overeengekomen vergoeding betalen, ook bij een niet vertoonde voetbalwedstrijd

Uitspraak van de Geschillencommissie Auteursrechten 28 december 2012, dossiernr. 70252 (betalingsplichtige tegen Stichting Videma)

Auteursrecht. Uitzending voetbalwedstrijd. Ondanks het niet tonen van de voetbalwedstrijd, moet de overeengekomen vergoeding betaald worden.

Samenvatting uit de VOI©E-Nieuwsbrief: Op de valreep van 2012 heeft de Geschillencommissie Auteursrechten haar eerste uitspraak gedaan over een klacht tegen Videma wegens het moeten betalen van een vergoeding voor een niet vertoonde voetbalwedstrijd. De Commissie achtte de klacht ongegrond: de overeengekomen vergoeding voor het recht op vertoning moet worden betaald.

De horeca-ondernemer had van Videma een licentie voor het op groot scherm in het openbaar vertonen van twee EK voetbal 2012 wedstrijden (Nederland – Duitsland en Portugal – Nederland). Door de tegenvallende resultaten van het Nederlands elftal en een daarmee gepaard gaand (verwacht) tegenvallend bezoekersaantal, heeft de ondernemer besloten de wedstrijd Portugal – Nederland niet te vertonen. De ondernemer heeft hiervoor echter vooraf geen contact gezocht met Videma en achteraf geweigerd de vergoeding voor de niet vertoonde wedstrijd te betalen. Op basis van algemene regels van het burgerlijk recht is het opzeggen van een licentieovereenkomst niet mogelijk zonder afspraak daarover tussen partijen en die afspraak is niet gemaakt.

“Anders dan de betalingsplichtige kennelijk meent, wordt deze vergoeding niet betaald voor het feitelijk vertonen van de desbetreffende tv-beelden, maar voor het recht deze te vertonen.” De beslissing om de wedstrijd niet te vertonen, is naar het oordeel van de Geschillencommissie een omstandigheid die voor rekening en risico van de betalingsplichtige komt. Videma hoeft derhalve de factuur niet te herzien en de klacht wordt ongegrond verklaard. Wordt het geschil niet binnen drie maanden bij de rechter aanhangig gemaakt, wordt de uitspraak geacht te zijn overeengekomen tussen partijen in de vorm van een bindend advies.

De Geschillencommissie adviseert Videma om ten behoeve van de duidelijkheid in de algemene voorwaarden specifieke bepalingen op te nemen die betrekking hebben op eenmalige evenementen. Voor de beoordeling van dit geschil heeft dat echter geen belang.

IEF 12196

Exclusieve sublicentie voor 'Bollywood'-films

Rechtbank Den Haag 2 januari 2013, LJN BZ1931 (X hodn Dasoptical tegen Govinda Tours c.s.)

Auteursrecht op bollywoodfilms. Contractenrecht (handhaven op eigen naam). Bewijs van exploitatierechten. Schadevergoeding en/of winstafdracht.

Dasoptical exploiteert geluids- en beelddragers met name op het gebied van de zogenaamde 'Bollywood'-films. DVD's zijn aan Govinda Videocentre geleverd in 2006 en 2007. X heeft een exclusieve sublicentie voor Europa (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk) om de auteursrechten te handhaven en in 2008 sommeert zij Govinda de verkoop van illegale DVD's te staken.

De rechtbank verwerpt het verweer dat [Y] uitsluitend in de hoedanigheid van vennoot van Govinda Tours is gedagvaard. [Y] is in persoon gedagvaard waarbij in de dagvaarding ter verduidelijking is vermeld dat hij vennoot is van Govinda Tours. Die vermelding heeft als zodanig geen rechtsgevolg.

Dat via de Berner Conventie het Nederlandse recht, waaronder 45d Aw, van toepassing is (vergelijk IEF 9335) en daarmee de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende is aan te merken, doet er niet aan af dat de overlegde documenten voldoende aantonen dat Dasoptical een rechtsgeldige licentie heeft en het recht heeft om op eigen naam de auteursrechten te handhaven. De rechtbank verwerpt het verweer van Govinda Tours c.s. dat uit deze akten niet zou blijken dat X gerechtigd is om op eigen naam schade te vorderen.

De rechtbank verwerpt het laatste verweer van Govinda dat zij de DVD's van Nuff Music in het Verenigd Koninkrijk heeft betrokken. Govinda kan dit echter niet onderbouwen met facturen, noch heeft zij onderbouwd dat Nuff Music over de exploitatierechten voor films in Nederland beschikt.

In het arrest van de Hoge Raad HBS/Danestyle ( LJN AA5519; IE-Klassieker) ligt besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden (art. 27a lid 2 Aw), zodat de veroordeling in het dictum in de “en/of-vorm” zal worden gezet. De vordering tegen Govinda Tours worden afgewezen, omdat de videotheek niet door Govinda Tours (voor reizen) is voorgezet, maar door zoon Y. De vorderingen tegenover zoon Y worden toegewezen.

4.12. De rechtbank stelt voorop dat de vraag wie als originaire auteursrechthebbende van een film moet worden aangemerkt, op grond van artikel 5 lid 1 jo artikel 14bis lid 2 sub a van de Berner Conventie wordt beheerst door de lex loci protectionis, in casu dus door Nederlands recht.1 Gelet op het bepaalde in artikel 45d Auteurswet (hierna: Aw) is de producent van een film in beginsel als auteursrechthebbende aan te merken.

4.24. De rechtbank verwerpt voorts het verweer van Govinda Tours c.s. dat geen sprake is van inbreuk omdat [Y] de Govinda DVD’s zou hebben betrokken van Nuff Music Ltd. (hierna: Nuff Music) in het Verenigd Koninkrijk. Ook indien dit juist zou zijn, hetgeen door [X] gemotiveerd is betwist omdat er geen logo van Nuff Music op de DVD’s staat en Govinda Tours c.s. geen facturen heeft overgelegd, kan die stelling Govinda Tours c.s. niet baten. Gelet op de door [X] overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn exclusieve rechten voor Nederland, had het op de weg van Govinda Tours c.s. gelegen onderbouwd te stellen dat en op welke grondslag Nuff Music beschikt over exploitatierechten ten aanzien van de films voor Nederland. De enkele stelling van Govinda Tours c.s. dat zij ervan uit ging dat Nuff Music de rechten had om de DVD’s te verkopen is hiervoor onvoldoende.

4.29. In artikel 27a lid lid 2 Aw is weliswaar bepaald dat [X] als licentienemer die dit recht bedongen heeft (zie hiervoor in 4.14 t/m 4.16) naast de door hem geleden schade winstafdracht kan vorderen en rekening en verantwoording dienaangaande. In het arrest HBS Trading/Danestyle (HR 14 april 2000, LJN AA5519) ligt echter besloten dat niet cumulatief zowel een vergoeding van schade (in de vorm van winstderving) als winstafdracht gevorderd kan worden, zodat de hierna te bespreken veroordeling in het dictum in “en/of-vorm” zal worden gezet.

Lees de uitspraak zaaknr. 421479 / HA ZA 12-744, LJN BZ1931.

IEF 12190

IE-Klassiekers auteursrecht

HR 28 juni 1946 (Van Gelder/Van Rijn)
Werkbegrip; alleen de vormgeving, die de uiting is van datgene, wat den maker tot zijn arbeid heeft bewogen, de bescherming van't auteursrecht geniet.

