DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 6577

Ook om een andere reden

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 7 augustus 2008, LJN: BD9629 Segment Interactieve Media B.V. tegen Cimsolutions B.V.

Merkenrecht; ex parte procedure; herziening bevel ex artikel 1019e lid 3 Rv. Indicatietarief? 

“3.3. Vooropgesteld dient te worden dat een verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad houdende een bevel om dreigende inbreuk op de rechten van
intellectuele eigendom te voorkomen, niet van eenvoudige aard is. Bij een verzoekschrift ex artikel 1019e Rv, waarbij wordt afgeweken van het uitgangspunt dat de rechter alvorens op een verzoek (van niet eenvoudige aard) te beslissen, beide partijen in de gelegenheid stelt te worden gehoord, heeft de voorzieningenrechter dan ook beoordeeld of onherstelbare schade dreigt, die zo ernstig is dat een kort geding op tegenspraak niet kan worden afgewacht. Daarbij was de voorzieningenrechter aangewezen op de informatie van Cimsolutions.

Naar thans is gebleken is – anders dan aanvankelijk op basis van de informatie van Cimso-lutions is geoordeeld – niet aannemelijk dat van een onherstelbare schade veroorzakende situatie sprake is. Reeds hierom kan de beschikking van 1 juli 2008 niet in stand blijven.

3.4 Echter, ook om een andere reden kan de beschikking van 1 juli 2008 niet in stand blijven.

Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE is in elk geval vereist dat merk en teken met elkaar overeenstemmen. Daarvan is sprake indien – mede gelet op de bijzon-derheden van het gegeven geval en met name de onderscheidende kracht van het merk – merk en teken, elk in zijn geheel en in onderling verband beschouwd, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat reeds daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek dat met het teken wordt geconfronteerd een verband tussen teken en merk wordt gelegd. Daarbij dient mede het verwarringsgevaar te worden betrokken. Naar voorlo-pig oordeel is daarvan geen sprake. “

3.6 Cimsolutions zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskos-ten. Mede gelet op de als zodanig niet weersproken in het geding gebrachte specificatie worden deze kosten op de voet van artikel 1019h Rv aan de zijde van Segment begroot op  € 15.000,=.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6575

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Amsterdam, 9 juli 2008, LJN: , Novartis Vaccines And Diagnostics Limited tegen Solvay Pharmaceuticals B.V.

De rechtbank komt tot het oordeel dat Novartis, merkhoudster van het teken FLUVIRIN, met een geslaagd beroep op artikel 2.28 lid 3 sub a juncto artikel 2.3 sub b BVIE de nietigheid van het teken FLURALIN kan inroepen. Het gaat om soortgelijke waren en de merken stemmen volgens de rechtbank zowel auditief, visueel als begripsmatig met elkaar overeen. Ook verwarringsgevaar omtrent de herkomst van het product wordt aangenomen en als onbetwist staat vast dat het merk FLUVIRIN in rangorde prioriteit geniet boven het teken FLURALIN.

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 29 juli 2008, AWB 07/4532 OCT95, Systemate Group B.V. tegen Octrooicentrum Nederland(met dank aan Leo Kooy, Vriesendorp & Gaade)

ROW 1995. Weigering verstrekking gratis nieuwheidsrapport bij octrooiaanvrage (ingediend als afgesplitst gedeelte eerdere octrooiaanvrage). Weigering is wel een besluit in de zin van de Awb.

Lees de uitspraak hier.

IEF 6574

Den Haag Vandaag

ricastor-mercurius.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 6 augustus 2008, KG ZA 08-594, Van Zanten Plants B.V. tegen Hofland B.V.(afbeeldingen met dank aan Hidde Koenraad, Vondst).

