Auteursrecht  

IEF 11472

Distributie van (on)beschermde werken (arrest)

HvJ EU 21 juni 2012, zaak C-5/11 (Donner)

Uit't persbericht: The free movement of goods may be restricted on grounds of protection of copyright. A Member State may bring an action under national criminal law against a transporter for the offence of aiding and abetting the prohibited distribution of copyright-protected works on national territory, even where those works are not protected by copyright in the vendor’s Member State.

In steekwoorden: Vrij verkeer van goederen. Industriële en commerciële eigendom. Verkoop van kopieën van werken in lidstaat waar auteursrecht op deze werken niet wordt beschermd. Vervoer van deze goederen naar andere lidstaat waar schending van dit auteursrecht strafbaar is. Strafprocedure tegen vervoerder wegens medeplichtigheid aan illegale verspreiding van auteursrechtelijk beschermd werk.

Het hof verklaart voor recht:

Een handelaar die zijn reclame richt op leden van het publiek in een bepaalde lidstaat en voor hen een specifieke wijze van levering en betaling creëert of beschikbaar stelt, of dit aan een derde toestaat, zodat deze leden van het publiek kopieën van in die lidstaat auteursrechtelijk beschermde werken kunnen laten leveren, verricht in de lidstaat waar de levering plaatsvindt „distributie onder het publiek” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat op grond van het nationale strafrecht vervolging instelt wegens medeplichtigheid aan de illegale verspreiding van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken wanneer kopieën van dergelijke werken in die lidstaat onder het publiek worden verspreid in het kader van specifiek op het publiek in die staat gerichte verkopen vanuit een andere lidstaat waar deze werken niet auteursrechtelijk zijn beschermd of waar de bescherming die zij genieten, niet rechtens afdwingbaar is jegens derden.

IEF 11469

Antwoord kamervragen 'NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs'

Beantwoording Kamervragen van het lid Peters over het bericht "NMa heeft andereprioriteiten dan muziekauteurs", kenmerk: 2012Z11050

Naar aanleiding van IEF 11325.

Vragen van het lid Peters (GroenLinks) over het bericht “NMa heeft andere prioriteiten dan muziekauteurs” (ingezonden 4 juni 2012):

1. Heeft u kennisgenomen van het besluit van de NMa * van 27 april 2012 waarin zij de besluitaanvraag van Stichting Platform Makers afwijst op basis van prioriteit? ** Ja.

2. Herinnert de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zich dat zij in antwoord op eerdere vragen*** heeft gesteld dat in de betreffende casus de NMa moet beoordelen of er sprake is van machtsmisbruik? Hoe apprecieert u het bovengenoemde besluit van de NMa in het licht hiervan?

Ik heb op de betreffende vragen van het lid Harbers het volgende geantwoord: ‘of er sprake is van misbruik van een machtspositie is niet ter beoordeling van mij, maar van de Nederlandse Mededingingsautoriteit’.

De NMa heeft, naar aanleiding van een klacht van de Stichting Platform Makers over gedragingen van de NPO, op 27 april 2012 het besluit genomen geen onderzoek te doen naar aanleiding van de klacht. Zie hierover de antwoorden op vragen 3 en 4.

3. Bent u bereid in gesprek te gaan met de NMa om te bespreken of zij mogelijk toch prioriteit kan geven aan deze aanvraag, aangezien het kabinet zelf de auteurs doorverwees naar de NMa? Zo niet, waarom niet? Tot welke instantie kunnen de auteurs zich nu wel wenden volgens u?

De NMa is een zelfstandig bestuursorgaan. Zij dient haar wettelijke taken onafhankelijk van de beleidsverantwoordelijke minister uit te voeren. Het is dan ook aan de NMa om haar prioriteiten vast te stellen. Zij is hiertoe zelf ook het beste in staat. Een gesprek met de NMa over een individueel geval kan daarom niet aan de orde zijn. Vanzelfsprekend staan tegen besluiten van de NMa wel rechtsmiddelen open. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit bezwaar indienen bij de NMa en vervolgens zo nodig beroep bij de bestuursrechter.

4. Is het waar dat de NMa belangenorganisaties van auteurs en artiesten verbiedt actief adviestarieven te publiceren of prijsafspraken te maken, maar nu blijkt dat zij geen prioriteit geeft aan inzet van het mededingingsrecht om mogelijk misbruik van marktpositie van grote opdrachtgevers te onderzoeken? Vindt u dat een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht in de culturele sector moet plaatsvinden? Zo niet, welke middelen staan het kabinet ter beschikking hierin verandering te brengen?

De NMa kwalificeert prijsadviezen als prijsafspraken. In de meeste gevallen gaat een adviesprijs als referentiepunt fungeren dat door de meesten, en wellicht door allen, wordt toegepast. Daarmee valt het geven van prijsadviezen onder het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Dit beperkt zich niet tot de culturele sector maar is algemeen van toepassing.

