DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 6252

Niet gerechtigd te verbieden

o2.gifHvJ EG, 12 juni 2008, zaak C 533/06, O2 Holdings Limited, O2 (UK) Limited tegen Hutchison 3G UK Limited

Merkenrecht, misleidende en vergelijkende reclame. De houder van een ingeschreven merk is niet gerechtigd te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

“Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1.  Artikel 5, leden 1 en 2, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en artikel 3 bis, lid 1, van richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 1997, moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te verbieden dat een derde in vergelijkende reclame die voldoet aan alle in artikel 3 bis, lid 1, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid, gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met zijn merk.

Indien is voldaan aan alle in artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 gestelde voorwaarden om het gebruik van een teken dat gelijk is aan of overeenstemt met een ingeschreven merk, te verbieden, kan de vergelijkende reclame waarin gebruik wordt gemaakt van genoemd teken, echter onmogelijk voldoen aan de in artikel 3 bis, lid 1, sub d, van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarde voor geoorloofdheid.

2. Artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een ingeschreven merk niet gerechtigd is te doen verbieden dat een derde in vergelijkende reclame gebruikmaakt van een met dit merk overeenstemmend teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien dit gebruik niet leidt tot verwarringsgevaar bij het publiek, en dit ongeacht of de vergelijkende reclame voldoet aan alle in artikel 3 bis van richtlijn 84/450, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/55, genoemde voorwaarden voor geoorloofdheid.”

 Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.

IEF 6251

Kamerjassen

grel.gifGvEA, 10 juni 2008, T-85/07, Gabel Industria Tessile SpA tegen OHIM / Creaciones Garel, SA.

Oppositieprocedure o.g.v. ouder gemeenschapsbeeldmerk GAREL tegen aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GABEL. Procesrecht. Gedeeltelijke weigering van inschrijving. Omvang van door kamer van beroep te verrichten onderzoek. Verplichting om op volledig beroep te beslissen.

“25. (…) blijkt uit punt 16 van de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat na de vaststelling van de beslissing van de oppositieafdeling de merkaanvraagster de in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waren had beperkt tot kamerjassen van klasse 25. (…) dat de kamer van beroep derhalve van mening was dat de enige waren die voor haar ter discussie stonden, de kamerjassen van klasse 25 waren.

26. (…) Deze brief, waarin niet wordt gesproken over de waren van klasse 24 waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft, kon evenwel niet aldus worden uitgelegd dat zij verzoeksters wil te kennen gaf om af te zien van haar inschrijvingsaanvraag voor deze waren. Er dient dus te worden geconcludeerd dat verzoeksters beroep voor de kamer van beroep was gericht tegen de beslissing van de oppositieafdeling in haar geheel, de weigering van inschrijving van het aangevraagde merk voor de waren van klasse 24 daaronder begrepen, en niet enkel tegen een deel van deze beslissing.

27 (…) dient dus te worden geconcludeerd dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over het voor haar ingestelde beroep voor zover dit betrekking had op de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24 (…)

28 (…) Het feit dat de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen over een van de vorderingen, sluit in casu uit dat de zaak in staat van wijzen is. De herziening van de bestreden beslissing zou immers betekenen dat het Gerecht voor het eerst ten gronde de vordering beoordeelt waarover de kamer van beroep heeft nagelaten te beslissen. Een dergelijke beoordeling valt niet onder de bevoegdheid van het Gerecht overeenkomstig artikel 63, leden 2 en 3, van verordening nr. 40/94 (zie punt 17 supra).

29. Gelet op het voorgaande, moet worden vastgesteld dat bij de vaststelling van de bestreden beslissing een wezenlijk vormvoorschrift is geschonden, op grond waarvan de kamer van beroep in casu verplicht was te beslissen over de weigering van de oppositieafdeling om het aangevraagde merk in te schrijven voor de waren van klasse 24, zodat de beslissing in haar geheel moet worden vernietigd, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de andere middelen die verzoekster ter ondersteuning van haar eerste vordering heeft aangevoerd.

Lees het arrest hier.

