Auteursrecht  

IEF 8076

Al met al zijn de verschillen zodanig

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 mei 2009, KG ZA 09-267 SR/MB, X tegen Y, vormgeving websites woonruimtebemiddelaars. (Met dank aan Aron Das Gupta, Van Mens & Wisselink).

Auteursrecht. Kort kortgedingvonnis over websitedesign. Inspiratie lijdt niet tot inbreuk. Compensatie proceskosten, omdat pas na dagvaarding een aantal gekopieerde elementen is aangepast.

4.3. Voldende aannemelijk is verder dat Y - alvorens haar eigen website te (hebben laten) ontwerpen de website van X, al dan niet in combinatie met andere websites als voorbeeld heeft genomen, zich daardoor heeft laten inspireren en elementen heeft overgenomen. Ook staat vast dat zij aanvankelijk hetzelfde stadsplattegrondje, dezelfde algemene voorwaarden en standaardovereenkomst hanteerde als X . Inmiddels heeft de website een eigen plattegrondje en hanteert Y andere standaardvoorwaarden en een ander contract. X heeft de daarop gerichte vorderingen dan ook ingetrokken.

4.4. De vraag die thans aan de orde is, luidt of Y met haar huidige website inbreuk maakt op de auteursrechten of anderszins onrechtmatig jegens X handelt.

4.5. Y heeft gemotiveerd betwist dat van een auteursrechtinbreuk sprake is, aangezien de websites teveel van elkaar verschillen. (…) Al met al zijn de verschillen zodanig dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. Dit geldt ook voor de afzonderlijke webpagina's van beide sites. Y - heeft, in ieder geval na het aanbrengen van de wijzigingen, voldoende afstand genomen van de website van X. Daarnaast heeft Xterecht aangevoerd dat het gebruik maken van blokjes met bepaalde termen, zoals 'prijscategorie' inmiddels 'prijsklasse'), 'aantal personen', 'nachten', 'prijs per persoon per nacht' en de hantering van een aantal termen zelf ('beschikbaarheid', 'accommodatie) in de branche gebruikelijk is. Dat geldt ook voor het mogelijk maken van inloggen met een e-mailadres en wachtwoord. De conclusie luidt dan ook dat een inbreuk op de auteursrechten van hier niet aan de orde is.

4.6. X heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat Y onrechtmatig jegens haar handelt, vanwege de slaafse nabootsing van het product van X  (…)  Ook al vertoont de website van Y soortgelijke elementen en op een aantal punten een overeenkomstige opbouw als die van X, de sites zijn dermate verschillend dat geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat het publiek beide bedrijven door elkaar zou halen. (…).

4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. Nu echter voldoende aannemelijk is dat aanvankelijk het plattegrondje, de algemene voorwaarden en het standaardcontract van Y één op één had gekopieerd, alsmede een aantal elementen van de website had overgenomen en pas na dagvaarding en in het kader van dit kort geding een aantal aanpassingen heeft verricht, bestaat aanleiding tot het compenseren van de proceskosten, als na te melden.

Lees het vonnis hier.

IEF 8075

Het begrip “product”

Rechtbank Zutphen, 15 juli 2009, HA ZA 07-1041, Fashion Box S.p.a. c.s. tegen Bebo Import B.V. c.s.  (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).
 
Auteursrecht. Zutphens lesmateriaal voor opstellers van schikkingen en onthoudingsverklaringen. Vonnis van 22 pagina’s in geschil over het toepassingsbereik van een onthoudingsverklaring na auteursrechtinbreuk op kleding Replay. Uitleg contra preferentem. Begrip ‘product’. “Nu een redelijke uitleg gerede twijfel laat over de stelling van Fashion Box c.s. dat de boeteclausule uit de onthoudingsverklaring meebrengt dat Vingino per door haar geproduceerd en/of verhandeld T-shirt aan Fashion Box c.s. een boete van € 10.000,00 verschuldigd is, geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de contra proferentem-regel, dat de voor Vingino gunstige uitleg prevaleert.” Voorshands een paar citaten:

