Auteursrecht  

IEF 12081

Ontwerpresolutie inzake uitvoering en gevolgen Volgrechtrichtlijn

Ontwerpresolutie van het EP, inzake het verslag over de uitvoering en de gevolgen van de Volgrechtrichtlijn (2001/84/EG), 16 oktober 2012, (2012/2038(INI))

De Volgrechtrichtlijn is met een tweeledig doel in het leven geroepen: enerzijds om ervoor te zorgen dat de auteurs van werken van grafische of beeldende kunst in economisch opzicht in het succes van hun werken delen en anderzijds om de toepassing van het recht in de hele EU te harmoniseren.

De Commissie komt in haar verslag over de tenuitvoerlegging en de effecten van de richtlijn tot de slotsom dat er geen eenduidig verband kan worden vastgesteld tussen het verlies van het aandeel van de EU in de wereldmarkt voor moderne en hedendaagse kunst en de harmonisatie van de bepalingen betreffende de toepassing van het volgrecht in de EU per 1 januari 2006. Evenmin kan eenduidig worden vastgesteld dat de verkoop van kunstwerken binnen de EU systematisch verschuift van de lidstaten die in 2006 het volgrecht hebben ingevoerd voor werken van levende kunstenaars, naar andere lidstaten. De Commissie erkent evenwel dat de Europese kunstmarkten in alle prijsklassen en zowel bij veilingverkopen als bij verkopen via een handelaar, onmiskenbaar onder druk staan.

Bovendien stelt de Commissie vast dat het volgrecht lang niet overal in de EU even goed wordt gehandhaafd. Daardoor kunnen voor wie aan de onderkant van de markt zit de lasten bijzonder hoog zijn, aangezien zij verhoudingsgewijs zwaarder door de handhavingskosten van het volgrecht worden getroffen.

Uw rapporteur wijst op het feit dat de kunstmarkt in 2010 naar schatting een omvang had van 10 miljard USD en in 2012 van 12 miljard USD en is om die reden van mening dat kunstenaars en hun erfgenamen recht hebben op een billijke beloning.

Verder lijken de gegevens in het Commissieverslag en de marktgegevens erop te wijzen dat het volgrecht geen negatieve gevolgen heeft voor de locatie van de kunstmarkt en de omzet. De Commissie wordt verzocht om nauw met de belanghebbende partijen samen te werken teneinde de positie van de Europese kunstmarkt te versterken en een aantal problemen, zoals bijvoorbeeld het "cascade-effect", te verhelpen.

17. meent dat het te vroeg is om al in 2014 de richtlijn opnieuw onder de loep te nemen, zoals voorgesteld door de Commissie, en stelt voor dat dit onderzoek in 2015 wordt gedaan (d.w.z. vier jaar na de evaluatie van december 2011);

18. verzoekt de Commissie om in haar volgende evaluatieverslag te onderzoeken in hoeverre de toepasselijke tarieven, de drempels en de indeling van de begunstigden in de richtlijn voldoen;

19. verzoekt de Commissie om nauw met de belanghebbende partijen samen te werken teneinde de positie van de Europese kunstmarkt te versterken en een aantal problemen, zoals het "cascade-effect" en de administratieve problemen die kleinere en gespecialiseerde veilinghuizen en handelaren ondervinden, te verhelpen;

IEF 12071

Onderscheid tussen hotelkamers en bed and breakfast is niet te maken

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 november 2012, zaaknr. 428666 / KG ZA 12-1109 (Stichting Videma tegen Hertog-Inn)

Uitspraak ingezonden door Anneke Stekelenburg, Jacqueline Seignette, Höcker advocaten.

Stichting Videma sluit overeenkomsten met rechthebbenden waarin deze haar te machtigen om namens hen op te treden tegen inbreuk en schadevergoeding te vorderen. In dit geval heeft Videma Hertog-Inn, een bed and breakfast (met vijf kamers), uitgenodigd een licentie te nemen. Zij beschikt niet over een licentie voor de doorgifte van televisieprogramma's. Een deurwaarder heeft zich blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal als gast laten inschrijven en vastgesteld dat op de televisie in de kamer een groot aantal zenders beschikbaar was.

Onder verwijzing naar SGAE/Rafael Hoteles [IEF 3022] en Divani [IEF 8924] wordt een inbreukverbod op de doorgifte aan hotelkamers en vertoning in de gemeenschappelijke ruimten gevorderd. Nu de toestemming ontbreekt, worden de licentievergoedingen van 2009 tot en met 2012, zoals gevorderd, toegewezen. De overwegingen die aan het Rafael Hoteles-arrest ten grondslag liggen lijken dan ook zonder meer van toepassing op het onderhavige geval. Een relevant onderscheid tussen hotelkamers en kamers in een bed and breakfast is niet te maken.

Er is geen reden om Stichting Videma haar eigen kosten te laten dragen, omdat er sprake zou zijn van een proefproces of omdat Stichting Videma op onzorgvuldig wijze zou hebben geprocedeerd. Hertog-Inn is integendeel bij herhaling in de gelegenheid gesteld een licentie te nemen, maar heeft het, naar vooralsnog moet worden vastgesteld op niet houdbare gronden, op een procedure aan laten komen.