HR 25 maart 1949,  (La Belle et la Bête)
Gezamenlijk makersschap: Beslissend voor een gemeenschappelijk auteursrecht van de makers tezamen is, of het werk is ontstaan door een zodanige samenwerking van de auteurs, dat ieders afzonderlijke bijdrage daarvan niet meer te scheiden is en buiten het verband van't geheel dan ook geen voorwerp van afzonderlijke beoordeling kan zijn.

HR 18 december 1953, (Polak/De Muinck)
Uitputting: dat echter het uitsluitend recht tot openbaarmaking van een werk niet slechts omvat, en dus niet is uitgeput met, de openbaarmaking van één of meer verveelvoudigingen van dat werk, doch -zoals ook art. 12 onder 1e van de Auteurswet doet blijken- ten aanzien van elke verveelvoudiging de auteursgerechtigde en deze alleen de bevoegdheid toekomt deze openbaar te maken; dat dan ook exemplaren zonder haar toestemming in omloop gebracht zijn aan te merken als voorwerpen in strijd met haar auteursrecht openbaar gemaakt.

HR 25 juni 1965, (Radioprogramma's III / Televizier I)
Geschriftenbescherming.

HR 5 januari 1979, (Heertje/Hollebrand)
Verveelvoudiging of inspiratie? het oude werk komt tevoorschijn komt, wanneer de bijdrage van de maker van't nieuwe werk wordt weggedacht.

HR 19 januari 1979, (Poortvliet)
Openbaarmaking van een kalender in een andere vorm (ingelijst schilderijtjes), geen uitputting.

HR 19 februari 1979, BIE 1979, 23 (VNU/Hameetmanl; 't Schaep met de Vijf Pooten)
Commercieel portretrecht.

HR 9 maart 1979, (Dreeshuis/BUMA)
Beperkte kring van personen.

HR 1 juni 1979, (BUMA/De Zon)
Het afspelen van muziek op de werkvloer valt onder "openbaarmaking" in de zin van de Auteurswet.

HvJ EG 18 maart 1980, zaak 62/79 (Coditel/Ciné Vog Films)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, Royalty's, wettelijke omroepmonopolies, cessie en geografische grenzen en landsgrenzen.

HR 30 oktober 1981, (Kabel TV-1; CAI Amstelveen I of Kabel I)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 14 januari 1983, (Kabelpiraten; KTA/Columbia Pictures e.a. I) of (Kabelpiraat I)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 28 oktober 1983, (Olielampjes)
Gedeeltelijke nabootsing is geen verveelvoudiging maar evenmin een zelfstandig auteursrechtelijk beschermd werk.

HR 25 mei 1984, (Kabeltelevisie Amstelveen; Kabel II)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 22 november 1985, (Columbia c.s./KTA II; Kabelpiraat II) (tip?)
Doorgifte is secundaire openbaarmaking.

HR 29 mei 1987, (Struycken/Riet)
Een combinatie van werken kan niettemin een 'kunstzinnige eenheid' vormen.

BenGH 22 mei 1987, rolnr. A 85-3 (Screenoprints / Citroën)
De formulering dat het werk een eigen, oorspronkelijk karakter én het persoonlijk stempel van de maker zou moeten dragen.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HR 1 juli 1988, Juridischeuitspraken.nl 19880701 (Vondelpark)
Portretrecht: aard en mate van intimiteit waarin de geportretteerde is afgebeeld, karakter van de foto en context van de publicatie kan van belang zijn.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HR 13 oktober 1989, BIE 1990, 88 (Verwerkingsindustrie Vreeland/NPH)
Geen nabootsing, "nawerking" is voor de vraag of er auteursrechtinbreuk is irrelevant.

HR 1 juni 1990, (Kluwer/Lamoth) 
Fotografische werken: eigen karakter mede of in overwegende mate worden bepaald door de keuze en de compositie van't te fotograferen onderwerp.

HR 22 juni 1990, (Malmberg/Beeldrecht)
Recht om te citeren; niet wezenlijk afbreuk aan de door het auteursrecht beschermde belangen.

HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608 (Van Dale/Romme) 
Eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker: trefwoordenbestand.

HR 21 februari 1992, BIE 1993, 65 (Barbie-pop I)
Voor auteursrechtinbreuk is geen bewijs vereist dat de overeenstemming berust op bewuste ontlening.

HR 20 maart 1992, BIE 1993, 43; NJ 1992, 563 (Laservloerplan)
Geen strijd met enige rechtsregel wanneer de ontwerper geen auteursrechten op woord/beeldmerk wenst uit te oefenen.

HR 26 juni 1992, BIE 1993, 5 (Damave/Trouw)
De grenzen van een toelaatbaar citaat overschreden, wanneer de afbeelding de functie van versiering krijgt.

HR 24 december 1993, (Kleine kabelnetten)
Analoge toepassing 'kring-criterium' (12 lid 4 Aw) op kabeldoorgifte.

HR 21 januari 1994, Juridischeuitspraken.nl 19940121 (Ferdi E.)
Portretrecht: belangenafweging bij't oordeel op een portretpublicatie onrechtmatig is.

HR 27 januari 1995,  (Dreentegel)
Een werk dat te zeer het resultaat is van technische uitgangspunten, om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen.

HR 27 januari 1995, (Bigott/Doucal) 
Openbaarmaking: werk op de een of andere manier aan het publiek ter beschikking stellen.

HR 20 oktober 1995, (Dior/Evora)
Het bestaan van'n gebruik impliceert niet dat de producent 'geacht moeten worden' zijn stilzwijgende toestemming te hebben gegeven voor't afbeelden van zijn producten, zeker niet wanneer de verkoop plaatsvindt door anderen dan door hem of van zijnenwege aangestelde wederverkopers.

HR 10 november 1995, (Stichting Reprorecht/NBLC)
Papieren knipselkranten kunnen onder artikel 15 Aw ressorteren (beroep op de wetsgeschiedenis).

HR 29 december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax)
De maatstaf voor zowel inbreuk op het auteursrecht als modellenrecht is de vergelijking van totaalindrukken.

HR 21 juni 1996, (Van Genk/De Wild)
Eigendomsrecht op de broncode van software.

HR 2 mei 1997, Juridischeuitspraken.nl 19970502 (Discodanser)
Portretrecht.

HR 6 maart 1998, (Hille/BUMA-Stemra)
Op een begrafenis muziek draaien valt onder 'openbaarmaking' in de zin van art. 12 Aw.

HR 16 april 1999, (Bigott en Batco/Doucal)
De totaalindruk die wordt opgeroepen; meer gewicht toekennen aan de punten van overeenstemming dan die van verschil.

HR 18 februari 2000, LJN AA4872 (De Vries/De Boer)
Bewijs dat't beweerdelijk inbreukmakende werk ontworpen was voordat het beschermde werk bekend kon zijn.

HR 14 april 2000, LJN AA5519 (HBS/Danestyle)
Aan die eisen heeft het Hof niet voldaan, nu uit de enkele omstandigheid dat een spoedeisend belang bij het gevraagde inbreukverbod bestaat, niet volgt dat een zodanig belang óók bestaat bij toewijzing van een geldsom als voorschot op een ter zake van reeds gepleegde inbreuken verschuldigde schadevergoeding.

HR 29 juni 2001, LJN AB2391 (Impag/Hasbro)
Voldoen spelletjes aan de oorspronkelijkheidseis en derhalve auteursrechtelijk beschermd.

HR 8 februari 2002, LJN AD6093 (E.P. Controls/GEC)
Auteursrecht geschonden door het openbaarmaken van werktekeningen aan een derde.