Nog niet bestaande rechten: 4.7.  Uit de bewoordingen van de onthoudingsverklaring valt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer af te leiden dat die verklaring en het daarin opgenomen boetebeding ook betrekking hebben op de op dat moment nog niet in de handel zijnde (kleding-)ontwerpen van Fashion Box c.s. voor het merk Replay. In de onthoudingsverklaring staat niet dat deze verklaring ook betrekking heeft op toekomstige of op het moment van ondertekening van de verklaring nog niet bestaande rechten van Fashion Box c.s. Fashion Box c.s. heeft er op gewezen dat de in artikel 1 opgenomen zinsnede dat Vingino zal afzien van “any further tortuous acts” vanzelfsprekend ziet op toekomstige modellen, zeker nu die formulering ziet op “any copy, design and trademark right”. In het woord “any” ligt, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Fashion Box c.s., besloten dat de verklaring ook betrekking moet hebben op toekomstige, op het moment van ondertekening door Vingino nog niet bestaande, rechten van Fashion Box c.s. In dit verband is echter relevant, zoals ook door Vingino is gesteld, dat in artikel 1 staat dat Vingino “will immediatately cease and desist from any further acts of infringement”. De woorden “further acts of infringement” duiden eerder op het staken van bestaande inbreukmakende handelingen, zoals Vingino stelt, dan op het niet plegen van inbreuken op nog niet bestaande rechten, zoals Fashion Box c.s. stelt. Dat geldt evenzo voor de woorden “any further tortuous acts”. Deze bewoordingen zijn dan ook niet, zoals Fashion Box c.s. stelt, slechts voor één uitleg vatbaar.

(…) 4.10.  Voor de uitleg van de onthoudingsverklaring is tevens van belang de totstandkomingsgeschiedenis van die verklaring. (…) Beide partijen hebben betoogd dat met de onthoudingsverklaring tussen partijen een regeling is getroffen waarmee de door Fashion Box c.s. in het kader van de kortgedingprocedure gestelde inbreuken die Vingino zou maken op producten van haar merk Replay, werden ondervangen. (…) De vorderingen van Fashion Box c.s. zoals neergelegd in de kortgedingdagvaarding zijn niet met zoveel woorden gericht op inbreukmakende handelingen door Vingino op de toekomstige producten van Fashion Box c.s. Bij (1) in het petitum van de dagvaarding wordt verwezen naar een hele reeks expliciet omschreven en dus reeds bestaande producten van Fashion Box c.s., op de auteurs- en modelrechten waarvan Vingino inbreuk zou maken. (…) Waar moet worden aangenomen dat de directe aanleiding voor het ondertekenen van de onthoudingsverklaring door Vingino het door Fashion Box c.s. aangespannen kort geding is geweest en Vingino zich zodoende heeft willen bevrijden van de in de in die procedure jegens haar ingestelde vorderingen, kan redelijkerwijs niet zonder meer gezegd worden dat Vingino zich met haar verklaring tevens heeft willen verbinden tot een boete van € 10.000,00 voor inbreuken op nog niet bestaande rechten van Fashion Box c.s. Het door Fashion Box c.s. aanhangig gemaakte kort geding geeft dan ook geen uitsluitsel ten voordele van de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg dat de onthoudingsverklaring ook betrekking heeft op haar toekomstige rechten. (…)

4.11.  Een gezichtspunt in dit verband is ook het feit dat Fashion Box c.s. de tekst van de onthoudingsverklaring heeft geredigeerd. Gelet daarop was het aan Fashion Box c.s. om, indien zij haar toekomstige rechten binnen het bereik van de onthoudingsverklaring wilde brengen, dit expliciet in de tekst op te nemen. (…) Weliswaar kan in dat verband ook van Vingino verlangd worden dat zij onderzoekt tot welke boetes zij zich verplicht, doch nu daarover onduidelijkheid blijkt te bestaan ligt het, gelet op alle omstandigheden van het geval, eerder in de rede om die onduidelijkheid voor risico van Fashion Box c.s. te laten zijn. Fashion Box c.s. heeft immers kunnen weten dat het belang van de onthoudingsverklaring voor Vingino eerst en vooral gelegen was in het intrekken van de vorderingen zoals die in de dagvaarding ten behoeve van het kort geding waren geformuleerd. (…) Dat brengt mee dat indien Fashion Box c.s. beoogde een onthoudingsverklaring van Vingino te verkrijgen die daarnaast nog betrekking had op inbreukmakende handelingen ten aanzien van toekomstige (kleding) ontwerpen, zij dat expliciet aan Vingino bekend had behoren te maken zodat Vingino haar afwegingen om de onthoudingsverklaring wel of niet te tekenen daarop kon afstemmen. In het onderhavige geval is daar reden temeer voor nu Vingino op grond van de onthoudingsverklaring naast een boete onverminderd schadevergoeding aan Fashion Box c.s. verschuldigd is in het geval van inbreukmakende handelingen. Bij een dergelijke, verstrekkende boetebepaling ligt het eerder in de rede om onduidelijkheid in de tekst ten nadele van de schuldeiser te doen zijn.

