Alle rechtspraak  

IEF 4135

Coöperatieve inbreuk

sbr.gifRechtbank Amsterdam 23 mei 2007, LJN: BA6820: Subaru c.s. tegen Coöperatie Cosis.

Uitleg van tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Gebruik handelsnaam, beeld- en woordmerken in strijd met overeenkomst. Auteursrechtinbreuk door plaatsen van foto’s van Subaru’s personenauto’s op website.

Cosis, een coöperatie die wordt gevormd door diverse leden, waaronder ex-dealers van Subaru, presenteert zich als zijnde gespecialiseerd in Subaru. Op 4 juli 2003 is er een vaststellingovereenkomst tussen partijen gesloten. Subaru vordert onder meer een verklaring voor recht dat Cosis door gebruik van de naam ‘Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru’ en de Subaru-merken de vaststellingovereenkomst overtreedt en maakt aanspraak op contractuele boetes.

Het hanteren van de aanduiding ‘Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru’ wordt aangemerkt als handelsnaamgebruik: ‘Op het moment dat de aanduiding “Coöperatie Cosis Specialisten in Subaru” zowel in het briefhoofd staat vermeld, direct gevolgd door adres en internetgegevens, als onderaan de prijslijst, eveneens direct gevolgd door adresgegevens, zal de gemiddelde geadresseerde dit als handelsnaamgebruik opvatten en niet slechts als beschrijving van de (handels)activiteiten/werkelijke hoedanigheid van de leden van Cosis. Dat de brief is ondertekend met Coöperatie Cosis zonder toevoeging “Specialisten in Subaru” doet hieraan geen afbreuk. Evenmin als de verdere inhoud van de brief en/of het persbericht.’ (r.o. 4.8). Cosis is jegens Subaru tekortgeschoten in de nakoming van artikel 1 van de vaststellingovereenkomst.

Voor wat betreft de daardoor verschuldigde boete oordeelt de Rechtbank dat het aantal overtredingen niet afhankelijk is van het aantal verzonden brieven waaruit een mailing bestaat (50 verzonden brieven). In dit geval is volgens de Rechtbank sprake van twee overtredingen omdat de naam Cooperatie Cosis Specialisten in Subaru twee keer in de mailing voorkomt (r.o. 4.10).

Met betrekking tot een onder Subaru-rijders door Cosis verspreide brochure waarin beeld- en woordmerken van Subaru worden gebruikt, oordeelt de Rechtbank (verwijzend naar BMW/Deenik) dat het de vraag is of de brochure de ongeoorloofde indruk heeft gewekt dat er een commerciële band bestaat tussen Cosis en Subaru. Daarvoor acht de Rechtbank de volgende omstandigheden van belang:

‘a. Cosis maakt in de brochure zowel gebruik van het beeldmerk van Subaru c.s. (ovaal met zes sterren) als van het woordmerk SUBARU. In het algemeen zal beeldmerkgebruik naast woordmerkgebruik tot het oordeel leiden dat de indruk wordt gewekt van het bestaan van een commerciële band.

b. Cosis maakt in de brochure reclame voor nieuw op de markt gebrachte auto's en spreekt over een introductieshow. In zijn algemeenheid worden nieuw geïntroduceerde automodellen van een bepaald merk veeleer bij officiële dealers aangeboden. Dit brengt mee dat bij potentiële klanten sneller de indruk wordt gewekt dat de brochure afkomstig is van Subaru c.s. of van aan haar gelieerde ondernemingen.

c. In de brochure is een lijst met namen, adresgegevens en telefoonnummers van Cosis-leden opgenomen. Mede nu het als onvoldoende betwist ervoor moet worden gehouden dat een groot aantal van de in deze lijst vermelde leden vroeger wel officiële Subaru-dealers zijn geweest en sommige leden ook officiële dealers zijn van andere merkauto's, kan deze lijst een indruk wekken van een landelijk dealernetwerk, en kunnen potentiële klanten eerder in de veronderstelling komen te verkeren dat de brochure afkomstig is van een aan Subaru c.s. gelieerd aantal dealers.

d. In de brochure is gebruik gemaakt van de kleurencombinatie blauw/geel. Door Cosis is niet betwist dat deze kleuren tot medio 2003 kenmerkend zijn geweest voor de Subaru-dealerorganisatie. Dat dit mogelijk niet van begin af aan het geval is geweest, doet hieraan niet af Dat de kleurencombinatie blauw/geel verder niet als merk is gedeponeerd doet niet eraan af dat het gebruik maken van deze kleurencombinantie één van de elementen kan zijn die meebrengen dat bij het publiek de indruk kan ontstaan dat zij van doen heeft met een aan Subaru c.s. gelieerde onderneming.’

