Alle rechtspraak  

IEF 4342

Flex

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-192/04, Flex Equipos de Descanso SA tegen OHIM/Leggett & Platt, Inc.

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord LURA-FLEX, oudere nationale beeldmerken die woordelement ‚flex’ bevatten. Beide merken hebben o.a betrekking op bedden. Het Gerecht corrigeert het OHIM op formele gronden.

“66 In casu heeft de kamer van beroep meteen geweigerd de vertalingen van het door verzoekster ter staving van de bekendheid van haar oudere merken aangevoerde bewijsmateriaal toe te laten, op de enkele grond dat de inaanmerkingneming ervan ex officio was uitgesloten wegens de laattijdige overlegging ervan voor de oppositieafdeling. Zij heeft aldus gemeend dat zij geen beoordelingsmarge had om te bepalen of zij met de litigieuze bewijselementen rekening kon houden."

"67 Bijgevolg heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door meteen te weigeren gebruik te maken van haar beoordelingsmarge om te bepalen, of rekening diende te worden gehouden met het bewijsmateriaal inzake de bekendheid van de oudere merken van verzoekster.

68 Met betrekking tot de relevantie van de litigieuze bewijselementen kan worden opgemerkt dat de oppositieafdeling uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij misschien niet had geconcludeerd tot het ontbreken van gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens indien verzoekster binnen de termijnen had aangevoerd dat haar oudere merken een groot onderscheidend vermogen hadden door het wijdverbreide gebruik ervan en de vertalingen had overgelegd die noodzakelijk waren voor de vaststelling van dit sterker onderscheidend vermogen.

69 Voorts blijkt uit de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat de omstandigheid dat verzoekster het bewijs van de bekendheid van haar oudere merken niet binnen de gestelde termijn had geleverd, niet irrelevant was.

70      Met betrekking tot het stadium van de procedure waarin de bewijzen zijn overgelegd, dient nog te worden opgemerkt dat verzoekster de litigieuze vertalingen op 9 augustus 2002 bij de oppositieafdeling heeft ingediend en op 5 maart 2003 beroep heeft ingesteld bij de kamer van beroep, die de bestreden beslissing op 18 maart 2004 heeft gegeven.

71      In deze omstandigheden blijkt uit het dossier niet dat de kamer van beroep wegens tijdgebrek geen rekening kon houden met de vertalingen van de bewijselementen inzake de bekendheid van de oudere merken waarop de oppositie was gebaseerd.

72      Gelet op een en ander is de bestreden beslissing onrechtmatig, zodat zij moet worden vernietigd, zonder dat op de overige middelen van verzoekster hoeft te worden ingegaan.”

Lees het arrest hier

IEF 4341

Esthetische complementariteit (Tosca 1)

tosca.JPGGVEA, 11 juli 2007, zaak T-150/04, Mülhens GmbH & Co. KG tegen OHIM/ Minoronzoni Srl.

Oppositieprocedure. Esthetische complementariteit leidt i.c. niet tot soortgelijkheid. Voor niet-ingeschreven bekende merken is soortgelijkheid vereist.

Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk TOSCA BLU, voor kleding, oppositie op grond van ouder nationaal woordmerk TOSCA. “Verzoekster heeft haar oppositie gebaseerd op het bestaan van het niet als merk ingeschreven woordteken TOSCA, dat in Duitsland algemeen bekend zou zijn voor de volgende waren: „parfum, eau de toilette, eau de cologne, lotions voor het lichaam, toiletzeep, douchegel, enz.” Het had gekund, maar volgens het Gerecht zijn de waren niet soortgelijk.

“35  Bijgevolg valt niet uit te sluiten dat met name in de modesector en in de sector van de producten voor de verzorging van het uiterlijk, in de perceptie van het relevante publiek naast een functionele complementariteit een esthetische complementariteit tussen naar aard, bestemming en gebruik verschillende waren ontstaat.

36  Een dergelijke esthetische complementariteit kan slechts leiden tot een zekere mate van soortgelijkheid in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wanneer er sprake is van een echte esthetische noodzaak, in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gebruikelijk en normaal vinden om deze waren samen te gebruiken [zie in die zin arrest Gerecht van 1 maart 2005, Sergio Rossi/OHIM – Sissi Rossi, T-169/03, punten 60 en 62]."