4.12.  Fashion Box c.s. stelt voorts dat zij met de onthoudingverklaring beoogde een einde te maken aan het keer op keer, model na model, nabootsen door Vingino van de Replay producten en dat zij zich voor de toekomst daar ook, door de boeteclausule, tegen wilde wapenen. Deze, op zich niet onlogische, intentie van Fashion Box c.s. brengt nog niet mee dat Vingino - die overigens heeft betwist dat zij de inbreukmakende handelingen heeft verricht - ervan uit moest gaan dat de door haar te ondertekenen onthoudingsverklaring ook ziet op toekomstige rechten. Daarbij komt dat op dat moment nog helemaal niet bepaald kon worden welke toekomstige ontwerpen van Fashion Box c.s. auteursrechtelijke bescherming, of enige andere bescherming, zouden genieten. (…) 

4.13.  Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat over de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg van de onthoudingsverklaring, inhoudende dat die ook van toepassing is op de op dat moment nog niet in de handel zijnde kleding ontwerpen van het merk Replay, op zijn minst gerede twijfel bestaat.

Uitleg contra proferentem: 4.14.  Nu er, zoals hiervoor is overwogen, gerede twijfel bestaat over het toepassingsbereik van de onthoudingsverklaring, hetgeen met name van belang is voor de vraag of en in welke mate Vingino de in de onthoudingsverklaring opgenomen boete verbeurt wegens inbreuk op rechten die Fashion Box c.s. na 6 december 2005 heeft verkregen, dient bezien te worden of er reden is om de onthoudingsverklaring op dat punt in het nadeel van Fashion Box c.s. uit te leggen. Vingino heeft in dat verband een beroep gedaan op de contra proferentem regel, inhoudende dat bij twijfel over de betekenis van een beding, de voor de wederpartij van de opsteller van het beding gunstige uitleg prevaleert. In de literatuur en rechtspraak bestaat verschil van inzicht over de vraag of deze uitlegregel, die voor consumentenovereenkomsten is neergelegd in artikel 6:238 lid 2 BW, ook gelding heeft bij contracten tussen commerciële partijen. Ten aanzien van het boetebeding, waar het bij de hier aan de orde zijnde vorderingen van Fashion Box c.s. in de kern om draait, heeft de wetgever bij artikel 6: 92 BW in algemene bewoordingen opgemerkt dat de drie leden van deze bepaling “alle een toepassing zijn van het beginsel, dat een boetebeding, waarvan de strekking niet duidelijk is, in het voordeel van de schuldenaar moet worden uitgelegd” (TM, Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 322). Daarbij is door de wetgever geen onderscheid gemaakt naar boetebedingen in consumentencontracten en in contracten tussen commerciële partijen. Kennelijk heeft de wetgever ten aanzien van boetebedingen het in algemene zin nodig gevonden het risico van onduidelijkheid bij de begunstigde van het beding te leggen en wel in die zin dat, in geval van onduidelijkheid, het boetebeding in het voordeel van de schuldenaar moet worden uitgelegd. Vingino heeft dan ook terecht betoogd dat bij boetebedingen de contra proferentem regel moet worden toegepast.

4.15.  Voor het onderhavige geval betekent het voorgaande dat het in de onthoudingsverklaring opgenomen boetebeding alleen van toepassing is op rechten van Fashion Box c.s. ten aanzien van kledingproducten van het merk Replay die reeds bestonden ten tijde van ondertekening van de onthoudingsverklaring door Vingino, op 6 december 2005, en niet op rechten die op dat moment nog niet bestonden. Derhalve zal ter beoordeling van de vorderingen van Fashion Box c.s. op grond van de boeteclausule in de onthoudingsverklaring eerst moeten worden vastgesteld of de door haar in dat verband gestelde inbreuken intellectuele eigendomsrechten betreffen die al bestonden op 6 december 2005.

Het begrip 'product': 4.23.  Fashion Box c.s. stelt – samengevat weergegeven – dat zij conform deze bepaling recht heeft op een boete van € 10.000,00 per T-shirt dat Vingino heeft laten produceren, heeft ingekocht, verkocht of op voorraad heeft gehouden. Subsidiair stelt Fashion Box c.s. dat, indien het begrip “product” wordt uitgelegd zoals dat door Vingino in deze procedure wordt voorgestaan, Fashion Box c.s. recht heeft op de boete van € 10.000,00 per dag waarop Vingino ten aanzien van het T-shirt enige daad van productie, import, export, ter verkoop aanbieding, verkoop, levering en/of in voorraad houden voor een van deze doeleinden heeft verricht. (…)