4.1.4. Uit het door Stichting Videma aangehaalde arrest inzake SGAE - Rafael Hoteles (LJN BF9316) volgt dat al sprake is van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1 van richtlijn 2001/29 wanneer het werk op zodanige wijze in een hotelkamer voor het publiek beschikbaar wordt gesteld dat het voor de leden van dit publiek toegankelijk is, ongeacht of daarvan gebruik wordt gemaakt (vergelijk het arrest onder 43). Het Hof van Justitie hecht daarbij belang aan de omstandigheid dat de mededeling een winstoogmerk heeft (overweging 44) en oordeelt dat het privékarakter van hotelkamers niet in de weg staat aan te nemen dat een mededeling aan het publiek plaatsvindt (overweging 54). Het begrip openbaarmaking in artikel 3 Auteurswet moet op overeenkomstige wijze worden uitgelegd (vergelijk H.R. 19 juni 2009, LJN BH7602).

4.1.5. Vooralsnog valt niet in te zien dat het voorgaande zou gelden voor doorgifte van televisieprogramma's in hotelkamers, maar niet van toepassing zou zijn op kamers in een bed and breakfast. Hertog-Inn heeft daarvoor ook geen argumenten aangevoerd, anders dan dat de omvang van het gebruik van de kamers in een bed and breakfast geringer zou zijn en de gast zou verblijven in de huiselijke kring van de gastvrouw. Dat laatste is mogelijk een kwestie van sfeer, maar doet niet af aan het gegeven dat aan het publiek tegen betaling tijdelijk verblijf in een kamer wordt aangeboden. Dat de intensiteit van het gebruik van kamers relevant zou zijn blijkt niet. De overwegingen die aan Rafael Hoteles arrest ten grondslag liggen lijken dan ook zonder meer van toepassing op het onderhavige geval. Een relevant onderscheid tussen hotelkamers en kamers in een bed and breakfast is niet te maken.

Lees de grosse KG ZA 12-1109, afschrift (schone pdf) KG ZA 12-1109.

Op andere blogs:
Novagraaf (Bed & Breakfast in beeld)

IEF 12061

Persexceptie definitief ten grave gedragen?

Een bijdrage van Jens van den Brink, Kennedy van der Laan.

Zojuist verscheen een brief van de regering van 27 november 2012 [red. IEF 12060] over de mediabegroting 2013. De staatssecretaris van OC&W lijkt in deze brief de persexceptie definitief de nek om te draaien.

Hij schrijft: “In artikel 15 Aw is kort gezegd geregeld dat het overnemen van artikelen door de pers of door een ander medium met dezelfde functie in de pers of een ander medium met dezelfde functie, niet als een inbreuk op het auteursrecht wordt gezien. Voor een geslaagd beroep op deze exceptie dient wel te zijn voldaan aan een aantal voorwaarden die in artikel 15 zijn opgesomd. Een ervan bepaalt dat de exceptie niet van toepassing is indien het auteursrecht op het artikel uitdrukkelijk is voorbehouden door de maker (of diens rechtverkrijgende). De maker heeft het dus zelf in de hand of de exceptie van toepassing is of niet. Is het voorbehoud gemaakt, dan kan geen beroep gedaan worden op de persexceptie. Een eventuele overneming zonder toestemming vormt dan een inbreuk op het auteursrecht (tenzij er een geslaagd beroep op een andere exceptie mogelijk is). Artikel 15, lid 4 bepaalt dat er ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen voorbehoud kan worden gemaakt. Dit zijn niet-oorspronkelijke werken die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming van artikel 10, lid 1, sub 1 vallen. Deze geschriftenbescherming is na het recente arrest van het Europees Hof in de Football Dataco-zaak niet langer onomstreden. Een uitbreiding van de geschriftenbescherming ligt daarom niet voor de hand.”

 

Met deze uitspraak lijkt de staatssecretaris terug te grijpen op het arrest van het Hof Leeuwarden uit 2011 in een zaak tussen de NDP en de provincie Flevoland, waarover wij eerder op Media Report schreven (MR 9550).

Op grond van artikel 15 Auteurswet is het toegestaan dat nieuwsberichten, gemengde berichten en artikelen over actuele onderwerpen die in persmedia zijn verschenen door dezelfde soort media onder bepaalde voorwaarden zonder toestemming of betaling mogen worden overgenomen. Deze beperking wordt de persexceptie genoemd. Lid 1 sub 4 van dit artikel bepaalt dat de persexceptie niet geldt als een voorbehoud is gemaakt. Lid 2 bepaalt dan weer dat ten aanzien van nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt.

De staatssecretaris bevestigt nu in zijn brief het standpunt van het Gerechtshof Leeuwarden dat de regel uit artikel 15 lid 4 Auteurswet dat voor nieuwsberichten en gemengde berichten geen auteursrechtvoorbehoud kan worden gemaakt, alleen geldt voor niet-oorspronkelijke berichten die onder het lichtere regime van de geschriftenbescherming vallen. Dat brengt waarschijnlijk met zich mee dat in de toekomst alleen nog (hele) korte feitelijke berichten, die nauwelijks op een andere manier kunnen worden verwoord (“Komende week veel regen en af en toe zon verwacht”, “In Amsterdam wordt morgen Ajax als nieuwe landskampioen ingehuldigd”, “De AEX index is gisteren met 2% gestegen”), zonder toestemming kunnen worden overgenomen op grond van de persexceptie.

Omdat bijna alle media een voorbehoud – vaak van algemene strekking in het colofon – maken betekent dit dat de persexceptie in de praktijk zijn betekenis grotendeels zal verliezen. Reden om een meer algemene fair use exceptie in het leven te roepen?

IEF 12057

Mededeling aan het publiek bij aanklikbare link

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 23 november 2012, zaak C-466/12 (Svensson e.a. tegen Retriever Sverige AB) - dossier C-466/12

Prejudiciële vragen gesteld door Svea hovrätt, Zweden.