IEF 6250

Zu ästhetischen Zwecken

bsft.gifGvEA, 10 juni 2008, T-330/06, Novartis AG tegen OHIM (Nederlandse vertaling nog niet beschikbaar). 

Weigering inschrijving Gemeenschapswoordmerk BLUE SOFT, beschrijvend en niet onderscheidend

“39. Im vorliegenden Fall handelt es sich bei den Waren, für die die Marke BLUE SOFT angemeldet wurde, um „Kontaktlinsen“, die zur Klasse 9 des Abkommens von Nizza gehören

42. (…) Folglich hat die Beschwerdekammer keinen Fehler begangen, indem sie in Randnr. 11 der angefochtenen Entscheidung auf die Sicht eines Durchschnittsverbrauchers abgestellt hat, der beim Kauf der in Rede stehenden Waren eine höhere Aufmerksamkeit an den Tag legt als beim Erwerb von Waren des täglichen Bedarfs.

45.  Das in Rede stehende Zeichen besteht aus den getrennt geschriebenen englischen Begriffen „blue“ und „soft“. Wie die Beschwerdekammer in den Randnrn. 13 bis 15 der angefochtenen Entscheidung zutreffend festgestellt hat, bezeichnet der Begriff „blue“ die blaue Farbe bestimmter Kontaktlinsen, z. B. der zu ästhetischen Zwecken benutzten Linsen. Der Begriff „soft“ bezeichnet insbesondere alles, was nicht hart oder starr ist. In Bezug auf Kontaktlinsen könnte er vom maßgeblichen Publikum im Sinne von „weich“ oder „flexibel“ verstanden werden.

46. Darüber hinaus ist das in Rede stehende Wortzeichen eine einfache Kombination zweier beschreibender Bestandteile, die keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem abwiche, der bei bloßer Zusammenfügung der Bestandteile des Zeichens entsteht, und somit über die Summe dieser Bestandteile hinausginge. Insoweit ist festzustellen, wie die Beschwerdekammer in Randnr. 17 der angefochtenen Entscheidung im Wesentlichen ausgeführt hat, dass es nach den lexikalischen Regeln der englischen Sprache nicht ungewöhnlich ist, zwei Adjektive nebeneinanderzustellen (vgl. in diesem Sinne Urteil PURE DIGITAL, oben in Randnr. 40 angeführt, Randnr. 34), und dass die fragliche Aneinanderreihung weder besonders originell noch phantasievoll ist. Das in Rede stehende Zeichen als Ganzes betrachtet kann daher vom maßgeblichen Publikum so verstanden werden, dass es auf bestimmte Merkmale der betreffenden Waren hinweist, nämlich dass sie blau und weich sind.

47      Hieraus folgt, dass das Zeichen BLUE SOFT für das maßgebliche Publikum einen hinreichend direkten und konkreten Bezug zu den unter die von der Anmeldung erfasste Kategorie „Kontaktlinsen“ fallenden Waren aufweist.

Lees het arrest hier.

IEF 6249

Broedertwist

gsms.gifRechtbank Rotterdam, 10 juni 2008, KG ZA 08-359, Unicom Den Haag B.V. tegen Unicom Holding (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Stukgelopen samenwerking tussen twee broers die ‘met een zekere werkverdeling een franchiseorganisatie hebben opgebouwd van winkels die GSM’s verkopen en bijbehorende accessoires’. De voorzieningenrechter ziet zich in dit kort geding niet met stelligheid  overtuigd en stuurt aan op tot overleg tussen partijen. Nieuw element in de discussie over proceskosten: de familierechtelijke band.

In deze procedure stelt Unicom Den Haag (de eisende broer) dat haar het beeldmerkrecht en het auteursrecht toekomt op het door haar gedeponeerde beeldmerk  GSMSHOP.nl en het auteursrecht op de door haar toegepaste lay-out in de reclamefolders, nu zowel het beeldmerk /logo als het reclamemateriaal zouden zijn ontworpen door haar medewerkers.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, overwegende dat, kort gezegd, ‘niet met de voor kort geding vereiste  stelligheid kan worden aangenomen’ dat logo en lay out (uitsluitend) door medewerkers van eisende broer zijn ontwikkeld. Het lijkt de voorzieningenrechter zelfs wel aannemelijk dat het nieuwe logo is ontstaan uit een in de loop van de tijd steeds aangepast ontwerp dat in opdracht van de gedaagde broer, bij wie derhalve het auteursrecht zou rusten. Het is volgens de rechter niet ondenkbaar dat het depot van de eisende broer te kwader trouw is geweest.