Kwekersrecht freesia met de rasbenaming “Ricastor” (bovenste afbeelding) 4.3. De onder 4.2. genoemde verweren van Hofland gaan voorshands oordelend niet op. Gesteld noch gebleken is dat Van Zanten De Haan toestemming heeft gegeven Beatrix te vermeerderen, te telen of te verkopen. Uit het feit dat Van Zanten richting De Haan kennelijk geen mededelingen heeft gedaan dit niet te doen, mag naar voorlopig oordeel geen impliciete toestemming worden afgeleid. De voorzieningenrechter laat daarbij nog in het midden of Hofland, als wel (impliciet) toestemming zou zijn gegeven, er vervolgens als koper op mocht vertrouwen dat ook zij Beatrix mocht, vermeerderen, telen of verkopen.”

Lees het vonnis hier.

abb.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 6 augustus 2008, KG ZA 08-773, ABB ASEA Brown Boveri Ltd. tegen Camporiondo

Merkenrecht, handelsnaamrecht. “4.4. Voorshands oordelend komen de op het merkenrecht gebaseerde vorderingen de voorzieningenrechter noch onrechtmatig noch ongegrond voor. Het op de websites van Camporiondo en SAI gebruikte teken ABB is gelijk aan het door ABB op 21 november 2003 gedeponeerde en onder 2.2 van dit vonnis afgebeelde Gemeenschapsbeeldmerk. Bovendien wordt dit teken voorshands oordelend gebruikt voor dezelfde diensten (financiële dienstverlening) als waarvoor het bedoelde Gemeenschapsbeeldmerk is ingeschreven. Het gebruik van het bedoelde teken is daarmee in strijd met artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Het gevorderde inbreukverbod zal daarom, te versterken met een dwangsom, als nader in het dictum bepaald worden toegewezen”

Lees het vonnis hier.

IEF 6526

Met spoed

112.bmpGerechtshof Amsterdam 31juli 2008, LJN: BD9055. Bram Heerink tegen de Staat der Nederlanden

Vers van rechtspraak.nl: "Geschil over geregistreerde domeinnaam www.112.nl. Hof bekrachtigt vonnis voorzieningenrechter. Vordering van de Staat tot gebruiksverbod en overdracht van de domeinnaam toegewezen. Onevenredigheid van tegenover elkaar staande belangen. Misbruik van bevoegdheid. Zwaarwegend belang van de Staat bij adequate informatie van de burgers met betrekking tot hulpdiensten van de overheid onder het Europees voorgeschreven nummer 112."

Lees het vonnis hier.  Lees eerdere berichten hier en hier.

Zie voor de procedure over het merk 1-1-2 hier.

 

IEF 6509

Davidoff alleen buiten?

dieselsh.gifHoge Raad, 11 juli 2007, LJN: BC9766, Makro Zelfbedieningsgroothandel C.V. c.s. tegen Diesel S.p.A.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Belangrijk arrest van de Hoge Raad over het leerstuk van uitputting in het merkenrecht en het gezag van gewijsde van een Spaans vonnis bij de toepassing van Europees recht. Door de Hoge Raad worden vragen van uitleg voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie over de toepassing van artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn.

In eerste aanleg is een verbod opgelegd aan Makro c.s. om inbreuk te maken op de merk- en auteursrechten van Diesel met betrekking tot schoenen die door Makro onder het merk van Diesel zijn verkocht. De centrale vraag die in het arrest aan de orde is, of de Benelux merkrechten van Diesel met betrekking tot deze schoenen zijn uitgeput in de van zin artikel 13, onder A lid 9 BMW en het daaraan te grondslag liggende artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn. Met name is aan de orde welk criterium moet worden toegepast bij de beantwoording van de vraag of Diesel (impliciet) toestemming heeft gegeven voor het binnen de EER in de handel brengen van de schoenen.

