Alle rechtspraak  

IEF 5745

Winstpakker

Rechtbank Amsterdam, 13 december 2007, KG ZA 07-2202 P/PvV, Metro Cash & Carry Nederland B.V. tegen Levi strauss & Co c.s.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Kort geding naar aanleiding van een ex parte bevel. Uitputting. Levi heeft niet gemotiveerd betwist dat de betreffende spijkerbroeken van haar afkomstig zijn.

Levi Strauss is producent en distributeur van spijkerbroeken en maakt daartoe gebruik van een selectief distributiesysteem waartoe groothandel Makro niet behoort. Op 11 oktober 2007 is naar aanleiding van een reclamefolder “Winstpakker” van Makro een ex parte bevel door de rechtbank tegen Makro uitgesproken. Op 8 november 2007 is accountantsverklaring opgesteld over de herkomt van door Makro verkochte Levi Strauss spijkerbroeken.

Makro vordert in conventie het staken en gestaakt houden van executie van het bevel, subsidiair het via een bankgarantie zekerheid verschaffen en bij gebreke daarvan de executie onmiddellijk te staken. Levi Strauss vordert in reconventie afgifte van spijkerbroeken die Makro onder zich houdt naar aanleiding van het bevel en informatie te verstrekken over onder meer de herkomt van de spijkerbroeken en subsidiair een verbod.De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat Makro met het verkopen van de spijkerbroeken een merkrecht van Levi Strauss schendt (r.o. 5.2).

Levi Strauss heeft niet gemotiveerd betwist dat de betreffende spijkerbroeken van haar afkomstig zijn. De stelling dat zij niet uitsluit dat het hier om namaak gaat is onvoldoende. Het had dan op haar weg gelegen dit te onderzoeken, waartoe zij aan Makro geen verzoek heeft gedaan. Voorshands is onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat de in geschil zijnde spijkerbroeken namaak zijn (r.o. 5.3).

Makro slaagt volgens de rechtbank in het bewijs dat sprake zou zijn van uitputting, waaraan in kort geding geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld (r.o. 5.5).

Makro verwijs naar de accountantsverklaring als bewijs van toestemming van Levi Strauss. Daarin wordt verklaard dat op grond van de aan de accountant overgelegde facturen de door de Makro te koop aangeboden spijkerbroeken zijn te herleiden tot op de website van Levi Strauss als “Office Locations” aangeduide ondernemingen binnen de EER. Daarnaast zou in een Belgische procedure voor een deel van de broeken bekend zijn gemaakt aan Levi Strauss van welke tussenpersoon en distributeur van Levi Strauss deze broeken afkomstig zijn. Als gevolg daarvan zouden door deze distributeur thans geen broeken meer aan Makro, dan wel aan haar tussenpersoon, geleverd worden. In verband daarmee zou Marambi B.V., de tussenpersoon van Makro in de onderhavige procedure, niet bereid zijn om bekend te maken van wie zij de in geding zijnde spijkerbroeken heeft afgenomen, ander dan via een accountant die de namen van de leveranciers van Marambi N.V. niet vrij mag geven (r.o. 5.6).

Uit het rapport blijkt niet dat alle individuele broeken via de door de accountant genoemde transactie bij Makro terecht zijn gekomen, maar Levi Strauss heeft zelf aangevoerd dat er geen enkele manier is om dat vast te stellen omdat de barcodes in de broeken daarvoor geen indicatie geven en de broeken ook niet op andere wijze zijn de identificeren. Derhalve moet volgens de Rechtbank de stelling dat bij transacties als deze het slechts over partijen broeken gaat en niet over individuele broeken als juist worden aanvaard. Het is dan ook voldoende indien uit het rapport blijkt dat de partijen broeken die Makro te koop aanbiedt afkomstig is van een binnen de EER gevestigde distributeur van Levi Strauss (r.o. 5.8).