4.24.  Uit de tekst van de onthoudingsverklaring volgt, anders dan Fashion Box c.s. heeft gesteld, niet dat Vingino heeft verklaard een boete verschuldigd te zijn van € 10.000,00 per inbreukmakend exemplaar dat zij onder zich heeft en/of in de handel heeft gebracht. Noch in de boetebepaling zelf noch in de overige bepalingen of de overwegingen wordt verwezen naar een “sample” of “specimen” van het model of woorden van vergelijkbare strekking, waaruit blijkt dat de boete gerelateerd zou zijn aan ieder afzonderlijk geproduceerd, verhandeld of in voorraad gehouden product. Fashion Box c.s. heeft er op gewezen dat in het licht van de context van de overige bepalingen van de onthoudingsverklaring, aan het woord “products” deze betekenis dient toe te komen. Daarbij wijst Fashion Box c.s. er met name op dat het woord “products” geplaatst wordt naast de term “designs” waarmee bedoeld is het model, het type. Deze onderscheiding heeft enkel zin, aldus Fashion Box c.s., indien aan “products” een zelfstandige betekenis toekomt, in de zin van “exemplaar”. In artikel 6 van de onthoudingsverklaring wordt, op dezelfde wijze, het woord “products” gebruikt naast het woord “type” en in artikel 7 wordt gesproken van “products” die “still in stock” zijn, aldus Fashion Box c.s.
Hoewel de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg gelet op de tekst, niet onverdedigbaar is, valt op grond van andere in de onthoudingsverklaring gehanteerde termen evenzeer te verdedigen, zoals door Vingino is betoogd, dat bedoeld is een boete per inbreukmakend model. Vingino heeft er op gewezen dat in de overwegingen (A) en (C) de term “clothing products” wordt gebruikt zoals die zijn opgenomen op een lijst die als Annex I is bijgevoegd. Dat geldt ook voor een lijst van “Infringing products”, genoemd in overweging (C). Uit de verwijzing naar de lijsten volgt, aldus Vingino, dat het niet de bedoeling kan zijn dat er een lijst was van ieder individueel exemplaar van een kledingproduct waarvan Fashion Box c.s. zou menen dat het inbreuk maakt op haar rechten. Vingino wijst er voorts op dat de artikelen 5 en 6 niet zijn te begrijpen indien de uitleg van Fashion Box c.s. zou worden gevolgd. De verwijzing naar “number of Infringing Products” in artikel 6, waarvan Vingino ingevolge deze bepaling opgave moest doen aan Fashion Box c.s., kan niet begrepen worden als ieder individueel exemplaar is bedoeld. Voorts heeft Vingino er op gewezen dat in de kortgedingdagvaarding, die de aanleiding was voor het afgeven van de onthoudingsverklaring, aanwijzingen zijn te vinden voor de stelling dat bedoeld is een boete van € 10.000,00 per inbreukmakend model. Vingino heeft in dat verband gewezen op het petitum onder I, waar staat: “(….) te staken en gestaakt houden (…) van de in het lichaam van de dagvaarding genoemde en afgebeelde producten (hierna gezamenlijk aangeduid als de “Inbreukmakende Producten” (…)”. Ook heeft Vingino gewezen op de sommatiebrief, die aan de dagvaarding vooraf is gegaan. Daarin wordt niet gesproken van ieder individueel exemplaar, doch zijn bepaalde modellen aangewezen die, volgens Fashion Box c.s., als inbreukmakende producten hebben te gelden.

4.25.  Tegen de door Fashion Box c.s. voorgestane uitleg van de boetebepaling pleit voorts dat het, vanuit het perspectief van Vingino, niet een aannemelijke uitleg is. In de toepassing van de boeteclausule zoals door Fashion Box c.s. voorgestaan zou één misstap, zelfs van geringe aard, aan de zijde van Vingino het einde van haar bedrijf kunnen betekenen, afhankelijk van een tamelijk willekeurig gegeven als het aantal in productie genomen artikelen. (..) Ook gelet op de aard van de producten die hier aan de orde zijn, waarbij in de kleding- en modebranche niet altijd sprake is van een eenvoudig te bepalen grens tussen wat valt onder een modetrend en wat een inbreuk oplevert, is vanuit de bedrijfseconomische rationaliteit de uitleg van de boeteclausule zoals Fashion Box c.s. die voorstaat weinig aannemelijk. (…)

4.26.  Nu een redelijke uitleg gerede twijfel laat over de stelling van Fashion Box c.s. dat de boeteclausule uit de onthoudingsverklaring meebrengt dat Vingino per door haar geproduceerd en/of verhandeld T-shirt aan Fashion Box c.s. een boete van € 10.000,00 verschuldigd is, geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de contra proferentem-regel, dat de voor Vingino gunstige uitleg prevaleert. Derhalve is Vingino op grond van artikel 3 juncto artikel 1 van de onthoudingsverklaring aan Fashion Box c.s. een boete verschuldigd van in totaal € 10.000,00 voor de inbreuk die zij heeft gemaakt op de afbeelding op het door Fashion Box c.s. verhandelde T-shirt.