"37  Toch volstaat het niet dat de betrokken waren esthetisch complementair in de zin van het vorige punt zijn, opdat kan worden geconcludeerd dat ze soortgelijk zijn. Daartoe is ook vereist dat de consumenten het normaal vinden dat deze waren onder hetzelfde merk op de markt worden gebracht, hetgeen normaliter veronderstelt dat in veel gevallen deze waren dezelfde fabrikant respectievelijk dezelfde distributeur hebben (arrest Sissi Rossi, punt 63).

38  In casu stelt verzoekster alleen dat het publiek vanwege de praktijk om licenties te verlenen ermee vertrouwd is dat artikelen uit de modesector onder een parfummerk worden verkocht. Ook al is dat gegeven aangetoond, het kan op zich het feit dat de betrokken waren niet soortgelijk zijn, niet wegnemen. Op basis van dat gegeven kan met name niet worden vastgesteld dat er een esthetische complementariteit bestaat tussen parfumerieartikelen enerzijds en lederwaren en kleding zoals bedoeld in punt 3 supra, anderzijds in die zin dat de ene waar onontbeerlijk of belangrijk is voor het gebruik van de andere en dat de consumenten het gewoon en normaal vinden dat deze waren samen worden gebruikt.

39      Verzoekster voert niettemin aan dat de betrokken waren als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij voor het imago van een persoon belangrijk zijn en dat zij in modebladen samen worden afgebeeld. Afgezien van het feit dat dit argument tardief is, daar het niet werd aangevoerd in het kader van de procedures voor de instanties van het Bureau, kan in geen geval op basis van dat gegeven een esthetische complementariteit zoals in punt 36 supra beschreven, worden vastgesteld.”

Een soort van Davidoff-verweer over de bescherming van een niet-ingeschreven bekend merk voor niet-soortgelijke waren, haalt het niet:

“56 Anders dan artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, volgens hetwelk met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten een oppositie op grond van een merk waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd doch dat algemeen bekend is in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs ontvankelijk is, beschermt artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94, met betrekking tot niet-soortgelijke waren, bijgevolg uitsluitend algemeen bekende merken in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor een inschrijvingsbewijs is overgelegd.

57 Dat algemeen bekende merken waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, buiten de werkingssfeer van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 vallen, is in overeenstemming met artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs, dat binnen de perken van het specialiteitsbeginsel geen bescherming biedt in geval van niet-soortgelijke waren.

58 Gelet op het voorgaande dient verzoeksters argument dat de bewoordingen van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 het gevolg van een redactionele fout zijn, te worden afgewezen.

59 Verzoekster kan evenmin stellen dat een systematische uitlegging van artikel 8, lid 5, van verordening nr. 40/94 ertoe moet leiden dat deze bepaling ook geldt voor niet-ingeschreven bekende merken. Juist uit de algemene systematiek van artikel 8 van verordening nr. 40/94 volgt immers dat een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs waarvoor geen inschrijvingsbewijs is overgelegd, alleen tegen verwarringsgevaar met betrekking tot dezelfde of soortgelijke waren of diensten wordt beschermd, zoals ook is bepaald in artikel 6 bis van het Verdrag van de Parijs betreffende de waren.

60 Het Gerecht merkt voor het overige op dat verordening nr. 40/94 op dit punt overeenstemt met artikel 16, lid 3, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 (bijlage 1 C bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie) (PB L 336, blz. 214), dat de toepassingssfeer van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs uitbreidt tot gevallen waarin de betrokken waren of diensten niet soortgelijk zijn, op voorwaarde evenwel dat het oudere merk ingeschreven is.”

Het Gerecht concludeert dat de kamer van beroep de door verzoekster ingestelde oppositie terecht heeft afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 4293

Bovemij (nader arrest)

BenGH, 28 juni 2007, zaak A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen N.V. tegen Benelux-Merkenbureau (met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

Wel gemeld, nog niet besproken. Arrest waarin het Benelux Gerechtshof de eerdere conclusie van AG Strikwerda overneemt. Het aantonen van inburgering gaat dus niet zover, dat ook vertalingen in de andere officiële talen van de Benelux moeten zijn ingeburgerd. Staat inderdaad zo in de wet, maar kan interessante gevolgen hebben voor de beschermingsomvang.

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier. Conclusie AG Strikwerda: IEF 3976 (14 mei 2007).

