Alle rechtspraak  

IEF 10843

Betekenis van een overwinning

Gerecht EU 31 januari 2012, T-205/10 (Cervecería Modelo tegen OHIM/Plataforma Continental) - dossier

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk LA VICTORIA DE MEXICO (kleding, dranken en restaurant) komt houdster van het gemeenschapsbeeldmerk met woordelement VICTORIA in de oppositieprocedure tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af en in beroep wordt deze afwijzing deels vernietigd. Middel: onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 8 lid 1 sub b GMVo.

Er is discussie over de conceptuele gelijkenis tussen "Overwinning" en de betekenis die aanvrager eraan geeft die door het publiek zo zou kunnen worden opgevat, namelijk: "De overwinning van Mexico tegenover het koninkrijk Spanje". Omdat  het relevante publiek geen bijzondere betekenis toekent aan het woord "overwinning" of de naam "Victoria" en dat Mexico kan worden opgevat als aanduiding van het land van herkomst, meent het Gerecht dat er juist is vastgesteld dat er verwarringsgevaar tussen de tekens bestaat en wijst de klacht af.

74. Por lo que respecta, en segundo lugar, al significado particular que, según se alega, tiene para el público relevante la marca solicitada (LA VICTORIA DE MÉXICO), en tanto que referencia a la independencia de México por la victoria de éste sobre el Reino de España, procede señalar que la Sala de Recurso consideró acertadamente que la palabra «victoria» sólo podía ser comprendida con el significado propio del concepto «victoria» por la parte del público relevante de lengua española, francesa, italiana, portuguesa y rumana y, en cierta medida, inglesa.

75. Puesto que, para una parte del público relevante, la marca solicitada no presenta un significado particular, concretamente el mencionado en el apartado 74 de esta sentencia, el enfoque más acertado sobre el elemento denominativo «México» lo concibe como indicativo del país de origen del producto de que se trata o de la persona que lleva el nombre de «Victoria», lo que lleva a desestimar la alegación de la demandante.

[red. vrije vertaling]: 74. Wat in de tweede plaats, de specifieke betekenis, wordt beweerd: het relevante publiek en het aangevraagde merk (OVERWINNING IN MEXICO), verwijst naar de onafhankelijkheid en de overwinning van Mexico op het Koninkrijk Spanje. Daarover moet worden opgemerkt dat de kamer van beroep terecht heeft geoordeeld dat het woord 'overwinning' alleen begrepen kon worden met de juiste betekenis van 'overwinning' door het relevante publiek die de Spaanse taal, Frans, Italiaans, Portugees en Roemeens in zekere mate, Engelse taal machtig zijn.

75. Daarom, voor de rest van het relevante publiek is de betekenis van het merk aangevoerd door de aanvrager niet op deze manier te lezen, want je kunt niet vangen het woord 'overwinning' met de betekenis van het woord 'overwinning'. Het relevante publiek begrijpt het woord, de aanvrager niet heeft op alle vlakken getoonde dat dit deel van het publiek deze betekenis toeschrijven aan de door verzoekster aangemelde merk, dat wil zeggen `de winnaar voor onafhankelijkheid voor Mexico`.

IEF 10832

Nevenschikking van een lettercombinatie

Conclusie AG in HvJ EU 26 januari 2012, gevoegde zaken C-90/11 en C-91/11 (Strigl tegen DPMA en Securvita tegen Öko-Invest) - dossier - vertaling originele verzoek

Vraag: Geldt de weigeringsgrond van artikel 3, lid 1, sub b en/of sub c, van richtlijn 2008/95/EG1 ook voor een woordteken dat wordt gevormd door nevenschikking van een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, en een beschrijvende woordcombinatie, wanneer de lettercombinatie door het relevante publiek wordt waargenomen als de afkorting van de beschrijvende woorden daar deze afkorting uit de beginletters van deze woorden bestaat en het merk in zijn geheel daardoor kan worden opgevat als de combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken?