Voorwaardelijke wijziging van eis: 4.27.  Voorgaande betekent dat de voorwaarde waaronder Fashion Box c.s. haar eis bij conclusie van repliek heeft gewijzigd, is vervuld zodat de beoordeling daarvan aan de orde is. De gewijzigde eis houdt in dat Fashion Box c.s. zich beroept op de alternatieve grondslag voor de boete in artikel 3 van de onthoudingsverklaring, te weten “for any day on which an infringement continues”.  (…)

4.28.  Fashion Box c.s. heeft nagelaten haar vordering te onderbouwen, in de zin dat zij niet heeft gesteld hoe het door Vingino in verband met deze overtreding aan boetes verbeurde bedrag dient te worden bepaald en tot welke boete dit volgens haar in totaal leidt. Evenwel heeft Vingino niet betwist dat een boete op deze grondslag verbeurd zou kunnen zijn. Gelet daarop zal Fashion Box c.s. alsnog in de gelegenheid worden gesteld bij akte haar vordering in de hiervoor bedoelde zin nader te onderbouwen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van deze vordering wordt aangehouden.

Lees het vonnis hier of inmiddels ook hier op rechtspraak.nl.

IEF 8074

Beleggingsbeleid

Kamervragen met antwoord 2008/09, nummer 3174. Vragen van het lid Teeven (VVD) aan de minister van Justitie over het niet (kunnen) afdragen van geïncasseerde auteursrechten door Buma/Stemra aan rechthebbenden. (Ingezonden 2 juni 2009); Antwoord

2.  Bent u van mening dat de collectieve beheersorganisaties niet zouden moeten beleggen met gelden die moeten worden doorbetaald aan rechthebbenden?

Antwoord: Het is de taak van collectieve beheersorganisaties om de gelden die zij hebben geïnd zo snel en efficiënt mogelijk te verdelen onder de rechthebbenden. In het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (hierna: wetsvoorstel toezicht) is in dit verband bepaald dat collectieve beheersorganisaties een doelmatig financieel beleid moeten voeren. Het beleggen van gelden zou hiermee op gespannen voet kunnen staan, omdat beleggen doorgaans is gericht op de langere termijn en het risico mee kan brengen dat de geïnde gelden niet volledig kunnen worden uitgekeerd.

3 Bent u van oordeel dat de wet zal moeten worden gewijzigd om dit gebruik van derdengelden onmogelijk te maken?

Antwoord: In het kader van het wetsvoorstel toezicht zal worden bezien of er mogelijkheden zijn om beleggingen van collectieve beheersorganisaties te reguleren en zo ja, op welke handelingen een dergelijke regeling zich zou moeten richten.

Lees hier meer.

IEF 8073

Tweede herdruk

Kamerstukken II 2008/09, 29838, nr. 19H. Auteursrechtbeleid; Rapport van het onderzoek door de werkgroep Auteursrecht uit de vaste commissies voor Justitie en voor Economische Zaken

"I.v.m. een correctie in de tweede voetnoot is een tweede herdruk van het rapport van de werkgroep Auteursrecht uitgebracht."

Lees de herdruk hier.

IEF 8070

Elf woorden

HvJ EG, 16 juli 2009, zaak C-5/08, Infopaq International A/S tegen Danske Dagblades Forening  (prejudiciële vragen Højesteret, Denemarken)

Eerst even voor jezelf lezen . Auteursrechten. Knipselkranten (en analoog: zoekmachines?). Artikelen 2 en 5 Richtlijn 2001/29/EG (infosoc). De prejudiciële vragen betreffen met name de vraag of het opslaan en printen van fragmenten van krantenartikelen, waarbij het fragment bestaat uit een zoekterm met de vijf woorden ervóór en de vijf erna, in dezelfde volgorde als in het krantenartikel, reproductie vormen in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG. En ja, dat kan (maar dat hoeft niet).

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1) Een handeling die onderdeel is van een data-captureprocedé waarbij een uit elf woorden bestaand fragment uit een beschermd werk in een computergeheugen wordt opgeslagen en wordt geprint, kan vallen onder het begrip gedeeltelijke reproductie in de zin van artikel 2 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij indien – hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan – de aldus weergegeven bestanddelen de uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de auteur ervan.

2) Voor het printen van een uit elf woorden bestaand fragment tijdens een data-captureprocedé zoals in het hoofdgeding aan de orde is, is niet voldaan aan de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2001/29 gestelde voorwaarde dat de reproductiehandeling van voorbijgaande aard is, en dit procedé kan dus niet worden uitgevoerd zonder de toestemming van de betrokken auteursrechthebbenden.

Lees het arrest hier.