De Rechtbank komt tot het oordeel dat Cosis met de brochure de indruk kan wekken dat er een commerciële band bestaat. Aldus handelt Cosis in strijd met artikel 4 van de vaststellingovereenkomst (r.o. 4.17).

Met betrekking tot de gestelde auteursrechtinbreuk oordeelt de Rechtbank dat de foto’s, waarop diverse Subaru personenauto’s al rijdend en in een landschappelijke omgeving zijn te zien, auteursrechtelijk beschermd zijn. ‘De auto’s zijn niet op een gebruikelijke wijze maar op een originele manier vanuit een specifiek gekozen perspectief gefotografeerd waarbij door de maker van de foto’s keuzes zijn gemaakt ten aanzien van bijvoorbeeld de setting waarin de foto’s zijn geplaatst en de belichting.’ Nu als onbetwist vaststaat dat Cosis deze foto’s zonder toestemming van Subaru op haar website heeft geplaatst en openbaar gemaakt, maakt Cosis inbreuk op de auteursrechten van Subaru (4.25).

Volgt forfaitaire kostenveroordeling (de zaak is aangebracht vóór de handhavingsrichtlijn).

Lees het vonnis hier

IEF 4134

Eerst even voor jezelf lezen

1- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-105/05, Assembled Investments (Proprietary) tegen OHIM /   Waterford Wedgwood (nog geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositiezaak. Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk WATERFORD STELLENBOSCH, oppositie op grond van communautaire woordmerk WATERFORD. “Having regard to all of the foregoing, it must be held that articles of glassware and wine are not similar goods. Consequently, there can be no likelihood of confusion between the conflicting marks.”

Lees het arrest hier.

2- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-339/05, MacLean-Fogg  tegen OHIM (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering om het woordmerk LOKTHREAD in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor waren van klasse 6. “It also follows that the mere fact that the neologism contains a spelling mistake in one of its components cannot support the inference that the neologism is unusual given that the relevant public will immediately recognise that misspelling, both phonetically and visually, and will therefore replace the misspelled word ‘lok’ with the word ‘lock’.”

 Lees het arrest hier.

3- GvEA EG, 12 juni 2007, zaak T-190/05, Sherwin-Williams tegen OHIM.

Weigering om het woordmerk TWIST & POUR  in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor waren van klasse 21. “In dit verband behoeft slechts te worden opgemerkt dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat een woordmerk dat kenmerken van waren of diensten beschrijft, daardoor noodzakelijkerwijs elk onderscheidend vermogen mist, en dat het niet relevant is dat de kenmerken van de waren of diensten die kunnen worden beschreven, commercieel essentieel dan wel bijkomstig zijn.”

 Lees het arrest hier.

4- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-57/04, T-71/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch.

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond internationale beeldmerk BUDWEISER BUDVAR en van het recht op gebruik van de beschermde oorsprongsbenamingen BUDWEISER BIER, BUDWEISER BIER - BUDVAR en BUDWEISER BUDVAR  tegen Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk dat termen ‚AB’, ‚genuine’, ‚budweiser’, ‚king of beers’ bevat.

De vraag die door Budvar voor het Gerecht aan de orde wordt gesteld, houdt verband met de laatste voorwaarde van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94, te weten of in casu afdoende is aangetoond dat de ingeroepen benamingen van oorsprong krachtens het geldende Franse recht het recht verlenen om het gebruik van een later merk te verbieden.