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de vraag of Makro voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitputting, en de voor Levi Strauss van belang zijnde vraag welke distributeur zijn verplichtingen jegens haar schendt. Het standpunt van Levi Strauss dat Makro slechts in dat bewijs kan slagen, indien zij in dit kort geding de naam van de betreffende distributeur kan noemen, wordt dan ook niet gevolgd. Dit geldt temeer nu voorshands niet kan worden uitgesloten dat Makro, mocht haar in een bodemprocedure dienaangaande bewijs worden opgedragen, daarin zal slagen.

Wel is Makro gehouden haar eigen leverancier te noemen, hetgeen zij ook heeft gedaan, en voorts aannemelijk te maken dat deze leverancier de partij broeken heeft gekocht, al dan niet via derden, van een distributeur van Levi Strauss. Met voormeld accountantsrapport heeft Makro voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de spijkerbroeken met toestemming van Levi Strauss in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat daarmee de merkrechten van Levi Strauss zijn uitgeput. Nu Makro bovendien alle adresgegevens van haar leverancier heeft genoemd, staat niets Levi Strauss in de weg om zelf de naam van de betreffende distributeur te achterhalen. Daarvoor is een bevel aan Makro op grond van artikel 1019e Rv niet de aangewezen weg. Ook de omstandigheid dat Makro mogelijk profiteert van een wanprestatie jegens Levi Strauss rechtvaardigt niet het geven van dat bevel (r.o. 5.9).

De Rechtbank herziet in conventie de beschikking van de voorzieningenrechter en weigert alsnog het daarin verzochte bevel en weigert in reconventie de gevraagde voorzieningen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5743

De moderne welgestelde wereldburger

res.gifVzr. Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2008, KG ZA 08-15, Telegraaf  Tijdschriftengroep B.V. tegen Publi Force B.V.(met dank aan Arvid van Oorschot, Klos Morel Vos & Schaap).

Wel gemeld, nog niet nader samengevat. Merkenrecht. De Telegraaf (TTG) roept met succes haar woord/beeldmerken met betrekking tot haar tijdschrift RESIDENCE in tegen het tijdschrift JET RESIDENCE. Verschil in uitspraak is niet van belang. Eerder al had gedaagde haar Gemeenschapsmerkaanvragen (woord- en een beeldmerk) JET RESIDENCE ingetrokken, na oppositie door TTG.

De rechter is van oordeel dat er gelijkenis bestaat tussen de merken. Residence is het dominante bestanddeel van beide merken en de visuele gelijkenis wordt verstrekt door de stilering, nu de letter R van gedaagde lijkt op de letter R zoals toegepast in het beeldmerk van de Telegraaf. Het verweer van gedaagde dat Residence op Franse en Jet Residence  op Engelse/Amerikaanse wijze moet worden uitgesproken, verwerpt de voorzieningenrechter. Die wijze van uitspraak valt echter niet zonder meer uit het merk en het teken af te leiden en voor de betekenis van het woord Residence maakt het geen verschil. De rechter acht verwarringgevaar aanwezig, aangezien het teken ook wordt gebruikt voor een glossy magazines, en dat beide tijdschriften zich richten op de moderne welgestelde wereldburger.

 “4.5. Op  grond van het vorenstaande is aannemelijk dat het in aanmerking komende publiek (…) aan het woon- en lifestyle Residence en het zakenreismagazine Jet Residence dezelfde herkomst zal toeschrijven of zal menen dat een verband daartussen bestaat.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagden nog langer het teken Jet Residence te gebruiken met veroordeling tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten.

Lees het vonnis hier en inmiddels ook hier (Rechtspraak.nl).

IEF 5742

Voldoende belang

wgl.gifVzr.  Rechtbank Haarlem, 25 januari 2008, LJN: BC3298, Eiser tegen Gedaagde (winegallery.nl).

Wel gemeld, maar nog niet samengevat. Merkhouder komt met succes op tegen het gebruik van de domeinnaam winegallery.nl. Echter, gedaagde hoeft de domeinnaam niet aan de merkhouder over te dragen. “ Gedaagde zou de domeinnaam wel aan eiser kunnen verkopen. Dat geeft gedaagde, indien hij de rechthebbende op de domeinnaam is, voldoende belang bij zijn verweer tegen de door eiser gevorderde overdracht (om niet) van de domeinnaam.”