IEF 8066

Met het voortschrijden van het werk worden overgedragen

Gerechtshof Amsterdam, 14 juli 2009, znr. 200.002.363/01 KG, Visionvale Ltd & Burut Co. tegen Playlogic International N.V. (met dank aan  J.J. van der Goen, Van der Goen Advocaten).

Auteursrecht. Arrest van het Hof te Amsterdam inzake het hoger beroep tegen het vonnis van 11 oktober 2007 (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2007, IEF 5275). Geschil tussen ontwikkelaar en uitgever van computerspellen over het auteursrecht op de game Sparta Ancient Wars. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.

De president is het Hof oordeelt, kort gezegd, dat de overeenkomst rechtsgeldig door Visionvale c.s. is beëindigd op grond van wanprestatie door Playlogic, maar dat in kort geding niet kan worden vastgesteld of Visionvale c.s. zich al dan niet terecht als rechthebbenden afficheren. De vorderingen van Playlogic worden derhalve afgewezen. De proceskostenregeling van art. 1019h Rv is volgens het hof niet van toepassing, nu het geschil primair ziet op de vraag bij welke partij het auteursrecht berust en niet op een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht.

4.12 Bij de beoordeling van de grieven I en III stelt het hof voorop dat de Overeenkomst moet worden aangemerkt als een softwareontwikkelingscontract waarbij rechten op het spel door Visionvale cs met het voortschrijden van het werk worden overgedragen aan Playlogic. Kern van het geschil is wie de rechthebbende was op de auteursrechten van het spel op het moment van de beëindiging van de Overeenkomst en welke gevolgen vervolgens zijn ingetreden door de beëindiging daarvan.

4.13 Playlogic stelt zich op het standpunt dat de auteursrechten op het spel ten tijde van de beeindiging van de Overeenkomst volledig aan haar waren overgedragen en zij ondanks de beëindiging van de overeenkomst rechthebbende op de rechten op het spel bleef. Artikel 13.2.2 tweede alinea van de Overeenkomst bepaalt in haar visie slechts dat Playlogic de rechten op het spel dient terug te leveren zodra Visionvale CS een andere uitgever voor het spel hebben gevonden en volledige terugbetaling aan Playlogic heeft plaatsgevonden. Visionvale CS stellen dat niet beoogd is de auteursrechten op het spel volledig over te dragen aan Playlogic, althans dat op het moment van het geschil deze rechten nog niet volledig aan Playlogic waren overgedragen. Playlogic had op het moment van de beëindiging van de Overeenkomst een licentie. Deze licentie is door de beëindiging van de Overeenkomst met onmiddellijke ingang geëindigd. Artikel 13.2.2 ziet in de visie van Visionvale CS slechts op de omvang van de over en weer te betalen vergoedingen. De tweede alinea van deze bepaling strekt er slechts toe dat Playlogic recht heeft op restitutie van de betaalde voorschotten indien Visionvale CS een nieuwe uitgever heeft kunnen vinden die de software gaat uitgeven.

4.14 De door Playlogic voorgestane uitleg leidt tot het ongerijmde resultaat dat de beëindiging van de overeenkomst wegens een tekortkoming van Playlogic meebrengt dat zij weliswaar een "kill fee" dient te voldoen, maar dat zij niettemin de auteursrechten op het spel onverkort behoudt en bovendien bevrijd wordt van haar verplichting royalty's af te dragen aan Visionvale cs. Visionvale cs kunnen na de beëindiging van de Overeenkomst de rechten op het spel en daarmee de mogelijkheid royalty's te ontvangen slechts terugkrijgen, als zij in staat zijn een andere uitgever te contracteren en terugbetaling aan Playlogic heeft plaatsgevonden.

De door Visionvale CS voorgestane uitleg roept daarentegen de vraag op wat op grond van artikel 13.2.2 tweede alinea de gevolgen zijn van de beëindiging van de overeenkomst. Met name is onduidelijk wat dient te worden verstaan onder de zinsnede " (...) PLAYLOGIC agrees the rights revert to DEVELOPER (…) “ terwijl Visionvale cs stelt dat zij altijd de rechthebbende op de auteursrechten is gebleven. Daarnaast geldt dat zelfs als ervan moet worden uitgegaan dat de auteursrechten op het spel bij Visionvale cs zijn gebleven dan wel automatisch naar hen zijn teruggekeerd na beëindiging van de Overeenkomst, mede gelet op de stellingen van Playlogic, onduidelijk is wat de betekenis en strekking is van de voorwaarde dat Visionvale cs een nieuwe uitgever moeten hebben gecontracteerd en dat terugbetaling aan Playlogic moet hebben plaatsgevonden.