Daarbij zijn, kort samengevat, de volgende feiten van belang. De door Makro verhandelde Diesel schoenen zijn (via verschillende tussenhandelaren) uiteindelijk afkomstig van de Spaanse onderneming Cosmos, die de schoenen heeft geproduceerd op grond van een machtiging van de Spaanse onderneming Flexi Casual. Flexi Casual, op haar beurt, heeft met het verlenen van deze machtiging de licentie overtreden die haar is verleend door de Spaanse distributeur van Diesel. In een gerelateerde procedure in Valencia heeft Diesel onder meer tegen Flexi Casual en Cosmos een verbod gevorderd om inbreuk te maken op haar merk- en auteursrechten. Dit verbod is in eerste instantie toegewezen, maar in hoger beroep door het Hof van Appel in Valencia alsnog afgewezen.

Tegen deze achtergrond is bij de Hoge Raad aan de orde of de vraag of Diesel toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van de door Cosmos geproduceerde schoenen in de EER, moet worden beantwoord aan de hand van de criteria die door het Europese Hof in de “Davidoff”-rechtspraak zijn ontwikkeld (HvJEG 20 november 2001, C-414/99 t/m C 416/99). Volgens Makro is deze rechtspraak niet van toepassing, omdat het daarbij ging om goederen die aanvankelijk buiten de EER op de markt zijn gebracht en vervolgens in een van de lidstaten van de EER zijn geïmporteerd, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om goederen die voor het eerst binnen de EER op de markt zijn gebracht. In die situatie moet volgens Makro de vraag of de merkhouder toestemming heeft verleend worden beoordeeld aan de hand van het recht van het land dat op die toestemming van toepassing is, in dit geval het Spaanse contractenrecht dat van toepassing is op de contractuele relatie tussen Diesel en Cosmos.

Tegen de achtergrond van de rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 7 lid 1 van de Merkenrichtlijn, en bepalingen van het EG-Verdrag inzake het vrije verkeer van goederen,  oordeelt de Hoge Raad dat gerede twijfel bestaat of de “relatief strikte” maatstaven uit de Davidoff-rechtspraak vatbaar zijn voor toepassing in het geval dat de goederen (voor het eerst) binnen de EER in het verkeer zijn gebracht. De Hoge Raad overweegt:

“3.6.4.3 Aldus lijkt op grond van het ten tijde van de totstandkoming van de Merkenrichtlijn gevormde communautair acquis, dat bij de invoering van art. 7 zijn gelding heeft behouden, te kunnen worden geconcludeerd dat voor het aannemen van uitputting ten aanzien van goederen die eerder binnen de EER in het verkeer zijn gebracht een, op de verwezenlijking van de functie van het merk als herkomst- en kwaliteitswaarborg georiënteerde, maatstaf bestaat, die ongetwijfeld ruimer is dan de, op controle door de merkhouder op de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER georiënteerde, maatstaven van de Davidoff-rechtspraak ten aanzien van goederen die eerder buiten de EER in het verkeer zijn gebracht en vervolgens in de EER worden geïmporteerd.”

Door de Hoge Raad worden de volgende prejudiciële vragen gesteld:

“1. Moeten, in het geval dat waren onder het merk van de merkhouder, maar niet door hem en evenmin met zijn uitdrukkelijke toestemming, eerder binnen de EER in de handel zijn gebracht, voor de beoordeling of dit is gebeurd met (impliciete) toestemming van de merkhouder als bedoeld in art. 7 lid 1 van de Eerste Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (89/104/EEG), dezelfde maatstaven worden aangelegd als in het geval dat zodanige waren eerder door de merkhouder of met diens toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht?

2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: welke - al dan niet (mede) aan de hiervoor in 3.6.4.2 genoemde rechtspraak van het Hof van Justitie in zijn arrest van 22 juni 1994 C-9/93, Jur. 1994, p. I-2757, NJ 1995, 480, inzake IHT Danzinger/Ideal Standard, ontleende - maatstaven moeten dan in het in die vraag als eerste genoemde geval worden aangelegd voor de beoordeling of sprake is van (impliciete) toestemming van de merkhouder in de zin van de genoemde richtlijn?”