HR 29 november 2002, LJN AE8456 (Una Voce Particolare)
De totaalindrukken van beide werken verschillen te weinig om te spreken van een zelfstandige werk.

HR 2 mei 2003, LJN AF3416 (SBS/IPA; Breekijzer)
Anders dan door gelaatstrekken, kan door 'andere identificerende factoren' van een portret worden gesproken.

HR 6 februari 2004, LJN AN7830 (Jelles tegen gemeente Zwolle)
"Aantasting van gebouw" kan niet worden aangemerkt als "een totale vernietiging van een werk".

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover/Bondsrepubliek Duitsland)
Foto's van 't privéleven van Caroline von Hannover mogen niet gepubliceerd worden, valt onder de bescherming van art. 8 EVRM.

HR 24 februari 2005, LJN AU7508 (Technip/Goossens)
Met de door het Hof gebruikte term "subjectieve beoordeling" wordt bedoeld EOK + PS, inzake´n kinetisch schema.

HR 16 juni 2006, LJN AU8940 (Lancome/Kecofa)
Auteursrechtelijke bescherming van een geur; technisch effect is begrenzing van EOK+PS, bij parfum is hiervan geen sprake is.

HvJ EG 7 december 2006, zaak C-306/05 (SGAE/Rafael Hoteles)
Muziekafspeler aanwezig in hotelkamer valt onder "openbaarmaking" in de zin van de Auteurswet.

HR 30 mei 2008, LJN BC2153 (Endstra/Uitgeverij Nieuw Amsterdam)
Valt een opgenomen gesprek onder een werk in de in zin van de Auteurswet.

HvJ EG 16 juni 2009, zaak C-5/08 (Infopaq/Danske Dagblades Forening)
Elf woorden overnemen valt onder 't reproductierecht, als 't de intellectuele schepping van de auteur uitdrukt.

HR 19 juni 2009, LJN BH7602 (BUMA/Chellomedia)
Het begrip "openbaarmaking" van art. 12 Auteurswet moet beantwoorden aan het begrip "mededeling aan het publiek"

HvJ EG 23 maart 2010, gevoegde zaken C‑236/08 en C-238/08 (Google France / Louis Vuitton Malletier)
Geen inbreuk op 't auteursrecht indien Google geen kennis of controle had over de door zijn diensten gepleegde inbreuken.

HvJ EG 22 december 2010, zaak C-393/09 (BSA, Bezpečnostní softwarová asociace / Ministerstvo kultury)
Grafische gebruikersinterface is geen auteursrechtelijk beschermd computerprogramma.
 


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl. Leest u vooral ook het Overzicht auteursrechtpraktijk HvJ EU, een zogenaamd, continue bijgewerkt living document, over aanhangige procedures en de meer recente uitspraken, IEF 10559.

IEF 12182

IE-Klassiekers EU-recht

HvJ EG 13 juli 1966, gevoegde zaken 56-64 en 58-64 (Grundig Consten/Commissie)
Misbruik van aan nationale merkenrecht ontleende aanspraken ter omzeiling van kartelrecht.

HvJ EG 29 februari 1968, zaak 24-67 (Parke Davis / Probel, Reese, Beintema-Interpharm en Centrafarm) Prijsverschil van geoctrooieerde met niet-geoctrooieerde producten is geen misbruik.

HvJ EG 8 juni 1971, zaak 78-70 (DGG/Metro)
Het uitoefenen van een intellectueel eigendomsrecht brengt niet mee dat houder 'een machtspositie' zou bekleden.

HvJ EG 3 juli 1974, zaak 192-73 (Hag I)
Beperking vrij verkeer is gerechtvaardigd wanneer het merkrecht betrekking heeft op het specifieke onderwerp van dat recht.

HvJ EG 31 oktober 1974, zaak 15-74 (Centrafarm/Sterling Drug)
Octrooihouder van geneesmiddelbereiding kan zich niet verzetten tegen verhandeling van geneesmiddel door derde; uitputting.

HvJ EG 15 mei 1976, zaak 51-75 (EMI/CBS)
Het intracommunautaire verkeer wordt niet verhinderd indien de merkhouder zich verzet tegen de invoer van producten buiten de EG.

HvJ EG 23 mei 1978, zaak 102/77 (Hoffmann-La Roche/Centrafarm)
Ompakkingsjurisprudentie. Herverpakking van merkproducten.

HvJ EG 10 oktober 1978, zaak 3/78 (Centrafarm/AHP)
Van product het merk verwijderen.

HvJ EG 20 januari 1981, gevoegde zaken 55/80 en 57/80 (Membran & K-Tel/Gema)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 22 januari 1981, zaak 58/80 (Dansk Supermarked)
Vrij verkeer van goederen - Auteursrecht, merkenrecht, oneerlijke mededinging.

HvJ EG 14 juli 1981, zaak 187/80 (Merck/Stephar)
Octrooien - Farmaceutische producten.

HvJ EG 3 december 1981, zaak 1/81 (Pfizer/Eurim-Pharm)
Ompakkingsjurisprudentie. Farmaceutisch product. Herkomstfunctie. Consument mag uitgaan dat derden niet hebben ingegrepen.

HvJ EG 9 februari 1982, zaak 270/80 (Polydor)
Vrij verkeer van grammofoonplaten: auteursrechten.

HvJ EG 2 maart 1982, zaak 6/81 (IDG/Beele)
Vrij verkeer van goederen - Slaafse nabootsing.

HvJ EG 8 juni 1982, zaak 258/78 (Zaaimaïs)
Mededinging: uitsluitende licentie - Kwekersrecht.

HvJ EG 14 september 1982, zaak 144/81 (Keurkoop/NKG)
Tekeningen en modellen. Vrij verkeer van gelijksoortige producten. Depot zonder nagaan of deposant ontwerper is.

HvJ EG 6 oktober 1982, zaak 262/81 (Coditel/Ciné Vog II)
Dienstverrichtingen: kabeltelevisie, of de uitoefening van't alleenvertoningsrecht geen kunstmatige en ongerechtvaardigde hinderpalen opwerpt voor de filmindustrie , dan wel de weg opent voor royalty ' s die een billijke vergoeding voor gedane investeringen overschrijden of voor een exclusiviteit die de vereiste duur te boven gaat.

HvJ EG 9 juli 1985, zaak 19/84 (Hoechst/Pharmon)
Omvang van bescherming - Uitputting van octrooirecht in geval van op een parallel octrooi verleende dwanglicenties.

HvJ EG 25 februari 1986, zaak 193/83 (Windsurfing International)
Octrooilicentieovereenkomsten - mededingingsbeperkende clausules grenzen - specifiek voorwerp van octrooi.

HvJ EG 19 april 1988, zaak 27/87 (Erauw-Jacquery/La Hesbignonne)
Overeenkomst kwekersrechten: Is verbod handelaar/teler om basiszaad te verkopen en uit te voeren, noodzakelijk voor de selectie van licentiehouders, verenigbaar met art. 85 EEG-verdrag.

HvJ EG 17 mei 1988, zaak 158/86 (Warner Brothers)
Auteursrechten - Verzet tegen verhuur van videocassettes.

HvJ EG 24 januari 1989, zaak 341/87 (EMI/Electrola)
Auteursrechten - Ongelijke beschermingsduur.

HvJ EG 17 oktober 1990, zaak C-10/89 (HAG II)
Is de afsplitsing het gevolg van een gedwongen overdracht dan is van zo'n bijzondere band geen sprake.