“In casu dient te worden vastgesteld dat Budvar voor de instanties van het BHIM, en in het bijzonder voor de kamer van beroep, geen elementen heeft aangedragen ten bewijze dat door het gebruik van de betrokken geografische benaming specifiek voor de waren van de klassen 16, 21, 25 en 30 waarop het aangevraagde beeldmerk betrekking heeft, misbruik kon worden gemaakt van de bekendheid van de betrokken benamingen van oorsprong of die bekendheid kon worden afgezwakt, gesteld dat het bewijs van die bekendheid op het Franse grondgebied was geleverd. Hieraan dient te worden toegevoegd dat, aangezien het een zuiver hypothetische kwestie betreft, het aan Budvar stond om haar vordering zo nauwkeurig te omschrijven dat het BHIM op alle aspecten van haar aanspraken uitspraak kon doen.”

Lees het arrest hier.

5- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-60/04, T-61/04, T-62/04, T-63/04, T-64/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond van de beschermde oorsprongsbenaming BUD tegen de inschrijving als Gemeenschapsmerk van  het woordmerk BUD. “In the present case, the Court finds that Budvar did not produce before OHIM and, in particular, before the Board of Appeal, any evidence to show that the use of the geographical name in question, specifically for the products covered by the word trade mark applied for, was likely to misappropriate or weaken the reputation – assuming it had been established in France – of the appellation of origin concerned. Moreover, as a purely conjectural matter, it was for Budvar to formulate its application with sufficient precision to enable OHIM to provide a comprehensive ruling on Budvar’s assertions.”

 Lees het arrest hier.

6- GvEA EG, 12 juni 2007, gevoegde zaken T-53/04, T-54/04, T-55/04, T-56/04, T-58/04, T-59/04, Budejovický Budvar tegen OHMI / Anheuser-Busch (nog geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositiezaak. Beroep tegen afwijzing oppositie op grond van de beschermde oorsprongsbenamingen  BUDWEISER BIER, BUDWEISER BIER - BUDVAR en BUDWEISER BUDVAR tegen de inschrijving als Gemeenschapsmerk van  het woordmerk BUDWEISER.

“In the present case, the Court finds that Budvar did not produce before OHIM and, in particular, before the Board of Appeal, any evidence to show that the use of the geographical name in question, specifically for the products covered by the word trade mark applied for, was likely to misappropriate or weaken the reputation – assuming it had been established in France – of the appellations of origin concerned. Moreover, as a purely conjectural matter, it was for Budvar to formulate its application with sufficient precision to enable OHIM to give a comprehensive ruling on Budvar’s assertions”

 Lees het arrest hier.

IEF 4133

Basgitaar

rbss.gifHvJ EG, 7 juni 2007, conclusie A-G  Sharpston in zaak C-301/05 P. Hans-Peter Wilfer tegen OHIM. (nog geen  Nederlandse versie beschikbaar).

Weigering om het woordmerk ROCKBASS in te schrijven als Gemeenschapsmerk voor muziekinstrumenten en accessoires daarvoor. Het merk zou beschrijvend zijn. “It is surely self-evident that one of the intended purposes of a bass guitar is to play rock music.”

Weinig opzienbarende conclusie. De A-G concludeert dat eerdere oordeel van het Gerecht correct was en dat het beroep tegen de weigering verworpen zou moeten worden. Dat Rock Bass ook een soort baars is, doet bijvoorbeeld niet af aan de beschrijvendheid van het woord voor muziekinstrumenten e.d.

“31. Mr Wilfer submits as his fourth ground of appeal that the Court of First Instance did not take account of other possible meanings of the word ‘rockbass’. In German, the English word ‘rock’ has more than 25 different meanings and the word ‘bass’ at least six, of which the musical one is extremely multifactorial. Moreover the German word ‘Rock’ has at least five different meanings and the word ‘Bass’ at least four. Mr Wilfer had indicated before the Court of First Instance that the term ‘rockbass’ could accordingly have numerous meanings. That Court, without giving any reasons, failed to take account of this, thereby distorting or falsifying Mr Wilfer’s explanation and breaching the requirement to give reasons. Moreover, neither the contested decision nor the internet sites to which the Board of Appeal referred therein suggest that the term ‘rockbass’ is likely to be commonly used in trade to designate an electric bass guitar intended for playing rock music. The Court of First Instance therefore also distorted the facts on which its judgment is based and breached the requirement to give reasons.