Wij zijn van mening dat ook in de culturele sector een evenwichtige toepassing van het mededingingsrecht plaats dient te vinden. Makers die op zelfstandige basis hun artistieke prestaties economisch exploiteren, vormen ondernemingen in de zin van de Mededingingswet en zijn evenals hun verenigingen onderworpen aan het mededingingsrecht.

De NMa maakt in elk individueel geval een afweging. Zij houdt hierbij rekening met het economisch belang, het belang voor de consument, de ernst van de vermoedelijke overtreding en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het optreden van de NMa. De NMa neemt dan ook in haar afweging mee of er naar aanleiding van een onderzoek, dat aanzienlijke inzet van middelen vergt, een overtreding kan worden vastgesteld. In het onderhavige geval is de NMa tot de conclusie gekomen dat de kans hierop gering moet worden geacht.

5. Wanneer dient het kabinet het genoemde wetsvoorstel auteurscontractenrecht in bij de Tweede Kamer?

Dit wetsvoorstel wordt één dezer dagen bij de Kamer ingediend.

 

* NMa: Nederlandse Mededingingsautoriteit

** https://ie-forum.nl/index.php?/NMA/NMa+heeft+andere+prioriteiten+dan+muziekauteurs////30179/

*** Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010-2011, nr. 284

IEF 11465

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht: positief, maar kan (en moet) beter

Een opinie, reactie op wetsvoorstel van Erwin Angad-Gaur, Platform Makers.

Dinsdag 19 juni werd het langverwachte wetsvoorstel Auteurscontractenrecht gepubliceerd [ red. zie IEF 11458]. Dat alleen al mag een belangrijke en positieve stap genoemd worden: het traject naar een daadwerkelijk wetsvoorstel is lang geweest. Het IvIR stelde al in 2004 vast dat de Nederlandse wet fundamenteel achterloopt in de bescherming van auteurs en artiesten. In onder meer België, Duitsland en Frankrijk werden al jaren geleden maatregelen in de wet opgenomen om tot redelijke auteurs- en artiestencontracten te komen.

Tegenvallend aan het huidige wetsvoorstel is daarom dat 8 jaar na het IvIR rapport het wetsvoorstel, op enkele details na, niet veel verder gaat dan de genoemde wettelijke bepalingen in de landen om ons heen. Hier en daar blijft het wetsvoorstel zelfs achter in vergelijking met de genoemde landen.
Waar het kabinet Balkenende IV nog een ambitieus wetsvoorstel in consultatie gaf kondigde de huidige (demissionair) staatssecretaris Fred Teeven vorig jaar al aan de scherpe kantjes van het voorstel te laten vallen. Al met al blijft daardoor een wetsvoorstel over met veel positieve punten, een zeer positieve intentie, maar helaas ook met onduidelijkheden en een beperkte ambitie.

Om, zonder volledig te zijn, enkele belangrijke punten te noemen:

• Het wetsvoorstel bevat (zoals eerder ook het consultatiedocument) een merkwaardige, zeer uitgebreide procedure om collectieve onderhandelingen over een billijke (minimum)vergoeding mogelijk te maken. Maar liefst twee ministeries krijgen een rol in beoordeling en vaststelling van onderhandelingsresultaten. Een uitzondering op het mededingingsrecht, zoals inmiddels al jaren opgenomen in de Duitse Auteurswet, zou voor de handliggender zijn geweest.

• Het is van groot belang de onbalans in onderhandelingspositie tussen exploitanten en individuele makers op te heffen door collectief onderhandelen toe te staan. De Duitse praktijk heeft echter bewezen dat het enkel toelaten van dergelijke onderhandelingen onvoldoende effect heeft. Voor exploitanten en producenten ontbreekt immers elke prikkel vrijwillig tot betere collectieve afspraken te komen.


Het voorontwerp uit 2010 bevatte in de vorm van een periodieke opzegbaarheid van 5 jaar (een termijn waarvan alleen via collectieve onderhandeling zou kunnen worden afgeweken) wel een dergelijke prikkel. Te vrezen is dat zonder een dergelijke stok achter de deur, zoals in Duitsland weinig daadwerkelijke onderhandelingsresultaten zullen worden bereikt, waardoor de nieuw geschapen mogelijkheid feitelijk een dode letter zal blijken.


• In het voorontwerp van 2010 werd overdracht van auteursrecht uitgesloten en in plaats daarvan een exclusieve licentie van maximaal 5 jaar geïntroduceerd. Van exploitantenzijde is daar veel kritiek op geuit. Een opzegbaar auteursrecht zou hen niet in staat stellen om investeringen in voldoende mate terug te verdienen. Een logische bewering vanuit het belang van exploitanten, maar ook een bewering die op weinig feiten gebaseerd bleek. Hoewel het Platform Makers er op wees dat een opzegperiode van vijf jaar in diverse sectoren zelfs nog aan de lange kant zou zijn, honoreerde Teeven de doemscenario’s van exploitantenzijde door het systeem van opzegbaarheid direct te schrappen. Waarom heeft Teeven niet eerst de effecten van de invoering van dat systeem op de langere en kortere termijn onderzocht? Nu zelfs in Amerika muziekauteurs hun rechten na 35 jaar kunnen terugeisen, is de claim van exploitanten dat een opzegbare overdracht economisch onwerkbaar zou zijn niet meer geloofwaardig te noemen: wat in de grootste entertainmentmarkt van de wereld economisch mogelijk blijkt moet ook in Nederland en Europa kunnen werken.