HvJ EG 20 oktober 1993, zaak C-92/92 (Phil Collins)
Auteursrechten en naburige rechten vallen binnen het algemene non-discriminatiebeginsel uit het EG-Verdrag; rechten die uitvoerende kunstenaars hebben, gelden voor iedere auteur en rechtverkrijgenden uit de andere lidstaten.

HvJ EG 22 juni 1994, zaak C-9/93 (IHT Danziger/Ideal-Standard)
Impliciete toestemming bij het in handel brengen door derde vereist onderzoek naar economische verbondenheid.

HvJ EG 6 april 1995, gevoegde zaken C-241/91P en C-242/91P (Magill)
Misbruik. Beroep op auteursrechtbepalingen weigeren van de basisgegevens belet introductie van een nieuw produkt, wekelijkse tv-gids, dat zijzelf niet aanboden en waarnaar potentiële vraag bestond.

HvJ EG 11 juli 1996, zaak C-427/93 (Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich verzetten tegen verhandeling van farmaceutisch product, wanneer importeur het ompakt en nieuw merk aanbrengt, tenzij het bijdraagt aan kunstmatige afscherming van markten; de ompakking de oorspronkelijke toestand van product niet kan aantasten; duidelijk wie product heeft omgepakt en naam van de fabrikant bevat; reputatie niet geschaad wordt; de importeur de merkhouder tevoren informeert.

HvJ EG 11 november 1997, zaak C-349/95 (Loendersloot/Ballantine)
Ompakkingsjurisprudentie. Artikel 36 EG-Verdrag - Merkrecht - Heretikettering van whiskyflessen.

HvJ EG 9 juli 1997, zaak C-316/95 (Generics/SKF)
Nationale regel die toestaat zich te verzettne tegen het afgeven van monsters (door een derde) van een volgens geoctrooieerde werkwijze vervaardigd geneesmiddel voor de verkrijging van handelsvergunning, is een maatregel van gelijke werking.

HvJ EG 16 juni 1998, zaak C-53/96 (Hermès/FHT)
Artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Definitie voorlopige maatregelen, een maatregel die een einde beoogt te maken aan vermeende inbreuken op een merkrecht en die wordt getroffen in een procedure met de volgende kenmerken: nmiddellijke voorziening bij voorraad, onverwijlde spoed; met wederpartij gedaagvaard (/gehoord), schriftelijk en gemotiveerd een inhoudelijke beoordeling; hoger beroep mogelijk; bodemprocedure, maar vaak als definitieve beslechting te zien.

HvJ EG 16 juli 1998, zaak C-210/96 (Gut Springenheide)
Referentieconsument: uitgaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument.

HvJ EG 12 oktober 1999, zaak C-379/97 (Upjohn/Paranova)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkenrecht. Geneesmiddelen parallelimport met vervanging van een merk. Omstandigheid die zich voordeden ten tijde van de verkoop in de invoerlidstaat op grond waarvan de vervanging objectief noodzakelijk was voor de parallelimporteur om het product op de markt te brengen.

HvJ EG 14 december 2000, gevoegde zaken C-300/98 en C-392/98 (Dior/Tuk; Assco/Layher)
Hof is bevoegd tot uitlegging artikel 50 WTO-TRIPs-overeenkomst. Inzake voorlopige maatregelen rechtstreekse werking TRIPs.

HvJ EG 25 oktober 2001, zaak C-112/99 (Toshiba/Katun)
Ompakkingsjurisprudentie. Merkhouder kan zich beroepen op zijn merkrecht om ompakkingen van geneesmiddelen door een parallelimporteur te verhinderen, tenzij dat bijdraagt tot kunstmatige afscherming van markten.

HvJ EG 23 april 2002, zaak C-143/00 (Boehringer Ingelheim/Swingward)
Ompakkingsjurisprudentie. Uitputting van aan merk verbonden recht - Geneesmiddelen - Parallelimport - Ompakking van merkproduct

HvJ EG 8 april 2003, zaak C-44/01 (Pippig/Hartlauer)
Richtlijn staat vergelijkende reclame, die wat de vorm en de inhoud van de vergelijking betreft, aan strengere nationale bepalingen inzake bescherming tegen misleidende reclame wordt onderworpen, waarbij geen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verschillende bestanddelen van de vergelijking.

HvJ EG 10 april 2003, zaak C-305/00 (Schulin/Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH)
Kweekproducten. Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 oktober 2003, zaak C-115/02 (Rioglass)
Procedures inzake vasthouding door douane - Doorvoergoederen voor markt van derde land - Losse auto-onderdelen.

HvJ EG 11 maart 2004, zaak C-182/01 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Jäger)
Verplichting van organisatie om alleen namens haar leden op te treden - Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 29 april 2004, zaak C-418/01 (IMS Health/NDC Health)
Mededingingsrecht. Weigering gebruikerslicentie voor bouwsteenstructuur die wordt gebruikt voor verstrekking van regionale verkoopgegevens inzake geneesmiddelen in lidstaat.

EHRM 24 juni 2004, nr. 59320/00 (Caroline von Hannover) (.docx)
Balans tussen privacy van royalties en de persvrijheid.

HvJ EG 14 oktober 2004, zaak C-336/02 (Saatgut-Treuhandverwaltungsgesellschaft mbH/Brangewitz)
Gebruik van oogstproduct door landbouwers - Loonwerkers - Verplichting om aan houder van communautair kwekersrecht informatie te verstrekken.

HvJ EG 23 februari 2006, zaak C-59/05 (Siemens/VIPA)
Vergelijkende reclame. In catalogi gebruikmaken van kernelement van een in vakkringen bekend onderscheidend kenmerk van een fabrikant, is geen oneerlijk voordeel trekken daaruit.

HvJ EG 19 september 2006, zaak C-356/04 (Lidl/Colruyt)
Voorwaarden van geoorloofdheid van vergelijkende reclame. Vergelijking van algemeen niveau van door warenhuisketens toegepaste prijzen/productenassortiment.

HvJ EG 26 april 2007, zaak C-400/09 (Boehringer Ingelheim)
Ompakkingsjurisprudentie. Nieuwe verpakking waarop houder van vergunning voor in handel brengen, volgens wiens instructies product is omgepakt, als ompakker is vermeld.

HvJ EG 12 juni 2008, zaak C-533/06 (O2/Hutchinson)
Merkhouder kan vergelijkende reclame, die voldoet aan artikel 3 bis, lid 1, waarbij zijn merk wordt gebruikt niet verbieden.


Heeft u een afschrift van een 'klassieker' die nog niet digitaal beschikbaar is, of meent u dat een andere inhoudsindicatie treffender is, tipt u dan de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 12181

Hergebruik van het Venz Hagelliedje - vergoedingsonderhandeling

Vzr. Rechtbank Amsterdam 21 december 2012, zaaknr. 529719 / KG ZA 12-1536 HJ/EB (Vereniging Buma/Stichting Stemra tegen H.J. Heinz B.V.)

Uitspraak ingezonden door Diederik Stols, Boekx Advocaten.

Auteursrecht. Billijke vergoeding door onderhandeling. Licentieweigering niet onredelijk. Geen machtsmisbruik Buma/Stemra. Uitzendverbod inroepen strekt te ver, subsidiaire vordering toegewezen.