IEF 4269

Parmezaan

parm.JPGHvJ EG, 28 juni 2007, zaak C-132/05, Conclusie A-G Mazák. Commissie tegen Duitsland. (Geen Nederlandse versie beschikbaar).

Use of the designation ‘Parmesan’. Failure of a Member State to act ex officio to safeguard a protected designation of origin)

“104. It follows from the above that I do not consider that Article 13(1)(b) of the Basic Regulation, in the light of Article 10 of that regulation, required Germany to prosecute ex officio the marketing of cheese which does not comply with the specification for the PDO ‘Parmigiano Reggiano’ under the designation ‘Parmesan’ on its territory. In particular, the Commission failed to demonstrate that Germany was under an obligation to take such action in the absence of sufficient and appropriate external impetus to do so.”

Lees de conclusie hier.

IEF 4265

Eerst even voor jezelf lezen

1- Gerechtshof Amsterdam, 28 juni 2007, 1989/06 SKG en 1987/06 KG. Schoenfabriek Wed. J.P. van Bommerl B.V/ tegen La Nuova Alelchi S.P.A. & Van Woensel B.V. (met dank aan Peter Kits, Holland Van Gijzen).

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep. “Ter zitting heeft het hof geconstateerd dat de schoenen weliswaar niet ídentiek’ zijn (…) doch wel een gelijkenis vertonen die te treffend is om nog toevallig te zijn.” (…) “Dit betekent dat in dit geding voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat de omstreden modellen als eerste door Van Bommel op de markt zijn gebracht.

Lees het arrest hier.

2- Benelux Gerechtshof, 28 juni 2007, A 2005/1/16. Bovemij Verzekeringen tegen BMB(met dank aan Pieter Veeze, BBIE).

“Het bepaalde in artikel 13, C, lid 1, BMW (thans artikel 2.20, lid 4, BVIE) brengt niet mee dat voor het verkrijgen van onderscheidend vermogen van een uit één of meer woorden van een officiële taal binnen het Beneluxgebied bestaand teken door het gebruik daarvan, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Richtlijn, vereist is dat ook de vertaling van dat teken in de andere in het Beneluxgebied gesproken officiële talen in de gebieden waar die talen worden gesproken, door het in aanmerking komende publiek als merk wordt opgevat.”

Lees het arrest hier.

3- Rechtbank Zutphen, 6 juni 2007, HA ZA 06-1254. Kwang Yang Motor Co. Ltd. C.s. tegen Rozendaal Sports on Wheels V.O.F. c.s. (met dank aan Jan-Kees Govers, GoversVanZoest).

“Nu de “Filly”, “Top Boy” en “Cobra”-scooter zich ieder voor hun in hun uiterlijke verschijningsvorm niet van een aantal in de handel zijnde scooters, die niet afkomstig zijn van Kymco, aanmerkelijk onderscheidt en die modellen van Kymco op de scootermarkt derhalve geen eigen plaats innemen, handelt Rozzendaat niet onrechtmatig jegens Kymco en Kybe door de “KB 50”-scooter en de “KB 50 Rally”-scooter in Nederland in het verkeer te brengen en te verhandelen. “

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank Zwolle, 28 juni 2007, KG ZA 07-259. 1850 B.V. c.s. tegen KPN B.V.(met dank aan Michael Kellogg, KPN).

“Het door KPN B.V. in haar hoedanigheid van exploitant van een netwerk verwijzen naar het eigen informatienummer schendt in die omstandigheid dan ook de op haar rustende en jegens 1850 B.V. c.s. in acht te nemen zorgplicht (…) Dit leidt echter niet tot toewijzing van (een van) de vorderingen. De gevraagde voorzieningen zijn daarvoor –nu net van het gestelde opzettelijk handelen van KPN B.V. c.s. kan worden uitgegaan, niet gebleken is van de gesteld onrechtmatige wijze van oplossen en afhandelen van de klachten – te verstrekkend dan wel kan er niet van uit worden gegaan dat zij feitelijk uitvoerbaar zijn.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank Leeuwarden, 27 juni 2007, HA ZA 06-364. Lucky Locked Limited tegen Van der Meulen Sneek B.V. (met dank aan Evert van Gelderen, De Gier & Stam)

3e Leeuwarder Jurkjeszaak. “Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt immers genoegzaam dat het auteursrecht mede bedoeld is om het uiterlijk van producten met een gebruiksfunctie te beschermen.” (…) “De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de Dragonfly auteursrechtelijk beschermd is en dat dit auteursrecht aan Lucky Locket toekomt.”