32. Mr Wilfer submits as his fifth ground of appeal that, in holding that the mark ROCKBASS was not unusual in structure, the Court of First Instance did not take into account not only that the term could have many different meanings but also that it had many possible grammatical permutations e.g. noun/noun, verb/adjective etc. In ignoring this explanation, the Court of First Instance deformed the facts on which its judgment is based and breached the requirement to give reasons.

33. With regard to the fourth ground of appeal, it suffices to note that the Court has ruled that a word must be refused registration if at least one of its possible meanings designates a characteristic of the goods or services concerned.”

Aardig is ook nog:

“44. At the hearing counsel for Mr Wilfer emphasised that the ‘rock bass’ style of music is not a distinctive characteristic of goods or of musical instruments. Again, however, I do not see how that argument assists Mr Wilfer. It is surely self-evident that one of the intended purposes of a bass guitar is to play rock music. That statement will not become less true if a given person buys a bass guitar with the (possibly misguided) idea of playing classical music on it. Still less is it undermined by the example provided by counsel for Mr Wilfer, who argued that its logical conclusion is that the Honda Jazz trade mark is unregistrable because it is possible to play jazz music in cars.”

Lees de conclusie hier.

IEF 4131

Globalisering

limoncello.gifHvJ EG, 12 juni 2007, C-334/05 P. Shaker tegen OHIM/Limiñana y Botella (Limoncello della Costiera Amalfitana shaker).

Hoger beroep in de enigszins geruchtmakende Limonchello-zaak. Het HvJ stelt dat het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring heeft gemaakt en vernietigt het arrest van het Gerecht.

Ter herinnering: Het Gerecht concludeerde dat er in deze oppositie zaak geen gevaar voor verwarring was met betrekking tot de Gemeenschapsmerkaanvrage voor een beeldmerk dat bestaat uit een etiket met de woorden Limoncello della Costiera Amalfitana in combinatie met een afbeelding van een met citroenen versierd rond bord en het oudere woordmerk ‘Limonchelo’ van de opposante in deze zaak.  Volgens het HvJ heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b van de Gemeenschapsmerkenverordening echter niet goed begrepen.

“38      In punt 54 van het bestreden arrest heeft het Gerecht evenwel opgemerkt dat indien het aangevraagde merk een samengesteld merk van visuele aard is, de beoordeling van de door dit merk opgeroepen totaalindruk alsmede de vaststelling of een bestanddeel ervan dominerend is, moeten gebeuren op basis van een visuele analyse. Het heeft hieraan toegevoegd dat in een dergelijk geval alleen voor zover een eventueel dominerend bestanddeel niet-visuele semantische aspecten bevat, dit bestanddeel dient te worden vergeleken met het oudere merk met inaanmerkingneming van deze andere semantische aspecten, zoals relevante fonetische aspecten of abstracte concepten.

39      Op basis van deze overwegingen heeft het Gerecht, in het kader van het onderzoek van de betrokken tekens, eerst vastgesteld dat het aangevraagde merk een dominerend element had bestaande in de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord. In punten 62 tot en met 64 van het bestreden arrest heeft het daaruit vervolgens afgeleid dat de fonetische of begripsmatige kenmerken van de overige elementen van dat merk niet hoefden te worden onderzocht. In punt 66 van hetzelfde arrest heeft het ten slotte geconcludeerd dat het feit dat de afbeelding van een met citroenen versierd rond bord de andere bestanddelen van het aangevraagde merk domineerde, elk gevaar voor verwarring op grond van visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de termen limonchelo en limoncello, die deel uitmaken van de betrokken merken, belette.

40      Met deze benadering heeft het Gerecht geen globale beoordeling van het gevaar voor verwarring van de betrokken merken gemaakt.

42      Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 21 van haar conclusie, kan alleen wanneer alle andere bestanddelen van het merk te verwaarlozen zijn, de overeenstemming op basis van enkel het dominerende bestanddeel worden beoordeeld.

43      Bijgevolg heeft het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 verkeerd toegepast.”

Het Hof vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het Gerecht.

Lees het arrest hier

IEF 4129

Groningen

stol.gifRechtbank Groningen, 8 juni 2007, KG ZA 07-111. Kamstra International B.V. c.s. tegen SPI International (met dank aan Gitta van der Meer, Lovells).