• Tot slot bevat het wetsvoorstel voor filmmakers een broodnodige verbetering van artikel 45d: feitelijk een reparatie van de huidige Auteurswet die altijd al beoogde om filmmakers het recht op een redelijke vergoeding voor elke exploitatie te geven. Het wetsvoorstel geeft de “hoofdmakers” als bedoeld in artikel 40 en andere makers die tot het ontstaan van het filmwerk een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter geleverd hebben, het recht op een proportionele vergoeding voor de exploitatie (artikel 45d lid 3). Andere makers hebben recht op een billijke (niet proportionele) vergoeding. Van het recht op de proportionele en de billijke vergoeding kan geen afstand worden gedaan.

In de Memorie van Toelichting wordt nog eens nadrukkelijk vermeld dat het recht op de billijke vergoeding niet in één keer kan worden afgekocht. Voor veel filmmakers is dit goed nieuws, hoewel vooralsnog onduidelijk blijft hoe de proportionele vergoeding wordt vastgesteld en over welke inkomsten. Voor bijvoorbeeld acteurs zal gelden dat hoofdrolspelers onder de regeling voor “hoofdmakers” zullen vallen, daar waar “ondergeschikte bijrollen” niet aan de norm voldoen; de status van het tussengebied is niet helemaal helder.

De richting van het filmartikel is de juiste. Om tot een voor alle bij een film betrokken partners werkbaar systeem te komen, waarmee makers daadwerkelijk een billijke vergoeding wordt gegarandeerd, zal de formulering echter krachtiger en duidelijker moeten worden.


Het wetsvoorstel bevat voor auteurs en artiesten grote, maar vooral al jaren noodzakelijke verbeteringen, maar kan (en moet) op belangrijke punten helderder en ambitieuzer. De eerste belangrijke stap is gezet, maar in de komende maanden zullen nog fundamentele stappen moeten volgen.


Erwin Angad-Gaur, Platform Makers

IEF 11462

Een derde beheert de website

Kantonrechter Arnhem 18 juni 2012, zaak CV 12-1943 (Cozzmoss BV tegen Rita Diets Makelaardij BV)

Uitspraak ingezonden door Neeltje van der Veeken, BANNING advocaten.

In de Cozzmoss-serie. Auteursrecht. Integraal overnemen van artikelen op website. Openbaarmaking.

Diets Makelaardij BV (hierna: Diets) heeft artikelen van De Volkskrant integraal overgenomen op haar website. Deze website wordt door een derde beheert. De Volkskrant heeft hierdoor schade geleden, Cozzmoss spreekt Diets aan voor schadevergoeding. Ondanks een sommatie wordt de schade niet door Diets betaald.

De kantonrechter stelt vast dat er sprake is van een auteursrechtinbreuk door Diets. Daaraan doet niet af dat Diets, niet wist dat de artikelen auteursrechtelijk beschermd waren, dat deze op haar website stonden, dat de Volkskrant maker was en dus toestemming daarvoor behoefde, zoals door Diets is aangevoerd. Diets wordt veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding (125% van de economische waarde) en het betalen van de proceskosten.

4.2 De kantonrechter oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat Diets de artikelen op haar website heeft gebruikt. Evenmin is in geschil dat de artikelen afkomstig zijn van De Volkskrant. Deze artikelen zijn auteursrechtelijk beschermd. Zij dragen een eigen oorspronkeleijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. Diets heeft dat ook niet betwist. Het gebruik van de artikelen op de site van Diets is een openbaarmaking die de toestemming van De Volkskrant als de auteursrechthebbende vereist. Die toestemming was er niet, waarmee vast staat dat Diets inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van De Volkskrant. Daaraan doet niet af of Diets, zoals zij heeft aangevoerd, niet wist dat de artikelen auteursrechtelijk beschermd waren, dat deze op haar website stonden, dat De Volkskrant de maker was en dat zij zijn toestemming behoefte. Wetenschap van het auteursrecht bij de gebruiker is immers geen vereiste van het kunnen inroepen van dat auteursrecht.

IEF 11459

Tweede extra IP-adres The Pirate Bay blokkeren

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 18 juni 2012, KG RK 12-1321 (Stichting Brein tegen UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile)

In navolging van IEF 11364 (aanvullend IP-adres The Pirate Bay blokkeren).

