DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 8850

Als (mede)handelsnaam

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 12 mei 2010, LJN: BM5222, Boco Chemie B.V. tegen  CWS-Boco Nederland B.V. & CWS-Boco Deutschland GmbH

Handelsnaamrecht. Vordering tot staking van handelsnaam waarin het woord "boco" voorkomt toegewezen.  Niet alleen gebruik als merk, maar ook als (mede)handelsnaam. Zie ook: Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 23 januari 2009, IEF 7630 (Ne bis in idem).

4.4. De rechtbank zal eerst onderzoeken of het gebruik door CWS-boco van de aanduiding “CWS-boco” moet worden gezien als het voeren van een handelsnaam dan wel als louter gebruik van haar merken. Voor beantwoording van de vraag of een bepaalde aanduiding moet worden gezien als “het voeren van een handelsnaam” is bepalend onder welke naam de onderneming feitelijk wordt gedreven, niet de handelsregisterinschrijving. Daarbij geldt dat aan de mate van intensiteit van het feitelijk gebruik waardoor sprake is van inbreukmakend gebruik lage eisen worden gesteld. Als regel is daadwerkelijk voor derden kenbaar gebruik voldoende. Ook het gebruik van een domeinnaam kan worden beschouwd als gebruik als handelsnaam. Gelet op het feit dat CWS-boco de domeinnaam www.cws-boco.nl gebruikt, dat op alle busjes van CWS-boco de combinatie “CWS” en “boco” voorkomt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.” en dat CWS-boco in publicaties veelal de combinatie van “CWS” en “boco” gebruikt, zonder de toevoeging “Nederland B.V.”, moet het gebruik van de aanduiding “CWS-boco” worden beschouwd als het voeren van een (mede)handelsnaam en niet als louter gebruik van de merken van CWS-boco. Het publiek (hierna onder 4.13 zal de rechtbank nader ingaan op de vraag welk publiek relevant is) dat deze aanduiding waarneemt zal immers niet steeds op de hoogte zijn van het feit dat CWS-boco de merken “CWS” en “boco” heeft geregistreerd en daarom deze aanduiding eerder beschouwen als handelsnaam.

4.5. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook het gebruik van de aanduidingen “Boco” en “Boco B.V.” door Boco Chemie worden gezien als het voeren van (mede)handelsnamen. (…0

4.6. De conclusie is dat niet alleen de statutaire handelsnamen met elkaar vergeleken moeten worden, maar ook de (mede)handelsnamen “CWS-boco” enerzijds en “Boco b.v.” en “Boco” anderzijds. (…)

4.15. Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat er een reëel gevaar voor verwarring bestaat, in die zin dat door het publiek ten onrechte een economische of juridische band tussen Boco Chemie en CWS-boco wordt verondersteld, zodat Boco Chemie terecht de bescherming van haar handelsnaam en medehandelsnamen inroept. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, evenals het gebod elk gebruik van de handelsnaam CWS-boco en/of enige handelsnaam waarin het woord “boco” voorkomt te staken en gestaakt te houden, met dien verstande dat aan CWS-boco, zoals zij ter comparitie heeft verzocht, een termijn zal worden gegund om de nodige aanpassingen uit te voeren. De dwangsom wordt toegewezen zoals gevorderd. Ook zal CWS-boco op de voet van artikel 6c lid 2 Hnw worden veroordeeld tot het plaatsen van de in de dagvaarding genoemde tekst, zoals gevorderd, waarbij de rechtbank begrijpt dat met “rechtbank Utrecht” bedoeld zal zijn “rechtbank ’s-Hertogenbosch”. De rechtbank zal, gelet op de aan CWS-boco te gunnen termijn, de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad toewijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8849

De gemiddelde werkzoekende

Vzr. Rechtbank Arnhem, 20 mei 2010, KG ZA 10-201, Connect Uitzendbureau B.V. tegen Connect Transportservice B.V. (met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons en Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Connect tegen Connect Transportservice Connect is niet louter beschrijvend voor uitzenddiensten, ‘zwak merk’ met beperkt onderscheidend vermogen. Verwarringsgevaar. Inbreuk merkrecht en handelsnaamrecht (ook middels domeinnamen). Zie ook: Vzr. Rechtbank Arnhem, 25 januari 2010, IEF 8559: Connect tegen Connection.

