DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 9075

De afspraak geen juridische beletselen op te werpen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 31 augustus 2010, LJN: BN6235, Maximus Security B.V. tegen Maximum Security B.V.

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 7 juli 2010, KG ZA 10-309, Maximum Security B.V. tegen Maximus Security B.V. (met dank aan Marie José Spit, Bousie)

Handelsnaamrecht. Gestelde handelsnaaminbreuk na overeenkomst om elkaars handelsnaam te respecteren en daarover niet te procederen. Anders dan de voorzieningenrechter, oordeelt het hof dat de bepalingen van de Handelsnaamwet niet in de weg staan aan een dergelijke afspraak. Nu voorshands geen sprake lijkt van een rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst, zijn partijen gehouden aan hun afspraak. Geen 1019h kostenveroordeling: “Gelet op het feit dat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de rechten van partijen met betrekking tot de handelsnaam is er geen reden voor toepassing van de bijzondere regels inzake kostenveroordeling bedoeld in artikel 1019h Rv.”

"Aan de vraag of Maximum Security jegens Maximus Security een verbod kan vorderen tot het voeren van haar naam gaat vooraf de vraag of Maximum Security deze vordering kan instellen gelet op de tussen partijen gesloten co-existentieovereenkomst. Anders dan de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.11 heeft geoordeeld staan de bepalingen van de Handelsnaamwet niet in de weg aan een afspraak tussen partijen dat zij elkaars handelsnaam zullen respecteren en wederzijds geen maatregelen zullen nemen om gebruik van die naam te verbieden of te beperken. Een rechthebbende op een handelsnaam waarmee die van een ander kan worden verward kan zijn recht zich tegen gebruik van die laatste handelsnaam te verzetten immers verwerken (HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 173) en ook toestemming tot gebruik heeft tot gevolg dat eerstgenoemd bedrijf zich gelet op die toestemming niet langer tegen gebruik van de verwarrende handelsnaam kan verzetten. Dat derden-belanghebbenden zich ook tegen gebruik van verwarrende handelsnamen kunnen verzetten, en dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 7 Handelsnaamwet iemand kan vervolgen die een handelsnaam voert in strijd met die wet, doet daaraan niet af. Dergelijke procedures zijn thans immers niet aan de orde.

Alvorens in te kunnen gaan op de vraag of aan Maximus Security het gebruik van de Handelsnaamwet kan worden verboden dient het hof dus in te gaan op de vraag of het beroep van Maximus Security op de tussen partijen gesloten overeenkomst slaagt, dan wel of - zoals Maximum Security stelt - die overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden.

(…)

Het hof overweegt als volgt. Weliswaar heeft Maximum Security de overeenkomst ontbonden, maar daarop kan zij zich jegens Maximus Security slechts beroepen indien dat rechtsgeldig is gebeurd, hetgeen - nu Maximus Security dat bestrijdt - door de rechter dient te worden onderzocht. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de inhoud van de co-existentieovereenkomst voor wat betreft de daarin opgenomen afspraken over samenwerking. Maximum Security stelt dat de overeenkomst meebrengt dat zij steeds als eerste moet worden ingehuurd bij evenementen die door Maximus Security worden beveiligd, maar Maximus Security bestrijdt dat de afspraak een zo ver gaande strekking heeft. Het hof acht de inhoud van de overeenkomst wat dit betreft - mede gelet op het feit dat de inhoud van de overeenkomst niet alleen wordt bepaald door de letterlijke tekst daarvan - voorshands niet zonder meer duidelijk. De vraag wie van beide partijen wat dit betreft gelijk heeft dient dan ook nader te worden onderzocht, terwijl geenszins is uitgesloten dat daarvoor bewijslevering nodig zal zijn. Dit geding leent zich - mede gelet op de verregaande spoedeisendheid - daar niet toe. Derhalve kan reeds op deze grond er in dit geding niet van worden uitgegaan dat de overeen¬komst door Maximum Security rechtsgeldig is ontbonden.

(…)

Indien de stelling van de Maximus Security dat Maximum Security haar beveiligingsdiensten niet verrichtte zoals dat van een beveiligingsdienst mag worden verwacht juist is, is naar het oordeel van het hof - mede gelet op de op Maximum Security rustende, uit artikel 1 lid 4 van de co-existentieovereenkomst voortvloeiende verplichting "de werkzaamheden naar beste kunnen en weten uit te voeren" - voorshands aannemelijk dat Maximum Security in verzuim verkeerde, zodat zij de overeenkomst niet kon ontbinden, nog afgezien van de vraag of er sprake was van een tekortkoming aan de zijde van Maximus Security. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Maximus Security haar stellingen wat dit betreft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt gelet op de overgelegde verklaringen. Het feit dat, zoals Maximum Security heeft aangevoerd, deze diensten deels niet voor Maximus Security werden verricht is onvoldoende weerlegging daarvan. In ieder geval dient ook deze kwestie nader te worden onderzocht, waarvoor in dit kort geding geen plaats is. (…)

Gelet hierop dient het vonnis van de voorzieningenrechter te worden vernietigd en dient de vordering van Maximum Security alsnog te worden afgewezen, reeds omdat naar het voorlopig oordeel van het hof niet is komen vast te staan dat Maximum Security de co-existentieovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig heeft ontbonden en er derhalve voorshands van moet worden uitgegaan dat deze nog gold, zodat partijen gehouden waren aan hun afspraak geen juridische beletselen op te werpen tegen het gebruik van de door de wederpartij gevoerde handelsnaam.

(...)

Gelet op het feit dat het hof niet toekomt aan een beoordeling van de rechten van partijen met betrekking tot de handelsnaam is er geen reden voor toepassing van de bijzondere regels inzake kostenveroordeling bedoeld in artikel 1019h Rv. Als in het ongelijk gestelde partij zal Maximum Security worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep."
 
Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank 's-Hertogenbosch hier.

IEF 9070

Een betwist en niet verifieerbaar telefoongesprek

Vzr. Rechtbank Arnhem, 3 september 2010, KG ZA 10-384, Connect Uitzendbureau B.V. tegen EU-Connect B.V. (met dank aan Laurens Kamp, Simmons & Simmons & Gert Jan van de Kamp, CS Advocaten)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiser Connect Uitzendbureau stelt dat gedaagde EU-Connect inbreuk maakt op het woordmerk Connect en de handelsnamen van Conenct Uitzendbureau. Vorderingen toegewezen. Het woordmerk Connect heeft ‘tenminste enig onderscheidend vermogen’ en de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau zijn niet louter beschrijvend. Verwarring is te duchten, volgens de voorzieningenrechter.

Merkenrecht (inbreuk sub b): 4.5. Met betrekking tot het onderscheidend vermogen wordt voorshands het navolgende geoordeeld. (…) De stelling van EU-Connect dat het Benelux-Bureau als gevolg van nieuw beleid dit woordmerk thans niet meer zou inschrijven, is door Connect Uitzendbureau betwist en door EU-Connect niet van een concrete onderbouwing voorzien. Zij heeft enkel, zonder nadere toelichting, verwezen naar door haar overgelegde (gedeelten) van richtlijnen en voorts gerefereerd aan een betwist en niet verifieerbaar telefoongesprek met het Benelux-Bureau. Dat is onvoldoende om te kunnen oordelen dat het merk voldoende onderscheidend vermogen mist en derhalve nietig zou zijn. Het verweer van EU-Connect dat honderden bedrijven het element Connect in hun naam voeren, slaagt evenmin. Voor de vaststelling van de beschermingsomvang van het woordmerk Connect dient te worden uitgegaan van de opvattingen van het relevante publiek ten tijde van de aanvang van de gestelde inbreuk door EU-Connect. Sinds januari 2007 is EU-Connect onder die naam actief op de markt. Dat betekent dat merkinschrijvingen van na die tijd buiten beschouwing dienen te blijven, zodat aan de door EU-Connect in het geding gebrachte uitdraai uit het merkenregister in dit verband weinig betekenis toekomt. Geoordeeld moet daarom worden dat het woordmerk Connect voor de door Connect Uitzendbureau aangeboden diensten, tenminste enig onderscheidend vermogen heeft en aldus in ieder geval als een 'zwak merk' kan worden aangemerkt. Het nietigheidsberoep van EU-Connect stuit daarop voorshands af.

4.10. Gelet op de grote mate van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het woordmerk Connect en het teken EU-Connect, het feit dat de aangeboden diensten in hoofdzaak dezelfde of soortgelijk zijn, alsmede de aanwezigheid van in elk geval enige onderscheidingskracht van het woordmerk Connect, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat bij het in aanmerking komende publiek, in dit geval werkzoekenden en opdrachtgevende bedrijven, verwarring kan ontstaan. (…)

Handelsnaamrecht: 4.16. (…) Volgens vaste rechtspraak wordt de grens van de bescherming van beschrijvende handelsnamen echter bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van algemeen beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. Vastgesteld wordt dat het bij de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau, gelet op de combinatie van de woorden 'Connect' en '(Technisch) Uitzendbureau ' in relatie tot de door Connect Uitzendbureau aangeboden diensten, niet gaat om louter beschrijvende aanduidingen.

4.1 8. Gelet op de geringe mate waarin de handelsnaam EU-Connect afwijkt van de handelsnamen Connect Uitzendbureau en Connect Technisch Uitzendbureau, en voorts gelet op de aard van beide ondernemingen en de plaats waar zij zijn gevestigd [actief in heel Nederland – IEF], is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende mate aannemelijk dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Connect Uitzendbureau en EU-Connect. Het relevante publiek kan gemakkelijk in de veronderstelling komen dat er een bedrijfsmatige band bestaat tussen beide ondernemingen. Dat er tot op heden geen verwarring is opgetreden, zoals EU-Connect heeft gesteld, is niet maatgevend. Een en ander leidt tot de conclusie dat EU-Connect haar handelsnaam voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Domeinnaam EU-Connect.nl: 4.19. (…) Daarbij wordt EU-Connect op de betreffende website niet aIleen gebruikt als domeinnaam, maar ook als handelsnaam voor de aangeboden uitzenddiensten. In feite wordt daarmee de domeinnaam gekleurd tot handelsnaam. Deze is zozeer met het gebruik van EU-Connect verweven, dat het gebruik van de domeinnaam moet worden aangemerkt als handelsnaamgebruik. (…)

Merk/handelsnaam: 4.20. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van het merkenrecht is overwogen, handelt EU-Connect ook in strijd met artikel 5a Hnw, nu EU-Connect een handelsnaam voert die het merk bevat waarop Connect Uitzendbureau ter onderscheiding van haar diensten recht heeft, en waarbij dientengevolge bij het publiek verwarring omtrent de herkomst van de diensten is te duchten.

Lees het vonnis hier. Eerdere uitspraken m.b.t. Connect Uitzendbureau hier.

IEF 9038

Proceskosten bij verstek

Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 augustus 2010, 370789/ KG ZA 10-877, Burger tegen Stichting Ideëel Verzekeringen.

Handelsnaamrecht. Domeinnamen. Verstekvonnis in kort geding. Kostenveroordeling conform liquidatietarief. "De proceskosten bij verstek kunnen slechts worden toegewezen indien die kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding of nadien aan de niet verschenen gedaagde zijn kenbaar gemaakt bij afzonderlijk exploot."