Eiser is rechthebbende op het woord- en beeldmerk Wine Gallery en heeft in het kader van een doorstart de handelsnamen Wine Gallery en Wine Gallerij van de curator van de gefailleerde onderneming DBL verworven. Gedaagde meent dat de domeinnaam aan haar toekomt. Volgens gedaagde waren op de datum van het faillissement de facturen door DBL niet betaald, waardoor op grond van de algemene voorwaarden de rechten zouden terugvallen aan gedaagde. Bovendien stelt gedaagde dat zij de domeinnaam al aan een derde heeft verkocht.

De voorzieningenrechter overweegt dat het voeren van een website onder een domeinnaam die identiek is aan het merk, is aan te merken als gebruik van het merk. Dat ongerechtvaardigd voordeel getrokken kan worden uit het merk WINE GALLERY, blijkt volgens de voorzieningenrechter uit het volgende e-mailbericht: “Als mensen mij bellen om wijn te bestellen, wat uiteraard ook gebeurd, dan verwijs ik ze uiteraard naar mijn schoonvader. De rechter leidt hieruit af dat de kans aanwezig is dat (potentiële) klanten bij het zoeken op internet terechtkomen bij de website van gedaagde.

In dit kort geding is alleen niet komen vast te staan dat de domeinnaam door gedaagde aan een derde is overgedragen en aan wie van de partijen de domeinnaam toekomt. De algemene voorwaarden acht de KG rechter niet van toepassing.

In het geding is volgens de voorzieningenrechter niet (voldoende) komen vast te staan dat de facturen aan het gefailleerde DBL zijn verzonden, ontvangen en onbetaald gelaten. Daarbij speelt onder meer een rol dat volgens opgave van de curator van DBL gedaagde zich niet met een vordering in het faillissement heeft gemeld.

Opmerkelijk is wellicht dat het belang dat gedaagde de domeinnaam aan eiser kan verkopen de voorzieningenrechter ervan weerhoudt om de vordering tot overdracht toe te wijzen.
“4.13 (…) Hoewel gedaagde, gezien genoemd merkenrecht van eiser, de domeinnaam niet zal kunnen gebruiken - dat zal alleen eiser kunnen -, zou gedaagde de domeinnaam wel aan eiser kunnen verkopen. Dat geeft gedaagde, indien hij de rechthebbende op de domeinnaam is, voldoende belang bij zijn verweer tegen de door eiser gevorderde overdracht (om niet) van de domeinnaam. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van domeinnaamkaping, welke handelwijze tot een ander oordeel kan leiden. De vordering, zoals vermeld onder 3.1 onder B., zal dan ook worden afgewezen.”
De voorzieningenrechter wijst de merkinbreuk toe en de overdracht van de domeinnaam af met compensatie van de proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 5738

(Redelijk) verse rechtspraak

tsh1st.gif1- Rechtbank Rotterdam, 4 maart 2008, KG ZA 07-1121, A.M. Zegers Beveiligingssystemen tegen Zegers B.V.(met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Handelsnaam/domeinnaamgeschil. “ 4.2.2. (…) Het gebruik door Zegers B.V. van de - algemeen beschrijvende en gangbare – aanduiding "beveiliging" in de domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl, terwijl tussen partijen vaststaat dat aan hen bedien het gebruik van de naam 'Zegers" is toegestaan. is. mede gelet op het hiervoor overwogene, onvoldoende om (ook) te spreken van een gcbruik door Zegers B.V. van de aanduiding “Zegers beveiliging" alshandelsnaam. De domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het "adres" van Zegers B.V. weer. Dit geldt temeer nu, zoals reeds is gebleken, op de website met als domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geen informatie wordt verstrekt: bezoekers worden onmiddellijk  doorgeleid naar de website van Zeges B.V. met als domeinnaam wwv-zegers-iss.nl, terwijl laatstgenoemde website qua lay-out, logo en tekst ook niet identiek is aan de website van Zegers Beveiligingssytemen.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, Bettacare Ltd. tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