Auteursrecht. Hyperlink-vragen. Mededeling aan het publiek wanneer een aanklikbare link wordt geplaatst. Relevantie van de openbaarheid van de locatie of beperkingen op toegang [red. doet sterk denken aan Britt Dekker-Playboy tegen Geenstijl, vergelijk IEF 11743].

Verzoekers (vier journalisten) hebben een aantal artikelen geschreven en gepubliceerd in de krant en op de website van Göteborgs Posten. Zij vorderen dat verweerster Retriever Sverige AB, een zoekmachine, een vergoeding betaalt overeenkomstig de Zweedse auteurswet, omdat verweerster auteursrechten schendt door koppelingen naar verzoekers artikelen beschikbaar te stellen zonder verzoekers daarvoor te betalen. In eerste aanleg wordt de vordering afgewezen. De zaak ligt nu in hoger beroep bij de verwijzende rechter.

Verweerster stelt dat zij alleen ‘wijst’ op websites waar de artikelen te vinden zijn. Haar klanten beslissen zelf of ze de artikelen al dan niet willen lezen en voor hen is het duidelijk dat ze via links worden doorverwezen. Het begrip ‘mededeling aan het publiek’ is in de ZWE wetgeving geïntroduceerd door de omzetting van RL 2001/29/EG en in de Zweedse auteurswet opgenomen door een passage in paragraaf 2 dat een werk vanaf een andere plaats dan die waar het publiek het werk kan consulteren ter beschikking kan worden gesteld, ongeacht of dit per draad of draadloos gebeurt.

De volgende vier vragen zijn gesteld:

1. Is sprake van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer iemand anders dan de houder van het auteursrecht op een bepaald werk, op zijn website een aanklikbare link plaatst naar het werk?

2. Is het voor het antwoord op de eerste vraag relevant of het werk waarnaar de link verwijst, is geplaatst op een website op het internet waartoe iedereen zonder beperkingen toegang heeft dan wel of de toegang op enige wijze is beperkt?

3. Moet bij de beantwoording van de eerste vraag onderscheid worden gemaakt tussen gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, wordt getoond op een andere website, en gevallen waarin het werk, nadat de gebruiker op de link heeft geklikt, aldus wordt getoond dat de indruk wordt gewekt dat het op dezelfde website verschijnt?

4. Kan een lidstaat een ruimere bescherming bieden aan het uitsluitende recht van auteurs door onder het begrip "mededeling aan het publiek" een groter aantal handelingen te verstaan dan die welke zijn genoemd in artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29?

Op andere blogs:
Quafi (EU-Hof buigt zich over inbreuk door hyperlink)
SOLV (Hyperlinken in strijd met auteursrecht?)

IEF 12051

Mogelijkheid om middels reverse engineering tot tekeningen te komen

Rechtbank 's-Hertogenbosch 21 november 2012, LJN BY4122 (eiseres tegen JMK Heating c.s.)

Er rust geen inbreuk auteursrecht op voorwerpen van zuiver technische aard, op technische tekeningen, noch inbreuk op geschriftenbescherming. Onrechtmatige daad, op grond van 'secret' uit het Trips-verdrag, wellicht mogelijk indien deskundige de vragen over reverse engineering beantwoord.

Eiseres vordert staken van auteursrechten op bescheiden uit bedrijfsadministratie, inbreuk op (handels)naam, merk en logo en verspreiden van warmtewisselaars "Century". Eiseres lijkt er daarbij aan voorbij te gaan dat het in het algemeen zonder meer is toegestaan om producten van een ander zelfs volmaakt identiek na te maken. Er bestaat geen algemene regel: namaak is ongepast en onrechtmatig; integendeel: namaak is nuttig. Van octrooi, model of merkinbreuk is geen sprake.

De warmtewisselaars van partijen zijn constructies van zuiver technische aard, ook dergelijke constructies laten de ontwerper ruimte voor subjectieve keuzes, maar min of meer toevallige keuzes van een ingenieur buiten dat wat technisch aangewezen was, vormen geen uiting van datgene wat de maker tot zijn arbeid heeft bewogen. Er rust geen auteursrecht op de warmtewisselaar van eiseres.

Bedrijfsgegevens (vooral technische tekeningen): wel auteursrecht, geen grond voor vermoeden van inbreuk. Geen geschriftenbescherming:

7.5.2. [eiseres] heeft wel afbeeldingen/visualisaties getoond die evident auteursrechtelijk zijn beschermd (...) maar geen grond gegeven voor het vermoeden dat [gedaagden] juist op die afbeeldingen inbreuk hebben gemaakt.

Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen - trade secret via TRIPs - vragen aan deskundige over reverse engineering:

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.1.2.  Namaak onder schending van door [eiseres] verworven octrooi-, merk- of modellenrechten op haar warmtewisselaars zou zonder meer onrechtmatig zijn, maar vast is komen te staan dat [eiseres] zich niet kan beroepen op aan haar toegekende octrooien of op te haren name ingeschreven merken- of modellenrechten op de in deze zaak bedoelde warmtewisselaars.   

7.1.3.  Slechts namaak waarbij producten zonder dat daarvoor een technische noodzaak is, zodanig op elkaar gelijkend zijn vervaardigd dat zulks leidt tot verwarring omtrent de herkomst van waren (i.c.: warmtewisselaars) kan als slaafse navolging onrechtmatig zijn.