De inbreukvorderingen m.b.t. ‘Ideëel Verzekeringen’ komen de voorzieningenrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. De vorderingen worden toegewezen, met het oog op de uitvoerbaarheid wordt de termijn voor voldoening aan het verbod bepaald op zeven dagen na betekening van het vonnis. Met betrekking tot de dwangsom wordt een matigingsclausule opgenomen. Gedaagde wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld:

2.4. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten kunnen jegens een niet in het geding verschenen gedaagde slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden toegewezen indien die kosten zijn gespecificeerd in de dagvaarding of nadien aan de niet verschenen gedaagde zijn kenbaar gemaakt bij afzonderlijk exploot overeenkomstig artikel 130 lid 3 Rv. Aangezien eiser de werkelijk gemaakte proceskosten niet heeft gespecificeerd in de dagvaarding en gesteld noch gebleken is dat een specificatie bij exploot aan gedaagde is bekendgemaakt, zullen de kosten overeenkomstig het reguliere liquidatietarief worden vastgesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 9029

Waarin het element “ff” voorkomt

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 9 juli 2010, LJN: BN3222, Rhijnsburger Kok tegen  FF-Tijd Strandclub
 
Handelsnaamrecht. FF Verse Friet tegen FF Tijd. Samenvatting rechtspraak.nl: “Eiser en gedaagden exploiteren beide een horecagelegenheid op korte afstand van elkaar aan een strandboulevard. Eiser vordert staking van de door gedaagden gebruikte handelsnaam. Volgens eiser handelen gedaagden in strijd met artikel 5 Hnw, nu het kenmerkende element van de door partijen gevoerde handelsnamen gelijk is. Voorts handelen gedaagden volgens eiser onrechtmatig jegens haar, nu eiser door de verwarring tussen beide horecagelegenheden inkomsten misloopt.

De vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er sprake is van een bepaalde mate van overeenstemming tussen de handelsnamen van partijen, nu gedeeltelijk dezelfde letters, die tevens als kenmerkend kunnen worden aangemerkt, worden gebruikt. Dat betekent evenwel niet zonder meer, dat de beide handelsnamen “slechts in geringe mate” van elkaar afwijken. De overeenstemming acht de voorzieningenrechter bovendien, gelet op het feit dat beide horecagelegenheden een verschillend publiek aanspreken en hun handelsnaam op duidelijk van elkaar verschillende wijze presenteren, niet van dien aard dat verwarringsgevaar zoals bedoeld in artikel 5 Hnw te duchten is. Dit brengt met zich mee dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eiser in een bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld, zodat een voorlopige voorziening niet op zijn plaats is.”
 
 Lees het vonnis hier

IEF 9027

Een tegoedbon

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 augustus 2010, KG ZA 10-595, Stichting Holland Hotels tegen Dijk Producties B.V. c.s. (met dank aan Helen Maatjes, Intellectueel Eigendom Advocaten).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Holand Hotels tegen Hollandhotelcheque.nl. Geen inbreuk op merken Holland Hotels: woordelementen zijn beschrijvend. Geen onrechtmatige daadde verwarring is niet ‘bewust opgezocht.’ Wèl inbreuk handelsnaam: de onderneming van de stichting is op winst gericht, gebruik van domeinnaam is gebruik als handelsnaam, verwarringsgevaar is te duchten. Niet alleen inbreuk door exploitant website, maar ook door registrant domeinnaam. Alleen verbod op handelsnaam, niet op product.

Merkenrecht: 4.3. Dit verweer slaagt. Wat er ook zij van de geldigheid van de beeldmerken van Holland Hotels (waarvoor uiteraard niet uitsluitend de woordelementen maar ook de grafische elementen van belang zijn), naar voorlopig oordeel zijn de door Dijk c.s. gebruikte tekens "Holland Hotelcheque", "hollandhotelcheque.nl" en "Holland Hotel Gids" beschrijvend voor de door Dijk c.s. aangeboden waren en diensten, te weten een tegoedbon die te besteden is in hotels in Nederland en een gids waarin hotels in Nederland zijn opgenomen. Niet is gebleken dat het gebruik van deze tekens door Dijk C.S. niet zou stroken met de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel waarnaar de artikelen 12 sub b GMVo en artikel 2.23 lid 1 sub b BVIE verwijzen. (…) Omdat bekendheid van de merken van Holland Hotels niet kan worden aangenomen en evenmin kan worden aangenomen dat Dijk C.S. zich bewust is geweest van mogelijk verwarringsgevaar (zie hierna onder 4.4), dienen deze twee laatste factoren het zwaarst te wegen. Het gebruik van deze tekens kan Dijk C.S. daarom, gelet op de in de genoemde artikelen opgenomen beperkingen, niet worden verboden op basis van de merkrechten van Holland Hotels.

Onrechtmatige daad: 4.4. Evenmin kan het gebruik van de tekens worden verboden op de grond dat Dijk c.s. met de aanduiding "Holland Hotelcheque" bewust de verwarring met de diensten en het bedrijf van Holland Hotels heeft opgezocht. Uit niets blijkt dat Dijk C.S. ten tijde van de introductie van de Holland Hotelcheque en de Holland Hotels gids wist of had moeten weten van de activiteiten van Holland Hotels. Er is vooralsnog geen reden te twijfelen aan de stelling van Dijk c.s. dat zij pas bij aanvang van het onderhavige geschil kennis kreeg van Holland Hotels en haar activiteiten. Alleen al om die reden is er naar voorlopig oordeel geen sprake van het gestelde onrechtmatig handelen. Voor zover Holland Hotels het standpunt inneemt dat het handelen van Dijk C.S. ook zonder die bewustheid als onrechtmatig moet worden aangemerkt, wordt dat standpunt verworpen omdat nadere motivering ontbreekt.