4.7. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt het volgende verwogen. Voorshands geoordeeld is het door Connect Uitzendbureau ingeschreven woordmerk Connect niet louter beschrijvend voor de diensten waarvoor inschrijving is gevraagd, te weten - kort gezegd - uitzenddiensten. Connect Transportservice heeft dit ook niet weersproken. Dat het woordmerk Connect in elk geval enig onderscheidend vermogen heeft, vindt ook steun in de omstandigheid dat een (woord)merk pas wordt ingeschreven nadat door het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom een onderzoek heeft plaatsgevonden (onder meer) naar de vraag of het in de aanvraag voorkomende teken geacht moet worden elk onderscheidend vermogen te missen (zie artikel 2.1 1 lid 1 onder b BVIE). Indien inschrijving volgt, kan daaruit worden afgeleid dat het Benelux-Bureau na onderzoek geen aanleiding heeft gevonden om het merk te weigeren wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen. Niettemin kan het onderhavige woordmerk als een 'zwak merk' worden aangemerkt, waarvan het onderscheidend vermogen relatief beperkt is. Het woord 'Connect' is immers een veel voorkomend Engels woord, dat zoveel betekent als 'verbinden' of 'in verband brengen', dat bovendien veelvuldig wordt gebruikt in handelsnamen van ondernemingen die actief zijn in de dienstverlenende sector, zoals Connect Transportservice ter zitting onweersproken heeft gesteld.

4. 9 Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het woordmerk Connect en liet teken Connect Transportservice, het feit dat de aangeboden diensten in hoofdzaak dezelfde of soortgelijk zijn, alsmede de aanwezigheid van in elk geval enige onderscheidingskracht van het woordmerk Connect, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bij liet in aanmerking komende publiek, in dit geval de werkzoekenden, verwarring kan ontstaan. Zo de gemiddelde werkzoekende het woordmerk Connect al niet met het teken Connect Transportservice zal verwarren, wordt in ieder geval de indruk gewekt dat enig verband bestaat tussen de rechthebbende op het woordmerk Connect en het teken Connect Transportservice. Doorslaggevend is daarbij de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming, in samenhang met de soortgelijkheid van de diensten.

4.17. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Connect Transportservice afwijkt van de handelsnamen  Connect Uitzenbureau  en Connect Technisch Uitzendbureau, gelet op de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Connect Uitzendbureau en Connect Transportservice. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen beide ondernemingen. Dat er tot op lieden geen verwarring is opgetreden, zoals Connect Transportservice ter zitting heeft gesteld, is niet beslissend. Een en ander leidt tot de conclusie dat Connect Transportservice haar handelsnaam voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonis hier.

IEF 8825

When in Rome..

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 7 mei 2010, KG ZA 10-446, Eisers tegen Gedaagde (A Roma)

Handelsnaamrecht. Haags Italiaans restaurant A Roma maakt bezwaar tegen het op een afstand van 400 meter gelegen Haags Italiaans restaurant Roma Palace. Vorderingen toegewezen: Het verschil tussen de handelsnaam A ROMA en de handelsnaam ROMA PALACE is zodanig is dat in het algemeen geen verwarring zal ontstaan, maar in dit geval liggen de ondernemingen zowel letterlijk als figuurlijk zo dicht bij elkaar dat naar voorlopig oordeel verwarring bij het publiek wel te duchten is.

4.2. Naar voorlopig oordeel wijkt de handelsnaam ROMA PALACE slechts in geringe mate af van de oudere handelsnaam A ROMA. Beide handelsnamen bevatten immers het element ROMA. Hoewel de naam ROMA niet ongebruikelijk is voor een Italiaans restaurant, is dat element relatief gezien het meest onderscheidende deel van beide handelsnamen. De toevoeging van het voorzetsel A in de handelsnaam van [Eisers] is als zodanig weinig onderscheidend. De toevoeging van PALACE is, zoals [Eisers] onweersproken hebben aangevoerd, een veel gebruikte toevoeging in handelsnamen van restaurants en dus evenmin onderscheidend.

4.3. Het betoog van [Gedaagde] dat het publiek de handelsnaam van [Eisers] zal opvatten als het woord AROMA en dus als een verwijzing naar de “fijne kenmerkende geur van spijzen, dranken, vruchten, enz” in plaats van een verwijzing naar de stad Rome, treft geen doel. (…)

4.4. Het feit dat [Eisers] hun onderneming in het handelsregister hebben ingeschreven met een punt tussen de A en ROMA, dus als “A. ROMA”, kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Voor een beroep op het handelsnaamrecht is namelijk niet de inschrijving in het handelsregister, maar de handelsnaam zoals die feitelijk wordt gevoerd bepalend. (…)