Tekstschrijver en cabaretière Philips heeft als freelancer het de tekst reclameliedje voor Venz chocoladehagelslag (het hagelliedje) bedacht. Zij heeft haar exploitatierechten overgedragen aan Buma en Stemra. Heinz heeft het liedje uit de reclamecampagnes in de jaren 1970/1980 in een nieuw jasje gestoken (zie hier), waarop Philips zich tot Heinz heeft gewend met de vraag hoe Heinz haar bijdrage aan het succes van de commercial wilde honoreren. Heinz wilde bewijs zien, omdat volgens de gegevens van Buma/Stemra Stokkermans de maker was. In 2011 heeft zij het werk aangemeld bij Buma/Stemra.

Heinz voert als verweer dat zij niet beter weet dan dat het reclamebureau de rechten van Philips destijds eeuwigdurend heeft afgekocht. Zij is van mening dat zij zelf auteursrechthebbende is geworden of dat op zijn minst impliciet een licentie aan het door haar rechtsvoorganger ingeschakelde reclamebureau en haar creatives is verleend, nu Heinz en haar rechtsvoorganger het werk jaren lang openbaar hebben gemaakt zonder dat Philips daartegen bezwaar heeft gemaakt.
Dit verweer wordt verworpen. Vaststaat dat Heinz voorafgaand aan het hergebruik van het liedje in 2010 contact hebben gezocht met Buma/Stemra om toestemming voor uitzending daarvan te verkrijgen. Deze feiten stroken niet met de stelling van Heinz dat zij zich als rechthebbende op het liedje beschouwde.

In citaten:

4.7. Het auteursrecht biedt een sterke bescherming aan auteursrechthebbende. In beginsel is gebruik van een werk niet geoorloofd zonder toestemming van de maker. Afspraken over de vergoeding voor het gebruik van het werk dienen door onderhandelingen tot stand te komen. Heinz draait de zaken dan ook om door te stellen dat zij het liedje mag uitzenden omdat zij een meer dan marktconforme vergoeding op de derdengeldenrekening van de advocaat van Philips heeft overgemaakt en dat Philips, indien zij een hogere vergoeding wenst, maar een bodemprocedure dient te starten. Het auteursrecht is nu juist onder meer in het leven geroepen om te voorkomen dat de auteur achteraf achter zijn geld aan moet.

4.8. Voorgaande neemt niet weg dat in uitzonderlijke gevallen de uitoefening van het verbodsrecht onredelijk en daarom niet toegelaten is, bijvoorbeeld in het geval van vérgaande onevenredigheid van belangen. (...) Met het uitoefenen van het verbodsrecht door Philips is volgens Heinz geen ander dan een financieel belang gemoeid. Daartegenover staat haar eigen belang bij uitzending van een liedje dat zij sinds 1968 met toestemming gebruik voor haar reclames en waarvoor zij altijd keurig heeft betaald.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een vérgaande onevenredigheid.

4.9. (...) Nu Philips met Heinz geen overeenstemming over de hoogte van de vergoeding heeft bereikt en zij daarom geen toestemming geeft voor gebruik van het hagelliedje, levert het weigeren door Buma/Stemra van hun medewerking aan de uitzending van dit liedje door Heinz - anders dan door Heinz betoogd - geen machtsmisbruik op.

4.10. Toewijzing van het primair gevorderde algehele uitzendverbod strekt evenwel te ver, omdat Philips blijkens de subsidiaire vordering bereid is in te stemmen met uitzending van het hagelliedje tegen een vergoeding op basis van € 7.000,00 voor drie weken uitzendtijd. De subsidiaire vordering zal daarom worden toegewezen. (...)
IEF 12174

Een website 27% kopiëren, betekent nog geen auteursrechtinbreuk

Rechtbank Arnhem 28 november 2012, LJN BY6969 (WK Ontwerpers tegen gedaagde)

Bewijs. Stelplicht. Voorbeelden ter illustratie inbrengen is onvoldoende. Opdracht tot het ontwerpen en bouwen van een gebruiksklare website www.bronswerk.nl door WK Ontwerpers, de algemene voorwaarden van Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO) zijn van toepassing verklaard. De kern van de zaak gaat over het verzuimen van de betaling van facturen. Echter vordert WK Ontwerpers ook het staken van inbreuk op de auteursrechten op de afbeeldingen, de uiterlijke vormgeving, illustraties op en de broncode van de geleverde website.

Slechts in algemene bewoordingen is er gesteld dat WK Ontwerpers auteursrecht heeft op de door haar gemaakte werken en dat daarop inbreuk wordt gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. Ter illustratie zijn een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht.

Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals o.a. voor de filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen, te onderbouwen en meer nog moeten concretiseren dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. De vorderingen worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de stelplicht ten aanzien van de auteursrechtinbreuk.

4.33.  WK-Ontwerpers stelt in haar akte vermeerdering c.q. verandering van eis in de eerste plaats meer in het algemeen dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van WK-Ontwerpers, aangezien zij de ontwerpen en/of afbeeldingen en/of (delen van) de uiterlijke vormgeving van WK-Ontwerpers, de ‘werken’, zonder toestemming heeft afgebeeld op haar website en/of zonder toestemming heeft gebruikt en/of verspreid en/of heeft gebruikt als huisstijl. Verder stelt zij dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken, waaronder de grafische ontwerpen, website ontwerpen, lay-out ontwerpen, schetsen, concepten, illustraties en foto’s. WK-Ontwerpers stelt dat zij auteursrechtelijke bescherming geniet, nu de werken een eigen oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Ook stelt WK-Ontwerpers dat uit de compositie van het werk blijkt dat de huisstijl, de website en andere werken gemaakt zijn met het kennelijke doel de daarop afgebeelde objecten als kenmerkend en representatief voor de onderneming(en) van [gedaagde] weer te geven. Het is volgens WK-Ontwerpers evident dat [gedaagde] zich met behulp van het beeld heeft willen presenteren en onderscheiden. Door voormelde verveelvoudigingen en openbaarmakingen van dit werk zonder toestemming van WK-Ontwerpers, heeft [gedaagde] op grond van artikel 1 juncto artikel 12 en 13 Auteurswet (Aw) inbreuk op het auteursrecht van WK-Ontwerpers gemaakt. De vormgeving, lay-out, illustraties en animaties, foto’s, grafisch ontwerp en teksten inclusief vertalingen, waarvan WK-Ontwerpers alle rechten heeft en welke zij voor de website en de identiteit van [gedaagde] heeft gemaakt of laten maken, is auteursrechtelijk beschermd. Als productie 25 heeft WK-Ontwerpers, zoals zij stelt “ter illustratie”, een aantal voorbeelden van inbreuken in het geding gebracht, voorzien van commentaar. Voorts heeft zij nog een aantal andere producties in het geding gebracht, die toepassingen laten zien van door haar ontwikkelde werken (met name producties 28, 35 tot en met 38 en 41).