Conclusie:
„Een woordmerk dat bestaat uit de nevenschikking van een beschrijvende woordcombinatie en een lettercombinatie die afzonderlijk beschouwd niet-beschrijvend is, overeenstemt met de beginletters van de woorden van de woordcombinatie en daardoor door het relevante publiek wordt waargenomen als een afkorting van deze woordcombinatie, en dat in zijn geheel beschouwd dus kan worden opgevat als een combinatie van beschrijvende benamingen of afkortingen die elkaars betekenis verduidelijken, moet worden getoetst aan de weigerings- of vernietigingsgrond van artikel 3, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, en niet aan de weigerings- of nietigheidsgrond van artikel 3, lid 1, sub c, van deze richtlijn, aangezien een dergelijk merk niet uitsluitend uit beschrijvende tekens of benamingen bestaat.”

 

IEF 10830

Bodemzaak Adwords Tempur

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2161 (Tempur c.s. tegen The Energy+ Company)

Bodemzaak / executie in navolging van IEF 9300 (Vzr). Executieprocedure. Er wordt een verklaring voor recht gegeven dat niet, althans niet volledig aan het vonnis is voldaan.

Merkenrecht. Reclamerecht. Adwords. Metatags. Geschil tussen eiser Tempur en gedaagde, die voor de verkoop van haar matrassen gebruik maakt van de adwords ‘tempur’ en ‘tempoer’. De voorzieningenrechter oordeelt dat het gebruik van adwords moet worden aangemerkt als vergelijkende reclame en dat een merkhouder zich niet op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen die reclame, voor zover die voldoet aan de in artikel 6:194a Lid 2 BW genoemde voorwaarden. De bodemrechter geeft (zoals gevorderd) de verklaring voor recht en er zijn dwangsommen verbeurd.

4.3. verklaart voor recht dat Energy+, door het direct en indirect via derden (doen) gebruiken van de Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens (waaronder ‘tempoer’, ‘temper’, ‘temper foam’, ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’ en ‘Tempur materiaal’) op internet, waaronder het gebruik van de voornoemde Tempur-merken en daarmee overeenstemmende tekens op de websites www.energy-plus.info en www.medi-active.nl, als zoekwoord(en) in het kader van (een) zoekmachineadvertentiedienst(en) op internet, in zoekmachineadvertenties, als metatag(s), in domeinnamen en in vergelijkingslijsten, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, inbreuk maakt en heeft gemaakt op de Tempur-merken, alsmede dat Energy+ zich schuldig maakt en heeft gemaakt aan misleidende reclame en ongeoorloofde vergelijkende reclame en ook overigens onrechtmatig jegens Tempur handelt en heeft gehandeld een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding;

4.10. verklaart voor recht dat Energy+ niet, althans niet volledig aan het vonnis van 20 december 2010 (nr. 380445 / KG ZA 10-1425) heeft voldaan, meer specifiek dat Energy+ niet, althans niet tijdig en volledig aan de veroordeling onder 5.2. van het genoemde vonnis heeft voldaan door het gebruik van de aanduidingen ‘Temper schuim’, ‘Tempur schuim’, en Tempur materiaal’, een en ander zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, en dat op grond van deze verzuimen Energy+ - een bedrag aan dwangsommen is verbeurd van € 10.000,-- per dag dat zij na 30 december 2010 in gebreke is gebleven aan voornoemde veroordelingen van het voornoemde vonnis te voldoen;

IEF 10829

Met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-1251 (Minigrip Nederland B.V. tegen Reclosable Packaging Europe B.V.)
Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Minigrip Europe is houdster van diverse MINIGRIP-merken voor een sluitsysteem voor plastic zakjes. RPE verkoopt machines voor de verwerking van voorgevormde zakken. Daarnaast verkoopt zij zakken ten behoeve van deze machines. Deze zakken betrekt zij onder meer van een Indiaas bedrijf Swiss Pack Pvt. Ltd. (hierna: Swiss Pack). In juli 2010 is Minigrip gestuit op de website www.minigrip.co.nl en heeft een offerte aangevraagd en ontvangen.

Minigrip handhaaft dat RPE met het reageren op haar verzoek om een prijsopgave en door het (tevens) richten van het emailbericht aan info@minigrip.co.nl, inbreuk op de MINIGRIP-merken heeft gemaakt.

Echter uit de overlegde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud ervan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine) is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen.