Inbreuk op de handelsnaam Holland Hotels:  4.7. Dijk C.S. heeft voorts als verweer aangevoerd dat er geen onderneming bestaat met de naam "Holland Hotelcheque". De aanduiding zou louter worden gebruikt voor een specifiek product. Om die reden is volgens Dijk c.s. geen sprake van gebruik als handelsnaam.

4.8. Ook dit verweer wordt verworpen, nu naar voorlopig oordeel uit de door Holland Hotels in het geding gebrachte voorbeelden van pagina's op de website hollandhotelcheque.nI blijkt dat Dijk C.S. niet alleen haar product met die naam aanduidt maar daarmee ook naar haar onderneming verwijst.

4.9. Voorshands wordt geoordeeld dat ook het gebruik van de domeinnaam onder deze omstandigheden als voeren van een handelsnaam moet worden aangemerkt.

4.10. Gelet op de gelijkende handelsnaam en de geheel overeenkomende bedrijfsactiviteiten is voorshands aannemelijk dat door de door Dijk C.S. gevoerde handelsnaam "Holland Hotelcheque" bij het relevante publiek in meer of minder mate gevaar voor verwarring tussen de ondernemingen van partijen te duchten is, ook omdat partijen hun diensten beide op internet en dus landelijk aanbieden. Als het publiek het van de handelsnaam "Holland Hotels" afwijkende "cheque" en het verschil tussen “Hotels” en "Hotel" al opmerkt, kan het, zoals Holland Hotels terecht aanvoert, door de handelsnaam van Dijk C.S. menen van doen te hebben met een onderdeel van Holland Hotels dat zorgdraagt voor de uitgifte van tegoedbonnen voor die hotels. Dijk c.s. heeft ook niet betwist dat, zoals Holland Hotels met voorbeelden heeft toegelicht, het publiek in een aantal gevallen daadwerkelijk in verwarring is gebracht.

4.1 1. Dijk C.S. heeft nog naar voren gebracht dat de handelsnaam Holland Hotels beschrijvend zou zijn, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Denkbaar is dat een handelsnaam zodanig beschrijvend en daardoor weinig onderscheidend is, dat zich geen gevaar voor verwarring voordoet. Dat dit het geval is, kan voorshands echter niet worden aangenomen, zeker niet nu blijkt dat het publiek daadwerkelijk in verwarring wordt gebracht.

(…)

4.13. Op dit punt bestaat geen duidelijkheid, vooral omdat inschrijving van de onderneming Holland Hotelcheque in het handelsregister achterwege is gelaten. Deze onduidelijkheid, die mede door Annieconnect in stand wordt gehouden doordat zij de domeinnaam ter beschikking blijft stellen, komt voor haar risico. Vooralsnog moet daarom ook Annieconnect worden aangemerkt als de partij die inbreuk op het handelsnaamrecht van Holland Hotels maakt, zodat het gevorderde verbod eveneens tegen Annieconnect wordt toegewezen.

4.14. Gezien het voorgaande beperkt het verbod zich tot gebruik van de aanduiding  "Holland Hotelcheque" als handelsnaam en treft het niet de door Dijk c.s. aangeboden tegoedbon of de door haar uitgegeven gids, zolang daarop of daarin "Holland Hotelcheque" niet als handelsnaam wordt gebruikt.

Lees het vonnis hier.

IEF 9016

Een gangbare en beschrijvende aanduiding

Gerechtshof Amsterdam, 13 juli 2010, zaaknr. 200.054.066/01/KG, NL Unlimited B.V. tegen Theagenda.nl  (met dank aan Laurens Thissen, Kerckhoffs Advocaten ).
 
Wel gemeld, nog niet besproken. Handelsnaamrecht, Domeinnamen. Inbreuk handelsnaamrecht door gebruik generieke domeinnaam. Gerechtshof Amsterdam bekrachtigt het KG vonnis waarin met de handelsnaam "theagenda.nl" een verbod is verkregen op het voeren van de jongere handelsnaam "agenda.nl" (zie vzr. Rechtbank Amsterdam, 10 december 2009, IEF 8550). Gebruik van een gangbare en beschrijvende aanduiding mag er niet toe mag leiden dat gevaar voor verwarring ontstaat. Structureel faciliteren handelsnaaminbreuk door verstrekken gebruiksrecht op handelsnaam. Kosten onrechtmatige daad “zodanig verweven met het handhaven van Paulas intellectuele eigendomsrechten jegens NL Unlimited, dat ook deze kosten in aanmerking komen voor volledige vergoeding ex artikel 1019h Rv.”

3.6. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat onder omstandigheden een domeinnaam als handelsnaam kan worden beschouwd. De enkele inschrijving van agenda.nl in het handelsregister kwalificeert niet als gebruik als handelsnaam. Of sprake is van een handelsnaam is beslissend of NL Unlimited, rekening houdende met de perceptie van het relevante publiek, op commerciële wijze onder de naam agenda.nl deelnam aan het handelsverkeer. In aanmerking dient te worden genomen dat NL Unlimited op de website www.agenda.nl niet alleen agendagegevens vermeldde maar tevens advertentieruimte heeft aangeboden aan adverteerders. Gelet op het bedrijfsmatige karakter dat de website hierdoor toekomt almede op de wijze waarop de diensten, als diensten van agenda.nl op de website werden aangeboden, is het hof voorshands van oordeel dat het gebruik van de domeinnaam tevens als gebruik als handelsnaam kan worden aangemerkt. Het betoog van NL Unlimited C.S. dat zij agenda.nl als merk gebruiken doet daar niet aan af. Grief I faalt derhalve.