Uit't persbericht. BREIN kreeg gisteren opnieuw een ex-parte beschikking van de Haagse voorzieningenrechter tegen UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile om het inmiddels tweede extra IP-adres te blokkeren dat de illegale website The Pirate Bay in gebruik heeft genomen. De ISP's hadden wederom geweigerd dit adres op aanvullende melding van BREIN vrijwillig te blokkeren terwijl Ziggo en Xs4all dat onder het bodemvonnis wel moeten doen. De mogelijkheid aanvullingen te doen indien The Pirate Bay adreswijzigingen invoert, is wegens gebrek aan spoedeisend belang niet toegekend in het kort geding vonnis tegen de andere ISP's. De handelswijze van de illegale site sinds dat vonnis geeft alsnog aan dat dit belang wel aanwezig is.

IEF 11458

Auteurscontractenrecht samengevat in 13 punten

Wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting auteurscontractenrecht, advies Raad van State (samenvatting), nader rapport en persbericht (toegevoegd 21 juni: advies (oktober 2010) commissie auteursrecht).

Met samenvatting van de hoofdpunten van Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap, Universiteit Leiden.

Het wetsvoorstel auteurscontractenrecht is vandaag, 19 juni 2012, naar de Kamer gestuurd. Vraag voor bij de koffiemachine: Wat is (wel en niet) “een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter” aan een filmwerk? (zie art. 45d lid 3). De inhoud bevat geen grote verrassingen, maar wel aardige nieuwe details.

Kort samengevat in 13 punten
1. Auteursrecht blijft overdraagbaar (art. 2)
2. Er komt een recht op billijke vergoeding (art. 25c lid 1).
3. De Minister kan vaststellen wat een billijke vergoeding is (art. 25c lid 2).
4. Maar doet dat alleen op gezamenlijk verzoek van verenigingen van makers en exploitanten (art. 25c lid 3).
5. Voor voorheen onbekende exploitatievormen is een aanvullende billijke vergoeding verschuldigd (art. 25c lid 6).
6. Die kan ook worden opgevorderd bij derden aan wie het exploitatierecht inmiddels is overgedragen (art. 25c lid 6).
7. Ook in geval van ‘ernstige onevenredigheid’ is een aanvullende billijke vergoeding verschuldigd, eventueel door een derde aan wie het exploitatierecht inmiddels is overgedragen (art. 25d).
8. Er komt een non usus bepaling met nogal wat nieuwe toeters en bellen (art. 25e).
9. Onredelijke lange verplichting ten aanzien van toekomstige weken wordt vernietigbaar (art. 25f).
10. Er komt een geschillencommissie voor de billijke vergoeding (art. 25g).

11. Afstand van aanspraak op billijke vergoeding is niet mogelijk (art. 25h).
12. IPR bepaling: als NL zonder rechtskeuze van toepassing of als exploitatie in NL, dan NL auteurscontractenrecht dwingendrechtelijk van toepassing (art. 25h).
13. Belangrijkste filmmakers krijgen recht op een proportionele vergoeding (art 45d).

“Aan de makers genoemd in artikel 40 [de hoofdregisseur, de scenarioschrijver, de schrijver van de dialogen en degene die ten behoeve van het filmwerk de muziek heeft gemaakt, DV] en andere makers die tot het ontstaan van het filmwerk een wezenlijke bijdrage van scheppend karakter hebben geleverd, is een proportionele vergoeding voor de exploitatie verschuldigd. Indien de exploitatiebevoegdheid door de producent is overgedragen aan een derde, kan de maker de proportionele vergoeding van de derde vorderen” [curs., DV].

IEF 11457

Creatieve inbreng aan de racing identity ontbreekt

Hof Amsterdam 19 juni 2012, zaaknr. 200.099.241/01 SKG (Next Team Srl tegen Kawasaki Motors Europe N.V.)

Uitspraak ingezonden door Anne Bekema en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Auteursrecht. Branding. Retail identity. Afgewezen. Na het kort geding (IEF 10492) vordert Next Team onthouding van inbreuk op auteursrechten van Next Team 'retail identity'. De grondslag daarvoor is dat zij niet alleen individuele showroom artikelen heeft ontworpen, maar tevens maker is van de branding/retail identity.

Kawasaki heeft aan Next Team opdracht gegeven tot het vervaardigen en leveren van showroommaterialen, maar deze opdracht strekte niet tot het maken van een 'branding-concept'.

Er is onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding'/'racing identity' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt. De vorderingen van Next Team worden afgewezen.