7.9.  Onrechtmatige daad 3: Onrechtmatig gebruik van informatie/tekeningen
Het TRIPS-verdrag (dat geen rechtstreekse werking heeft) legt in artikel 39 lid 1 juncto lid 2 aan de lidstaten de verplichting op om in het kader van bescherming tegen oneerlijke concurrentie ook te voorkomen dat know-how (gedefinieerd als: “undisclosed information” die “secret” is) bij derden terecht komt als gevolg van gedrag dat strijdig is met eerlijke handelspraktijken (nader uitgewerkt in de verdragstekst in voetnoot 10 op dat lid 2). Van de middelen die binnen het Nederlandse recht benut kunnen worden om “know how” te beschermen, is in deze zaak relevant het leerstuk van de onrechtmatige daad dat sedert 1919 (Cohen/Lindenbaum) rechtsbescherming geeft tegen bedrijfsspionnage, profiteren van wanprestatie van derden en andere vormen van oneerlijke handelspraktijken. Dat rechtsmiddel dient dan wel gehanteerd en zonodig uitgelegd te worden in overeenstemming met het TRIPS-verdrag.

Dienaangaande wordt overwogen:
7.9.1.  De rechtbank neemt aan dat de technische tekeningen het resultaat zijn van een langdurig en kostbaar ontwikkelingsproces en dat [eiseres] die tekeningen niet gaarne aan haar concurrenten openbaart. Dan moeten de tekeningen als zodanig worden aangemerkt als “undisclosed information” die “secret” is in de zin van het TRIPS-verdrag. Bij de uitleg van artikel 6:162 BW op het terrein van de oneerlijke handelspraktijken dient daarom gebruik van die tekeningen door [gedaagden] ten eigen bate zonder toestemming van [eiseres] als onverenigbaar met het TRIPS-verdrag en dus als onrechtmatig te worden gekwalificeerd.

7.9.2.  De rechtbank wil aannemen dat het vervaardigen van de tekeningen ten behoeve van Century-warmtewisselaar van [gedaagden], als dat zoals zij stellen, geschiedt door middel van “retro-engeneering” de nodige tijd, moeite en kosten met zich meebrengt. Kosten die [gedaagden] zich zouden hebben kunnen besparen door de tekeningen van [eiseres] gekopiëerd en/of aan hun producenten toegezonden te hebben. Daarmee zouden [gedaagden] zich een ongerechtvaardigde voorsprong hebben verworven en onrechtmatig hebben gehandeld. [gedaagde 1] heeft ter comparitie van 27 februari 2012 ook onderkend dat het hem niet is toegestaan een warmtewisselaar te produceren die het resultaat is van productie waarbij één op één tekeningen van [eiseres] gebruikt zijn.

7.9.3.  De stelling van [eiseres] is dat het onmogelijk is om door middel van “reverse engineering” en zonder gebruikmaking van haar tekeningen een prototype van de warmtewisselaar te vervaardigen en afbeeldingen daarvan aan de markt te tonen, in het tijdsbestek waarin [gedaagden] daarin zijn geslaagd. De rechtbank acht die stelling niet bij voorbaat ongegrond en zij ontbeert de werktuigbouwkundige kennis om daaromtrent een oordeel te geven.

7.9.4.  Voor wat betreft dit tijdspad stellen [gedaagden] zelf (CvA/E, pt. 23 en prod. 4) dat [gedaagde 1] in december 2010 en januari-maart 2011 de door hun gebruikte tekeningen heeft gecreëerd.

7.9.5.  De rechtbank overweegt om omtrent dit punt aan een deskundige de volgende vragen te stellen:

1.  Is het mogelijk om in tijdsbestek van omstreeks 1 jaar (tussen begin en eind 2010) middels “reverse engineering” tot tekeningen te komen die gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van prototypes van deze warmtewisselaar?
2.  Zo dat mogelijk is, kunt U uit de administratie van [gedaagden] vaststellen of dergelijke “reverse engineering” daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
3.  Kunt U uit de door [eiseres] inbeslaggenomen gegevensdragers vaststellen of de tekeningen die [gedaagden] naar haar producent(en) heeft gezonden teneinde onderdelen voor haar warmetewisselaar “Century” of een prototype daarvan te vervaardigen, door [gedaagden] zijn gemaakt dan wel: geheel of op onderdelen vrijwel één op één zijn gekopiëerd van tekeningen van [eiseres]?
4.  Kunt U, indien indien geheel of gedeeltelijk van één op één kopiëren sprake is geweest, begroten hoeveel tijd en hoeveel kosten [gedaagden] zich dusdoende hebben bespaard, die begrotingen eventueel schattenderwijs te maken?
De rechtbank overweegt om TNO (werktuigbouw) of een ander werktuigbouwkundige consultant tot deskundige te benoemen.

7.9.6.  Uit de vraagstelling vloeit voort dat de deskundige over hoogwaardige werktuigbouwkundige kennis en ervaring dient te beschikken. Daarom zal de beoordeling van de in bewijsbeslag genomen bescheiden niet aan bewaarder Riscon kunnen worden overgelaten. De rechtbank acht het in de op scherp staande concurrentieverhoudingen tussen partijen bovendien ongewenst dat [eiseres] inzage krijgt in andere bedrijfsgegevens van [gedaagden] dan die welke de rechtbankdeskundige voor zijn onderzoek nodig heeft.

Wel zal aan Riscon worden opgedragen om aan de rechtbank-deskundige alle medewerking te verlenen, onder gehoudenheid om gegevens waar de deskundige geen belangstelling voor had, niet aan [eiseres] te openbaren.