Octrooirecht. Tussenvonnis in versnelde bodemprocedure.  “4.3. De rechtbank is blijkens deze uitspraak niet alleen bevoegd van de grensoverschrijdende inbreukvorderingen kennis te nemen, de uitspraak brengt tevens mee dat de rechtbank zich ervan dient te vergewissen of Bettacare de inbreukprocedure, voor zover zij een grensoverschrijdend verbod vordert, wenst aan te houden in afwachting van een door H3 en/of Wedeka uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter. Bettacare heeft verzocht toepassing te geven aan een door het Handelsgericht Zürich gehanteerde oplossing, welke aansluit bij de thans door de Hoge Raad uitgezette koers, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om ervan uit te gaan dat Bettacare aanhouding wenst. Volgens deze Zwitserse methode krijgt de partij die zich beroept op de nietigheid van het buitenlandse deel van een Europees octrooi zes weken de gelegenheid om een nietigheidsvordering aanhangig te maken. Maakt zij daarvan gebruik, dan wordt de procedure voor wat betreft de grensoverschrijdende inbreukvordering geschorst.

Belangrijk verschil met de door de Hoge Raad aan GAT/Luk gegeven uitleg is dat, indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid een nietigheidsvordering aanhangig te maken, de rechtbank volgens de Zwitserse methode bevoegd is en de vordering inhoudelijk beoordeelt. Volgens de Hoge Raad is de rechtbank in dat geval weliswaar bevoegd, maar moet zij het gevorderde grensoverschrijdende inbreukverbod afwijzen. Gelet hierop zal de rechtbank in conventie nog geen eindvonnis wijzen, maar Bettacare de gelegenheid geven zich bij akte op de rol van 26 maart 2008 uit te laten over de vraag of zij aanhouding wenst in afwachting van een oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter.”

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2008, KG ZA 08-4, Consejo Regulador Del Tequila A.C. c.s. tegen Toorank B.V. c.s

Merkenrecht. “4.12. De impliciete toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO ontleent Toorank aan de faxbrief van 1 maart 2000 waarin de Overeenkomst werd opgezegd. In die brief wordt Toorank er expliciet op gewezen dat zij als gevolg van die opzegging niet langer gerechtigd is gebruik te blijven maken van de company name Tequilas del Señor en het registratienummer NOM-1124 van TDS. Volgens Toorank mocht zij hieruit af leiden dat het gebruik van het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro haar impliciet was toegestaan. De voorzieningenrechter kan deze gedachtegang niet volgen.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-8, Lachmansingh tegen Sital.

Merkenrecht. “4.5. Lachmansingh heeft uitdrukkelijk betwist de goederen zelf te hebben besteld of ooit eerder samen met Sital goederen geïmporteerd te hebben. Sital heeft een verklaring van de leverancier overgelegd waarin wordt bevestigd dat de goederen zijn besteld door Lachmansingh en zijn meegezonden met de zending van Sital. Deze verklaring is echter niet voldoende om in deze procedure aannemelijk te achten dat Sital met de invoer van de goederen niets van doen heeft. In dit verband is van belang dat uit niets blijkt dat, zoals Sital aanvoert, partijen eerder op deze wijze goederen geïmporteerd zouden hebben. Vooralsnog moet er daarom van uit gegaan worden dat Sital inbreuk op het Kamalmerk heeft gemaakt. 4.6. Gezien het voorgaande wordt het gevorderde verbod toegewezen.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-69, Enanef Limited c.s tegen Eurosolar B.V.