4.5. Het voorgaande laat onverlet dat het verschil tussen de handelsnaam A ROMA en de handelsnaam ROMA PALACE wel zodanig is dat in het algemeen geen verwarring zal ontstaan. Echter, in dit geval liggen de ondernemingen zowel letterlijk als figuurlijk zo dicht bij elkaar dat naar voorlopig oordeel wel verwarring bij het publiek is te duchten als bedoeld in artikel 5 Handelsnaamwet. De handelsnamen A ROMA en ROMA PALACE worden immers gebruikt voor identieke ondernemingen, te weten ondernemingen die een Italiaans restaurant exploiteren. Daarnaast zijn de ondernemingen zeer dicht bij elkaar gevestigd, te weten op nog geen 400 meter van elkaar. Gelet op die omstandigheden ligt verwarringsgevaar voor de hand. Bovendien hebben [Eisers] – als zodanig onweersproken – aangevoerd dat zich al verschillende keren daadwerkelijk verwarring heeft voorgedaan.

4.11. Gegeven de vastgestelde inbreuk kan in het midden blijven of [Gedaagde] ook enige tijd de handelsnaam ROMA heeft gebruikt, zoals [Eisers] onderbouwd met foto’s hebben betoogd, of dat de onderneming van [Gedaagde] van aanvang af uitsluitend ROMA PALACE heeft geheten, zoals [Gedaagde] stelt. Het op basis van de vastgestelde inbreuk te geven verbod hoeft namelijk niet te worden beperkt tot uitsluitend het gebruik van de handelsnaam ROMA PALACE, maar kan zich ook uitstrekken tot inbreuken in andere vormen, voor zover die dreigen (vgl. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445, Lexington). Het gegeven dat [Gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat ook het gebruik van de handelsnaam ROMA rechtmatig zou zijn, vormt voldoende aanleiding om ook het gebruik van die handelsnaam te laten vallen onder het verbod, aangezien de overeenstemming van A ROMA met ROMA nog groter is dan de overeenstemming met ROMA PALACE.

Lees het vonnis hier.

IEF 8820

Niet geschikt is om als merk te dienen

Rechtbank Haarlem, 4 mei 2010, KG ZA  1081, Travel Card Nederland B.V. tegen Multi Tank Card B.V. (met dank aan Josine van den Berg &  Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Reclamerecht. Google AdWords . Eiser Travel Card maakt bezwaar tegen het gebruik als adword van de aanduiding ‘travelcard’ door gedaagde Multi Tank Card. Vorderingen afgewezen, zonder dat de HvJ EU AdWords arresten ter sprake hoeven te komen: Aanduiding ‘travelcard’ is beschrijvend, mist ieder onderscheidend vermogen en is niet geschikt om als merk te dienen. Gebruik ‘travelcard’ als adword is geen gebruik als handelsnaam door Multi Tank Card. Van eventuele vergelijkende reclame is inmiddels geen sprake meer. Onbetwiste, niet onredelijk voorkomende 1019h proceskosten: €31.734,39.

5.7. Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat de aanduiding TRAVELCARD (al dan niet met een spatie geschreven) niet geschikt is om als merk te dienen. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel betrokken de prognose van de kans van slagen van een door Multi Tank Card aangekondigde nietigheidsactie bij de bodemrechter op grond van artikel 2.28 BVIE. De voorzieningenrechter acht het voorshands aannemelijk dat de inschrijving van het woordmerk slechts heeft kunnen geschieden - gelijk Multi Tank Card ter zitting heeft betoogd - doordat het BMB ten tijde van het depot en de registratie van het woordmerk TRAVELCARD in maart 1988 nog (net) niet onder de strenge(re) vigeur van de Merkenrichtlijn en de daarop gebaseerde BVIE viel. Gelet op de bepalingen van de Merkenrichtlijn en de huidige jurisprudentie is er een gerede kans dat het woordmerk van Travel Card zal worden vernietigd. Het beroep van Travel Card op de bescherming van het nadien door haar geregistreerde beeldmerk kan aan voornoemd oordeel niet afdoen, omdat bij het gewraakte gebruik van de aanduiding TRAVELCARD door Multi Tank Card als adword per definitie slechts het woordmerk is gehanteerd. Van merkinbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 BVIE is op grond van het voorgaande daarom geen sprake, zodat deze grondslag de vorderingen niet kan dragen.

5.8. (…)  is van het voeren van een handelsnaam voor een onderneming sprake, indien die naam ter aanduiding van die onderneming in het handelsverkeer wordt gebruikt. Daarvan is naar oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat Multi Tank Card haar onderneming drijft onder een andere naam dan Multi Tank Card. Het gebruik van de aanduiding TRAVEL CARD als adword of in Google-advertenties doet daaraan niet af.