4.15 De voorgaande vragen vergen een nader onderzoek en eventuele bewijslevering. Daarvoor leent het kort geding zich niet. Uit het hiervoor overwogene volgt dat met onvoldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat Visionvale cs zich jegens derden ten onrechte als rechthebbenden afficheren. Derhalve slagen de grieven I en III. De vorderingen van Playlogic zijn niet toewijsbaar. De overige grieven behoeven geen afzonderlijke behandeling meer.

4.16 Voor een vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv is geen plaats, nu het geschil primair niet ziet op een inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht, maar op de vraag bij welke partij op welk moment het auteursrecht berust.

Lees het arrest hier.

Een bodemprocedure is aanhangig bij de rechtbank te Amsterdam.

IEF 8065

Zeepdispenser maakt inbreuk op koffiezetapparaat

Senseo - ZeepseoVzr. Rechtbank Arnhem, beschikking van 14 juli 2009, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen ALDI (met dank aan Claudia Zeri, Howrey).

Ex parte beschikking. Modellenrecht Auteursrecht. Eiser Philips maakt op grond van het aan haar toekomende model- en auteursrecht m.b.t. het Senseo koffiezetapparaat succesvol bezwaar tegen door de ALDI verhandelde electronische zeeppompjes (Zeepseo?).

Het verzoekschrift stelt o.a.: “12. De kenmerken die door Aldi zijn overgenomen in de vormgeving van haar product zijn bovendien geen van allen technisch bepaald. Het gaat hier om puur esthetische kenmerken, die opzettelijk zijn overgenomen teneinde aan te haken op de bekendheid van de Senseo. De ontwerper heeft, niettegenstaande een grote ontwerpvrijheid, geen onafhankelijke creatie op de markt gebracht, en in plaats daarvan gekozen om alles wat de Senseo qua vormgeving interessant maakte, over te nemen. Hiermee heeft Aldi geprofiteerd van de creativiteit van het ontwerp van de Senseo, en is dit dan ook het enige waar haar product (meer)waarde aan ontleent. “
 
De voorzieningenrecht wijst de vorderingen grotendeels toe: “Het gevorderde onder C wordt afgewezen omdat schending van art. 6:162 BW geen aanspraak op een voorziening ex art, 1019e Rv geeft. Het gevorderde onder A en B [ieder aanbod te staken, en te verbieden om op enigerlei wijze in Nederland en het overige gedeelte van de Benelux betrokken te zijn bij inbreuk – IEF] zal worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde onder A en B    aldus wordt samengevoegd dat na het woord "Model" in onderdeel A de woorden "althans m.b.t. de auteursrechten van verzoekster" worden ingevoegd. Dit om te voorkomen dat één gebeurtenis, waarbij zowel sprake is van schending van een modelrecht als van een auteursrecht, zou leiden tot verbeurte van twee dwangsommen. De dwangsommen zullen worden beperkt tot een maximum van in totaal EUR 250.000,00.

Lees de beschikking hier. Oorspronkelijk verzoekschrift (met duidelijke afbeeldingen) hier.

IEF 8058

Auteursbeschermde muziekwerken

Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2009, KG ZA 09-1213 SR/PvV, Vereniging Buma & Stichting Stemra tegen Stichting Commerciële Omroep Exploitatie ZuidHolland (SCOEZH) & Fresh FM (met dank aan Marina Benassi, Buma Stemra).
 
Auteursrecht. Webcasting gericht op Nederland. Geschil tussen Buma en Fresh FM, volgens Buma ‘een tegendraadse omroep’, over het betalen van Buma-vergoedingen voor radio, webcasting en feesten. De rechtbank oordeelt dat Fresh FM m.b.t. de radiouitzendingen inmiddels geen betalingsachterstand meer heeft en daarmee dus geen inbreuk maakt op de het Buma-repertoire (‘auteursbeschermde muziekwerken’), maar dat zij door haar webcasting, ondanks, of beter: door de huidige, overeenkomst met PRS, en op enkele feesten nog wel zonder toestemming werken van bij de Buma aangesloten auteurs openbaar maakt of heeft gemaakt.

4.4. Ten aanzien van de webcasting wordt overwogen dat niet is betwist dat op de 9 muziekkanalen op de website van Fresh FM muziekwerken van bij Buma c.s. aangesloten auteurs zijn te horen. Evenmin is in geschil dat het openbaar maken en verveelvoudigen van die muziekwerken niet valt onder de bij de overeenkomst van 18 juni 2008 verleende toestemming. Voor zover Fresh FM c.s. zich voor die toestemming beroept op de licentie die door PRS voor webcasting is verleend wordt op grond van de gedingstukken vastgesteld dat door PRS aan Fresh FM c.s. alleen een licentie is verleend voor het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. Voor webcasting gericht op Nederland, waarvan in het onderhavige geval naar voorlopig oordeel sprake is nu bezoekers van de desbetreffende website in het Nederlands worden uitgenodigd om de muziekkanalen te beluisteren en niet is betwist dat de reclame op de muziekkanalen eveneens in het Nederlands is, is door PRS derhalve geen toestemming verleend. Bij gebreke van enige toestemming voor het gebruiken van de muziekwerken via de webcasting. is het gevorderde verbod tot het openbaar maken van die muziekwerken toewijsbaar.