7.9.7. Uit al het voorgaande volgt dat voorshands in de rede ligt dat de kwestie van eventueel misbruik van de tekeningen zich zal oplossen middels vergoeding van schade bestaande in het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel bij [gedaagden] en vergoeding van schade voor [eiseres] omdat de warmtewisselaars eerder op de markt zouden kunnen komen dan zonder dat misbruik het geval zou zijn geweest. Een verbod op het (ten eeuwigen dage) op de markt brengen van de Century warmetewisselaars door [gedaagden] als vorm van schadevergoeding, vindt geen steun in het recht.

IEF 12044

Eventuele verlenging is onderdeel van de oorspronkelijke uitlening

HR 23 november 2012, LJN BX7484 (Stichting Leenrecht tegen Vereniging van Openbare Bibliotheken)

Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Paul Tjiam, De Brauw Blackstone Westbroek.

In navolging van IEF 8697 (Rechtbank), IEF 9889 (hof) en IEF 11731 (Conclusie A-G). Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Uitleg van het begrip rechtshandeling in de zin van artikel 15g jo. 15c Aw:

Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt (rov. 3.4.3).

Een verlenging is geen nieuwe openbaarmaking. Een eventuele verlenging maakt onderdeel uit van de oorspronkelijke uitlening. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen separate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immers niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van Stichting Leenrecht. De proceskosten zijn bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord ingesteld, Stichting Leenrecht heeft gelegenheid gehad om bij repliek te betwisten, dus vordering wordt toegewezen.

Rechtshandeling
3.4.3. Aan het voorgaande doet niet af dat art. 15c Aw voorziet in een nationale vergoedingssysteem (...)het hof [heeft] niet miskend dat de hoogte van de verschuldigde vergoeding op grond van art. 15g Aw dient te worden bepaald door "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw", waaronder volgens het hof ook verlengingen zijn begrepen. Het hof heeft zijn oordeel dat een verlenging niet als een nieuwe uitlening is te beschouwen hierop gebaseerd, dat onder uitlening als bedoeld in de VRL 2006 en de Auteurswet is te verstaan een rechtshandeling waarbij het werk voor beperkte tijd aan een bepaalde persoon uit het desbetreffende publiek voor gebruik wordt afgestaan. Een verlenging is dan niet als een relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de "beperkte tijd" gedurende welke een gebruik het werk tot zijn feitelijke beschikking krijgt (rov. 15). Dat getuigt niet van een onjuiste opvatting (...). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip rechtshandeling in dat systeem nauw verweven is met het begrip uitleenhandeling en dat blijkens de wetsgeschiedenis "het aantal rechtshandelingen als bedoeld in art. 15c Aw" (art. 15g Aw) betrekking heeft op "het aantal uitleningen" (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 247, nr. 3, p.22), zodat aan het gebruik van het begrip rechtshandeling in dit verband geen zelfstandige betekenis toekomt.

Geen hogere vergoeding
3.4.5. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat bij de bepaling van de hoogte van de verschuldigde vergoeding rekening moet worden gehouden met de omvang van de terbeschikkingstelling van beschermde zaken, zoals in Nederland is geïmplementeerd in de vergoedingssystematiek van art. 15g Aw in verbinding met art. 15c Aw (kort gezegd: het aantal uitleningen). Anders dan het onderdeel betoogt, volgt daaruit niet dat een verlenging van een uitlening zou moeten leiden tot een hogere vergoeding.

Niet mede een verlenging
3.6.2. (...) Met betrekking tot de vormgeving van een vergoedingssysteem is aan de lidstaten een ruime beoordelingsmarge is het niet onverenigbaar om het daartoe strekkende vergoedingssysteem - dat ingevolge art. 15 g Aw in verbinding met art. 15c Aw is gebaseerd op het aantal uitleningen - aldus te interpreteren, zoals het hof heeft gedaan, dat een eventuele verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening. Deze uitleg miskent evenmin dat de inhoud, de strekking en het doel van de desbetreffende communautaire bepalingen meebrengen dat de nationale rechter het nationale recht zo dient uit te leggen dat de rechthebbenden een passend inkomen ontvangen. Uit de omstandigheid dat over de periode van verlenging geen seperate vergoeding behoeft te worden betaald volgt immer niet, zoals het hof terecht heeft overwogen (rov. 19), dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op eventuele verlengingen, zodat geen sprake is van ontneming van eigendom zoals bedoeld in art. 17 Handvest en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Onderdeel 3 faalt dan ook.

Inzake proceskosten
3.9. (...) SL heeft bij repliek aangevoerd dat de vordering van VOB wegens strijd met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden afgewezen, aangezien zij eerste bij schriftelijke toelichting en niet reeds bij conclusie van antwoord is ingesteld. (...) Nu SL bij repliek gelegenheid heeft gehad de door VOB gevorderde kosten te betwisten, maar zulks heeft nagelaten, zullen deze worden toegewezen.

Lees de grosse hier: 11/04472, LJN BX7484.

Op andere blogs:
Cassatieblog (Geen extra leenrechtvergoeding verschuldigd bij verlenging uitlening)
KluwerCopyrightBlog (No separate remuneration for renewal of library book loan)
Leenrecht (Hoge Raad wijst eis Stichting Leenrecht af)

 

IEF 12043

Staatssecretaris: Ik vertrouw erop dat Nederlandse cbo's goed voorbereid zullen zijn op de Europese ontwikkelingen

Kamerbrief over Richtlijnvoorstel collectief beheer, kenmerk 324397.

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn standpunt ten aanzien van beide voorstellen nogmaals uiteen te zetten. Het onlangs aangetreden kabinet hecht aan een spoedige totstandkoming van het wetsvoorstel verbetering toezicht. Het belang van dit voorstel heb ik eerder verwoord in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II, 31 766, nr. 3).