De vraag in hoeverre gezag van gewijsde toekomst aan het arrest van het Hof van Valencia in de onderhavige zaak, wordt volgens de Hoge Raad primair beantwoord door artikel 33 en 36 EEX-Verordening. Op grond van deze artikelen is volgens de Hoge Raad niet voor redelijke twijfel vatbaar dat de vraag naar de omvang van het gezag van gewijsde dat aan de beslissing van de Spaanse rechter toekomt en het rechtsgevolg daarvan, wordt bepaald door het recht van Spanje als het land waarin de beslissing is gegeven. De oordeel dat het Hof Amsterdam heeft gegeven over de omvang van het gezag van gewijsde van het arrest van het Hof te Valencia berust volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk op de uitleg die het hof geeft gegeven aan het Spaanse recht. Derhalve gaat om een vraag die op grond van artikel 79 lid 1 onder b RO in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht.

In de conclusie van A-G Verkade wordt uitgebreid aandacht bestaat aan de achtergrond en  ontwikkeling van het leerstuk van uitputting in de Europese rechtspraak en de vraag naar welk recht beoordeeld moet worden of Diesel toestemming heeft verleend voor het in de handel brengen van de schoenen in de EER.

Lees het arrest hier

IEF 6508

Eerst even voor jezelf lezen

a&f.gifRechtbank Utrecht, 23 juli 2008, LJN: BD8041, Jabeco Holding B.V. c.s. tegen Dunc Logistics B.V.

Wanprestatie en onrechtmatige daad jegens derden vanwege verkoop kleding die niet door of met toestemming merkhouder (Abercrombie & Fitch ) in de EER is gebracht.

4.3.  De rechtbank stelt voorop dat op Dunc Logistics uit hoofde van de begin 2005 gesloten overeenkomst de verplichting rustte om 397 stuks kleding van het merk Abercrombie & Fitch aan Dump 2000 te leveren, welke kleding Dump 2000 vervolgens zou kunnen doorverkopen (aan consumenten of andere partijen). In de nakoming van deze verplichting is Dunc Logistics tekort geschoten in het geval komt vast te staan dat de door haar aan Dump 2000 geleverde kleding niet door de merkhouder(s) of zonder diens toestemming in de EER is gebracht. (…)

4.10.  Het vorenstaande brengt mee dat Dunc Logistics in haar contractuele relatie met Dump 2000 tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat zij jegens Basis Rotterdam, Basis Amsterdam en Jabeco Holding onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de als gevolg hiervan door deze partijen geleden schade is Dunc Logistics aansprakelijk. De stelling van Dunc Logistics dat Jabeco c.s. de schade geheel zelf dient te dragen, omdat zij bij aanschaf had moeten verifiëren of de kleding door de merkhouder of met diens toestemming op de markt is gebracht, wordt verworpen. Dit oordeel baseert de rechtbank op het feit dat Dunc Logistics jegens Dump 2000 een plicht had om mede te delen dat zij kleding verkocht die niet door de merkhouder of zonder diens toestemming in de EER is gebracht, aan welke verplichting Dunc Logistics niet heeft voldaan. In een zodanige situatie komt aan Dunc Logistics geen beroep toe op het niet voldoen van Jabeco c.s. aan haar onderzoeksplicht, nog los van de vraag of op Jabeco c.s. de door Dunc Logistics gestelde onderzoeksplicht rustte.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6506

Langs telecommunicatieve wegen

1-1-2.gifGerechtshof ’s-Gravenhage, beschikking van 17 juli 2008, zaaknr. 105.012.798/01, de Staat der Nederlanden tegen het BBIE.

Beroep tegen weigering van het merk 1-1-2 voor (onder andere) diensten van een alarmcentrale, ambulancevervoer, huldiensten en het redden van personen en goederen uit brandende objecten. Het merk zou volgens het BBIE “niet worden opgevat als merk, maar als (beschrijvend voor) een bepaald telefoonnummer, te weten het Europese alarmnummer.” Het hof volgt deze redenering en wijst het beroep van de staat af.