5.9.  (…) Van enige (al dan niet misleidende danwel vergelijkende) reclame is dan ook thans geen sprake meer. Daar Multi Tank Card bovendien bij akte (en ter zitting mondeling) onvoorwaardelijk heeft toegezegd dergelijke advertenties te staken en gestaakt te houden en voorts geen vergelijkbare reclame-uitingen (meer) te (zullen) doen, op straffe van een vrijwillig te verbeuren dwangsom, heeft Travel Card naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen belang bij haar vorderingen.

5.10. Nu geen van de door Travel Card opgeworpen grondslagen de vorderingen kunnen dragen, zullen deze worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8817

Dat de situatie dermate onduidelijk is

Vzr. Rechtbank Haarlem, 1 april 2010, KG ZA 10-86, Krimpenerwaard Detachering B.V. tegen Firma Blok V.O.F.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Stukgelopen samenwerking. Via Domjur.nl: “Eiser Krimpenerwaard houdt zich bezig met het detacheren en opleiden van verkeersregelaars en stelt verkeersregelaars ter beschikking. Tot voor kort werkte zij samen met firma Blok c.s. Krimpenerwaard vordert een verbod op het gebruik van de handelsnamen VKRS; vkrc.nl en Verkeersregelaar Centrale te staken en gestaakt te houden en overdracht van 20 domeinnamen met de elementen “verkeersregelaar” en “centrale”, waaronder vkrc.nl en verkeersregelaarscentrale.nl.” De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen en weigert de gevraagde voorzieningen.

5.6. Welke afspraken tussen partijen zijn gemaakt is niet komen vast te staan. De voorzieningenrechter stelt vast dat met betrekking tot de vergoeding voor gewerkte uren van [gedaagde 2] ook werkzaamheden door [gedaagde 2] zijn verricht waarvoor geen facturen zijn verzonden. Anderzijds acht de voorzieningenrechter voorstelbaar dat tussen partijen een afspraak bestond dat [gedaagde 2] voor iedere ingezette verkeersregelaar een bedrag van € 1,25 betaald kreeg, met daarbij een mogelijkheid gemaakte kosten te declareren.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde 2] het huidige logo voor VKRC heeft ontworpen, maar Krimpenerwaard stelt dat zij daartoe opdracht heeft gegeven, terwijl Blok c.s. stellen dat dit mede ten behoeve van henzelf was aangezien [gedaagde 2] geen vergoeding hiervoor van Krimpenerwaard heeft ontvangen. Met betrekking tot de domeinnamen is komen vast te staan dat [gedaagde 2] de registratie van de eerste vier domeinnamen, zoals hiervoor in 3.1, onder IV vermeld, aan Krimpenerwaard in rekening heeft gebracht. Ten aanzien van de overige 16 genoemde domeinnamen is vooralsnog gelet op de betwisting door Krimpenerwaard echter niet komen vast te staan of, en zo ja door wie de kosten voor de registratie daarvan zijn voldaan, nu daarvan geen stukken zijn overgelegd. Voorts zijn geen stukken overgelegd waaruit kan blijken welke domeinnamen ten behoeve van wie zijn geregistreerd.

Daar komt bij dat ten aanzien van de handelsnaamrechten Krimpenerwaard weliswaar terecht aanvoert dat voor de vraag of sprake is van handelsnaaminbreuk van belang is vast te stellen welke onderneming als eerste de handelsnaam heeft gebruikt, maar aan de hand van hetgeen in dit kort geding door partijen naar voren is gebracht valt niet vast te stellen wie als eerste de handelsnamen heeft gebruikt, en ten behoeve van welke onderneming dat is geschied. De offerte van een internethost gericht aan [gedaagde 2], met in de adressering de vermelding van de naam De Verkeersregelaar Centrale, is daarvoor volstrekt onvoldoende en evenmin kan het eerste gebruik worden afgeleid uit de inschrijving van de handelsnaam in het handelsregister.
Tot slot geldt met betrekking tot de roerende zaken waarvan Krimpenerwaard teruggave vordert dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat deze zaken zich bij Blok c.s. bevinden, nu niet valt uit te sluiten dat de roerende zaken op andere wijze zijn zoekgeraakt, of door andere werknemers niet zijn ingeleverd.