Merkenrecht. “4.6. De voorzieningenrechter begrijpt dat Enanef in het modelrecht een plaats zou willen geven aan de zogenoemde resultaatgerichte leer. Het modelrecht is evenwel nog minder dan het merkenrecht aangewezen voor toepassing van deze leer (vergelijk voor het merkenrecht HvJ EG 18 juni 2002, Philips- Remington). De resultaatgerichte leer zou immers met zich meebrengen dat techniek welke principieel vrij is – het apparaat van Enanef wordt niet beschermd door enig in Nederland geldig octrooi – en ook equivalenten van diezelfde techniek, langs de weg van het modelrecht alsnog uitsluitend voor Enanef beschikbaar zou zijn.”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank Haarlem, 29 februari 2008, Ampy Metering Ltd c.s. tegen Range King B.V.(met dank aan Hester Overbeek, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht. “5.4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt. De deskundige Slijk heeft zijn oordeel blijkens zijn rapport gebaseerd op argumenten die op liet eerste gezicht valide lijken. De voorzieningenrechter mist zelf de deskundigheid om te kunnen beoordelen of de magneetkaarten en de gegevens die daarop staan voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen omdat feitelijk niet goed valt vast te stellen hoe de informatie op de magneetkaarten dient te worden gekwalificeerd. Vooralsnog is daarom, gelet op de betwistingen door Range King, geenszins komen vast te staan dat de magneetkaarten van Ampy c.s. software of anderszins instructies bevatten die te kwalificeren zijn als een werk in de zin van artikel 10 lid 1 onder 12 Auteurswet. Daartoe is derhalve nader onderzoek door deskundigen vereist. Dientengevolge kan niet worden toegekomen aan de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht. Nu de procedure in kort geding zich daarvoor niet leent, zal dit in een bodemprocedure aan de orde dienen te komen.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Arnhem, 20 februari 2008, KG ZA 08-54, Smeba Brandbeveiliging B.V. tegen Life Safety Products B.V.

Executiegeschil. “4.13 (…) Deze vraag is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 1985, KG 1986, 11. Met inachtneming van dit arrest ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak ook aanleiding het maximumbedrag aan dwangsommen te verhogen. Gebleken is immers dat Smeba de opgelegde geboden op verschillende punten niet, dan wel niet tijdig is nagekomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5736

Een bewerking

gksch.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 februari 2008, KG-RK 2008 / 355 Chiquita Brands International Inc. c.s. tegen Gadgetaria.

Ex Parte-beschikking. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. “Recent heeft Chiquita moeten bemerken dat Gadgetaria zeer prominent op diverse pagina's van haar website www.goedkopekutspullen.nl een bewerking van haar wereldwijd bekende CHIQUITA-beeldmerk heeft afgebeeld, onder meer tezamen met dan wel op bananen. (…) Als gevolg van de inbreukmakende handelingen van Gadgetaria lijdt Chiquita schade. Een ieder die het Inbreukmakende Teken waarneemt zal direct de link leggen met het zeer bekende CHIQUITA-beeldmerk, waardoor de reputatie van dit merk ernstig wordt aangetast. Het CHIQUITA-beeldmerk dient gevrijwaard te blijven van iedere associatie met het soort producten dat Gadgetaria aanbiedt, nu dit haar reputatie als onderscheidingsteken voor vers fruit en vers fruit-producten schaadt, hetgeen bij het publiek direct tot verminderde afzet zal leiden.”

Lees de beschikking hier.

IEF 5731

Kazen verduisteren

Rechtbank Utrecht, 13 februari 2008, KG RK 08-220, Westland Kaas-Groep B.V tegen Roos.

Utrechtse Ex parte beschikking, met gelijke strekking als het een dag later uitgegeven Haagse bevel tegen de broer van gedaagde i.c. (zie IEF 5658). In de Utrechtse zaak betreft het echter niet alleen een verbod maar ook een verzoek tot (beschrijvend en bewijs) beslag. Het verzoek wordt toegewezen.

“Westland heeft er belang bij dat het verlof op voet van art. 1019b lid  3 Rv wordt verleend zonder dat de Gooische Boer daarover wordt geïnformeerd of gehoord, aangezien het aannemelijk is dat uitstel de verzoeker onherstelbare schade zal berokkenen en er gevaar voor verduistering of verlies van bewijs bestaat, nu aantoonbaar gevaar voor verduistering of verlies van bewijs bestaat. Aangezien De Gooische Boer de inbreukmakende kazen in een marktkraam verkoopt, waarbij de producten veelvuldig worden vervoerd, zal dan ook eenvoudig zijn voor de Gooische Boer de betreffende inbreukmakende kazen op zeer korte termijn te verduisteren.”