3.4. Het hof acht dan ook voorshands niet aannemelijk dat Next Team zelfstandig op het idee is gekomen om lime-groene strepen te combineren met een zwarte achtergrond en het witte Kawasaki logo. Next Team heeft weliswaar gesteld dat zij de 'racing identity' van Kawasaki niet kende toen zij ontwerpen voor het uiterlijk van de showroom materialen maakte maar dit is in het licht van de reeds genoemde memo alsmede het feit dat Kawasaki naar zij onweersproken heeft gesteld, in 2006 de uniforme 'Kawasaki Racing Identity' heeft ontwikkeld en deze in 2007 in heel Europa is gaan gebruiken, voorshands niet geloofwaardig te achten, te minder nu Next Team stelt ten behoeve van meerdere gerenommeerde partijen in de motorbranche werkzaam te zijn. Daarbij komt dat ook uit de 'briefing' naar aanleiding van de op 1 april 2008 door Next Team en Kawasaki gevoerde bespreking blijkt dat mogelijk gebruik van de (door Kawasaki eerder als 'DNA' omschreven) kleuren aan de orde is geweest. (...) als 'general feedback' met betrekking tot de reeds door Next Team gepresenteerde modellen onder meer meedeelt dat de kleur rood op de vloer groen moet worden en voorts de suggestie doet: "maybe more black and stripes of green, for eg. like Kawasaki racing team. Example enclosed."(...)

3.5. In het licht van dit een en ander is voorshands onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt.(...)

3.6. Het hof komt tot de slotsom dat het betoog van Next Team dat de 'branding' die Kawasaki op dit moment voor (onder meer) showroom artikelen gebruikt moet worden aangemerkt als een intellectuele schepping van (medewerkers van) Next Team en dat Kawasaki op een aan Next Team toekomend auteursrecht inbreuk maakt, vooralsnog niet zodanige steun vindt in het feitenmateriaal dat door middel van voorzieningen als door Next Team gevorderd op een daaromtrent door de bodemrechter te nemen beslissing kan worden vooruitgelopen. Een en ander vergt nader onderzoek, waartoe dit (kort) geding zich niet leent.

IEF 11456

Andere copyright melding op beginscherm en setupscherm

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 4 juni 2012, KG ZA 12-307 (F&M Digiaal Produkties tgen MIG Software C.V.)

Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk, Vondst advocaten.

Auteursrecht. Schikking wordt (niet) vernietigd vanwege onterechte garantie rondom auteursrechten op software. Copyright melding op beginscherm anders dan in setupscherm.

F&M drijft een onderneming die muziekspelers levert en software en muziekbestanden in licentie geeft aan horecaondernemingen. MG houdt zich bezig met ontwikkeling van o.a. de muzieksoftware Jukebox Live en MIG Player. Partijen hebben een schikking getroffen omtrent een geschil over het gebruik van deze software. F&M vordert opheffing van de beslagen en legt daaraan ten grondslag dat door de schikking de executie van (eerdere) kort geding onrechtmatig is. F&M hebben de schikking vernietigd wegens bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling, omdat MIG c.s. ten onrechte de garantie heeft afgegeven dat zij auteursrechten op de software bezitten. Die zou namelijk in het bezit zijn van M&M.

G heeft de software ontwikkeld en doorontwikkeld in dienstverband, maar ex art. 7 is er geen werkgeversauteursrecht. De auteursrechten op de software zijn ook niet overgedragen of ingebracht in M&M.

In een e-mail aan klanten wordt verwezen naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter op de setup-pagina van datzelfde programma staat de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.

Het is onvoldoende aannemelijk dat de auteursrechten op de software niet bij G berusten en dat MIG c.s. zich bij het aangaan van de schikking schuldig hebben gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden. De ingeroepen vernietiging van de schikking treft geen doel, dat geldt ook voor de wanprestatie en dus hebben MIG c.s. ook niet onrechtmatig gehandeld.

4.2. Vast staat dat G de software heeft ontwikkeld. Hij is daarmee aangevangen voordat hij in dienst trad bij RBG. Dat software (verder) is ontwikkeld en is afgerond in het kader van de uitoefening van dat dienstverband, in welk geval de auteursrechten ingevolge artikel 7 van de Auteurswet (Aw) wellicht aan RBG als werkgever van G zouden toekomen, is niet aannemelijk geworden. (...)

4.3. Evenmin is aannemelijk geworden dat G. de auteursrechten op de software heeft overgedragen, althans heeft ingebracht in M&M. In artikel 5 van de overeenkomst van oprichting staat ten aanzien van de software slechts dat daarvan de toekomstige softwareontwikkeling en de bestaande broncodes en listing worden ondergebracht in M&M. Over auteursrechten staat daarin niets vermeld.(...)

4.4. F&M c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat de auteursrechten op de software niet bij MG berusten nog naar een email (...). In die e-mail schrijft R. aan klanten onder meer dat de Jukebox Live software eigendom is van M&M en hij verwijst daarbij naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter, indien de setup-pagina van datzelfde programma wordt geopend, dan verschijnt de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit nog los van de vraag of met het copyright in dit geval ook wordt bedoeld het auteursrecht, nu kennelijk R noch G, die de copyright meldingen heeft opgemaakt, juridisch geschoold zijn en zij zich ter zake ook niet van juridisch advies hebben laten voorzien.

 

 

IEF 11452

Screenshots bewezen niet dat A de lampen heeft ontworpen

Hof 's-Hertogenbosch 12 juni 2006, LJN BW8525 (Appellante tegen Light Trend v.o.f.)

Afbeeldingen ingezonden door Naim Menouar, Menouar advocatenkantoor.