“6. De Staat heeft het merk 1-1-2 gedeponeerd voor onder meer de dienst 'alarmmelding langs telecommunicatieve weg'. Gezien de grootschalige en intensieve campagne van de Staat ter introductie van 112 als algemeen alarmnummer en in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat in de Benelux een ander bij de gemiddelde consument bekend nummer voor alarmmelding in omloop is of was, zal de gemiddelde consument van die dienst c.q. het grote publiek 112 zien als het (enige) nummer voor alarmmelding langs telecommunicatieve weg. Het grote publiek neemt '1-1-2' dus waar als een teken dat informatie verstrekt over de aard van de betrokken dienst en niet over de herkomst van die dienst (vergelijk rov. 69 van het Eurohypo-arrest van het HvJEG). Door het grote publiek wordt '1-1- 2' mitsdien niet opgevat als merk. Dit betekent dat voor de dienst 'alarmmelding langs telecommunicatieve weg' ' l - l -2' ieder onderscheidend vermogen mist.

7. De Staat heeft 1-1 -2 echter niet alleen voor deze dienst gedeponeerd, maar ook voor andere diensten, waaronder 'publicitaire en administratieve diensten'. Indien, zoals de Staat heeft opgemerkt op blz. 4, 5e alinea, van zijn pleitnota, het publiek bij (bijvoorbeeld) de verlening van 'publicitaire en administratieve diensten' onder de aanduiding '1 -1 -2' niet uitsluitend aan het alarmnummer zou denken - in welk geval het merk voor die diensten misschien wel onderscheidend vermogen zou kunnen bezitten - dan kan dat de Staat in deze procedure evenwel niet baten. In zijn arrest van 29 juni 2006 inzake 'Europolis' (IER 2006, nr. 72) heeft het Benelux Gerechtshof (BGH) immers geoordeeld dat de rechterlijke instanties bij toetsing van de juistheid van de beslissing van het BMB tot weigering van de inschrijving van een depot niet hetzij ambtshalve hetzij op verlangen van de deposant een wijziging kunnen aanbrengen in de door de deposant opgegeven lijst van waren of diensten door daaruit bepaalde waren of diensten te schrappen. Daarom hoeft in dit geding niet te worden onderzocht of voor een of meer van de andere diensten dan 'alarmmelding langs telecornrnunicatieve weg' waarvoor 1-1 -2 is gedeponeerd, dit merk wel onderscheidingskracht heeft.”

Lees het arrest hier (website BBIE). Zie ook IEF 3977 en IEF 5090 (procedure over domeinnaam 112).

IEF 6505

Oud nieuws is ook nieuws

Nieuwe Rotterdamse Courant, zaterdag 2 mei 1913, ochtendblad: “Voor de eerste kamer werd gisteren gepleit in een procedure, aangevangen door een fabrikante in grammophoons en onderdelen tegen een in- en exportmaatschappij en een handelaar in muziekinstrumenten, wegens het verkopen binnen Nederland van onderdelen, voorzien van het merk ‘Exhibition’ van welk merk eischeres op 23 mei 1900 inschrijving had verkregen bij het Bureau voor den industrieelen eigendom te ’s-Gravenhage.

Mr. B.J. Polenaar, advocaat te Amsterdam, voor eischeres opteredende, vangt aan met de mededeling dat hij betrekkelijk onvoorbereid in deze zaak komt pleiten in de plaats van mr. K. Hazelhoff Roelfzema, die door ongesteldheid verhinderd was.”