Ook met betrekking tot de handelsnaamrechten is niet met stelligheid aannemelijk geworden dat die thans alleen aan eiser toekomen en dat zelfs als dat zo zou zijn, het nog de vraag is of het gebruik in redelijkheid gedaagde en franchisenemers verboden kan worden.

“4.5. Ook in het kader van een belangenafweging is voor een verbod als gevorderd geen ruimte, nu dat te vergaande repercussies zal hebben voor met name de franchisenemers. Partijen twisten thans nog over de omvang daarvan, maar die zal naar alle waarschijnlijkheid toch vrij aanzienlijk zijn. Het lijkt dan ook in de  rede te liggen dat tussen partijen te zijner tijd afspraken worden gemaakt, eventueel in het kader van een bodemprocedure, over de verdeling van voornoemde intellectuele eigendomsrechten. Het is immers in het belang van beide partijen (en de betrokken derden) dat de voorheen kennelijk succesvolle keten zo goed mogelijk voortgezet kan worden om kapitaalvernietiging et voorkomen. Een bijzonder dringend belang van Unicom Den Haag om thans een voorlopige voorziening te krijgen is bovendien niet aannemelijk geworden. Voor zover zij beoogt hiermee de franchisenemers te dwingen om partij te kiezen (tussen Steve en Atom) is dat belang oneigenlijk, zodat het niet dient mee te wegen”

“4.6 (…) gelet op het hiervoor overwogene en de familierechtelijke band tussen de achterliggende belanghebbenden zij partijen” worden de proceskosten gecompenseerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6246

Arco v. Hulshoff & S. v. Johnson & Johnson

Frame-Betta.gifRechtbank ’s-Gravenhage,10 juni 2008, KG ZA 08-495, B.V. Meubelfabriek Arco tegen Hulshoff Wonen C.V. c.s

“4.12. Samengevat onderscheiden de stoel Betta en de stoel Frame zich door een geheel verschillende uitvoering van het kuipje. De kuipjes zijn geplaatst in vergelijkbare draagconstructies, waardoor voor het oog de kuipjes op vergelijkbare wijze in de ruimte zweven. Dit tezamen voert niettemin niet tot een inbreukmakende vergelijkbare totaalindruk. Bij de beoordeling is het grootste gewicht toe te kennen aan de steeds op eigen wijze vormgegeven kuipjes en is voor het auteursrecht minder relevant de banale vormgeving van de frames.

(...) 4.16. Als regel is het inschakelen van zeven verschillende advocaten voor één zaak niet kostenefficiënt. De voorzieningenrechter weegt echter mee dat deze zaak een langere aanloopperiode heeft gehad onder meer omdat een eerder bepaald kort geding door eiseres is ingetrokken. Daarnaast is er aan de zijde van gedaagden sprake van twee afzonderlijke entiteiten waarvan er één in het buitenland is gevestigd. Hulshoff en Arrben hebben echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de rol van de tweede advocaat tijdens en rondom de zitting is geweest. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de proceskostenveroordeling te bepalen op het bedrag van € 30.000.””

Lees het vonnis hier.

lfsc.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 10 juni 2008, KG ZA 08-651 S c.s. tegen Johnson & Johnson.

Opheffingverzoek Ex parte bevel.