Auteursrecht op lampen. Overdracht van activa. Makerschapsvermoedens o.b.v. art. 4, 7 en 8. Geen ongeregistreerd modelrecht/slaafse nabootsing. Kommissie Modellenbescherming in de Meubelbranche.

Appellante brengt lampen op de markt, LT brengt daarop gelijkende lampen op de markt. Appellante stelt maakster van de lampen te zijn en beticht LT van auteursrechtinbreuk althans slaafse nabootsing, doordat LT (nagenoeg) identieke lampen aanbiedt. Voorts verwijt zij LT dat deze niet voldoet aan het nader te noemen bindend advies van de Kommissie Modellenbescherming.

De vorm van de lamp is onmiskenbaar het resultaat van scheppende menselijke arbeid en van creatieve keuzes en aldus het voortbrengsel van de menselijke geest. Van een vorm die zo banaal of triviaal is dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt te aan te wijzen, is evident geen sprake.

Art. 4 vermoeden makerschap Appellant stelt ontwerpster te zijn van de lampen en heeft deze zelf met behulp van een 3D CAD-programma ontworpen. Echter het bewijsvermoeden van art. 4 Aw. gaat niet zover dat elkeen die op enig willekeurig moment stelt maker te zijn, op zijn woord wordt geloofd. Uit de van [F.] Lighting afkomstige brief presenteerde de Commanditaire Vennootschap zich als auteursrechthebbende en niet appellante.

Art. 8 vermoeden makerschap rechtspersoon Een ongedateerde brochure en een verklaring van de fotograaf voor die brochure bewijst onvoldoende de situatie van artikel 8 Aw. Er wordt niets gesteld omtrent de verspreiding van de brochures.

Art. 7. Werk vervaardigd door een persoon in dienstbetrekking
Er wordt middels screenshots niet bewezen dat appellant de lampen heeft ontworpen. Diverse scenario's zijn in dat verband denkbaar:
- de screenshots kunnen afkomstig zijn van een andere computer dan die van [appellante A.];
- de ontwerpen kunnen door een ander vervaardigd zijn op [appellante A.]s computer;
- de afbeeldingen kunnen afkomstig zijn van bestanden welke elders, op een andere computer of door iemand anders, zijn vervaardigd en vervolgens op deze computer zijn gezet en al dan niet (op al dan niet onderge-schikte onderdelen) zijn aangepast,
- ongeacht wie de op de screenshots zichtbare ontwerpen heeft "vervaardigd" kan het ook gaan om het resultaat van een poging om lampen welke degene die achter de computer zat elders had gezien na te maken;
- de datum op de computer kan zijn gemanipuleerd.

Daartegen heeft LT diverse producties en ontwerptekeningen aangedragen als aanwijzing voor de ontlening.

Alles in aanmerking genomen zijn er onvoldoende aanwijzingen die erop wijzen dat [appellante A.] als feitelijke maakster van de werken dient te worden aangeduid. Dat betekent dat ook niet is komen vast te staan dat [appellante A.] auteursrechthebbende is op basis van art. 1 Aw.

Ongeregistreerd modelrecht / Slaafse nabootsing: Appellante A. heeft gesteld dat zij als ontwerpster bescherming van het ongeregistreerde model krachtens de BVIE zou genieten. Nu echter niet is komen vast te staan dat zij de ontwerpster was, komt haar reeds daarom geen bescherming uit dezen hoofde toe. Het hof komt evenmin toe aan de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing.

Kommissie Modellenbescherming: aangezien het bindend advies is gegeven tussen twee andere partijen waarbij één van de partijen als licentieneemster dat zou hebben gedaan. Dat betekent echter nog niet dat appellante aan de uitspraak rechten kan ontlenen, nu KF de klacht geheel op eigen naam heeft ingediend.

Nu niet is gebleken dat aan appellante enig voor de beslissing van deze zaak relevant recht toekomt, zijn haar vorderingen terecht door de rechtbank afgewezen. Alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en [appellante A.] zal worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

Bewijsvermoeden art. 4 Aw:
4.13.2. Wat er van dat laatste verweer van LT zij, de door [appellante A.] overgelegde registraties bewijzen niets meer dan dat [appellante A.] in 2008 en 2010 foto's bij de Belastingdienst heeft gedeponeerd.
Het bewijsvermoeden van art. 4 Aw. gaat - anders dan waarvan [appellante A.] in de memorie van grieven sub 65 lijkt uit te gaan - niet zover dat elkeen die op enig willekeurig moment stelt maker te zijn, op zijn woord wordt ge-loofd. Het gaat om de openbaarmaking van de werken zelf en de bekendmaking van de maker daarbij. Het zenden van de brieven aan de Belastingdienst kwalificeert niet als een openbaarmaking en bewijst dus niet dat bij enige openbaarmaking van de lampen [appellante A.] als ontwerpster is gepresenteerd.
Overigens is de brief uit 2010 betreffende de 8802 afkomstig van [F.] Lighting, zijnde toen de handelsnaam van Fabrianoville c.v.; als er al sprake zou zijn van openbaarmaking presenteerde daarmee niet [appellante A.], doch de cv zich als auteursrechthebbende.
Voorts wordt in geen van beide brieven een maker genoemd: noch [appellante A.], noch [F.] Lighting, noch Fabria-noville.