5.7. Nu niet is vast te stellen welke afspraken partijen hebben gemaakt en partijen hun stellingen over en weer betwisten, komen zowel de vorderingen in conventie als ook de vorderingen in reconventie niet voor toewijzing in aanmerking. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie dermate onduidelijk is dat ook voor eventueel op te leggen ordemaatregelen geen aanleiding lijkt te bestaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat blijkens de onweersproken stelling van Blok c.s. Krimpenerwaard niet heeft gereageerd op het aanbod van Blok c.s. om bepaalde onderdelen van datgene wat volgens Blok c.s. tot het vermogen van het samenwerkingsverband behoort, te weten de handelsnaam VKRC met gelijkluidende domeinnamen en e-mailadressen, aan Krimpenerwaard over te dragen. Voorts hebben Blok c.s. ter zitting aangevoerd dat zij desgevraagd voorafgaand aan het kort geding geen bezwaar hadden gehad om de domeinnaam www.algemeneverkeersregelaarscentrale.nl en de daarop gelijkende domeinnamen aan Krimpenerwaard over te dragen, maar voor het eerst van die vordering van Krimpenerwaard uit de dagvaarding kennis hebben genomen.

5.8. De voorzieningenrechter komt tot geen andere conclusie dan dat het onderhavige geschil niet geschikt is om daarvoor een voorlopige voorziening in kort geding te treffen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8812

Op hetzelfde adres onder dezelfde naam

Rechtbank Almelo, 21 april 2010, LJN: BM2858, De maatschap Praktijk voor Fysio- en Manuele Therapie “Wesselerbrink” c.s. tegen De maatschap Praktijk voor Fysiotherapie en Manuele Therapie Wesselerbrink c.s.

Handelsnaamwet. Stukgelopen samenwerking. Twee maatschappen van fysiotherapeuten gevestigd op hetzelfde adres onder dezelfde naam. Gestelde inbreuk op handelsnaam. Geen spoedeisendheid. 
 
8. Omdat [gedaagde sub 6] bij brief van 18 december 2009 heeft aangekondigd dat de nieuwe maatschap, gedaagde sub 1, zich onder dezelfde naam op de huidige locatie wil gaan profileren en onderscheiden door middel van een eigen praktijklogo, eigen afspraakkaartjes, briefpapier etc. is er volgens eisers vanaf december 2009 sprake van een inbreuk op de handelsnaam van de oude maatschap en is verwarringsgevaar te duchten. Volgens eisers zou hierin het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening gelegen zijn.

9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagden, het spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening onvoldoende onderbouwd. Volgens eisers brengen de inbreuk en het te duchten verwarringsgevaar schadelijke gevolgen voor eisers met zich. Echter, door eisers zijn geen concrete voorbeelden van verwarring aangedragen en is evenmin onderbouwd waar de schadelijke gevolgen voor eisers uit zouden kunnen bestaan. Gelet hierop en gelet op het feit dat gedaagden sub 2 tot en met 6 al ruim zeventien jaar en gedaagde sub 1 al ruim 3 jaar de naam van de oude maatschap gebruiken en onder deze naam werkzaam zijn, zal de voorzieningenrechter de door eisers gevorderde voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang afwijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8790

Het Maandagmerk

Rechtbank Amsterdam, 21 april 2010, HA ZA 09-844, S. tegen H. (met dank aan Bjorn Schipper, Bousie)

Merkenrecht. Geschil over de organisatie van het evenement MONDAY en de hieraan verbonden IE rechten, waaronder de rechten op het merk MONDAY. Conventie: bijdrage aan organisatie impliceert geen aanspraak op deze rechten. Ook geen aanspraak op deel van de exploitatie opbrengsten. Geen merkenrechtelijk voorgebruik. Gedeeltelijke veroordeling in de volledige proceskosten. Reconventie: merkinbreuk aangenomen. Onrechtmatige daad m.b.t. het doen van negatieve uitlatingen over het evenement MONDAY en het oproepen van (potentiële) bezoekers om vooral niet naar het evenement te gaan. Geen auteursrechtinbreuk nu auteursrechtelijk beschermde trekken op communicatie uitingen zoals huisstijl en webdesign niet duidelijk zijn gemaakt. Geen handelsnaaminbreuk. Beslagen onrechtmatig gelegd. Compensatie van de proceskosten.

4.4. S. stelt voorts dat H. onrechtmatig handelt doordat zij achter de rug van S. om het Benelux woordmerk MONDAY op haar eigen naam heeft laten registreren. Deze rechten zouden als voorgebruiker aan S. toekomen. S. stelt niet waaruit dit voorgebruik bestaat en waaruit het voorgebruik zou moeten blijken. Omdat van voorgebruik door S. niet is gebleken, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom het depot jegens S. onrechtmatig zou zijn. Het enkele feit dat S. bij de totstandkoming van het concept op enigerlei wijze betrokken is geweest en daarover ook met derden sprak, is daartoe - zo S. dit al aan haar vordering ten grondslag wenst te leggen - onvoldoende. Het enkele voorbijzien aan eventuele daaruit voortvloeiende rechten van S. (wat die ook mogen zijn) leidt niet tot het oordeel dat H. onrechtmatig jegens S. handelt omdat zij te kwader trouw heeft gedeponeerd, gelijk S. stelt. Zo is gesteld noch gebleken dat er in het kader van de samenwerking afspraken zijn gemaakt over de introductie van het merk MONDAY. Dit had wel op de weg van S. gelegen, nu zij zich beroept op de kwade trouw van H. Het is dan aan S. te stellen en te bewijzen dat en waarom sprake is van kwade trouw aan de zijde van H.. Dat heeft zij niet, althans in onvoldoende mate, gedaan. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad wordt om die reden afgewezen.