“4.6. Dat S c.s. geen wetenschap hadden van het ongeoorloofde karakter van deze handelingen is onaannemelijk. Als voormalig distributeur van LifeScan OneTouch producten in Afrika moeten zij geweten hebben dat dit soort merkproducten met een bestemming buiten Europa of de Verenigde Staten niet alsnog naar de Verenigde Staten mogen worden geëxporteerd. Daar komt bij dat Johnson & Johnson de distributieovereenkomst heeft beëindigd omdat zij S c.s. verwijt producten bestemd voor Afrika te hebben doorverkocht naar andere landen, waaronder de Verenigde Staten. Nog sterker moet hen de wetenschap worden aangerekend dat herverpakking – waardoor de gebruiksdatum en herkomst van het product, maar ook ijkingsgegevens die essentieel zijn voor de veilige werking, verloren gaan – onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is.

4.7. Voorshands zijn de gedragingen van S c.s. als onrechtmatig in algemene zin aan te merken. Het handelen van S c.s. is immers in elk geval inbreuk op een buitenlands IE recht, in casu merkinbreuk in de Verenigde Staten. Het bevorderen van of deelnemen aan zodanige inbreuk vanuit Nederland is onrechtmatig. Er is ook dreiging dat dit voortduurt. S c.s. verklaren immers wel dat zij na 7 of 8 april 2008 de verscheping van counterfeit producten naar de Verenigde Staten hebben gestaakt, maar zij verklaren niets omtrent nog niet geëxporteerde producten. Aannemelijk is dan ook dat een onbepaalde hoeveelheid producten boven de markt zweeft en naar andere landen, ook binnen de Europese Gemeenschap, geëxporteerd zou kunnen worden. Er is daarom (nog steeds) een spoedeisend belang. 

(…) 4.9. Het onrechtmatig handelen van S c.s. rechtvaardigt na voorlopig oordeel een verbod. Bij de huidige stand van zaken is er evenwel onvoldoende aanleiding voor een verbod in de omvang en op de grond als gegeven in de beschikking van 8 mei 2008. Dit verbod zal dan ook worden opgeheven. In reconventie zal, als voorlopige voorziening, een beperkt verbod worden gegeven op de grondslag van onrechtmatige daad. Een dwangsom zal worden bepaald.”

Lees het vonnis hier.

IEF 6220

BBIE oppositiebeslissingen

- ZIEN tegen ZIEN MAGAZINE (toegewezen)
- VIRTÙ tegen VIRTÙ (gedeeltelijk toegewezen)
- NEoN ELIE/NEON ELITE PITTEM tegen NEW NEON (afgewezen)
- BIBA tegen BIBA BOERDERIJ (toegewezen)
- URIFIB tegen URIFORT (afgewezen)
- CAP's tegen CAP EST (afgewezen)
- WORLD OF WELLNESS tegen THERMAE 2000 WORLD OF WELLNESS (afgewezen)
- OTTO tegen OTTOMANIA (toegewezen)

Lees de beslissingen hier.

IEF 6218

En nog meer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3299, Dedon GmbH tegen Qmarfelfe Holding B.V.

Modellenrecht. “4.10. Wederom maakt Outdoor Lifestyle een vergelijking met het model zoals Dedon dat op de markt brengt en niet met het door Dedon geregistreerde Gemeenschapsmodel. Een aantal van de door Outdoor Lifestyle genoemde verschillen valt echter ook bij vergelijking met het geregistreerde model van Dedon op. Dat de hoekmodule van Outdoor Lifestyle in verhouding tot het zitvlak een smallere rug- en zijleuning kent en de kleine (vierde) poot van Dedon bij de module van Outdoor Lifestyle hetzelfde formaat heeft als de andere drie poten en de poten bij Dedon iets naar binnen verspringen, is in het onderhavige geval (met inachtneming van hetgeen onder 4.6 is overwogen) onvoldoende om van een andere algemene indruk te kunnen spreken. Ondanks genoemde verschillen blijft in beide modellen sprake van een hoekmodule, welke wordt gekenmerkt door dezelfde strakke lijnen en rechte hoeken, tot bijna aan de grond gesloten zijden, vlechtwerk en platte poten.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, KG ZA 08-432, Fabrique (design Comminuicatie & nieuwe media) B.V. c.s. tegen Fabrique-ID B.V.