3.7. Met grief I1 bestrijden NL Unlimited C.S. het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebruik van agenda.nl inbreuk maakt op de handelsnaam van Paula doordat verwarring is te duchten. Tussen partijen is niet in geschil dat Paula zijn handelsnaam “theagenda.nl” geruime tijd vóórdat NL Unlimited ter aanduiding van haar onderneming de handelsnaam “agenda.nl” is gaan voeren, in gebruik heeft genomen. Vast staat dat beide ondernemingen zich richten op dezelfde doelgroep, namelijk Nederlandse internetgebruikers op zoek naar vrijetijdsbesteding en adverteerders. De handelsnamen van partijen wijken slechts in geringe mate van elkaar af door het Engelse lidwoord "the" in de handelsnaam van Paula. Aan NL Unlimited C.S. kan worden toegegeven dat - zoals zij aanvoeren - "agenda" een gangbare en beschrijvende aanduiding is voor de activiteiten die beide ondernemingen ontplooien. Hoewel dit op zich zelf een beperking in de beschermingsomvang kan mee brengen omdat het anderen vrij moet staan dergelijke aanduidingen in hun handelsnaam te voeren, laat deze omstandigheid onverlet dat gebruik van de aanduiding "agenda" er niet toe mag leiden dat gevaar voor verwarring ontstaat, waarbij moet worden bezien of de handelsnaam in zijn geheel geen verwarring wekt. Gelet op het geringe onderscheid tussen de handelsnamen, de nauw verwante opzet van de beide websites en de (nagenoeg) identieke diensten die worden aangeboden is voorshands aannemelijk dat verwarring tussen de beide ondernemingen is te duchten bij het relevante publiek. Blijkens de door NL Unlimited C.S. in het geding gebrachte producties bestaan naast elkaar reeds vele variaties die het woord "agenda" bevatten. Bij deze variaties wordt steeds gebruik gemaakt van een gecombineerde term zoals: onlineagenda.nl, webagenda.nl, jouwagenda.nl, etc. NL Unlimited had over legio variaties kunnen beschikken om in haar handelsnaam gebruik te maken van de aanduiding “agenda.nl”. De grief is tevergeefs voorgedragen.

3.8. Met grief III komen NL Unlimited c. s. op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de vorderingen tegen Newhold toewijsbaar zijn op grond van onrechtmatig handelen jegens Paula. Ook deze grief faalt. Gelet op hetgeen onder 3.7 is overwogen en de handelsnaaminbreuk die NL Unlimited door het gebruik van agenda. n1 maakt, kan het (blijven) verlenen door Newhold aan NL Unlimited van een uitsluitend gebruiksrecht op de handelsnaam/domeinnaam, waarmee zij de handelsnaaminbreuk structureel faciliteert, in casu als onrechtmatige gedraging jegens Paula worden aangemerkt. Het hof acht de toewijzing van het verbod en de dwangsommen jegens Newhold dan ook juist. Waarom de dwangsom te verstrekkend is, hebben NL unlimited C.S. niet nader toegelicht.

3.9. Ten slotte hebben NL Unlimited c.s. met grief IV nog aangevoerd dat de door Paula gemaakte proceskosten ten aanzien van de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad jegens Newhold niet in aanmerking komen voor volledige vergoeding. Deze grief is eveneens tevergeefs voorgesteld. Op zichzelf is juist dat, zoals NL Unlimited C.S. stellen, in beginsel enkel proceskosten gemaakt ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten voor volledige vergoeding ex artikel 1019h Rv in aanmerking komen. In aanmerking genomen echter dat NL Unlimited in casu na de eerste sommatie van Paula de domeinnaam agenda.nl heeft overgedragen aan Newhold en deze vervolgens de domeinnaam aan NL Unlimited ter beschikking heeft gesteld, heeft Paula onder Newhold beslag moeten leggen ter handhaving van zijn handelsnaamrecht. Voorshands acht het hof de daarmee gemoeide kosten zodanig verweven met het handhaven van Paulas intellectuele eigendomsrechten jegens NL Unlimited, dat ook deze kosten in aanmerking komen voor volledige vergoeding ex artikel 1019h Rv.

Lees het arrest hier.

IEF 9007

Autoschade

Rechtbank Roermond, sector kanton, 7 juli 2010, LJN: BN0568, Autoschade Venray v.o.f. tegen Autoschadecenter Venlo B.V.

Handelsnaamrecht. Verzoekster, Autoschade Venray v.o.f., heeft aangegeven dat de handelsnaam van verweerster, Schadenet Venray B.V., verwarrend is voor het publiek. De kantonrechter is van oordeel dat partijen grotendeels in dezelfde markt, herstel van autoschade, opereren maar dat de namen van de organisaties dusdanig verschillen dat geen verwarring bij het publiek te duchten is. 

2.5. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat de component ‘ondernemersactiviteiten’ voor beide partijen grotendeels hetzelfde is, betekent dit niet dat reeds sprake is van een mogelijke verwarring bij het publiek. De component ‘naam’ is immers niet gelijkluidend. De kantonrechter is van oordeel dat met de termen ‘Autoschade’ en ‘Schadenet’ voldoende onderscheid wordt gemaakt tussen de ondernemingen van verzoekster en verweerster. In dit kader acht de kantonrechter ook nog van belang dat ‘Schadenet’ een landelijke organisatie is, zodat de consument met deze organisatie wellicht al bekend is.

2.6. Vervolgens is de kantonrechter van oordeel dat het gebruik van de term ‘Venray’, de plaatsnaam waar de activiteiten worden uitgevoerd, in onderhavig geval niet enkel aan verzoekster kan worden voorbehouden. De grens van de bescherming van handelsnamen wordt bereikt als de gevraagde bescherming zou leiden tot monopolisering van beschrijvende woorden, zodanig dat anderen die niet meer zouden kunnen gebruiken als aanduiding van hun onderneming. De kantonrechter overweegt dat de plaatsnaam ‘Venray’ niet door verzoekster mag worden gemonopoliseerd, zodat verweerster de term Venray in haar handelsnaam mag laten staan.