Lees het vonnis hier.

6- Nederlanse Mededingingsautoriteit, 10 mei 2007. Fresh FM tegen Buma (met dank aan Anja Kroeze, Buma/Stemra).

“Het verzoek van Fresh FM dat de Raad verklaart dat Buma misbruik maakt van haar economische machtspositie door het hanteren van prijsdiscriminatie tussen verschillende radio-omroepinstellingen en/of een excessief tarief zou hanteren ten opzichte van Fresh FM wordt derhalve afgewezen.”

Lees het besluit hier.

7- Rechtbank ’s-Gravenhage, sector bestuursrecht, 12 juni 2007, AWB 06/4910 OCT95. Hollandsche Beton Groep N.V. c.s.  tegen  Octrooicentrum Nederland / Janssen de Jong Infra B.V.

“De conclusie uit het vorenstaande is dat verweerder, gezien de door de derde partij ingestelde nietigheidsactie, de inschrijving daarvan in het octrooiregister en het ontbreken van toestemming van de derde partij tot de afstand, het verzoek tot inschrijving van de akte van gedeeltelijke afstand terecht heeft geweigerd”

Lees de uitspraak  hier.

8 - HvJ EG, 28 juni 2007, zaak C-20/05. Conclusie A-G Verica Trstenjak. Pubblico Ministero tegen Karl Josef Wilhelm Schwibbert.

Voorstel voor prejudiciële beslissing over de navolgende vragen: “Is het aanbrengen van het teken SIAE verenigbaar met richtlijn 92/100/EEG1 van de Raad betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, alsmede met artikel 3 van het Verdrag en de artikelen 23 tot en met 27 van het EG-Verdrag. Is het eveneens verenigbaar met de richtlijnen 83/189/EEG2 en 88/182/EEG3 van de Raad?”

Lees de conclusie hier.

IEF 4245

Voorgerecht

iens.jpgKort geleden werd de website zienst.nl gelanceerd. Consumenten kunnen op deze site hun oordeel geven over Amsterdamse dienstverleners. Over de naam Zienst.nl had Iens, de bekende (online) restaurantgids, vrijwel meteen haar oordeel klaar en sommeerde te stoppen met het gebruik van de naam Zienst, omdat daarmee inbreuk zou worden gemaakt op het door haar geregistreerde woordmerk IENS. Iens geeft verder geen commentaar, de makers van Zients zien het allemaal niet zo en vinden hun eigen naam eigenlijk gewoon min of meer beschrijvend: “De naam Zienst is afgeleid van de woorden ‘zien’ en ‘dienst’, wat duidelijk maakt waar het op de site om gaat; de beoordelingen van consumenten over Amsterdamse dienstverleners.” en denken er wel uit te komen "laten we eerst om tafel gaan zitten, voordat we naar de rechter stappen."

Lees hier en hier iets meer.

IEF 4219

Zoek de verschillen

 Twee toegestane verzoeken tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders. Amsterdamse en Arnhemse beschikking, zelfde partijen (met dank aan Wouter Pors, Bird & Bird).

 1 - Rechtbank Amsterdam, 9 mei 2007. Beschikking op verzoekschrift tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 101 9d Rv ten laste van verweerders.

“2.3. De voorzieningenrechter is niet bevoegd om op de gevraagde wijze een deskundige te benoemen. Een wettelijke grondslag ontbreekt hiervoor. Op grond van artikel 1019 lid 2 Rv zal worden bepaald dat de beschrijving dient te geschieden door na te melden octrooigemachtigde.

2.4. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak zal worden bepaald op veertien dagen. De beschrijving dient immers ter plekke plaats te vinden en niet valt in te zien waarom de hoofdzaak zonder beschrijving niet binnen veertien dagen kan worden ingesteld.”

De voorzieningenrechter “verleent verlof een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten., de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben; verleent toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die voor het maken van deze beschrijving nodig blijken te zijn;  verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op telkens één exemplaar van de thermocyclers; verleent verlof om bewijsbeslag te leggen op aangetroffen documenten, indien en voor zover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk; verleent verlof om monsters te nemen van de in het verzoekschrift genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale dosis, mogen worden genomen;  beveelt dat voornoemde monsters ter gerechtelijke bewaring zullen worden gegeven aan de octrooigemachtigde dr. A. van Kooij, die hierbij tot bewaarder wordt aangewezen.”