4.13.3. Andere aanwijzingen waaruit blijkt dat [appellante A.] bij de (eerste) openbaarmaking als "maakster" van de lampen bekend is gemaakt, zijn gesteld noch gebleken.

4.13.4. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat de situatie dat [appellante A.] op grond van art. 4 Aw. wordt vermoed de maakster te zijn, zich niet voordoet.

Artikel 8
4.14.1. Met betrekking tot de lampen uit de 8802-serie (in de periode waarin deze zouden zijn ontworpen en op de markt zouden zijn gebracht was er nog sprake van een cv) heeft [appellante A.] gesteld, zie memorie van grieven sub 18, dat deze voorkomen in een uit 2008 daterende brochure op naam van [F.] Lighting welke brochure zij heeft laten maken. Zij heeft als productie 11 enkele fotokopieën uit die brochure overgelegd, en als prod. 13 een verkla-ring van de fotograaf.
Dit bewijst echter onvoldoende dat de situatie van art. 8 Aw. aan de orde is. De kopieën zijn ongedateerd, een datum van de brochure is er evenmin op te zien, en een bewijs van openbaarmaking kan aan die fotokopieën niet worden ontleend. Op zichzelf is dat nog overkomelijk, nu LT de aangehaalde stelling van [appellante A.] niet gemo-tiveerd heeft betwist.
Omtrent de verspreiding van die brochures is echter niets gesteld. [appellante A.] stelt enkel dat zij die brochures "in 2008" heeft laten maken en dat daartoe op 17 september 2008 foto's zijn gemaakt. Of die brochures zijn verspreid, [appellante A.]neer en in welk gebied, blijft daarbij geheel in het midden. Dat betekent dat van "openbaarmaking" door of vanwege de cv niet is gebleken, zodat reeds daarom de situatie waarop art. 8 Aw. doelt niet aan de orde is.

Art.7. Feitelijk makerschap
4.16.1. Als prod. 12 in hoger beroep heeft [appellante A.] een aantal screenshots overgelegd. Zeven daarvan dateren blijkens de vermelding rechts onderaan op de statusbalk van 15 september 2011. (...)

4.16.2. Bewijs valt hieraan onvoldoende te ontlenen. Deze screenshots bewijzen niet dat het [appellante A.] was die de 8802 en de 8801 heeft ontworpen. Diverse scenario's zijn in dat verband denkbaar:
- de screenshots kunnen afkomstig zijn van een andere computer dan die van [appellante A.];
- de ontwerpen kunnen door een ander vervaardigd zijn op [appellante A.]s computer;
- de afbeeldingen kunnen afkomstig zijn van bestanden welke elders, op een andere computer of door iemand anders, zijn vervaardigd en vervolgens op deze computer zijn gezet en al dan niet (op al dan niet onderge-schikte onderdelen) zijn aangepast,
- ongeacht wie de op de screenshots zichtbare ontwerpen heeft "vervaardigd" kan het ook gaan om het resultaat van een poging om lampen welke degene die achter de computer zat elders had gezien na te maken;
- de datum op de computer kan zijn gemanipuleerd.

IEF 11451

Op haar rustende inspanningsverplichting

Rechtbank Amsterdam 9 mei 2012, LJN BW8602 (Nanada Music tegen Golden Earring)

Uitgaverechten. Muziek. Inspanningsplicht en de beëindiging van het contract. Tussenvonnis. Tegenbewijs toegelaten.

De leden van de Nederlandse popgroep Golden Earring hebben op enig moment in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgave-rechten van een aantal van de muziekwerken voor de duur van het auteursrecht overgedragen aan Nanada c.s.. Zij dient ingevolge de in dat kader gesloten muziekuitgave-overeenkomsten, zorg te dragen voor de promotie, exploitatie en administratie van de betreffende muziekwerken. Nanada c.s. ontvangt van Buma/Stemra een deel van de door de muziekwerken gegenereerde inkomsten in ruil voor haar inspanningen.

Omdat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is gekomen, ontbinden de leden van Golden Earring alle thans nog bestaande muziekuitgavecontracten tussen partijen ter zake van de hiervoor genoemde muziekwerken en ook overigens de volledige uitgeefrelatie. Het ligt voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.

De rechtbank is van oordeel dat voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, is bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. De rechtbank stelt Nanada c.s. in de gelegenheid tegenbewijs te leveren van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden.