4.6. Met RPE is de rechtbank van oordeel dat het aldus, naar aanleiding van een verzoek van degene aan wie de desbetreffende email is gericht, reageren op een verzoek om prijsopgave, nog geen gebruik van de MINIGRIP-merken inhoudt. Uit de overgelegde informatie over de website www.minigrip.co.nl blijkt dat op die website inderdaad het teken “Minigrip” voorkomt maar uit de op de website gepresenteerde informatie volgt niet dat RPE deze website voert of anderszins bij het bestaan of de inhoud daarvan betrokken is. Het bepaald niet foutloze Nederlands op deze website (dat naar de rechtbank veronderstelt het resultaat is van een vertaalmachine), is een aanwijzing dat RPE geen bemoeienis met deze website heeft gehad. Zoals Minigrip ter comparitie heeft bevestigd, komt RPE op deze website in het geheel niet voor. Uit de door Minigrip overgelegde informatie over de website (onder 2.6 hiervoor samengevat) blijkt niet dat RPE iets met deze website van doen heeft. In haar verzoek om een prijsopgave te doen, gebruikt Minigrip de MINIGRIP-merken niet. Ook in het emailbericht waarmee dit verzoek door Swiss Pack aan RPE wordt doorgezonden worden de MINIGRIP-merken niet gebruikt. In haar prijsopgave (kennelijk verzonden vanuit haar eigen domein rpebv.nl) gebruikt RPE de MINIGRIP-merken evenmin. Wel wordt in de onderwerpregel van dit emailbericht verwezen naar “Minigrip”, maar uit de context – een reactie bestaande uit een prijsopgave voor stazakken op verzoek van Minigrip – lijkt eerder te volgen dat hiermee verwezen wordt naar degene ten behoeve van wie prijsopgave wordt gedaan, te weten Minigrip. In ieder geval valt hieruit niet zonder nadere onderbouwing – die niet gegeven is – af te leiden dat sprake is van merkgebruik. Dat RPE haar reactie aan Minigrip met haar prijsopgave (met hetzelfde bericht) ook aan info@minigrip.co.nl heeft gezonden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als gebruik door RPE van de MINIGRIP-merken voor waren of diensten.

4.7. Voor zover Minigrip (impliciet) stelt dat RPE iets te maken zou hebben (gehad) met, of op enigerlei wijze verantwoordelijk kan worden gehouden voor het feit dat haar naam of adres op websites van anderen door die anderen genoemd worden, geldt dat zij in het licht van RPE’s gemotiveerde betwisting van betrokkenheid daarbij of verantwoordelijkheid daarvoor geen, althans onvoldoende, onderbouwing aan haar stellingen op dit punt heeft gegeven. Bovendien volgt uit hetgeen Minigrip heeft gesteld nog niet dat er daardoor door RPE inbreuk op de MINIGRIP-merken zou zijn gemaakt. Op slechts één van de vele door Minigrip overgelegde prints van websites worden én RPE genoemd én “Minigrip”-zakken aangeboden. Het gaat hier om de website www.plasticziplockbags.net waar allerlei verschillende ziplock bags – onder andere “Minigrip Bags” – worden genoemd. RPE wordt op deze website genoemd als één van de contacten in de Europese Unie. Volgens Minigrip staat deze website op naam van een Indiase partij. Dat RPE verantwoordelijk voor (de inhoud van) deze website zou zijn, wordt door Minigrip niet gesteld noch volgt dat uit de overgelegde stukken. Overigens volgt uit de wijze waarop RPE wordt vermeld op deze website – zonder meer – nog niet dat er sprake is van merkgebruik door RPE. 4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet is vast komen te staan dat RPE de MINIGRIP-merken heeft gebruikt voor waren of diensten zoals bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub a, b of c BVIE, zodat merkinbreuk op de voornoemde gronden niet kan worden aangenomen. Door Minigrip is niet gesteld dat er sprake zou zijn van gebruik van de merken anders dan ter onderscheiding van waren en diensten. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de door Minigrip aangevoerde feiten en omstandigheden evenmin kunnen leiden tot de vaststelling dat RPE de MINIGRIP-merken zou hebben gebruikt als bedoeld in artikel 2.20 lid 1, sub d BVIE, zodat ook op die grond geen inbreuk kan worden aangenomen. Minigrips vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

IEF 10828

Ondergoed in ondervrijwaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2158 (Dirx Drogisterijen B.V. tegen Sporttrading Holland B.V.)