Vorige week twee whiskeyzaken, nu twee wodkazaken. Op 22 februari 2007 (dus nogvoordat de implementatie van de IE Handhavingsrichtlijn werking trad) verleende de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen verlof tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag onder Kamstra op grond van de artikelen 6 en 7 van de Handhavingsrichtlijn en artikel 843a Rv. Spirits verkreeg dit verlof op basis van vermeende inbreuk door Kamstra op haar STOLICHNAYA wodka merken (meer over deze merken in het bericht hieronder).

Kamstra verzocht daarop in kort geding (na een eisvermeerdering) onder meer dat het Spirits zou worden verboden om in de toekomst beslag te mogen leggen op dezelfde gronden als in het beslagrekest waarop zij op 22 februari 2007 verlof verkreeg.

In het onderhavige vonnis wijst de voorzieningenrechter alle vorderingen van Kamstra af. Kamstra heeft geen belang, o.a. omdat SPI al heeft toegezegd het verkregen verlof nog langer te zullen uitvoeren en omdat de aan het verleende verlof verbonden termijn inmiddels is verstreken.

Voor toewijzing van een verbod om in de toekomst beslag te leggen (althans verlof te vragen voor het leggen van beslag) bestond geen aanleiding. Voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende 'anti-suit injunction' kan slechts aanleiding bestaan indien een partij zich schuldig zou maken of dreigt te maken aan het keer op keer op basis van hetzelfde feitenmateriaal en op dezelfde gronden indienen van een verzoek tot het leggen van beslag.

Lees het vonnis hier.

IEF 4128

Straatsburg

stol.gifEuropees Hof voor de Rechten van de Mens, 7 juni 2007, Application no. 1641/02. OAO Plodovaya Kompaniya tegen de staat Rusland (met dank aan Joris van Manen, De Brauw Blackstone Westbroek).

Uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in het wereldwijde en bij tijden ingewikkelde geschil over het merk Stolichnaya en de vraag of er is geprivatiseerd en wie er nou eigenlijk de merkhouder is.

Het EHRM concludeert dat de merken op Stolichnaya en 17 andere wodkamerken altijd bij de Russische Staat zijn gebleven.  Deze zijn niet via privatisering van de Russische staatsonderneming Soyuzplodoimport in handen gekomen van handelaren. Ook is de klager niet in het "vreedzame genot van haar eigendom" (art 1 protocol ECRM) gestoord, aangezien er formeel geen sprake is van eigendom

“27. The Court also finds it pertinent that the applicant company has never succeeded in having its title to the legal succession established in domestic judicial proceedings. No court judgment has determined this point in the applicant company's favour. In its decision of 19 February 2001, the appeal instance did not resolve the dispute in substance and took only a procedural decision to exclude the public prosecutor from participation in the proceedings. In this context, the Court reiterates its established case-law that a “claim” can constitute a “possession” within the meaning of Article 1 of Protocol No. 1 only if it is sufficiently established to be enforceable. In the circumstances of the instant case, it considers that at no stage of the domestic proceedings was there a judicial decision such as to establish the applicant company's claim to “possessions” within the meaning of Article 1 of Protocol No. 1.”

Lees de uitspraak hier. Eerder, wellicht verhelderend, Beneluxvonnis: IEF 2223 (20 juni 2006).

IEF 4126

Primus ex parte

bg.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7  juni 2007, beschikking in Paletti Collections B.V. tegen Verweerster. (met dank aan Dick van Engelen, Ventoux Advocaten).

Een primeur in Nederlandse IE-recht: Het eerste verleende ex parte bevel (1019e RV). Het verzoek tot het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad houdende een bevel om dreigende inbreuk op de rechten van intellectuele eigendom van verzoekster Paletti te voorkomen, wordt  door de rechtbank Den Haag toegestaan als verzocht.

Paletti is licentieneemster van de woordmerken BENGH (wat ongetwijfeld niet refereert aan de gebruikelijke afkorting voor het Benelux Gerechtshof) en BENGH PER PRINCIPESSE. De merken worden gebruikt voor kinderkleding. Paletti stelt dat de geanonimiseerde verweerster inbreuk maakt op de genoemde merken en op de aan Paletti toekomende auteursrechten en niet-ingeschreven gemeenschapsmodelrechten met betrekking tot de onder de merken op de markt gebrachte kinderkleding.