Lees de beschikking hier.

2- Rechtbank Arnhem, 8 mei 2007. Ex parte verlof tot het leggen van bewijsbeslag, beschrijving en monsterneming als bedoeld in artikel 1019b- 1019d Rv.

“23.Verzoekster vraagt verlof om bij gerekwestreerde een beschrijving te maken van de inbreukmakende producten, de wijze waarop zij kunnen worden toegepast en de documenten die hier betrekking op hebben, alsmede toestemming om ter plaatse alle handelingen te verrichten die  voor het maken van deze beschrijving nodig  blijken te zijn Verzocht wordt om als deskundigen die de deurwaarder zullen vergezellen als bedoeld in artikel 440 lid 2 jo 1019d lid 1 Rv de octrooigemachtigde dr. A van der Kooij te benoemen.

24. Verzoekster vraagt verlof om bewijsbeslag te mogen leggen op telkens één exemplaar per type van de hiervoor genoemde thermocyclers, zodat deze voor eventuele nadere bewijslevering beschikbaar blijven. Voorts vraagt verzoekster verlof  bewijsbeslag te mogen leggen op bij gerekwestreerde aangetroffen documenten, indien en voorzover de deskundige tot het oordeel komt dat beschrijving van die documenten onvoldoende is als bewijs van inbreuk,

25. Verzoekster vraagt tenslotte verlof om monsters te mogen nemen van de hiervoor genoemde nucleïnezuurdetectoren, en wel zodanig dat van elk type nucleïnezuurdetector drie monsters, elk bestaande uit een voor toepassing van de werkwijze normale  dosis, mogen worden genomen. Verzocht wordt de octrooigemachtigde  dr. A. ‘van Kooij tot bewaarder van deze monsters te benoemen.”

Toegestaan als verzocht. De termijn voor het instellen van de hoofdzaak wordt bepaald op 8 weken na de aanvang van d uitvoering van de beschrijving, beslaglegging en monsterneming.

Lees de beschikking hier.

IEF 4214

Voor bouten en moeren

GvA,12 juni 2007, zaak T339/05, MacLean-Fogg Co. tegen OHIM. (nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Beroep tegen weigering registratie van het woordmerk LOKTHREAD als Gemeenschapsmerk voor bouten en moeren (klasse 6) slaagt niet. Geen onderscheidend vermogen, beschrijving kenmerk van de waren.

Een schoolvoorbeeld van een weigering van een Gemeenschapsmerk op grond van het  beschrijvende karakter. De woorden “lock” en “thread” behoren beide tot de Engelse taal. Dat het woord “lo(c)k” fout gespeld is, maakt geen verschil. “It also follows that the mere fact that the neologism contains a spelling mistake in one of its components cannot support the inference that the neologism is unusual given that the relevant public will immediately recognise that misspelling, both phonetically and visually, and will therefore replace the misspelled word ‘lok’ with the word ‘lock’.”

De woorden “thread” (vrij vertaald: schroef) en  “lock” (vrij vertaald: vastzetten) zijn gebruikelijk voor de aanduiding van de waren waarvoor het gemeenschapsmerk is aangevraagd. Dat het aangevraagde gemeenschapsmerk een samenstelling is van twee beschrijvende woorden maakt geen verschil, aldus het GvEA. “Because that combination is not unusual, the neologism resulting from the joining together of those two components does not create an impression which is sufficiently far removed from that produced by the mere combination of the words ‘lok’ and ‘thread’. Such a combination of words is in conformity with the rules of syntax and grammar of the English language and is not unusual in the structure of that language. It is thus common, as rightly pointed out by OHIM, to create words coupling together two words each of which has a meaning, such as ‘schoolboy’, ‘bedroom’ or ‘packthread’.”

Lees het arrest hier.

IEF 4213

Draaien en Schenken

t&p.gifGvEA 12 juni 2007, T-190/05. The Sherwin-Williams Company tegen het OHIM.
 
Wel gemeld, nog niet besproken. Weigering Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk TWIST & POUR, ingeschreven voor plastic houders voor het opslaan en uitgieten van vloeibare verf. Geen onderscheidend vermogen, beschrijving kenmerk van de waren.