Na de eerdere (dubbele) vrijwaringsprocedure IEF 9704.

(Gemeenschaps)merkenrecht. Inbreuk op kleding. Sporttrading levert aan Dirx Drogisterijen. Sporttrading vordert succesvol dat haar wordt toegestaan de vennootschap naar vreemd recht Ressokd-Rings S.L. gevestigd te Elche, Alicante, Spanje in ondervrijwaring op te roepen.

4.1. Een vordering tot oproeping van een derde in (onder)vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen.

4.2. Sporttrading heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de vrijwaringszaak voor haar nadelig zou uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Ressokd-Rings S.L. De incidentele vordering moet derhalve worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10827

Vrijwaringsprocedure contactlenzen

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-2462 (Novartis/Ciba Vision tegen Friederichs B.V.)

In het kort: Vrijwaringsprocedure. Friederichs wordt toegestaan haar leverancier in vrijwaring op te roepen.

Novartis c.s. houdt zich bezig met de productie, de verkoop en de wereldwijde marketing van onder meer contactlenzen en is houdster van een aantal Gemeenschapsmerken AIR OPTIX voor waren in klasse 9 (optische toestellen en instrumenten, optische lenzen, contactlenzen).

Friederichs houdt zich onder meer bezig met de handel van producten voor opticiens. Zij verhandelt onder meer contactlenzen onder het merk AIR OPTIX. Via de website www.optitradeonline.nl heeft Friederichs volgens Novartis c.s. AIR OPTIX contactlenzen aangeboden die afkomstig zijn van buiten de EER. Friederichs vordert, succesvol, dat haar leverancier uit het Verenigd Koninkrijk, Saurus Ltd., in vrijwaring wordt opgeroepen.

4.2. Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar indien men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op deze derde te verhalen. Friederichs heeft voldoende gemotiveerd en concreet gesteld dat zij, indien de beslissing in de hoofdzaak voor haar nadelig zal uitvallen, geheel of gedeeltelijk verhaal heeft op Saurus Ltd. De incidentele vordering Friederichs toe te staan Saurus Ltd. in vrijwaring op te roepen moet dan ook worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.

4.3. De rechtbank zal de termijn voor het in vrijwaring oproepen bepalen op de door Friederichs verzochte twaalf weken, nu deze termijn voor het betekenen van de dagvaarding en het verkrijgen van bewijs daarvan in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voorkomt. Het bezwaar van Novartis c.s. dat een dergelijke termijn tot onnodige vertraging in de procedure zal leiden wordt verworpen. Het belang van Friederichs bij vrijwaring rechtvaardigt enige vertraging, terwijl het bij deze rechtbank van kracht zijnde landelijk rolreglement voldoende waarborgen biedt om verdere vertraging te voorkomen.

4.4. De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

IEF 10824

Inschrijving voorwaarde voor bescherming van een merk (de afwikkeling)

Hof van Cassatie van België 15 september 2011, nr. C.07.0447.N (D.Engels tegen Daewoo)

In navolging van IEF 9326 (BenGH).

België. Merkenrecht. Kan de houder van een vervallen merk bescherming genieten op grond van andere wettelijke bepalingen, in het bijzonder artikel 10bis Unieverdrag? Het BenGH oordeelt dat de inschrijving als merk een voorwaarde vormt voor de ontvankelijkheid van alle aanspraken op bescherming van een als merk beschouwd teken.

4. Het Benelux-Gerechtshof heeft in het dictum van zijn arrest van 23 december 2010 verklaard voor recht: “artikel 12 BMW, enerzijds, artikel 2.19, lid 1, BVIE, anderzijds, in samenhang gelezen met artikel 4.8 BVIE, moeten zo worden uitgelegd dat de houder van een merk dat op grond van het eenvormige Beneluxrecht vervallen is, geen bescherming kan verlangen tegen het enkele gebruik van dat teken door een onderneming die verwarring sticht door dat teken te gebruiken”.

5. Door te oordelen dat aangezien het door de eiseres geregistreerde merk ‘DE’ vervallen is, de eiseres zich voor datzelfde teken niet kan beroepen op de  bescherming van artikel 10bis van het verdrag van Parijs, verantwoorden zij hun beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Dictum:  Het Hof verwerpt het cassatieberoep.