4.34.  Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat WK-Ontwerpers met de hiervoor weergegeven onderbouwing niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat zij auteursrecht heeft op de door haar voor [gedaagde] gemaakte werken en dat [gedaagde] daarop inbreuk heeft gemaakt. Niet duidelijk is evenwel geworden wat zij precies bedoelt. Het enkele feit dat 27% van de website is gekopieerd en dat dit zoveel is dat toeval geheel is uitgesloten, betekent nog niet dat er sprake is van auteursrechtinbreuk. WK-Ontwerpers heeft in de eerste plaats onvoldoende geconcretiseerd welke specifieke, door of namens haar ontwikkelde/ontworpen ‘zaken’ kunnen worden beschouwd als een werk in de zin van artikel 1 juncto artikel 10 Aw. Daarbij had WK-Ontwerpers per onderdeel (zoals onder meer filmpjes, animaties, foto’s, illustraties, teksten en vertalingen) dienen te stellen en te onderbouwen dat en waarom deze zaken een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Meer in het bijzonder had zij nader moeten concretiseren waarom die zaken het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Daarenboven heeft WK-Ontwerpers onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van auteursrechtelijk relevante verveelvoudigingen/openbaarmakingen door [gedaagde]. In dit verband had het op de weg van WK-Ontwerpers gelegen om te stellen en te onderbouwen dat en waarom de beweerdelijk inbreukmakende werken van [gedaagde] in zodanige mate de auteursrechtelijk beschermde trekken van haar werken vertonen dat de totaalindrukken die de werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de werken van [gedaagde] als zelfstandige werken kunnen worden aangemerkt. De in het geding gebrachte producties bieden geen soelaas, nu het slechts gaat om “een aantal voorbeelden”, die “ter illustratie” zijn overgelegd.

4.35.  Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van WK-Ontwerpers met een auteursrechtelijke grondslag (onder 3.1 sub 1 en 8) zullen worden afgewezen.

IEF 12160

Door onduidelijke proceshouding abusievelijk nietigheid daadwerkelijk te vorderen

Rechtbank 's-Gravenhage 12 december 2012, zaaknr. 398314 / HA ZA 11-2037 (Meubelco bvba tegen Kar International Trading bvba)
Auteursrecht. (niet-geregistreerd) modelrechten. Slaafse nabootsing. Onduidelijke proceshouding. Exceptief verweer. Reconventionele vordering tot een wapperverbod. Verwijzing naar de rol.

Meubelco legt zich toe op de verhandeling van verschillende meubelcollecties en levert aan Turkse winkeliers onder meer in Nederland. Karintrad is een groothandel in meubels en levert aan Turkse winkeliers onder meer in Nederland in het lagere segment. Meubelco vordert op basis van auteursrechten en (niet-geregistreerde) gemeenschapsmodelrechten een verklaring voor recht dat er sprake is van onrechtmatig handelen van Karintrad en een verbod. Karintrad vordert in reconventie opheffing van het conservatoir derdenbeslag en verbod op het doen van onrechtmatige uitlatingen over vermeende inbreuk op pretense rechten.

De vorderingen met een auteursrechtelijke grondslag zullen worden afgewezen nu Meubelco onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar enig auteursrecht met betrekking tot de vier meubelcollecties toekomt. Idem voor het niet-geregistreerde Gemeenschapsmodelrecht. Er is onvoldoende onderbouwing gegeven voor de grondslag dat de meubels een eigen plaats op de markt hebben.

Ter zake van de Benelux- en Gemeenschapsmodelinschrijvingen heeft Karintrad bij conclusie van antwoord een exceptief verweer gevoerd en zich beroepen op de nietigheid van de door Meubelco ingeroepen modelrechten. De zaak wordt naar de rol verwezen. De rechtbank begrijpt dat met name door de onduidelijke proceshouding van Meubelco, Karintrad kennelijk abusievelijk heeft verzuimd de nietigheid ook daadwerkelijk in reconventie te vorderen.

 

4.47. Hiermee is duidelijk geworden dat Meubelco zich nog steeds beroept op haar Gemeenschapsmodelrechten met betrekking tot de Perla en Starla collecties. De rechtbank begrijpt dat met name door de onduidelijke proceshouding van Meubelco, Karintrad kennelijk abusievelijk heeft verzuimd de nietigheid ook daadwerkelijk in reconventie te vorderen.
De rechtbank zal Karintrad in de gelegenheid stellen dit verzuim te herstellen door wijziging/ vermeerdering van haar eis in reconventie, omdat anders gelet op de voet van art. 85 GmodVo geen recht zou worden gedaan aan het door Karintrad nadrukkelijk opgeworpen verweer.

4.48. Elke verdere beslissing in conventie zal worden aangehouden.

4.49. De vorderingen in reconventie betreffen hoofdzakelijk het “wapperen” van Meubelco met beweerdelijke IE rechten. De beoordeling daarvan hangt samen met de beoordeling in conventie van de vraag of Meubelco met betrekking tot de collecties enig exclusief recht toekomt. Elke verdere beslissing in reconventie zal daarom worden aangehouden.

4.50. De zaak zal derhalve naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte in conventie en in reconventie, waarbij Karintrad eerst aan het woord zal komen. De akte en antwoordakte dienen uitsluitend in te gaan op de Gemeenschapmodelrechtelijke grondslag, alsmede op de proceskosten.

4.51. Partijen dienen met hun akte een bijgewerkte kostenopgave over te leggen. Uit de kostenopgaven dient te blijken, desnoods schattenderwijs, welke deel van de kosten is toe te rekenen aan de afzonderlijke vorderingen en grondslagen dan wel het verweer daartegen. Hierbij dient ook acht te worden geslagen op ingetrokken vorderingen en grondslagen waaronder ook de grondslagen die hierboven reeds ondeugdelijk zijn bevonden. Karintrad zal bij nadere akte in de gelegenheid worden gesteld op – uitsluitend – de kostenopgave van Meubelco te reageren. Daarna zal vonnis worden gewezen.
IEF 12159

Aanbieden van radiostreams op Nederland.fm is een interventie

Rechtbank 's-Gravenhage 19 december 2012, zaaknr. 407402 / HA ZA 11-2675 (Vereniging BUMA-Stichting Stemra tegen Souren)

Uitspraak ingezonden door Anneke Stekelenburg en Jacqueline Seignette, Höcker Advocaten.

Auteursrecht. Openbaarmakingsbegrip. De interventie gaat verder dan het enkel aanbieden van hyperlinks. Souren exploiteert de website met radioportals Nederland.fm en op.fm. Een radioportal is een website waarop hyperlinks naar uitzendingen van diverse radiostations op internet worden aangeboden. Buma/Stemra vordert een verbod op openbaarmaking van de muziekwerken op de radioportals, Souren stelt internetgebruikers in staat om naar radiostreams te luisteren en heeft hij verveelvoudigingen op zijn servers staan. De uitleg die Buma/Stemra heeft gegeven aan de werking van de websites, komt niet overeen met de uitleg die Souren heeft gegeven.

De interventie van Souren betekent dat de radiostreams worden gepresenteerd op de websites van Souren en dat daarmee de muziekwerken voor een ander publiek toegankelijk zijn dan het publiek dat Buma/Stemra voor ogen had toen zij toestemming verleende voor het gebruik van de muziekwerken door de radiostations.

4.5. (...) De websites van Souren zijn namelijk andere audiovisuele producten dan de websites van de radiostations. Zij hebben daarom een ander publiek. Daarbij staat vast dat Buma/Stemra niet de bezoekers van de websites van Souren voor ogen heeft gehad, toen zij toestemming verleende voor de openbaarmaking van de muziekwerken door de radiostations. Buma/Stemra heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat de licentie die zij de radiostations heeft verleend, geen toestemming inhoudt voor gebruik van de radiostreams in het kader van de websites van derden.

Doordat de radiostreams worden gepresenteerd op een eigen website is auteursrechtelijk relevant omdat op die manier de mogelijk er is om zelf profijt te trekken uit de radiostreams. In feite eigent Souren zich door deze handelswijze de mogelijkheid toe om de muziekwerken te exploiteren. Het enkele feit dat de radiostreams door de browser van de bezoeker rechtstreeks van de mediaservers van de radiostations worden gehaald, kan niet tot en ander oordeel leiden.