2.7. Op grond van het voorgaande wijst de kantonrechter het verzoek af. Verzoekster zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Lees het vonnis hier.

IEF 9005

Exceptio plurium litis consortium

Electronic Data SystemsHoge Raad, 9 juli 2010, LJN: BM3979, Engineering Design Documentation Services B.V. tegen  Electronic Data Systems Corporation

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens het ontbreken van belang bij rechtsvordering betreffende een handelsnaam en merk en het terecht opwerpen van een exceptio plurium litis consortium. (Met conclusie A-G Huydecoper).

De partijen in deze zaak - EDDS, de eiseres tot cassatie, en EDSC, de verweerster - verschillen in materieel opzicht over de vraag, welke van hen de beste rechten heeft op de aanduiding "EDS". Beide maken aanspraak op zowel handelsnaam- als merkrechten voor deze aanduiding. In cassatie is dit materiële geschil echter maar zéér zijdelings aan de orde. In deze instantie strijden de partijen over de vraag of het hof met recht een namens EDSC gevoerd "prealabel" verweer gegrond heeft bevonden.

In de eerste aanleg werden EDSC c.s. in het gelijk gesteld. De rechtbank droeg aan EDDS bewijs op van het voeren van een relevante handelsnaam voorafgaand aan het (door de rechtbank als vaststaand aangenomen) voeren daarvan door EDSC c.s.; en kwam na getuigenverhoren tot het oordeel dat EDDS niet in het leveren van het haar opgedragen bewijs was geslaagd. EDDS stelde hoger beroep in, maar richtte dat alleen tegen EDSC - en dus niet tegen de dochtervennootschap EDSI B.V., die in eerste aanleg mede als principaal eiseres en als gedaagde in reconventie was opgetreden.

EDSC voerde in appel aan dat als gevolg van het niet in het appel betrekken van haar dochtervennootschap (waardoor het vonnis van de eerste aanleg tussen deze dochtervennootschap en EDDS kracht van gewijsde had gekregen), EDDS bij het hoger beroep tegen haar, EDSC, geen relevant belang meer had. Na een tussenarrest en daarop gevolgde comparitie voegde EDSC toe, dat haar hierdoor een beroep op de zogenaamde "exceptio plurium litisconsortium" toekwam. Het hof heeft de verweren van EDSC geaccepteerd. Het oordeelde het beroep van EDSC op de "exceptio" gegrond en stelde vast dat EDDS geen (rechtmatig) belang had bij haar hoger beroep. In aansluiting hierop verklaarde het hof EDDS niet-ontvankelijk in haar appel. (Gerechtshof Amsterdam, 10 oktober 2008, IEF 7258).

De Hoge Raad verwerpt i.c. het beroep tegen het arrest van het hof:

3.4 In dit geding dient tot uitgangspunt dat Electronic USA voor het aanbieden en leveren van computerdiensten de handelsnaam EDS voert en het woordmerk EDS als Benelux-merk heeft laten registreren, en dat zij aan haar Nederlandse dochtermaatschappij Electronic BV toestemming heeft gegeven voor diezelfde diensten EDS als handelsnaam en merk in Nederland te gebruiken.
Hoewel denkbaar was geweest dat het geschil tussen Engineering en Electronic c.s. over het gebruik van EDS als merk en handelsnaam aan de orde werd gesteld in een procedure tussen uitsluitend Engineering en Electronic USA (dan wel tussen uitsluitend Engineering en Electronic BV), brengt dat niet mee dat het hof Engineering in haar hoger beroep tegen (alleen) Electronic USA ontvankelijk had moeten verklaren. Het onderhavige geval wordt immers hierdoor gekenmerkt, zoals het hof in zijn hiervoor weergegeven rov. 2.7 tot uitdrukking heeft gebracht, dat de procedure in eerste aanleg is gevoerd tussen enerzijds Engineering en anderzijds zowel Electronic USA als Electronic BV, dat zulks heeft geleid tot een eindvonnis van de rechtbank dat, voor zover het de verhouding tussen Engineering en Electronic BV betreft, onherroepelijk is geworden, en dat op grond van het in zoverre onherroepelijke vonnis Engineering jegens Electronic BV verplicht is het gebruik van EDS als merk en handelsnaam te staken en gestaakt te houden, terwijl voorts de merkdepots van Engineering in dat vonnis nietig zijn verklaard en haar reconventionele vorderingen tot het verbieden van het gebruik van EDS als merk en handelsnaam door Electronic BV, onherroepelijk zijn afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat daarmee onverenigbaar is de door Engineering beoogde uitkomst van de procedure in hoger beroep jegens Electronic USA (te weten dat het haar wel en Electronic USA niet is toegestaan om de aanduiding EDS als merk en handelsnaam te gebruiken), en dat Engineering daarom geen belang had bij haar hoger beroep tegen Electronic USA. Daarbij heeft het hof kennelijk aangenomen dat, gelet op het onherroepelijke vonnis ten gunste van Electronic BV en de moeder/dochterrelatie tussen laatstgenoemde en Electronic USA, Engineering in geen geval gebruik zal kunnen maken van de rechten die zij in het hoger beroep tegen Electronic USA geldend wil maken. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn in het licht van de vaststaande feiten en de door partijen aangevoerde stellingen niet onbegrijpelijk.