Lees de beschikking hier

IEF 5729

Financiële affaires

GvEA, 27 februari 2007, zaak T-325/04, Citigroup Inc. tegen OHIM / Link Interchange Network Ltd. (geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositie op grond van ouder Brits beeldmerk LiNK tegen gemeenschapsmerkaanvraag woordmerk Worldlink. De oppositie richtte zich tegen klasse 36, financiële diensten. Het OHIM wijst de oppositie toe en het Gerecht gaat daarin mee. Specificeren en beperken zijn twee verschillende dingen, net als beschrijven en betekenis.

Zoals gebruikelijk in oppositiezaken is een aantal klachten van procesrechtelijke aard. Aardig om te vermelden zijn de overwegingen met betrekking tot de beperking en specificeren  van de diensten:

“28 In the present case, the restriction effected by the applicant consists, first, in the withdrawal from the list of services covered in the trade mark application of ‘monetary affairs’ and, second, in the specification of the category ‘financial affairs’ by the addition of the clarification ‘namely electronic and paper-based banking services, all relating to multi-currency payment systems; all included in Class 36’.

29 In the light of the foregoing, the withdrawal of the category ‘monetary affairs’ may be taken into consideration.

30 On the other hand, as alluded to by the parties at the hearing, the clarification made to the category ‘financial affairs’ is capable of influencing the examination of the similarity of that category of services with the services covered by the earlier mark and changes, consequently, the factual context of the dispute as it was brought before the Board of Appeal. Consequently, that clarification may not be taken into consideration by the Court.

31 In the light of all the foregoing, it must be held that, for the purposes of the present dispute, the services covered by the mark applied for, which fall within Class 36 and are concerned by the opposition, correspond to the description ‘financial affairs’.”

Met betrekking tot het vermeende beschrijvende  karakter van de merken, overweegt het Gerecht dat gekeken moet worden naar de waren en diensten waar de merken betrekking op hebben.

“68 However, on the part of the relevant consumers, namely all consumers in the United Kingdom, the purpose of the financial services covered by the earlier mark is to enable them to manage their financial resources, to dispose of them and to obtain information in relation thereto, and not to create and maintain connections. Consequently, that public will not perceive the term ‘link’ as being directly descriptive of one of the aspects of the financial services at issue, but at most as being allusive, given that communication links are used in the provision of those services”

Dat wil overigens niet zeggen dat het publiek het concept link niet begrijpt, alleen maar dat ze het niet beschrijvend vinden, zo kan worden afgeleid uit de vergelijking tussen de merken.

84 Conceptually, the earlier mark will be perceived by the relevant public as meaning a ‘link’, whilst the mark applied for will be perceived as meaning ‘global link’. Those two interpretations are very close in so far as they are based on the same concept and in so far as they are distinguished only by the addition of a geographical qualifier, which will be perceived as describing the fact that the relevant services are provided at a global level. The two marks at issue are therefore very similar conceptually.

85 Given, first, their slight visual and phonetic similarity and, second, their strong conceptual similarity, the Board of Appeal did not err in finding in essence, at paragraph 46 of the contested decision, that the signs at issue, assessed as a whole, display a certain degree of similarity.”

Genuanceerd verwarringsgevaar is dan ook aannemelijk:

“98 Thus, in the first place, the finding that there is a likelihood of confusion in the present case does not amount to conferring on the intervener a monopoly on the use of the element ‘link’. This case concerns only, first the earlier mark LiNK and the mark applied for WORLDLINK and, second, the services covered by those two marks. Given that the likelihood of confusion must be assessed by reference to all factors relevant to the circumstances of the case, the finding that there is a likelihood of confusion in this case does not prejudge the outcome of other cases involving other trade mark applications or other financial services.”

De oppositie wordt in stand gehouden en het beroep wordt afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 5728

Een heraldische nabootsing

esdoorn.gifGvEA, 28 februari 2008, zaak T-215/06, American Clothing Associates tegen OHIM (alleen beschikbaar in het Frans, Pools en Zweeds).