De Gemeenschapsmerkaanvraag voor het woordmerk TWIST & POUR voor waren in klasse 21 (Draagbare plastic houders verkocht als integraal onderdeel van vloeibare verf met een inrichting voor het opslaan en uitgieten ervan). wordt geweigerd door het OHIM, omdat het mening is dat het betreffende teken niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 lid 1 sub b GMVO. Het GvEA komt eveneens tot het oordeel dat het teken TWIST & POUR elk onderscheidend vermogen mist en de inschrijving terecht is geweigerd.

Volgens Sherwin Williams heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat TWIST & POUR onderscheidend vermogen mist in de zin van artikel 7 lid 1 sub b omdat dit teken de betrokken waren zou beschrijven. Dit criterium is naar mening van Sherwin Williams alleen relevant in het kader van artikel 7 lid 1 sub c. Het GvEA wijst er echter nog eens op dat – hoewel de in artikel 7 lid 1 genoemde weigeringsgronden onafhankelijk van elkaar zijn, en elk een afzonderlijk onderzoek vereisen – er wel degelijk een duidelijke overlapping bestaat tussen de werkingssfeer van deze gronden. Bovendien mist volgens vaste rechtspraak met name een woordmerk dat kenmerken van de waren of diensten beschrijft in de zin van artikel 7 lid 1 sub c elk onderscheidend vermogen voor deze waren of diensten in de zin van artikel 7 lid 1 sub b.

Het GvEA maakt tevens korte metten met de stelling van Sherwin Williams dat TWIST & POUR niet een kenmerk van de betrokken waren zou beschrijven, maar slechts een zinspeling of suggestie zou bevatten. Het woordteken beschrijft immers rechtstreeks de handeling die wordt verricht met name om een pot met dop te openen, die moet worden opengedraaid alvorens de vloeibare inhoud eruit te kunnen gieten, aldus het GvEA. Ook het argument dat deze beschrijving slechts een bijkomstig kenmerk van de waren beschrijft kan Sherwin Williams niet baten, omdat het volgens bestaande rechtspraak niet relevant is of de kenmerken van de waren of diensten die kunnen worden beschreven commercieel essentieel dan wel bijkomstig zijn.

Lees het arrest hier.

IEF 4211

Wine may be drunk from other vessels

wtf.gifGvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-105/05, Assembled Investments (Proprietary) tegen OHIM /   Waterford Wedgwood (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Al wel gemeld, maar nog niet besproken. Oppositieprocedure ingesteld tegen beeldmerkaanvrage Waterford Stellenbosch (klasse 33, ‘met name wijnen geproduceerd in de Stellenbosch streek, Zuid-Afrika’) middels woordmerk WATERFORD (klasse 21 ‘Glaswerk, aardewerk, porseleinen servies(goed) en porselein’).

Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelt dat glaswerk en wijn niet soortgelijk zijn en vernietigt de uitspraak van het Board of Appeal.

Volgens het Gerecht is niet in geschil dat glaswerk en wijn van nature verschillend zijn, concurrerend noch substitueerbaar, en dat zij niet in dezelfde gebieden worden geproduceerd.

Voor wat betreft de distributiekanalen, merkt het Gerecht op dat wijn en bepaalde artikelen van glaswerk soms in dezelfde plaatsen, zoals bij wijnspeciaalzaken worden verkocht, maar bij gebrek aan andersluidende informatie wordt aangenomen dat die verkopen niet meer inhouden dan een te verwaarlozen deel van de algehele verkoop van het onderhavige glaswerk. Niet is aangetoond dat de gelijktijdige verkoop van wijn en glazen (als geschenk) van enig significant commercieel belang is voor wijnproducenten en dit wordt door consumenten normaliter ook meer beschouwd als reclame om de verkoop van wijn te bevorderen dan als indicatie dat de betrokken producent deel van zijn activiteiten aan de verspreiding van glaswerk wijdt.

Tenslotte merkt het Gerecht op dat er een zekere mate van complementariteit is tussen sommige glaswerken, in het bijzonder wijnglazen, karaffen en decanteerflessen, en wijn voor zover het gaat om het voorgenomen gebruik daaruit wijn te drinken. Echter, voor zover de wijn uit andere vaten kan worden gedronken en het onderhavige glaswerk voor andere doeleinden kan worden gebruikt, is die complementariteit niet voldoende om soortgelijkheid aan te nemen.

Lees het arrest hier.