De rechtspraak dat hyperlinken als zodanig niet kan worden aangemerkt als een openbaarmaking kan onbesproken blijven, omdat de interventie van Souren verder gaat dan het enkel aanbieden van hyperlinks. De vorderingen die betrekking hebben op de buitenlandse radioportals worden afgewezen. Het betoog dat deze portal gericht zijn op Nederland wordt verworpen, omdat de sites zijn gesteld in de taal van het land waarop de site zich richt, evenals de (top level) domeinnaam is niet-Nederlands. Souren dient in een maand de website te staken, schriftelijke opgave van inkomsten te doen en winst af te dragen.

4.14. De Rechtbank is zich ervan bewust dat de auteursrechtelijke kwalificatie van de handelswijze van Souren vragen oproept over de uitleg van het begrip "Mededeling aan het publiek" in de zin van artikel 3 van de Auteursrechtrichtlijn (richtlijn 2001/29/EG). Desgevraagd heeft Soure ter comparitie laten weten dat hij daarom zou willen dat de rechtbank prejuciële vragen stelt aan het Hof van Justitie. Dat zal de rechtbank in dit geval niet doen en de rechtbank heeft besloten ook niet te wachten op antwoorden van het Hof op de vragen die een Zweeds gerechtshof (Svea Hovrätt)  recentelijk heeft gesteld in een op onderdelen vergelijkbaar geval (verzoek om een prejudiciële beslissing van 18 september 2012, C-466/12, Svenson e.a. - Retriever Sverige).

Lees het afschrift HA ZA 11-2675, en hier de 'schone versie' HA ZA 11-2675.

Op andere blogs:
Buma/Stemra (Buma/Stemra tevreden over uitspraak in zaak tegen Nederland FM)
Buma/Stemra (video-Noorderslag)
IE-Forum.nl (Drie stappen van het Nederland.fm-vonnis: interventie, ander publiek en winstoogmerk)
Jurel.nl (Nederland FM: uitspraak Haagse rechter is niet uit te leggen)
SOLV (Hyperlinken naar radiostream is een openbaarmaking)
Wieringa (Commercieel embedden is openbaar maken; Doordachte uitspraak van rb 's-Gravenhage)

IEF 12135

Duitsland: Indien zelf muziek inspelen mogelijk is, is sampling van 2 seconden inbreuk

BGH 13 december 2012, I ZR 182/11 (Metall auf Metall II)

In navolging van OLG Hamburg; Langverwacht, uitspraak helaas pas over enkele maanden beschikbaar. Gebaseerd op het persbericht: Het BGH heeft geoordeeld dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk indien tonen of klanken worden gebruikt, in het kader van ‘freien Benutzung für eigene Zwecke’, wanneer een gelijkwaardige opname door een doorsnee muziekproducent zelf kan worden gemaakt.

Eisers zijn leden van de muziekgroep Kraftwerk. Zij hebben in 1977 een plaat uitgebracht waarop onder andere het muziekwerk “Metall auf Metall” staat. Gedaagden hebben een rythmereeks van ongeveer 2 seconden elektronisch gekopieerd en deze voortdurend herhaald voor het nummer “Nur mir”. Dit nummer is op twee muziek-cd’s uitgebracht. De rythmesectie hadden gedaagden zelf ook kunnen inspelen, aldus eiser.

Het BGH oordeelt dat eiser in zijn “Tonträgerherstellerrecht” is aangetast (§ 85 Abs. 1 UrhG) door het gebruik van de betreffende twee maten. Gedaagden kunnen zich niet met succes beroepen op het “Recht zur freien Benutzung”. Weliswaar kan er ook zonder toestemming gebruik toegestaan zijn, wanneer een nieuw werk een dusdanig grote afstand behoudt, zodat het als een zelfstandig werk is aan te merken. Een “freie Benutzung” is uitgesloten, aldus het BGH, wanneer het mogelijk is de tonen zelf in te spelen. In dat geval bestaat er geen rechtvaardiging voor de inbreuk op de ondernemingsinspanning. Ook de kunstvrijheid uit art. 5 van de Duitse Grondwet, staat dit niet toe.

 

Die Beklagten haben - so der BGH - in das Tonträgerherstellerrecht der Kläger (§ 85 Abs. 1 UrhG) eingegriffen, indem sie dem von den Klägern hergestellten Tonträger im Wege des Sampling zwei Takte einer Rhythmussequenz des Titels "Metall auf Metall" entnommen und diese dem Stück "Nur mir" unterlegt haben. Die Beklagten können sich nicht mit Erfolg auf das Recht zur freien Benutzung (§ 24 Abs. 1 UrhG) berufen. Zwar kann in entsprechender Anwendung dieser Bestimmung auch die Benutzung fremder Tonträger ohne Zustimmung des Berechtigten erlaubt sein, wenn das neue Werk zu der aus dem benutzten Tonträger entlehnten Tönen oder Klängen einen so großen Abstand hält, dass es als selbständig anzusehen ist.

Eine freie Benutzung ist nach der Rechtsprechung des Bundesgerichtshofs allerdings ausgeschlossen, wenn es möglich ist, die auf dem Tonträger aufgezeichnete Tonfolge selbst einzuspielen. In diesem Fall gibt es für einen Eingriff in die unternehmerische Leistung des Tonträgerherstellers keine Rechtfertigung. Auch aus der von Art. 5 Abs. 3 GG geschützten Kunstfreiheit lässt sich in einem solchen Fall kein Recht ableiten, die Tonaufnahme ohne Einwilligung des Tonträgerherstellers zu nutzen.

Das Berufungsgericht ist mit Recht davon ausgegangen, dass zur Beurteilung der Frage, ob es möglich ist, eine Tonfolge selbst einzuspielen; darauf abzustellen ist, ob es einem durchschnittlich ausgestatteten und befähigten Musikproduzenten zum Zeitpunkt der Benutzung der fremden Tonaufnahme möglich ist, eine eigene Tonaufnahme herzustellen, die dem Original bei einer Verwendung im selben musikalischen Zusammenhang aus Sicht des angesprochenen Verkehrs gleichwertig ist. Das Berufungsgericht hat ohne Rechtsfehler angenommen, dass die Beklagten nach diesen Maßstäben in der Lage gewesen wären, die aus "Metall auf Metall" entnommene Sequenz selbst einzuspielen.
IEF 12126

Conclusie A-G: Unierecht biedt voor sportwedstrijden geen IE-bescherming

Conclusie A-G HvJ EU 12 december 2012, zaak C-201/11 (UEFA tegen Commissie), C-204/11P en C-205/11P (FIFA tegen Commissie) - persbericht

Uit't persbericht: Advocaat-generaal Jääskinen geeft het Hof in overweging de hogere voorzieningen af te wijzen die de FIFA en de UEFA tegen de arresten van het Gerecht over de televisie-uitzending van het wereldkampioenschap en het Europees kampioenschap  hebben ingesteld.

Wanneer de lidstaten deze kampioenschappen als evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving beschouwen, mogen zij eisen dat de wedstrijden op de vrij toegankelijke televisie worden uitgezonden, zodat een breed publiek toegang heeft.

De Fédération internationale de football association (FIFA) organiseert het eindtoernooi van het Wereldkampioenschap voetbal („WK”), en de Union des associations européennes de football (UEFA) het Europees kampioenschap voetbal („EK”). De verkoop van televisie-uitzendrechten van die kampioenschappen vormt een belangrijke bron van hun inkomsten.