4.5. Nu Fresh FM c.s. niet beschikt over een toestemming voor het gebruiken van de auteursbeschermde muziekwerken via webcasting zal tevens het voorschot op de daarmee samenhangende schadevergoeding worden toegewezen. Het in dat verband door Buma c.s. gevorderde bedrag van  €1.392.40 komt niet onjuist voor. Aan deze veroordeling zal evenwel de voorwaarde worden verbonden dat Fresh FM  c.s. dit bedrag niet aan Buma c.s. is verschuldigd indien zij binnen twee weken na de betekening van dit vonnis aan Buma  c.s.. aantoont dat PRS, met terugwerkende kracht vanaf mei 2009, ook een licentie verleend heeft voor webcasting door Fresh FM  c.s. gericht op Nederland en dat de voor die licentie verschuldigde vergoeding aan PRS is voldaan. Voor deze voorwaarde wordt aanleiding gezien nu van de zijde van Buma c.s.. ter terechtzitting is verklaard dat zij er geen bezwaar tegen heeft indien Fresh FM c.s. een en ander met PRS zou regelen.

4.6. Ook voor de feesten in het kader van het 10-jarige bestaan van Fresh FM c.s. geldt dat niet betwist is dat daaraan dj's meewerken die zijn aangesloten bij Buma  c.s. en dat voor het openbaar maken van hun muziek toestemming van Buma c.s.. is vereist. Evenmin is in geschil dat het openbaar maken van die muziek niet valt onder de bij overeenkomst van 18 juni 2008 verleende toestemming. Ook daarvoor is dus een aanvullende toestemming vereist.

Lees het vonnis hier.

IEF 8056

Het functioneren van alle toezichthouders

Kamerstukken II 2008/09, 24095, nr. 245. Frequentiebeleid; Motie die ertoe strekt rol en functioneren toezichthouders telecommunicatie en media in kaart te brengen, en mogelijkheden tot samenwerking en fusie te verkennen

Motie van de leden Van Dam en Elias: Overwegende, dat de markten voor telecommunicatie en media steeds sterker convergeren;overwegende, dat convergentie van het toezicht op deze markten dan ook voor de hand zou liggen; constaterende, dat het kabinet er desondanks voor kiest alles bij het oude te laten;

overwegende, dat er meerdere toezichthouders actief zijn op de markten voor telecommunicatie en media, zoals de OPTA, het Commissariaat voor de Media, het Agentschap Telecom, het College van Toezicht Auteursrecht en anderen;

verzoekt de regering een brief waarin de rol en het functioneren van alle toezichthouders op het gebied van telecommunicatie en media in kaart worden gebracht en waarin de mogelijkheden van nauwere samenwerking en op langere termijn fusie van toezichthouders op dit gebied worden verkend

Lees de motie hier.

IEF 8055

Google moet in de mediawet?

Kamerstukken I 2008/09, 31804, nr. C. Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep; Memorie van antwoord

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de mening van de regering is over het artikel «Google moet in de Mediawet» van Henk Blanken in de Volkskrant van 2 mei 2009.

"In zijn artikel wijst Henk Blanken erop dat Google steeds duidelijker een mediabedrijf is. Hij sluit daarbij aan op een bredere discussie over de rol van dit bedrijf op het gebied van de omgang met auteursrecht en de persoonlijke levenssfeer. Dit zijn onderwerpen die alle mediabedrijven raken maar die niet in de Mediawet 2008 geregeld zijn. De Mediawet 2008 kent verschillende regimes: veel regels voor de publieke omroep,een minimumregeling ter invullen van de verplichtingen uit de Europese mediarichtlijn voor commerciële omroepen en beperkte steun voor de stimulering van de gedrukte media. In het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten dat thans in de Tweede Kamer in behandeling is, wordt hieraan een regime voor omroepachtige (niet-lineaire) mediadiensten toegevoegd. Of Google onder het bereik van de voorgestelde wettelijke bepalingen komt te vallen, zal te zijner tijd duidelijk worden, mede aan de hand van de rol die Google zelf in redactioneel opzicht bij zijn diensten vervult. Ik stel dus vast dat het artikel belangrijke vragen aansnijdt, maar geen vraagstukken of problemen behandelt die een onmiddellijke vertaling op het terrein van de Mediawet 2008 vergen."

Lees hier meer.