Merkenrecht. “4.15. Voorshands moet worden aangenomen dat het gevaar bestaat dat het publiek meent dat de onderneming van gedaagde is verbonden met de ondernemingen van eisers sub 1-4. Het eerste deel van de handelsnamen van eisers en gedaagde, te weten Fabrique, is immers identiek. Het tweede deel van de handelsnamen verwijst naar de specifieke expertise van de betreffende ondernemingen. Daar komt bij dat de ondernemingen op hetzelfde adres zijn gevestigd en zich bezighouden met vergelijkbare werkzaamheden, te weten ontwerpdiensten. Bovendien weegt mee dat de ondernemingen tot oktober 2007 daadwerkelijk verbonden zijn geweest. Het gevaar bestaat dat het publiek uit het continueren van de handelsnamen na die datum zal afleiden dat ook de samenwerking na die datum voortduurt. Ten slotte wordt de mogelijkheid van verwarring onderstreept door het gegeven dat, zoals eisers onweersproken en onderbouwd met concrete voorbeelden hebben aangevoerd, deze verwarring zich reeds enkele malen heeft voorgedaan. 

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3663, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Moser Baer India Ltd.

Octrooirecht, incident tot aanhouding, litispendentie.

“2.7. Door de voeging is Imation weliswaar partij geworden in de procedure, maar wel een partij met een bijzonder status. Imation kan niet zelf een vordering instellen, evenzo kan Philips niet een vordering instellen tegen Imation als gevoegde partij, bijvoorbeeld het spiegelbeeld van de vordering in de Amerikaanse procedure tussen Imation en Philips. Imation is geen tussenkomende partij maar een gevoegde partij. Als gevoegde partij mag zij MBI bijstaan in een geschil hier te lande tussen Philips en MBI.

2.8. Hieruit volgt ook dat deze Nederlandse procedure niet kan leiden tot een gezag van gewijsde tussen Philips en Imation met betrekking tot de CLA. Imation is in beginsel ook niet gebonden aan het gezag van gewijsde van een eindbeslissing in de onderlinge verhouding tussen Philips en MBI.

2.9. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor aanhouding in verband met litispendentie, er is geen kans op strijdige beslissingen tussen dezelfde partijen omtrent hetzelfde onderwerp. De aanhouding zal worden afgewezen. Partijen dienen voort te procederen waartoe Imation thans zal moeten antwoorden in de hoofdzaak.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-2883, Actavis B.V. tegen  Novartis A.G.

 Octrooirecht, geneesmiddelen. “4.31. Voor zover de voornoemde verwijzingen naar de mogelijkheid om het natriumzout van fluvastatine vorm te geven in een sustaine release formulering niet reeds meebrengen dat EP 320 nietig is omdat de uitvinding waarvoor het is verleend, niet nieuw is, moet gelet op die verwijzingen in ieder geval worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op basis daarvan op de prioriteitsdatum tot die uitvinding zonder inventieve denkarbeid zou zijn gekomen. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank slechts anders kunnen zijn, indien er sprake is van een vooroordeel dat de gemiddelde vakman daarvan zou weerhouden.”  Proceskosten: €130.000.00.

Lees het vonnis hier.

IEF 6215

Meer recente rechtspraak

Vzr. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 april 2008, LJN: BD3295, Imgro China B.V. tegen Geïntimeerden.

“Kern van het geschil in hoger beroep is de stelling van Imgro dat geïntimeerden, door - in de stukken nader aangeduide - beelden uit China te importeren en in Nederland en België - kort gezegd - te verhandelen, inbreuk maakt op het aan haar, Imgro, toekomende auteursrecht op die beelden, dan wel zich terzake schuldig maakt aan slaafse nabootsing.