(…)

4.8.  H. vordert een inbreukverbod. Zij baseert dit op aan haar toekomende auteursrechten er/of handelsnaarnrechten en/of merkrechten in verband met de organisatie van het evenement MONDAY en/of het teken MONDAY. Voor zover het gevorderde verbod wordt gebaseerd op aan  H. toekomende auteursrechten, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt op grond van de brief van 28 januari 2009 van de advocaat van  H. en het verhandelde ter zitting dat  H. stelt auteursrechthebbende te zijn op de aan de domeinnaam partvonmondav.nl gekoppelde website en alle overige communicatie-uitingen rondom de evenementen, zoals content, lay-out, huisstijl en merchandise.  H. heeft evenwel verzuimd te stellen wat de auteursrechtelijk beschermde trekken zijn die maken dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. Ook is niet gesteld welke van die auteursrechtelijk beschermde trekken door S. zijn overgenomen. Dit had (gelet ook op de betwisting door S.) wel op haar weg gelegen. De op het auteursrecht gebaseerde vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

4.9. Ook de op het handelsnaamsrecht gebaseerde vorderingen zullen worden afgewezen. H. stelt dat haar handelsnaamsrechten toekomen, maar de rechtbank is van het voeren van de handelsnaam Monday door  H. niet gebleken. Ditzelfde geldt voor zover  H. stelt dat S. die handelsnaam Monday voert. Voor zover producties zijn overgelegd, waarin de aanduiding Monday voorkomt, gaat het om verwijzingen naar het evenement bij de Siupperclub of betreft het - gelijk  H. zelf stelt - merkgebruik en niet de aanduiding van de onderneming van  H. 

4.10. De inbreuk op de merkrechten van  H. wordt niet anders betwist dan met de stelling dat  H. geen toestemming had het merk te deponeren en  H. het merk in strijd met gemaakte afspraken voor zichzelf gebruikt. Uit hetgeen de rechtbank op dit punt in conventie heeft overwogen, volgt dat het depot van  H. niet te kwader trouw is verricht. Van handelen in strijd met enige afspraak is de rechtbank niet gebleken. Nu de merkinbreuk overigens niet wordt betwist, dient de daarop gebaseerde vordering te worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8753

Het meest gebruikte apparaat

Vzr. Rechtbank Arnhem, 12 april 2010, KG ZA 10-182, Switch Automatisering B.V. tegen Switchit V.O.F. c.s. (met dank aan Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten).

Handelsnaamrecht. Handelsnamen en domeinnamen Switchit maken inbreuk op handelsnaamrecht van eiser Switch.

4.4. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de handelsnaam switchit slechts in zeer geringe mate afwijkt van de handelsnaam Switch. Behoudens de toevoeging 'it' - waaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt - is het dominerende en kenmerkende deel van beide handelsnaam (Switch) identiek.

4.6. (…) Volgens vaste jurisprudentie wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. Voorshands geoordeeld is daarvan in dit geval geen sprake. Het woord Switch is niet zuiver beschrijvend voor de soort onderneming die Switch voert. Ook als, naar Switchit stelt, een 'switch' het meest gebruikte apparaat is in de ICT-branche (een apparaat in de infrastructuur van een computernetwerk), maakt dat niet dat in het kader van het Handelsnaamrecht de handelsnaam Switch voor een ICT-onderneming niet onderscheidend zou zijn. (…)

4.8. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam Switchit afwijkt van de handelsnaam Switch, in verband met hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aard van beide ondernemingen en het feit dat Switch ook feitelijk actief is in de omgeving van de vestigingsplaats van Switchit, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voltooide mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Switch en Switchit. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen Switch en Switchit.

4.1 1. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. is de voorzieningenrechter vervolgens voorshands van oordeel dat door het als handelsnaam gebruiken van de domeinnaam www.switchit.nl bij het publiek verwarring is te duchten tussen de onderneming van Switch en die van Switchit. (…) Dit heeft tot gevolg dat Switchit ook de domeinnaam www.switchit.nl voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Lees het vonnis hier.