NRC-24-mei-1913-1.gif

 

2

2NRC-24-mei-1913-2.gif

 

IEF 6498

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 17 juli 2008, C-488/06 P, L & D SA tegen OHIM / Julius Sämann

Dennengeurhangers. Beeldmerk ‚Aire Limpio’, communautaire, nationale en internationale beeldmerken die dennenboom voorstellen en met verschillende opschriften. Oppositie door houder, gedeeltelijke weigering tot inschrijving. Bijzonder onderscheidend vermogen van ouder merk afgeleid uit bewijsmateriaal inzake ander merk

“66. In de punten 78 tot en met 88 van het bestreden arrest heeft het Gerecht vastgesteld dat merk nr. 91991 in Italië bijzonder onderscheidend vermogen heeft verkregen wegens de bekendheid ervan in deze lidstaat, die met name voortvloeit uit het langdurige gebruik ervan als onderdeel van het merk ARBRE MAGIQUE en de bekendheid van laatstgenoemd merk in die staat.

67. Zelfs indien wordt aangenomen dat L & D kon aanvoeren dat merk nr. 91991 slechts een zeer zwak onderscheidend vermogen van huis uit bezit omdat het enkel wordt gevormd door de vorm van de waren die onder dit merk worden verhandeld en deze vorm noodzakelijk is om de beoogde technische uitkomst te verkrijgen, dient in deze omstandigheden te worden vastgesteld dat een dergelijk argument, ook al was het gegrond, in elk geval geen afbreuk kan doen aan de vaststelling van het Gerecht dat dit merk in Italië een bijzonder onderscheidend vermogen heeft verkregen wegens de bekendheid ervan in deze lidstaat.”

Lees het arrest hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 juli 2008, KG ZA 08-617, Sosecal Industria E Comercio Ltda tegen Societa Italiana Lo Sviluppo Dell' Elettronica.

Octrooirecht. Patent pool MPEG Audio technologie. Douanebeslag MP4-speles. Vervaardigingsfictie.

“4.5. Partijen zijn inhoudelijk verdeeld over de vraag of in dit kader van de zogenoemde "vervaardigingsfictie" dient te worden uitgegaan (te weten dat de MP4-spelers in Nederland zijn vervaardigd, thans te baseren op art. 10 (jo. artt. 1 en 2) in verband met de considerans sub 8 van de nieuwe APV, voorheen op art. 6(2)(b) (jo. art. 1) in verband met art. 2 van de oude APV4, die inmiddels is ingetrokken). Volgens Sosecal is dat in ieder geval na de arresten Class International en Montex/Diesel van het Hof van Justitie te Luxemburg niet (meer) het geval. Sisvel bestrijdt dat. De vervaardigingsfictie houdt in dat bij wijze van fictie ervan wordt uitgegaan dat de MP4-spelers in Nederland zijn vervaardigd en men zich vervolgens afvraagt of deze inrichtingen naar Nederlands octrooirecht inbreuk maken op de octrooien.

(…) 4.13. Bij deze stand van zaken wordt geen aanleiding gevonden om in kort geding van een vaste lijn in de rechtspraak af te wijken op grond van een uitleg die is gebaseerd op een arrest dat in een naar voorlopig oordeel andere sleutel is gewezen en die verstrekkende gevolgen zou hebben voor de beoogde en praktische werking van de APV. Anders gezegd: Er wordt voorshands onvoldoende concrete aanwijzing gezien in dit arrest dat sprake zou zijn van een trendbreuk die de bodemrechter zal doen besluiten dat de vervaardigingsfictie niet langer kan worden toegepast.

4.14. Dat sprake is van octrooiinbreuk in Nederland, indien de vraag of de vervaardigingsfictie kan worden toegepast positief wordt beantwoord, is door Sosecal niet voldoende serieus inhoudelijk bestreden, hoewel nadrukkelijk gesteld door Sisvel, zodat dit in kort geding voldoende aannemelijk is gemaakt. Aldus is thans geen genoegzame grond aanwezig voor toewijzing van de vorderingen.”

Lees het vonnis hier

Rechtbank Amsterdam, 4 juni 2008, LJN: BD7554, Stichting Stemra tegen Chellomedia Programming B.V.