Governance en transparantie (eerste deel)
Multiterritoriaal licentiëren (tweede deel)
Verhouding tot wetsvoorstel 31766 (Wetsvoorstel verbetering toezicht)
Bestuur cbo’s
Criteria lidmaatschap
Multiterritoriale licentieverlening

Ik vertrouw er op dat met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Nederlandse cbo's goed voorbereid zullen zijn op de Europese ontwikkelingen. De voorwaarden die het wetsvoorstel toezicht stelt aan de governance en transparantie van Nederlandse cbo‟s hebben tot gevolg dat het functioneren van Nederlandse cbo's in internationale verhoudingen en door buitenlandse rechthebbenden als positief zal worden beoordeeld. Aldus wordt de concurrentiepositie van Nederlandse cbo‟s eerder versterkt dan verzwakt. Nederlandse cbo‟s kunnen zich in het buitenland ook profileren door te wijzen op het feit dat men onder toezicht staat van een onafhankelijke, door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen toezichthouder. Hierin kan ook behulpzaam zijn dat VOICE recent een keurmerk heeft ingevoerd waarmee Nederlandse cbo‟s kunnen aantonen dat hun dienstverlening aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet.

 

(...)

Het is op dit moment onduidelijk in hoeverre de voorstellen van de Europese Commissie zullen leiden tot verandering van de markt voor cbo‟s, bijvoorbeeld doordat er meer buitenlandse cbo‟s in Nederland actief zullen worden. Nederland heeft de Commissie gevraagd meer inzicht te geven in de verwachte ontwikkeling van de markt naar aanleiding van de voorstellen. De eerste indruk van de Commissie in het Impact Assessment is dat zij geen grote buitenlandse concurrentie verwacht voor de bestaande, offline inning en verdeling van rechten.

Naar aanleiding van de vraag of minimumharmonisatie zal leiden tot een gelijk speelveld, merk ik op dat het richtlijnvoorstel tot gevolg zal hebben dat alle cbo‟s in de EU moeten voldoen aan een gemeenschappelijk basisniveau ter zake governance en transparantie. In zoverre is sprake van een gelijk speelveld. Nederland zet zich er voor in dat de richtlijn voldoende bescherming biedt. Nederland hecht er veel waarde aan dat de richtlijn in ieder geval de nodige flexibiliteit biedt om het hoge beschermingsniveau van het wetsvoorstel ten aanzien van de gebruiker in stand te houden.

IEF 12042

Conclusies van het algemeen overleg auteursrecht

Uit de VOI©Email-nieuwsbrief: Na het algemeen overleg over auteursrecht op 22 november kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

1. Een Kamermeerderheid is momenteel geen voorstander van een thuiskopieregeling, maar ziet de noodzaak de huidige vergoedingsregeling te moderniseren conform de voorgestelde AMvB op grond van Europese regelgeving.

2. Een Kamermeerderheid is voor wettelijke ondersteuning van handhaving jegens illegaal downloaden, gericht tegen de exploitanten van illegaal aanbod, zolang de “kleine gebruiker” ontzien wordt. De thuiskopieregeling zou dan kunnen verdwijnen. Het ministerie van Veiligheid en Justitie kan nu aan een dergelijk voorstel gaan werken, waarmee in feite de door de vorige Kamer aangenomen motie Bontes – tegen een dergelijk initiatief – van tafel is. Teeven zegt dit snel te willen oppakken om voor volgend jaar november iets op tafel te hebben.

3. De Tweede Kamer is opgeroepen om bij de collega’s van de Eerste Kamer aan te dringen op spoedige invoering van het Wetsvoorstel toezicht, zodat de benodigde maatregelen jegens CBO’s kunnen worden genomen, waaronder een AMvB waarin de governance goed geregeld is en maatregelen kunnen worden genomen in geval van belangenverstrengeling. De staatssecretaris heeft zich bereid getoond om een belemmering tot spoedige inwerkingtreding weg te nemen, namelijk het aanhouden van de inwerkingtreding van de bepaling over de beleggingsbeperking, in afwachting van wat daarover uiteindelijk in de Europese Richtlijn terecht komt.

4. De staatssecretaris ziet niets in het door D66 bepleite radiomodel omdat hij ten principale tegen een keuze is voor verplicht collectief beheer.

5. De staatssecretaris is positief over flexibilisering van de beperkingen; hij wacht het tweede advies van de Commissie Auteursrecht daarover af en verwacht in het vroege voorjaar van 2013 hierover met een kabinetsstandpunt te komen.

Op verzoek van D66 zal nog een voortgezet algemeen overleg plaatsvinden dat volgens woordvoerder Verhoeven tot doel heeft om de positie van de PvdA duidelijker te krijgen.

IEF 12038

Opzet en vorm van beide websites zijn zo trivaal en voor de hand liggend

Rechtbank Alkmaar 14 november 2012, zaaknr. 13796 / HA ZA 11-626 (Union Milieu B.V. tegen Calleur)

Merkenrecht na niet-succesvolle oppositieprocedure. Handelsnaamwet. Auteursrecht op site. Union houdt zich bezig met de verhuur van afvalcontainers aan particulieren en ondernemers en is houdster van woord/beeldmerk BOUWBAK en domeinnaam bouwbak.nl. DNACC is houdster van bouwbakkie.nl waar afvalcontainers via een webshop wordt aangeboden. Calleur, moeder van DNACC, is houdster van woordmerk BOUWBAKKIE. De door Union gevoerde oppositie is afgewezen [2005437].