Lees het BenGH-arrest hier (tweetaling, Frans/Nederlands) of  hier (Nederlands). Eerdere conclusie AG hier.

IEF 10822

Het teken Visual is te begrijpen

Gerecht EU 24 januari 2012, zaak T-260/08 (Indo Internacional tegen OHIM/Visual)

Kort: Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het woordmerk VISUAL MAP (klasse 44) komt in de oppositieprocedure het Franse woordmerk VISUAL tegen. De oppositieafdeling wijst de aanvraag in haar geheel af. Het beroep wordt verworpen. Het ingeroepen middel is: "geen verwarringsgevaar".

Gerecht EU stelt vast dat de Board of Appeal correct heeft geoordeeld betreft het verwarringsgevaar. De beslissing zegt niet dat het teken onderscheidend of niet-beschrijvend is, of dat het publiek het niet zal begrijpen. Er wordt geen monopolie gecreeërd voor het teken "VISUAL" ondanks het eerder ingeschreven beeldmerk (door aanvrager), omdat daarmee geen verwarring wordt veroorzaakt. Het Gerecht EU wijst het beroep af.

51      In that regard, and without its being necessary to rule on the admissibility of that decision, it must first be noted that there is no contradiction between that decision and the decision which is contested in the present case. Indeed, the contested decision, contrary to what is claimed by the applicant, in no way states that the term ‘visual’ has distinctive, or non-descriptive, character, or that that term would not be understood by the relevant public.

52      Secondly, it must be held that, while it is true that the parties to the proceedings, Visual and Indo Internacional, and the earlier mark on which the opposition is based, VISUAL, are the same in both cases, the fact none the less remains that the mark and the services in respect of which registration is sought are at least different in part from those in issue in the case which gave rise to the Opposition Division’s decision of 18 November 2008. In the present case, the mark applied for is the word mark VISUAL MAP and the services for which the registration had been sought are in Class 44, whereas, in the case which gave rise to the Opposition Division’s decision of 18 November 2008, the mark applied for was the figurative mark VISUAL MAP DEVELOPER and the goods in respect of which registration had been sought were in Classes 9 and 10.

53      Thirdly, it must be noted that, contrary to what is claimed by the applicant, the Opposition Division’s decision of 18 November 2008 demonstrates that no monopoly on the use of the term ‘visual’ was granted to Visual by the contested decision. Indeed, the applicant was able to register the figurative mark VISUAL MAP DEVELOPER because that sign featured, in the view of the Opposition Division, sufficient differences vis-à-vis the sign VISUAL to exclude any likelihood of confusion.

54      In the light of all the foregoing, the single plea, and therefore the present application, must be dismissed as being unfounded.

IEF 10821

Lijkt veel meer op een boemerang

Gerecht EU 24 januari 2012, zaak T-592/10 (El Corte Inglés tegen OHIM/Ruan)

Gemeenschapsmerkenrecht. Aanvrager van het beeldmerk in rood-wit dat de letter B bevat (klasse 25) komt in de oppositieprocedure houder van ouder gemeenschapsbeeldmerk dat de letter "B" bevat (beiden klasse 25) tegen. De oppositieafdeling wijst de oppositie af, vervolgens wordt het beroep verworpen. Middel: er is wel verwarringsgevaar. Het Gerecht EU herhaalt dat er geen verwarringsgevaar bestaat gezien de grote verschillen op het visuele vlak. Omdat het oudere merk veel meer op een boemerang lijkt dan het aangevraagde merk, verschilt het ook nog eens in conceptuele betekenis. Het Gerecht EU wijst het beroep af.

47      Il convient de rappeler, premièrement, que, contrairement à ce que soutient la requérante, les signes en conflit présentent de fortes différences sur le plan visuel. Il y a lieu de relever également que les produits en cause sont vendus par les canaux de distribution habituels pour les vêtements, les chaussures et les accessoires d’habillement, c’est-à-dire les magasins. Le public pertinent procédera donc à leur évaluation visuelle. De plus, si une communication orale sur le produit et sur la marque n’est pas à exclure, le choix d’un vêtement, d’une paire de chaussures ou d’un accessoire d’habillement se fait généralement de manière visuelle. Partant, la perception visuelle des marques en cause interviendra normalement avant l’acte d’achat. L’aspect visuel revêt, de ce fait, plus d’importance dans l’appréciation globale du risque de confusion [voir, en ce sens, arrêt du Tribunal du 23 septembre 2009, Fratex Industria e Comércio/OHMI – USA Track & Field (TRACK & FIELD USA), T‑103/07, non publié au Recueil, point 68, et la jurisprudence citée].