IEF 8746

Feitelijk slechts refererend gebruik

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 7 april 2010, KG ZA 10-502, European Aeronautic Defence and Space Company EADS N.V. en Airbus Operations GMBH tegen Stichting EADS Investors Compensation Foundation  (met dank aan Annemieke Kappert, Kennedy Van der Laan).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Refererend merkgebruik. Eisers maken bezwaar tegen de naam van gedaagde, een stichting die namens verschillende investeerders een collectieve actie start tegen EADS. Vorderingen afgewezen. Geen inbreuk ‘sub d’, geen gebruik als handelsnaam (geen oogmerk van materieel voordeel), geen onrechtmatige daad.

Merkenrecht: 4.5. Vooralsnog is aannemelijk dat de stichting - in tegenstelling tot hetgeen eiseressen hebben gesteld - een geldige reden heeft om het teken EADS op in haar naam te gebruiken. Er is een geldige reden voor de stichting om een teken te gebruiken dat aan haar publiek duidelijk maakt wat haar doel is. De stichting zal in haar naam een verwijzing mogen gebruiken om duidelijk te maken waar zij voor staat teneinde mogelijk gedupeerde investeerders te bereiken. Zij heeft in eerste instantie gekozen daarvoor de naam stichting EADS AIRBUS COMPENSATION FOUNDATION te gebruiken en nadien de naam gewijzigd in stichting EADS INVESTORS COMPENSATION FOUNDATION. Door deze wijziging heeft zij al een concessie gedaan. Het gebruik van de term EADS kan als enigszins refererend worden beschouwd en dient ertoe een link te leggen met haar doelstelling. Van het bestaan van een gelijkwaardig alternatief is vooralsnog niet gebleken. Dat er in de praktijk stichtingen van belangenbehartigers bestaan zoals de Stichting Hypotheekleed of Stichting Leaseverlies die een meer generieke omschrijving in haar naam gebruiken, doet niet af aan het belang van de stichting het teken EADS te gebruiken. Aannemelijk is dat de stichtingen met een meer generieke omschrijving immers gemeen hebben dat de belangen waar zij voor opkomen in het algemeen al meer bekendheid genieten zodat een verwijzing naar het betreffende product of de onderneming niet nodig is. Ook de omstandigheid dat er andere wijzen zijn om publiek te informeren en deelnemers te werven zoals het gebruik van een website doet niet aan af aan de omstandigheid dat de stichting belang heeft bij het gebruik van het teken EADS in haar huidige naam.

4.6. De stichting maakt met het gebruik van het teken EADS feitelijk slechts refererend gebruik van dit teken om aandacht te trekken van mogelijk gedupeerde investeerders. Er wordt geen concurrentie-voordeel uit getrokken. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een ongerechtvaardigd voordeel dat door de stichting door dit gebruik wordt behaald.

4.7. Vooralsnog is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat het publiek een verband zal leggen tussen het merk EADS en de diensten van de stichting. (…) In die zin wordt geen afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen.

4.8. Eiseressen stellen vervolgens dat het gebruik van het teken EADS in combinatie met het woord "Compensation" in de naam van de stichting op een negatieve wijze aan de zintuigen van het publiek appelleert en dat daarmee de aantrekkingskracht van het merk EADS vermindert. Dit standpunt wordt niet gevolgd. Het gebruik van het merk EADS in combinatie met woord "compensation" heeft niet per definitie de door eiseressen gestelde negatieve uitstraling. Uit deze combinatie van woorden kan immers niet worden afgeleid dat EADS heeft erkend onrechtmatig te hebben gehandeld en een schadevergoedingsverplichting heeft geaccepteerd. De naam Stichting EADS Investors Compensation Foundation suggereert dat vooralsnog niet. Ook wordt met deze naam niet de indruk gewekt dat EADS de stichting heeft opgericht, dan wel dat dit in samenspraak is gebeurd. Juist door het gebruik van het teken EADS in samenhang met de andere in de naam gebruikte temen wordt duidelijk wat het doel van de stichting is. Niet aannemelijk is dat door dit gebruik de aantrekkingskracht en de goodwill van het merk EADS vermindert. De stichting verwijst zoals zij heeft aangevoerd met het woord "investors" ook duidelijk naar de investeerders van EADS hetgeen beter aansluit bij de doelstelling van de stichting. Door het weglaten van het teken Airbus is het gevaar voor eventuele reputatieschade aan het Airbus concern, dat niet direct in de statuten van de stichting wordt genoemd, geweken. Een en ander leidt tot de slotsom dat de stichting door het gebruik van het teken EADS geen afbreuk doet aan de reputatie van EADS en niet handelt zoals in artikel 2.20, eerste lid sub d BVIE vermeld. Er derhalve geen sprake is van merkinbreuk op grond van dit artikel.