Auteursrecht, kabeldoorgifte. “Artikel 13a Auteurswet Chellomedia krijgt door diverse producenten televisieprogramma’s op audiovisuele dragers aangeleverd. Deze programma’s worden na ontvangst door Chellomedia in een digitaal bestand omgezet, alvorens Chellomedia deze werken gecodeerd via een distributiesatelliet doorlevert aan kabelexploitanten respectievelijk DTH-platforms, die de programma’s (uiteindelijk) uitzenden.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vastleggingen van de aangeleverde werken in digitale bestanden tijdelijke reproducties als bedoeld in artikel 13a Auteurswet, zodat deze niet als een verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet kunnen worden aangemerkt. Nu Chellomedia geen inbreuk maakt op de door Stemra beheerde auteursrechten door de aangeleverde televisieprogramma’s met muziekwerken uit het Stemra-repertoire op voornoemde wijze vast te leggen zonder de toestemming daartoe van Stemra, wordt de vordering van Stemra afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Rotterdam, 2 juli 2008, LJN: BD7544, Ritmeester B.V. tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Tabakswet. “Tonen van Afbeeldingen van een beeldmerk en verpakkingen van tabaksproducten in en rondom stands op een horecabeurs is reclame ingevolge artikel 5, eerste lid, Tabakswet. Niet gebleken is dar er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 5, derde lid, aanhef en onder a (oud), Tabakswet. Daarnaast is sprake van overtreding van het uitreikverbod ingevolge artikel 5, vierde lid (oud), Tabakswet nu eiseres sigaren gratis heeft uitgedeeld op de horecabeurs. Matiging van de opgelegde boeten.”

Lees het vonnis hier.

Persbericht Rechtbank Arnhem: “Radboud Universiteit mag onderzoeksresultaten kraakbaarheid Mifare Classic Chip publiceren.

Arnhem, 18 juli 2008 – NXP produceert sinds 1995 de Mifare Classic Chip. Wereldwijd zijn ongeveer 1 miljard exemplaren afgezet, voor gebruik in toegangspassen voor gebouwen en in het openbaar vervoer. Onderzoek van de onderzoeksgroep Digital Security van de Radboud Universiteit Nijmegen onder leiding van prof. Jacobs heeft uitgewezen dat de Mifare Classic Chip op een bepaalde wijze te kraken en te klonen is. De onderzoeksgroep is voornemens een wetenschappelijk artikel te publiceren waarin zij het geheime algoritme in de chip beschrijven en verslag doen van de wijze waarop zij dat hebben achterhaald. NXP vordert een verbod op publicatie daarvan. De vordering is afgewezen.

De rechter in kort geding heeft geoordeeld dat het in art. 10 EVRM vastgelegde recht op vrijheid van meningsuiting ook omvat het publiceren van resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Daaraan kunnen slechts beperkingen worden gesteld indien daarvoor een dringende maatschappelijke noodzaak bestaat en alleen als die noodzaak overtuigend wordt aangetoond”

Lees het persbericht hier (LJN link werkt (nog) niet.

IEF 6443

Alle weren

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 juli 2008, HA ZA 08-491, Sierra Entertainment Inc. Tegen Davilex Games B.V.

Procesrechtelijke incidenten. Geen inhoudelijk oordeel over de gestelde inbreuk op Sierra’s Gemeenschapswoordmerk RED BARON (computerspellen) en Sierra’s  auteursrecht op de vormgeving van de titel RED BARON. Vorderingen m.b.t. bevoegdheid, nietigheid van dagvaarding, zekerheidsstelling en procureursverlies worden afgewezen.

“Davilex heeft voor alle weren als incidentele vorderingen ingesteld (…)De rechtbank merkt vooraf op dat het Nederlandse burgerlijk procesrecht weliswaar geen gesloten systeem van incidentele vorderingen kent, doch dat niet iedere vordering zich voor een incidentele behandeling leent, bijvoorbeeld de vordering tot nietigverklaring van de beslagexploten en bepaalde proceshandelingen. Uit een oogpunt van proceseconomie zal de rechtbank niettemin alle vorderingen van Davilex reeds thans beoordelen.”

Lees het vonnis hier.