Promotie- en exploitatiewerkzaamheden

4.17.  Op [gedaagde sub 1] c.s. ligt de plicht te stellen en zonodig te bewijzen dat Nanada c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de uitgave-overeenkomsten. Met [gedaagde sub 1] c.s. is de rechtbank in dit verband van oordeel dat de door Nanada c.s. tot heden overgelegde stukken waaruit haar inspanningen volgen, voor het overgrote deel betrekking hebben op de periode na de ontbindingsbrief en/of op werkzaamheden die door Red Bullet (waarover hierna meer) zijn verricht en daarom voorshands onvoldoende inzicht geven in de eigen werkzaamheden van Nanada c.s. in de periode van 2000 tot de ontbindingsbrief van 25 augustus 2010. Over de periode van 2000 tot 2008 heeft Nanada c.s. (nagenoeg) geen onderbouwing gegeven van de door haar verrichte werkzaamheden. De omstandigheid dat de inkomsten voor [A] c.s. uit de exploitatie van de muziekwerken de afgelopen jaren stabiel zijn gebleven, kan hieraan niet afdoen, reeds omdat [gedaagde sub 1] c.s. hierover onvoldoende weersproken heeft gesteld dat haar inkomsten (veel) hoger zouden zijn geweest als Nanada c.s. meer zou hebben gedaan aan exploitatie en promotie van de muziekwerken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van de tot zover door Nanada c.s. gegeven onderbouwing van de door haar ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. verrichte promotie- en exploitatiewerkzaamheden voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, heeft bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. Nu Nanada c.s. zich bereid heeft verklaard een overzicht van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden, voorzien van bewijsmateriaal in het geding te brengen alsmede getuigen te doen horen, zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren. Zij kan dit tegenbewijs desgewenst onder andere leveren door het door haar aangeboden overzicht van werkzaamheden in het geding te brengen waarbij Nanada c.s. het navolgende in acht dient te nemen.


4.19.  Voorts geldt dat Nanada c.s. ingevolge de muziekuitgave-overeenkomsten in beginsel gehouden is om alle bij haar ondergebrachte muziekwerken van [gedaagde sub 1] c.s. te promoten en te exploiteren, ook de gedateerde en minder populaire werken uit het repertoire van de Golden Earring. [gedaagde sub 1] c.s. kan echter niet in redelijkheid van Nanada c.s. verwachten dat zij aan alle muziekwerken evenveel tijd en aandacht besteedt. Het ligt derhalve voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.


4.22.  Indien de rechtbank naar aanleiding van het door Nanada c.s. verstrekte activiteitenoverzicht met bewijsmateriaal tot de conclusie komt dat Nanada c.s. zich in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 onvoldoende heeft ingespannen, zal als vaststaand tussen partijen aangenomen moeten worden dat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen terzake de promotie- en exploitatiewerkzaamheden voortvloeiend uit de muziekuitgave-overeenkomsten.


4.23.  Voor zover Nanada c.s. voor dat geval heeft bedoeld te betogen dat de (gestelde) onderhavige tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, wordt hieraan vanwege een onvoldoende concrete onderbouwing voorbijgegaan. De alsdan aan te nemen tekortkoming van Nanada c.s. ziet op één van de uit de muziekuitgave-overeenkomsten voortvloeiende kernprestaties van Nanada c.s. [gedaagde sub 1] c.s. is voor zijn inkomsten bovendien deels afhankelijk van de inkomsten die de betreffende muziekwerken voor hem genereren. Een tekortschieten van Nanada c.s. in de promotie en exploitatie van de muziekwerken, die [A] c.s., kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – derhalve niet worden aangemerkt als een tekortkoming van geringe betekenis die de ontbinding niet rechtvaardigt. Op grond van het voorgaande geldt dus dat, in het geval de rechtbank op basis van het door Nanada c.s. te verstrekken overzicht voorzien van bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat Nanada c.s. zich onvoldoende heeft ingespannen, [gedaagde sub 1] c.s. de muziekuitgave-overeenkomsten tussen hem en Nanada c.s. per 25 augustus 2010 rechtsgeldig heeft ontbonden, met als conclusie dat alle vorderingen van Nanada c.s. alsdan zullen worden afgewezen.


Beëindiging/Opzegging

4.29.  Nanada c.s. voert in dit kader aan dat [gedaagde sub 1] c.s. niet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid ontbinding kan vorderen van de uitgeefrelatie op basis van een – volgens Nanada c.s. door [gedaagde sub 1] c.s. zelf moedwillig veroorzaakte – verstoorde vertrouwensrelatie. De rechtbank begrijpt hieruit dat Nanada c.s. de meer subsidiaire grondslag van [gedaagde sub 1] c.s. opvat als een ontbindingsgrond op basis van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW in plaats van als een tussentijdse opzegging van een duurovereenkomst. Gelet hierop zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen zich bij akte alsnog uit te laten over de door [gedaagde sub 1] c.s. opgeworpen tussentijdse opzegging van de duurovereenkomsten tussen partijen. [gedaagde sub 1] c.s. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte op deze akte van Nanada c.s. te reageren.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak
(Muziek uitgeven: Slapend rijk uit de droom geholpen)