In't kort: Geen schending van handelsnaamrechten, merkenrecht noch sprake van onrechtmatige daad.
In reconventie: Geen inbreuk door Google Adwords dat slechts kortstondig gebruik is geweest en thans niet meer.

4.23 Calleur is van mening dat Union inbreuk heeft gemaakt op haar handelsnaam- en merkrecht Bouwbakkie door op internet/google te adverteren met bouwbakkie en bouwbakkie.nl voor haar eigen bouwbak.

Er is onvoldoende aangetoond dat Union, na daarop te zijn gewezen door Calleur in april 2011, is doorgegaan met het gebruik van het merk bouwbakkie, de rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het een kortstondig gebruik is geweest. Op de lay-out van de website rust geen auteursrecht, de opzet en vorm van beiden websites zijn zo triviaal en voor de hand liggend dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Alle vorderingen worden afgewezen.

In conventie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat Union de naam bouwbak op haar briefpapier en op haar vrachtwagens en containers in combinatie met Union of Union Milieu gebruikt. In zoverre kan er van het gebruik van de handelsnaam Bouwbak niet worden gesproken, maar is er sprake van een handelsnaam Union Bouwbak of Union Milieu bouwbak. Wordt het gebruik van die handelsnaam vergeleken met de handelsnaam bouwbakkie.nl dan is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een handelsnaam van Calleur die slechts in geringe mate afwijkt van die van Union. Naast de beschrijvende aanduiding bouwbak is Union immers het overheersende bestanddeel van de handelsnaam. Van verwarringsgevaar is dan geen sprake. In zoverre is er dan ook geen inbreuk van Calleur op de handelsnaamrechten van Union.

4.9. Het vorenoverwoge leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel dat Calleur met het voeren van de handelsnaam bouwbakkie.nl geen inbreuk maakt op de handelsnaam bouwbak.nl van Union. Ten eerste niet omdat bouwbak.nl pas daadwerkelijk als handelsnaam werd gebruikt toen bouwbakkie.nl al als handelsnaam werd gevoerd en bouwbakkie.nl om die reden als oudere handelsnaam voorgaat. En ten tweede omdat naar het oordeel van de rechtbank het beschrijvende karakter van de handelsnaam van Union afgezet tegen de naam bouwbakkie die door de verkleiningsuitgang meer een eigen naam is, meebrengt dat er geen verwarring is te duchten bij het in aanmerking komende publiek. Voor zover die verwarring er wel is, kan deze bezwaarlijk worden toegeschreven aan het voeren van zo’n soortaanduiding of beschrijvende aanduiding, te meer nu door Calleur voldoende aangetoond is dat de aanduiding bouwbak.nl veelal gebruikt wordt in combinatie met de handelsnaam Union. Voor zover er, tot slot, overigens daadwerkelijk sprake is van verwarring, zoals door Union gesteld maar niet uitgebreid onderbouwd en door Calleur betwist, is de rechtbank van oordeel dat die verwarring als verwaarloosbaar buiten beschouwing dient te blijven.

Merkenrecht
4.16. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van het BBIE. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het BBIE de maatstaf zoals hiervoor onder 4.14 geformuleerd toegepast. Daaraan voegt de rechtbank nog het volgende toe. Ofschoon het wel is gesteld door Union, is het de rechtbank niet gebleken dat het woord/beeldmerk Bouw(b)ak door de gestelde intensieve reclamecampagnes een zodanige bekendheid heeft gekregen dat de onderscheidende kracht van het merk is toegenomen en daarmee de beschermingsomvang. Verder is de rechtbank met Calleur van oordeel dat de verkleiningsuitgang “ie” a-typisch is voor grote voorwerpen als afvalcontainers en het woord een andere lading geeft. Tot slot heeft Calleur onvoldoende weersproken gesteld dat zij zich hoofdzakelijk richt op de consumentenmarkt en dat Union zich meer richt op de professionele aannemerij. Aldus is er ook sprake van een verschillend publiek.

4.21. De rechtbank is van oordeel dat er van een onrechtmatige daad van Calleur jegens Union geen sprake is. Union heeft immers geen andere feiten en omstandigheden aan de gestelde onrechtmatige daad ten grondslag gelegd dan de feiten en omstandigheden die reeds onvoldoende zijn bevonden om een inbreuk op de handelsnaam en het merkrecht aan te nemen. Nu tussen de ondernemingen en de door hen gebruikte aanduidingen geen verwarring is duchten, zoals uit al het voorgaande blijkt, komen de vorderingen voor zover gegrond op een gestelde onrechtmatige daad ook niet voor toewijzing in aanmerking.

In reconventie
4.28 Onder verwijzing naar artikel 2.26 BVIE en artikel 2.28 lid 1 sub b, c en d BVIE vordert Calleur wegens het verworden tot soortnaam van het merk bouwbak en het missen van elk onderscheidend vermogen van dat merk, dat het merk vervallen en nietig wordt verklaard.

4.29 (...) Ook is de rechtbank van oordeel dat het woord bouwbak weliswaar in hoge mate beschrijvend is, maar dat hetzelfde niet kan worden gezegd van het woord/beeldmerk met daarin de hierboven onder 2.1. weergegeven figuratieve elementen. Anders gezegd: de combinatie van het woord en beeldmerk mist niet ieder onderscheidend vermogen.

Auteursrecht
4.30 Calleur is van mening dat Union met - naar de rechtbank begrijpt – de lay out van haar website inbreuk maakt op het auteursrecht dat op de website van Union rust. De websites tonen een grote gelijkenis en de website van Union is van Calleur gekopieerd.