(…) 3. Ten aanzien van het beroep van Imgro op aan haar toekomend auteursrecht oordeelt het hof voorshands als volgt. In het midden kan blijven of de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro], directeur-grootaandeelhouder van Imgro, dan wel enige aan Imgro gelieerde vennootschap auteursrecht op de betreffende beelden toekomt. Op grond van het door Imgro als productie 18 in hoger beroep overgelegde overzicht (een lijst “eerste openbaarmaking Imgro” waarop beelden en data van inkoopfacturen zijn genoemd) en de als producties 11 tot en met 17 overgelegde facturen van Imgro aan afnemers en “notariële verklaringen van bewaarneming” (van foto’s van de beelden), acht het hof voorshands aannemelijk dat het gaat om beelden die zijn vervaardigd en ingekocht – en in Nederland openbaar gemaakt - voor 5 juli 2005, de datum waarop Imgro is opgericht. Imgro heeft wel gesteld dat het auteursrecht (en andere intellectuele eigendomsrechten) op de beelden aan haar zijn overgedragen, maar terzake niet de door artikel 2 Auteurswet vereiste akte overgelegd.”

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 april, LJN: BD3286, Tribas U.A. c.s. tegen Trias Uitzendbureau B.V. c.s.

Verwarringsgevaar bij het publiek is te dulden van de naam Tribas naast die van Trias in de branche van personeelsbemiddeling.

“3.7. Grief 5 luidt: Geen verwarring mogelijk via zoeken telefoongids/bedrijvengids.
Tribas is van oordeel dat bij zoeken in digitale systemen als het internet, de tele-foon- en bedrijvengids geen verwarring kan optreden. Dit standpunt gaat er ken-nelijk vanuit dat degene die de naam intypt zich ervan bewust is dat er zowel een onderneming Trias als een onderneming Tribas bestaat (en degene die typt niet een typefout maakt). Artikel 5 Hnw heeft echter ook, en juist ook, en wellicht in sterkere mate, betrekking op degene die dit bewustzijn niet heeft. Alleen dan ligt verwarring op de loer. Bovendien ziet de grief eraan voorbij dat de namen Trias en Tibas niet alleen digitaal (daaronder begrepen de computer gebruikt voor tekstverwerking) worden gebruikt. In de betreffende branche zijn bijvoorbeeld mond-op-mondreclame en telefonische acquisitie mede van belang. De omstan-digheid dat degene die zich bewust is van het onderscheid Trias/Tribas bij het intypen van de bedoelde naam in een digitaal systeem geen verwarring te duchten heeft, is dan ook ontoereikend om daaraan het gevolg te verbinden dat bij andere gelegenheden die verwarring niet zou kunnen bestaan. De grief faalt mitsdien.”

Lees het arrest hier.

IEF 6213

Recente rechtspraak

Rechtbank Utrecht, 28 mei 2008, LJN: BD2694, Kwang Yang Motor Co. Ltd. tegen
Asian Imports B.V.

Slaafse nabootsing, niet weersproken. Wel verweer tegen (neven) vorderingen + schade, alle verweren falen.

“4.1.  Luuko heeft erkend dat de door haar op de markt gebrachte scooters Good, Rally 50, Sport en Rizki nagebootste producten waren van de scooters van Kymco. De slaafse nabootsing – hetgeen kwalificeert als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW – die Kymco en Kybe aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd kan derhalve als onbetwist worden aangenomen. Een inhoudelijke beoordeling daarvan kan dus achterwege blijven.

4.2.  Luuko heeft echter betwist dat Kymco en Kybe schade hebben geleden door haar toedoen en dat Luuko voor dergelijke schade aansprakelijk is. Ook heeft zij de noodzaak van en het belang bij toewijzing van de overige vorderingen betwistt (…)”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Alkmaar, 16 april 2008, LJN: BD1686, Falat Iron Co tegen Syngenta Seeds B.V.

“4.31.Tot slot heeft Falat onder 5. gevorderd dat de rechtbank Syngenta hoe dan ook verbiedt direct dan wel indirect groentezaden voor Iran te produceren en/of (in)direct in Iran in te (doen) voeren onder de eigen productnamen van Falat (zoals bijvoorbeeld maar niet uitsluitend genoemd in de fax van 7 juli 1999) op straffe van een dwangsom van [euro] 50.000,- per overtreding.