3.5 Het aldus door het hof gehonoreerde verweer is geen exceptief verweer maar een verweer ten principale. De door Electronic USA bepleite niet-ontvankelijkheid van Engineering is immers niet een gevolg van toepassing van regels van zuiver processuele aard, maar het gevolg van een inhoudelijke beoordeling van het belang van Engineering bij haar rechtsvordering jegens Electronic USA in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval. Het gaat derhalve om een inhoudelijke beoordeling van de rechtsbetrekking in geschil (tussen Engineering en Electronic USA). Dit betekent dat hier geen sprake is van een exceptie als bedoeld in art. 128 lid 3 Rv. en dat het hof het verweer mocht beoordelen, ook als dat niet uiterlijk bij memorie van antwoord naar voren was gebracht. Het voorgaande geldt evenzeer indien het gaat om een exceptio plurium litis consortium.

3.6 Op grond van het voorgaande kunnen de klachten van het middel niet tot cassatie leiden.

Lees het arrest hier.

IEF 8991

Bescherming van een logo

Vzr. Rechtbank Arnhem, 6 juli 2010, KG ZA 10-347, Energie Consulting Nederland B.V. tegen Kobespa Service c.s.

Handelsnaamrecht. Geschil over de afkorting ECN (Energie Consulting Nederland tegen Energie Collectief Nederland). Vorderingen m.b.t. ECN afgewezen op handelsnaamrechtelijke gronden: “Bescherming van een logo kan worden verkregen via het merken- of auteursrecht, maar niet via het handelsnaamrecht.”, maar toegewezen via de onrechtmatige daad: “omdat zij nodeloos verwarring zaait bij het relevante publiek in de relevante branche.”Vorderingen m.b.t. uitgeschreven handelsnamen eveneens toegewezen.

Logo / handelsnaam: 4.4. De vraag die eerst moet worden beantwoord is of het gebruik door Energie Consulting Nederland van haar logo met de letters ECN of ECNed kan gelden als handelsnaamgebruik. Vooropgesteld wordt dat de bescherming van de handelsnaam is beperkt tot de naam alleen. Figuratieve elementen vallen hier buiten. Hoewel het logo in dit geval voor een groot deel bestaat uit de zeer prominent weergegeven letters ECN(ed), kunnen deze in dit logo gebruikte letters, voorlopig geoordeeld, niet worden beschouwd als handelsnaam. Bescherming van een logo kan worden verkregen via het merken- of auteursrecht, maar niet via het handelsnaamrecht. Energie Consulting Nederland kan zich dus niet op grond van haar logo ECN (ed) via de handelsnaamwet verzetten tegen het gebruik van het logo ECN door Energie Collectief Nederland. Of zij dit wel kan op grond van de subsidiair door haar aangevoerde grondslag onrechtmatige daad, zal hierna nog aan de orde komen.

4.5. Ten overvloede wordt overwogen dat ook het logo ECN van Energie Collectief Nederland niet wordt beschouwd als handelsnaam.

Volledige handelsnamen: 4.12. Vastgesteld wordt dat de woorden Energie en Nederland algemeen beschrijvende woorden zijn die niet kunnen worden gemonopoliseerd en dat de woorden Consulting en Collectief verwijzen naar een deel van de dienstverlening van de betreffende ondernemingen. De combinatie van deze woorden, zoals Energie Consulting Nederland enerzijds en Energie Collectief Nederland anderzijds, kan echter gezien de genoemde lage drempel voor bescherming uitstekend dienen als handelsnaam. Geoordeeld wordt dat de keuze van Kobespa Service c.s. voor juist deze combinatie en volgorde van de woorden Energie Collectief Nederland met zich meebrengt dat beide handelsnamen visueel en auditief overeenstemming vertonen en slechts in geringe mate van elkaar afwijken.

4.16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, is voldoende aannemelijk geworden dat bij het relevante publiek verwarring is te duchten tussen Energie Consulting Nederland en ECNed enerzijds en Energie Collectief Nederland anderzijds. Het relevante publiek kan in de veronderstelling komen dat de beide ondernemingen in de energiemarkt iets met elkaar te maken hebben. Energie Consulting Nederland heeft in dat verband onweersproken aangevoerd dat zij, direct nadat de onder 2.3. genoemde website van Kobespa Service c.s. in de lucht was gegaan, vragen heeft ontvangen naar aanleiding van de daarop verschenen informatie en er zich dus daadwerkelijk verwarring had gerealiseerd. Dit leidt tot de conclusie dat Kobespa c.s. haar handelsnaam Energie Collectief Nederland voert in strijd met het bepaalde in artikel 5 Hnw.

Onrechtmatige daad: 4.21. Ten aanzien van laatstgenoemd verweer wordt het volgende overwogen. X heeft niet weersproken dat hij in dienst is geweest bij een andere onderneming in de energiemarkt. Volgens Energie Consulting Nederland was dat haar concurrent. Onder die omstandigheden is aannemelijk dat hij deze markt goed kende en ook op de hoogte was van het bestaan van Energie Consulting Nederland. Bovendien staat vast dat Kobespa c.s. ná het ontvangen van de sommatiebrief van 19 mei 2010 van Energie Consulting Nederland op de hoogte was van het bestaan van Energie Consulting Nederland en het daarbij behorende gebruik van de afkorting en haar logo ECNed. Door desondanks toch gebruik te (blijven) maken van de afkorting ECN in haar logo en in de verwijzing ‘info@ecn.nu’ handelt Kobespa c.s., voorlopig geoordeeld, onrechtmatig jegens Energie Consulting Nederland omdat zij nodeloos verwarring zaait bij het relevante publiek in de relevante branche.  Niet valt in te zien waarom X bijvoorbeeld niet zijn handelsnaam Kobespa is blijven gebruiken voor zijn dienstverlening op het gebied van energie of waarom hij niet voor een andere, minder gelijkende, handelsnaam én een andere, minder gelijkende bijbehorende afkorting heeft gekozen.

Lees het vonnis hier.