4.31 Union betwist dat er sprake is van een inbreuk op een auteursrecht van Calleur. Volgens haar is de website van Calleur een website met een standaard opzet en vormgeving. Deze vormgeving is niet aan te merken als een oorspronkelijk werk, voortvloeiend uit creatieve keuzes van de maker. Daarbij zijn de websites verschillend wat kleur en opzet betreft.

4.32 De rechtbank is met Union van oordeel dat er op de lay out van de website van Calleur geen auteursrecht rust en er dus ook geen inbreuk op dat recht kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank hebben beide websites, zowel die van Union als die van Calleur, een opzet en vorm die zo triviaal en zo voor de handliggend is (zie ook de websites van andere aanbieders van afvalcontainers) dat daarachter geen creatieve arbeid valt aan te wijzen. Als dat al wel het geval zou zijn dan is het oorspronkelijk karakter zeer gering en heeft Union, gegeven de mogelijkheden, aan haar website een eigen karakter gegeven door te kiezen voor een andere kleurstelling, lettertype en -grootte.

IEF 12035

Stand van zaken in de verschillende Nederlandse blokkeringszaken omtrent The Pirate Bay

Uit't persbericht: BREIN vordert van Nederlandse access providers dat zij voor hun abonnees de toegang tot de (veroordeelde) illegale site The Pirate bay blokkeren. De ISP's verzetten zich daartegen. In de bodemprocedure van BREIN tegen Ziggo en Xs4all is de blokkering toegewezen. De twee ISP's zijn tegen dat bodemvonnis in hoger beroep [red. IEF 11533 bespreking vd grieven van XS4All]. Daarnaast heeft BREIN een kort geding vonnis tegen UPC, KPN, Tele2 en T-mobile, ook deze ISP's zijn daartegen in hoger beroep. Zoals vereist heeft BREIN ook een bodemprocedure aangespannen tegen deze vier plus Zeelandnet en Caiway.

Zeelandnet heeft bezwaar gemaakt tegen behandeling in Den Haag omdat zij in Zeeland opereren. De rechter heeft dit bezwaar onlangs afgewezen [red. IEF 11978]. Daarnaast hebben UPC en KPN gevorderd dat deze bodemprocedure aangehouden moet worden tot er uitspraak is in het hoger beroep van Ziggo en Xs4all. De rechter heeft ook dit onlangs afgewezen [red. tevens IEF 11978]. De zaak wordt in Den Haag behandeld en krijgt geen uitstel.

Voorts hebben KPN en Tele2 gevorderd dat zij zich in het hoger beroep van Ziggo en Xs4all mogen voegen. Ook dit is vorige week door de rechter afgewezen vanwege onnodige complicatie en vertraging [red. IEF 12025]. Overigens stelden zij voor hun Grieven te nemen na Memorie van Antwoord door BREIN op de Grieven van Ziggo en Xs4all, hetgeen hen (in strijd met de regels) een extra ronde voor argumenten zou opleveren. Dit gaat dus ook niet door.

BREIN's Memorie van Antwoord in het hoger beroep van Ziggo en Xs4all staat nu gepland voor begin volgend jaar. Het pleidooi zal waarschijnlijk voor de zomer plaatsvinden. Vonnis zou dan voor het eind van het jaar gewezen kunnen worden.

Het hoger beroep van BREIN tegen het aanvankelijke kort geding vonnis aangaande blokkering door Ziggo en Xs4all is inmiddels ingehaald door de bodem waarin de blokkering is toegewezen. Toch blijft dit hoger beroep aanhangig aangezien BREIN daarin nog de onterechte kostenveroordeling van Ziggo terug te vorderen heeft.

Naast bovengenoemde vonnissen heeft BREIN drie ex-parte beschikkingen tegen UPC, KPN, Tele2 en T-mobile tot uitbreiding van de te blokkeren IP-adressen van The Pirate Bay met een nieuw IP-adres aangezien TPB evenzovele keren een nieuw IP-adres in gebruik nam en de ISP's weigerden dit vrijwillig mee te nemen in de blokkade [IEF 11503; IEF 11459; IEF 11364].

Terzijde: de proxies ter omzeiling van de blokkering

Tevens hebben wij vier ex-parte beschikkingen tegen aanbieders van proxies om de blokkering van The Pirate Bay te omzeilen. Het verbod tegen de Piraten Partij is daarna ook op tegenspraak toegewezen [IEF 11298]. De PP is in hoger beroep, wij hebben daarin bij de rechter aangedrongen op behandeling aangezien de PP dit op de lange baan schoof. Tevens hebben wij, zoals vereist om het verbod geldend te houden, een bodemprocedure tegen de PP aangespannen. Op sommatie van BREIN zijn inmiddels meer dan 70 proxies afgesloten. [red. IEF 11583; IEF 11548]

Het bezoek van Nederlandse gebruikers aan The Pirate Bay is sterk gedaald sinds de blokkade door de zes grootste ISP's. Een deel van die gebruikers gaat naar legale alternatieven, een ander deel gaat naar andere illegale bronnen die vanzelfsprekend ook doelwit van handhaving zijn of dat nog zullen worden. Overigens wordt daarin niet direct naar blokkering door access providers gegrepen. Eerst probeert BREIN andere middelen maar bij een site die desondanks in haar illegale handel volhardt, kan ook blokkering een van de middelen zijn waarvan toepassing op zijn plaats is.

[redactie heeft hyperlinks naar besprekingen van de respectieve uitspraken toegevoegd]