4.32.Ter toelichting op deze vordering heeft Falat slechts aangevoerd dat deze ziet op de inbreuk die Syngenta kan maken op de intellectuele eigendomsrechten van Falat t.a.v. de namen die Falat aan sommige producten gaf. Syngenta handelt onrechtmatig tegenover Falat indien zij producten onder de productnamen van Falat voor Iran produceert en aldaar invoert. Nu evenwel niet is gesteld of gebleken dat Syngenta zulks heeft gedaan, of voornemens is te gaan doen, ziet de rechtbank geen aanleiding de vordering toe te wijzen.”

Lees het vonnis hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, LJN: BD3043, Strafzaak tegen Jonas Staal.

Kunst geen bedreiging Geert Wilders. “Het hof acht met de rechtbank in dat verband het volgende van belang. De verdachte heeft op een aantal openbare plaatsen in Rotterdam en Den Haag foto's van een politicus geplaatst, met in de onmiddellijke nabijheid waxinelichtjes, teddybeertjes en bloemen. Hoewel deze uitstallingen kunnen worden geassocieerd met verkeersslachtoffers en dus met de dood, en in die zin genoemd persoon in verband brengen met de dood, gingen de uitstallingen evenwel niet gepaard met enige aankondiging van een ophanden zijnd overlijden van die persoon, laat staan van enige verwijzing naar hoe, wanneer of door wie zulks teweeg zou worden gebracht. Uit de uiterlijke verschijningsvorm valt niet af te leiden dat verdachte de politicus heeft willen bedreigen, en evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe heeft aanvaard. Kortom, de omstandigheden ontbraken waaronder in het algemeen een redelijke vrees bij voornoemd persoon kon worden opgewekt dat tegen hem geweld zou worden aangewend. De verdachte heeft ook ontkend dit gewild te hebben. Verdachte heeft daaromtrent verklaard dat de uitstallingen door hem werden gezien als een kunstwerk dat oproept tot een debat over de wijze waarop heden ten dage politiek wordt bedreven, waarvoor hij die politicus als icoon ziet.

Onder die omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.”

Lees het arrest hier

HvJ Eg, 5 juni 2008, C-395/07, Commissie EU tegen Bondsrepubliek Duitsland

Het Hof stelt vast dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/48/EG1 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Lees het arrest hier.

IEF 6204

En nog meer rechtspraak

1- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht,  28 mei 2008, AWB 06/8641 OCT95 en AWB 07/3972 OCT95, Aventis tegen Octrooicentrum Nederland.

“25. De stelling van eiseres, dat zij recht heeft op verlenging van de beschermingsduur van het octrooi gelet op alle tijd en inspanningen die besteed zijn aan de uitvinding en het op de markt brengen van het middel, kan niet worden gevolgd. Het gaat er om of wordt voldaan aan de in de Verordening gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een aanvullend beschermingscertificaat. Alleen onder die omstandigheden komt eiseres voor een ABC in aanmerking. Zoals hiervoor reeds is overwogen voldoet eiseres niet aan alle voorwaarden. Daarom moest het ABC worden geweigerd. Voor een belangenafweging als door eiseres gewenst biedt de Verordening geen ruimte.”

Lees de uitspraak hier.

2- Hof van beroep te Brussel, 27 mei 2008, JTEKT Corporation Ltd tegen Jacobs Trading N.V. & Benelux Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Het Hof adieert het Benelux-Gerechtshof prejudicieel met het oog op de beantwoording van volgende vragen:

l. staat het onderwerp van de rechtspleging in geval van een beroep tegen een beslissing van het Bureau bij oppositie eraan in de weg dat de BOIE en/of het Bureau aanwezig is in deze rechtspleging?

2. is regel 1.16, eerste lid d. van het Uitvoeringsreglement verzoenbaar met artikel 2.16, eerste lid, derde lid en vierde lid, waar het bepaalt dat hetBureau een oppositie kan 'buiten beschouwing laten'?

3. indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, is regel 1.16, eerste lid d. dan verzoenbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het 'buiten beschouwing laten' instelt als sanctie wegens niet meedelen van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie, terwijl de verdragsbepalingen geen verplichting tot motivering van de oppositie oplegt?