 


 

IEF 8990

Door hun voornamen een gerechtvaardigde reden

Rechtbank Arnhem, 7 juli 2010, HA ZA 09-242, Herian Reclame B.V. tegen X, h.o.d.n Herian en Y.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Domeinnamen. Eiser en gedaagde gebruiken ‘Herian’ voor reclame- en webdesigndiensten en betwisten de geldigheid van elkaars merken en handelsnamen. Beslissing aangehouden. Kort in citaten:

Verjaring nietigheidsvordering:  4.5. Nog afgezien van de omstandigheid dat eiseres haar rechtsvordering tot vernietiging van het merk van gedaagde sub 2 voor het eerst op 6 februari 2009 heeft ingesteld (in de eerdere dagvaarding van 28 november 2008 was een andere rechtspersoon als eisende partij vermeld), wordt overwogen dat in de Benelux tot 1 januari 2004 het uitsluitend recht op een merk werd verkregen door het eerste depot ervan, en dat de inschrijvingsdatum van het depot toen geen rol speelde. Dit leidt ertoe dat in het onderhavige geval, waar het gaat om een merk van vóór 1 januari 2004, de depotdatum van  dat merk, te weten 2 juli 2003, bepalend moet worden geacht voor het antwoord op de vraag of tijdig een beroep op nietigheid van deze merkinschrijving is gedaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres haar rechtsvordering tot vernietiging van de merkinschrijving van gedaagde sub 2 op grond van artikel 2.4 (f) juncto artikel 2.28 lid 3 (b) BVIE niet heeft gedaan binnen de in laatstgenoemd artikel voorgeschreven termijn van vijf jaren. Deze vordering van eiseres is dus verjaard, zodat eiseres hierin niet kan worden ontvangen.

Merkenrecht: 4.10. Tegenover het verweer van gedaagde sub 1 heeft eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan zij zich op grond van haar merkinschrijving uit 2008 kan verzetten tegen het gebruik door gedaagde sub 1 van het identieke merk of de identieke handelsnaam. Dat gedaagde sub 1 door haar huwelijk met gedaagde sub 2 mederechthebbende op het merk van gedaagde sub 2 is, heeft eiseres niet weersproken, zodat hiervan in het navolgende wordt uitgegaan. Net als bij gedaagde sub 2 wordt geoordeeld dat een jonger merk niet zonder meer kan worden ingeroepen tegen een rechthebbende op een oudere identieke merkinschrijving voor, zoals eiseres stelt, soortgelijke diensten. Indien gedaagde sub 1 enkel zou worden aangemerkt als houdster van de handelsnaam Herian, kan zij zich er bovendien terecht op beroepen dat zij een geldige reden heeft in de zin van artikel 2.20 lid 1 (d) BVIE voor het gebruik van Herian als handelsnaam. Op het moment dat zij met het voeren van de handelsnaam Herian aanving, kon zij immers niet weten dat eiseres in 2007 een met deze handelsnaam identiek merk zou gaan deponeren. De op het merkenrecht gestoelde vorderingen zullen daarom ook jegens gedaagde sub 1 worden afgewezen.

Handelsnaamrecht: 4.15. Centrale vraag in dit verband lijkt te zijn welke van de beide ondernemingen de handelsnaam Herian voor het eerst is gaan gebruiken in verband met het ontwerpen en (laten) bouwen van websites, en op welke schaal. Een onderneming met een bepaalde handelsnaam mag haar activiteiten uitbreiden onder dezelfde handelsnaam. Dit kan echter niet als zij daarmee in conflict komt met een onderneming met een identieke of gelijkende handelsnaam die dezelfde (of vergelijkbare) activiteiten al langer uitoefent in dat gebied en onder die handelsnaam. In dat geval zal zij voor de overlappende diensten een andere naam moeten kiezen. Het komt de rechtbank voor dat reclamediensten in 1995 nog geen diensten omvatten als het ontwerpen en (laten) bouwen van websites en dat deze diensten toen nog niet konden worden beschouwd als gelijksoortig of complementair. Mogelijk doet zich de bijzondere situatie voor dat de diensten van de onderhavige partijen geleidelijk aan voor een deel gelijksoortig en overlappend zijn geworden, waarbij de overlap zit in webdesigndiensten. Partijen hebben zich hieromtrent nog niet (voldoende) uitgelaten.

Onrechtmatige daad: 4.19. In het licht van dit verweer van gedaagden wordt geoordeeld dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter comparitie naar voren is gekomen niet is gebleken dat gedaagden door het gaan voeren van hun handelsnaam Herian en het registreren in 2003 en gebruiken van hun merk HERIAN onrechtmatig jegens eiseres hebben gehandeld. Eiseres heeft daarvan tot eind 2006 kennelijk geen hinder van ondervonden. Van kwade trouw aan de zijde van gedaagden is niet gebleken en van verwarring bij het publiek ook niet. Gedaagden lijken door hun voornamen een gerechtvaardigde reden te hebben gehad voor het kiezen van de handelsnaam en merknaam Herian. Uit het feit dat eiseres heeft aangetoond dat zij, vóórdat gedaagden hun onderneming startten, ook buiten de regio Friesland voor diverse grotere cliënten reclameadviesdiensten heeft verricht, kan niet worden geconcludeerd dat zij landelijk zodanige algemene bekendheid had verworven dat gedaagden wel van haar bestaan op de hoogte moeten zijn geweest en van het kiezen van een nagenoeg identieke naam hadden moeten afzien. Van een eerdere inschrijving van eiseres in het register van de Kamers van Koophandel dan die van 29 maart 2006 is niet gebleken. Het enkele feit dat gedaagden geen onderzoek hebben gedaan in de registers van de Kamers van Koophandel en wellicht ook niet via internet, maakt hun handelen nog niet zo onzorgvuldig dat kan worden gesproken van onrechtmatig handelen. De op onrechtmatig handelen gestoelde vorderingen zullen daarom ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.