Handelsnaamrecht: 4.10. De stichting handelt volgens eiseressen tevens in strijd met artikel 5 en 5a HNW. Dat standpunt wordt niet gevolgd. Op grond van artikel 1 HNW wordt onder handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is volgens de wet sprake indien in een georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen aanwezig is. Er is weliswaar sprake van een georganiseerd verband, maar nu de stichting handelt met het doel vergoeding te verkrijgen om de beweerde door de investeerders geleden schade te compenseren, kan niet worden gezegd dat de stichting handelt met het oogmerk van materieel voordeel. Dat laatste impliceert immers dat er een commercieel voordeel wordt behaald. Op grond van het voorgaande kan niet worden gesproken van het voeren van een handelsnaam in de zin van de HNW. De hierop gegronde vordering wordt dan ook afgewezen.

Onrechtmatige daad: 4.1 1. Vervolgens is de vraag aan de orde of het handelen van de stichting door het gebruik van het teken EADS in haar naam als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW is aan te merken. De stichting is in principe vrij een naam te kiezen waarmee zij kan verwijzen naar haar doelstelling. Zij mag daarbij, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, geen inbreuk maken op intellectuele eigendomsrechten van derden. Uit het voorgaande volgt dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat sprake is van reputatieschade of een andere inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht van eiseressen. Daarnaast is ook niet aannemelijk dat eiseressen op enigerlei wijze schade hebben geleden door het handelen van de stichting. De stichting heeft slechts een klein bereik en het aantal gedupeerde investeerders die zij wil bereiken en zal bereiken, inmiddels zijn dat er in totaal 15, is relatief gering.

Lees het vonnis hier.

IEF 8724

De advocaat die geen samenwerkingsverband voert

Raad van State, 24 maart 2010, LJN: BL8726, Eiser tegen de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Handelsnaamrecht, althans handelsnaamzelfregulering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank (Rechtbank Arnhem, Sector bestuursrecht, 2 juli 2009, IEF 8137). Eén advocaat mag zich niet ‘advocaten’ noemen. “Dat, naar [appellant] stelt, veel advocatenkantoren namen gebruiken die zijns inziens misleidend zijn, maakt dit niet anders.”

2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat met artikel 7 van de verordening wordt beoogd dat de advocaat in zijn optreden naar buiten dient te vermijden dat hij een onjuiste voorstelling geeft ten aanzien van de samenwerking waarbij hij is betrokken. Met de Handelsnaamwet wordt beoogd misleiding als gevolg van het gebruik van een handelsnaam ten aanzien van de eigendom van een onderneming alsmede de rechtsvorm daarvan te voorkomen. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat artikel 7, tweede lid, van de verordening geen bepalingen bevat over een onderwerp waarin reeds door of krachtens de Handelsnaamwet is voorzien. De toekomstige invoering van titel 7.13 van het Burgerlijk Wetboek maakt dit niet anders.

2.5.1. Vaststaat dat [appellant] sinds 2002 geen samenwerkingsverband meer onderhoudt als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de verordening, zodat het verbod van de eerste volzin van artikel 7, tweede lid, van de verordening op hem van toepassing is. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat door het voeren van de naam "[appellant] Advocaten" een samenwerkingsverband wordt gesuggereerd omdat deze naam suggereert dat meer dan één advocaat op het kantoor werkzaam is. Aangezien [appellant] deze naam wenst te blijven voeren, was hij gehouden ontheffing aan te vragen.

Dat, naar [appellant] stelt, veel advocatenkantoren namen gebruiken die zijns inziens misleidend zijn, maakt dit niet anders. Ingevolge artikel 8 van de verordening is een samenwerkingsverband in zijn optreden naar buiten verplicht een gemeenschappelijke naam te voeren en mag deze naam niet misleidend zijn. Dit artikel staat toe dat een gemeenschappelijke naam de naam van een of meer natuurlijke personen vermeldt die nu niet meer aan het samenwerkingsverband deelnemen maar vroeger wel. De verordening verplicht een samenwerkingsverband niet een gemeenschappelijke naam te voeren die alle namen van de aan dat verband deelnemende advocaten vermeldt. Voor zover hierdoor een onderscheid wordt gemaakt tussen de naamgeving voor samenwerkingsverbanden van advocaten en de advocaat die geen samenwerkingsverband voert, vloeit dit onderscheid rechtstreeks voort uit de verordening, die op dit punt niet onverbindend kan worden geoordeeld.

Lees de uitspraak hier.