4. ongeacht of het antwoord op de tweede vraag bevestigend of ontkennend luidt, dient het 'buiten beschouwing laten' dan beschouwd te worden als een eindbeslissing waartegen beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17 BVIE, wanneer vast staat dat het Bureau de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen?

5. staat artikel 2.17 van het BVIE eraan in de weg dat de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau wordt ingeleid bij een andere akte dan een verzoekschrift en indien het antwoord op deze vraag ontkennend luidt, kan de regelmatigheid van de inleidende akte dan worden beoordeeld volgens de voorschriften van het nationaal gerechtelijk privaatrecht?

6. dient artikel 2.17, eerste lid BVIE aldus te worden uitgelegd dat het hof bij de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Bureau over oppositie deze enkel heroverweegt in volle omvang, maar zonder een beslissing over de oppositie in de plaats te stellen van deze van het Bureau in geval van vernietiging, of dient het hof integendeel na eventuele vernietiging de oppositie zelf af te doen ?

Schorst de rechtspleging tot op de dag waarop de beslissing van het Benelux-Gerechtshof inkomt op de griffie van het hof van beroep te Brussel en houdt iedere nadere beslissing aan.

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Rotterdam, 22 mei 2008, KG ZA 08-290, Beekman tegen Van den Berg(met dank aan Bjorn Schipper, Bousie).

Merkenrecht, handelsnaamrecht. “4.5. (…) Voor een geslaagd beroep op artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE in elk geval vereist dat merk en teken met elkaar overeenstemmen. Daarvan is sprake indien - mede gelet op de bijzonderheden van het gegeven geval en met name de onderscheidende kracht van het merk en teken, elk in zijn geheel en in onderling verband beschouwd, auditief, visueel of begripsmatig zodanige gelijkenis vertonen dat reeds daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek dat met het teken wordt geconfronteerd een verband tussen teken en merk wordt gelegd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook het verwarringsgevaar. Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Voor dat oordeel is redengevend dat de merken auditief en visueel voldoende van elkaar verschillen.

Beekman maakt gebruik van open letters met de nadruk op de T en Van den Berg hanteert strakke simpel uitgevoerde letters met uitzondering van de nadrukkelijk weergegeven eerste letter Q. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat uitvoering, lettertype en silhouet van het door Beekman gevoerde beeldmerk duidelijk overeenstemmend is met het door Van den Berg gevoerde teken. Nu de totaalindruk van het door Beekrnan gevoerde beeldmerk zozeer verschilt van het door Van den Berg gevoerde teken, is ondanks de begripsmatige gelijkenis tussen het beeldmerk van Beeknian en het teken van Van den Berg, geen sprake van onderscheidend vermogen.

Voorts is van belang dat Beekman de verwarring niet aannemelijk heeft gemaakt, hetgeen in de rede had gelegen gelet op het feit dat Beekman en Van den Berg al gedurende enige jaren in dezelfde branche werkzaam zijn en (respectievelijk) het beeldmerk en het teken naast elkaar gebruiken. De daartoe door Beekman overgelegde producties 8 en 9, die door Van den Berg worden betwist, zijn ter onderbouwing van het verwarringsgevaar onvoldoende. Tenslotte weegt bij de beoordeling van het verwarringsgevaar mee - hetgeen door Van den Berg aannemelijk is gemaakt - dat partijen zich bewegen in een markt met een specifiek publiek, dat zich vooral laat leiden door de soort van muziek die gepresenteerd wordt.”

Lees het vonnis hier.

4- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 februari 2008, rolnr. 07/272, Warner-Lambert Company tegen Ranbaxy U.K. Ltd c.s.

Octrooirecht. Hof bekrachtigt vonnis van de rechtank ’s-Gravenhage (IEF 2617). “12 (…) Indien het individuele species “letterlijk” bekend is - zoals bijvoorbeeld als in het document een voorbeeld op het species is gericht of als het in de beschrijving wordt vermeld met fysische gegevens waaruit blijkt dat men het species echt “in handen heeft gehad” - kan geen octrooi worden verleend wegens gebrek aan nieuwheid.”

Lees het arrest hier.