48      Deuxièmement, il y a lieu de souligner que, contrairement à ce que soutient la requérante, les signes en conflit sont différents sur le plan conceptuel. En particulier, la marque antérieure a une signification claire et déterminée dans la perspective du public pertinent, à savoir un boomerang. Or, il résulte de la jurisprudence que l’appréciation globale du risque de confusion implique que les différences conceptuelles entre deux signes peuvent neutraliser des similitudes phonétiques et visuelles entre eux, pour autant qu’au moins l’un de ces signes a, dans la perspective du public pertinent, une signification claire et déterminée, de sorte que ce public est susceptible de la saisir directement [arrêt de la Cour du 18 décembre 2008, Les Éditions Albert René/OHMI, C‑16/06 P, Rec. p. I‑10053, point 98, et arrêt du Tribunal du 14 octobre 2003, Phillips-Van Heusen/OHMI – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS), T‑292/01, Rec. p. II‑4335, point 54].

49      Compte tenu des différences importantes qui existent sur les plans visuel et conceptuel entre les signes en conflit, il y a lieu de considérer qu’il n’existe pas de risque de confusion en l’espèce, en ce compris un risque d’association invoqué par la requérante, et cela malgré l’existence éventuelle d’une certaine similitude phonétique entre les signes en conflit et la présence de produits identiques. La chambre de recours n’a donc pas commis d’erreur à cet égard.

50      Dans ces conditions, il y a lieu de rejeter le moyen unique comme non fondé et, partant, le recours dans son ensemble, sans qu’il soit besoin de se prononcer sur les autres demandes formulées dans le premier chef de conclusions de la requérante.

IEF 10817

Bepaalde immuniteit van rechtsmacht

Hof van Cassatie van België 28 januari 2011, Nr. C.08.0607.N, Juridat N-20110128-1 (BOIE tegen Jtekt Corp Ltd / Jacobs Trading Nv)

In navolging van JTEKT-serie. Merkenrecht. Voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitoefening van de taken en het bereiken van de doelstellingen van de Organisatie.

Wanneer in het kader van een oppositieprocedure het Benelux-Bureau voor intellectuele eigendom, dat overeenkomstig artikel 1.2.2.c van het Benelux-verdrag inzake intellectuele eigendom een orgaan is van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom, een beslissing neemt overeenkomstig artikel 2.16 van voormeld verdrag, kadert dergelijke beslissing in de officiële werkzaamheden van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom, onder meer, de bescherming van merken en tekeningen of modellen in Benelux-landen.

Wanneer dergelijke beslissing het voorwerp uitmaakt van een beroep op grond van artikel 2.17 van het verdrag, geniet de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom derhalve de in artikel 3.1 van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Benelux-Organisatie voor de intellectuele eigendom bepaalde immuniteit van rechtsmacht en kan zij op grond hiervan niet in de beroepsprocedure betrokken worden, in welke hoedanigheid ook (1).

Het Hof van Cassatie vernietigt het bestreden arrest in zoverre het de exceptie van immuniteit van rechtsmacht van de eiseres verwerpt. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Brussel, anders samengesteld.

(1) Het O.M. had dezelfde opvatting over de immuniteit van de BOIE, doch was van mening dat het onderdeel feitelijke grondslag mistte, daar het verkeerdelijk ervan uitging dat het bestreden arrest de exceptie van de eiseres in het kader van de oppositieprocedure verwierp, terwijl het de beslissing schorst in afwachting van het antwoord van het Benelux-Gerechtshof dat inmiddels zijn (in voetnoot 1 vermeld) arrest had uitgesproken, waarbij het O.M. zich uiteraard aansloot. BenGH, 26 juni 2009, zaak A 2008/1, www.courbeneluxhof.be, met concl. van advocaat-generaal LECLERCQ.

Lees het arrest hier (Juridat N-20110128-1 , pdf).