Voorts stelt de advocaat-generaal vast dat de Uniewetgever, door de lidstaten de mogelijkheid te geven om een lijst met evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving op te stellen, de doelstelling van het vrij verrichten van diensten op het gebied van televisieomroepactiviteiten in overeenstemming wilde brengen met die van de bescherming van het recht op informatie in de context van de culturele verschillen tussen de lidstaten. De Uniewetgever heeft de beperking van
die fundamentele vrijheid dus bewust als onmisbaar beschouwd om de toegang van een groot publiek tot evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving te verzekeren. Als zodanig moet de beperking in beginsel gerechtvaardigd en dus ook proportioneel worden geacht.

Wat betreft het argument van de FIFA en de UEFA dat de beperking van de exclusieve uitzending van door hen georganiseerde sportevenementen inbreuk maakt op hun eigendomsrecht, wijst advocaat-generaal Jääskinen erop dat het eigendomsrecht met betrekking tot de uitzending van sportevenementen noch in het nationale recht noch in het Unierecht wordt gedefinieerd, zodat de werkingssfeer ervan in wezen afhangt van de bepalingen die de grenzen ervan afbakenen, zoals de richtlijn. Om die reden vormt de betrokken maatregel geen belemmering van het eigendomsrecht in de zin van het Handvest van de grondrechten.

Het is echter van belang eraan te herinneren dat, zoals het Hof heeft geoordeeld in de gevoegde zaken FAPL en Murphy, sportwedstrijden, met inbegrip van voetbalwedstrijden, niet kunnen worden aangemerkt als intellectuele scheppingen en niet op grond van het auteursrecht kunnen worden beschermd. Daarenboven staat vast dat het Unierecht hiervoor ook op geen enkele andere intellectuele-eigendomsgrond bescherming biedt.(r.o. 39)

34.      In casu staat vast dat de UEFA en de FIFA, als leidinggevende instanties in het Europese en internationale voetbal, emblematische organisaties zijn in deze tak van sport. Zij zijn beide houder van verschillende intellectuele-eigendomsrechten, die hun een bron van inkomsten verschaffen waarmee zij grote sportevenementen financieren en de ontwikkeling van de sport op de lange termijn bevorderen.(22)

35.      Voor het Gerecht hebben de UEFA en de FIFA gesteld inkomsten te hebben gederfd uit de televisie-uitzendrechten waarvan zij exclusief houder zijn, doordat de kring van in een dergelijke transactie geïnteresseerden aanzienlijk zou zijn geslonken.(23) Voor het Hof betogen zij dat een dergelijke beperking van hun eigendomsrecht niet is gerechtvaardigd, zodat het arrest van het Gerecht een onjuiste rechtsopvatting berust.

36.      Allereerst merk ik op dat als de gestelde schending vanuit het oogpunt van het nationale recht van de twee betrokken lidstaten zou moeten worden beoordeeld, de organisaties geen enkele bescherming uit hoofde van als zodanig zou kunnen worden toegekend. Zoals de vertegenwoordigers van de regeringen van het Verenigd Koninkrijk en het Koninkrijk België hebben bevestigd, zouden de UEFA en de FIFA, hoewel het begrip eigendomsrecht zowel zakelijke als intellectuele-eigendomsrechten omvat, zich er niet op kunnen beroepen jegens derden.(24) Vanuit dit perspectief zouden hun stellingen voor het Gerecht niet kunnen slagen en zouden klachten tegen de motivering van het Gerecht op dit punt derhalve ondeugdelijk zijn. De situatie zou krachtens het toepasselijke nationale recht anders zijn geweest, indien aan organisatoren van sportevenementen een exclusief recht op de exploitatie van de sportevenementen was verleend. Dit is inderdaad het geval in sommige lidstaten en derde landen.(25)

37.      Vervolgens moet, aangezien zowel de UEFA als de FIFA in hun stukken een beroep hebben gedaan op de grondrechtenbescherming, eraan worden herinnerd dat krachtens artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”), „[e]enieder [...] het recht [heeft] de goederen die hij rechtmatig heeft verkregen, in eigendom te bezitten, te gebruiken, erover te beschikken en te vermaken. [...] Intellectuele eigendom is beschermd”. De toelichting bij dit artikel geeft aan dat het overeenstemt met artikel 1 van het aanvullende Eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: „Eerste protocol”). Gelet op het bepaalde in artikel 52, lid 3, van het Handvest heeft het in artikel 17 daarvan beschermde eigendomsrecht dezelfde betekenis en draagwijdte als in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.(26)

38.      Ik wijs er op dat het doel van artikel 1 van het Eerste protocol is het individu te beschermen tegen iedere inbreuk van de staat op het genot van zijn eigendom.(27) Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet degene die schending van zijn eigendomsrecht stelt, het bestaan van dat recht aantonen.(28) Daarenboven heeft het begrip eigendom in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden geen eenduidige juridische betekenis. Het moet derhalve worden bepaald aan de hand van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat heeft gekozen voor een ruime uitlegging ervan. Zo kunnen „zowel ‚actuele goederen’ als vermogenswaarden, in duidelijk bepaalde gevallen met inbegrip van vorderingen”(29), onder het begrip eigendom vallen. Volgens de klassieke benadering omvat het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste protocol dus zakelijke rechten, persoonlijke rechten alsmede de rechten van intellectuele eigendom.

39.      Het is echter van belang eraan te herinneren dat, zoals het Hof heeft geoordeeld in de gevoegde zaken FAPL en Murphy, sportwedstrijden, met inbegrip van voetbalwedstrijden, niet kunnen worden aangemerkt als intellectuele scheppingen en niet op grond van het auteursrecht kunnen worden beschermd. Daarenboven staat vast dat het Unierecht hiervoor ook op geen enkele andere intellectuele-eigendomsgrond bescherming biedt.(30)

43.      Het lijkt me inderdaad dat de wetgever van de Unie, gelet op de afweging van de belangen waartoe hij is gekomen in de gewijzigde richtlijn 89/552, gerechtigd is grenzen of beperkingen te stellen aan het door de UEFA en de FIFA aangevoerde eigendomsrecht, hetzij uit hoofde van de grondrechten van anderen, zoals het recht op informatie, hetzij op grond van het algemeen belang. Bovendien merk ik op dat het in casu erkende recht verre van een wezenlijk begrip van het eigendomsrecht is, dat valt onder de bescherming tegen wetgevend optreden. Volgens de rechtspraak van het Hof echter wordt de houders van intellectuele-eigendomsrechten, zelfs indien deze zijn erkend, niet de mogelijkheid gegarandeerd om de hoogst mogelijke vergoeding te vragen.(36) Bovendien, nu het recht waarvan het bestaan wordt opgeëist door de UEFA en de FIFA, in het nationale recht noch in het Unierecht wordt gedefinieerd, hangt de werkingssfeer ervan in existentieel opzicht af van de bepalingen die de grenzen ervan afbakenen, zoals artikel 3 bis, van de gewijzigde richtlijn 89/552.

130. Concluderend geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

1)      De hogere voorziening in zaak C‑201/11 P wordt afgewezen. Overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie, wordt de UEFA verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt.

2)      De hogere voorziening in zaak C‑204/11 P wordt afgewezen. Overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de FIFA verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt.

3)      De hogere voorziening in zaak C‑205/11 P wordt afgewezen. Overeenkomstig artikel 138 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de FIFA verwezen in haar eigen kosten en in de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze hogere voorziening heeft gemaakt.