Een 6ter Parijs-arrest dat wellicht een noot of nader commentaar verdient. Voor nu: Weigering van inschrijving beeldmerk bestaande uit de weergave van een esdoornblad en de letters RW (kleding) wegens gelijkenis met het esdoornblad-embleem van Canadese. Voor waren was die weigering terecht, voor diensten was de interpretatie van het OHIM van 6ter echter te ruim.

“29 En effet, si le législateur communautaire avait eu l’intention d’interdire, également pour les services, l’enregistrement des marques comportant des « armoiries, drapeaux et autres emblèmes d’État », il ne se serait pas limité à renvoyer simplement à l’article 6 ter de la convention de Paris, mais aurait inséré dans le texte même de l’article 7 du règlement n° 40/94 une interdiction d’enregistrer, soit comme marque communautaire soit comme élément d’une telle marque, « des armoiries, drapeaux et autres emblèmes d’État […] ainsi que toute imitation au point de vue héraldique », sans ainsi distinguer, implicitement mais nécessairement, du seul fait du renvoi à l’article 6 ter de la convention de Paris, entre marques de produits et marques de services.”

Lees het arrest hier.

IEF 5727

Inschrijven ter rolle

Hoge Raad, 8 februari 2008, LJN: BC3835, G-Star International B.V. tegen verweerster.

Voor de liefhebber. IE-zaak wordt procesrechtzaak. Hoger beroep, ontvankelijkheid; niet (tijdig) inschrijven ter rolle, aanhangigheid; herstelmogelijkheid; gebrek als bedoeld in art. 120 lid 2 en geldig herstelexploot ex art. 125 lid 4 Rv. 

Bij vonnis van 3 maart 2004 heeft de rechtbank Amsterdam, kort gezegd, in conventie een door G-Star op grond van art. 13 Aw gevorderde verklaring voor recht toegewezen, verweerster geboden iedere inbreuk op de auteursrechten van G-Star te staken en de gehele voorraad inbreukmakende kledingstukken te vernietigen, alsmede verweerster veroordeeld om aan G-Star te voldoen een bedrag van €16.377,36, met rente en kosten. In reconventie heeft de rechtbank het onder nummer 624182 ten name van G-Star ingeschreven Benelux merkdepot nietig verklaard en doorhaling van de inschrijving bevolen.

G-Star is bij exploot van 2 juni 2004 bij het hof in hoger beroep gekomen. Bij dat exploot heeft G-Star verweerster opgeroepen om te verschijnen op de rolzitting van het hof van 2 december 2004. Bij exploot van 26 november 2004 - hierna: het nadere exploot - heeft G-Star, met wijziging van de appeldagvaarding in zoverre, verweerster tegen een latere roldatum, namelijk 26 mei 2005, opgeroepen. G-Star heeft de appeldagvaarding niet op de rol van 2 december 2004 laten inschrijven.

Vervolgens heeft G-Star bij exploot van 6 december 2004 - hierna: het herstelexploot - deze niet-inschrijving van de appeldagvaarding aangemerkt als een verzuim en verweerster, onder instandlating van de appeldagvaarding, opgeroepen om te verschijnen op de rolzitting van 16 december 2004. De zaak is op de rol van die datum ingeschreven.

Het hof heeft G-Star in haar (principaal) appel niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat haar hiervoor beschreven handelwijze aan ontvankelijkheid in de weg stond.

“3.2.5 Anders dan het hof heeft geoordeeld, kon aan een en ander het nadere exploot van 26 november 2004 niet afdoen, nu dat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, geen rechtsgevolg teweeg kon brengen, en dit voor verweerster aanstonds duidelijk moet zijn geweest op grond van de door het hof genoemde rechtspraak. Daarom heeft het hof ten onrechte gewicht gehecht aan de door het hof aangenomen onzekerheid van verweerster omtrent - kort gezegd - de (datum van) inschrijving van de zaak in appel. Dit geldt overigens temeer nu de zaak reeds op de rol van twee weken na de oorspronkelijke roldatum is ingeschreven.

3.3 Op grond van het voorgaande slaagt de klacht van het middel dat hof ten onrechte G-Star niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep, zodat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.”

Lees het arrest hier.