Verweerster biedt haar producten aan via een zogenaamde ‘internethandel’, die zich kenmerkt door “een hoge omloopsnelheid”, een oncontroleerbare kwantiteit van ingekochte en verkochte producten en het lastig te traceren van afnemers. Door voornoemde handelswijze verspreiden de inbreukmakende producten zich als een olievlek over Nederland (en mogelijk zelfs wereldwijd).” Gelet op de aard en ernst van de (dreigende) inbreuk en de onherstelbare schade die door het voortduren van voornoemde inbreuk aan Paletti zou worden berokkend, stelt Paletti een spoedeisend belang te hebben.

De voorzieningenrecht staat het verzoek toe, heel kort en zonder nadere motivering, en beveelt verweerster de inbreuk, op straffe van een dwangsom, te staken en gestaakt te houden. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (art. 1019i Rv) wordt bepaald op zes maandenna de datum van de beschikking.

Lees de beschikking hier.

IEF 4112

Pauliana

Rechtbank Utrecht 23 maart 2007, LJN: BA6272. Curator tegen PK Beheer B.V.

Paulianeuze handeling door verkoop van intellectuele eigendomsrechten. Curator vernietigt met succes verkoopovereenkomst. Gedaagde schadeplichtig.

PK Beheer houdt de meerderheid van de aandelen in uitgeverij Het Autoblad. Het Autoblad verkoopt op 6 juni 2005 aan PK Beheer ‘de intellectuele eigendomsrechten en handelsnamen, goodwill, klantenbestand, telefoon- en faxnummers’ voor € 17.255 incl. BTW. Op 28 december 2005 zijn de ‘beeld- en merkrechten van de uitgeverij inclusief de internetdomeinnaam’ getaxeerd op een bedrag van € 39.865 incl. BTW. PK beheer onderhandelt medio december 2005 over de doorverkoop met Trader Media, waarbij bedragen van € 100.000 en € 250.000 voor de overdracht zijn genoemd. PK Beheer verkoopt uiteindelijk op 20 januari 2006 de activa door aan Becedef voor de getaxeerde waarde. Op 25 januari 2006 wordt Het Autoblad in staat van faillissement verklaard.

De curator vordert betaling van € 250.000 van PK Beheer. Hij legt daaraan ten grondslag dat de rechthandeling waarbij Het Autoblad aan PK Beheer de activa heeft verkocht een paulianeuze transactie betreft, waarvan hij ook de nietigheid heeft ingeroepen.

De Rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. Het enkele feit dat in het tweede kwartaal van 2005 niemand geïnteresseerd was in de overname van de activa, is onvoldoende om het wettelijke vermoeden van wetenschap van behandeling te weerleggen.

 

De taxatie nadien is hierbij van ook belang. De Rechtbank oordeelt dat PK Beheer hiervan heeft afgezien bij de verkoop van 6 juni 2005, maar dat daartoe in december 2005 wel opdracht is gegeven. PK Beheer heeft derhalve willens en wetens het risico genomen dat van een te lage waarde zou worden uitgegaan en dat met deze transactie crediteuren zouden worden benadeeld, aldus de Rechtbank. Voorts is de koopprijs van 6 juni 2005 de helft van het bedrag van taxatie, waartegen de rechten uiteindelijk op 20 januari 2006 aan Becedef zijn verkocht.

De hoogte van de schade is volgens de Rechtbank niet € 100.000 of € 250.000, omdat uit de stukken en hetgeen is gesteld onvoldoende kan worden afgeleid dat Trader Media die bedragen wilde betalen. De hoogte van de schadevergoeding wordt door de Rechtbank gesteld op de getaxeerde waarde van de activa, nl. € 39.865 incl. BTW.

Lees de uitspraak hier.

IEF 4107

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Leeuwarden, 30 mei 2007, LJN: BA6405. Eiseres tegen Gedaagde.

Auteursrecht, geschriftenbescherming. Passages uit een door eiseres opgestelde offerte zijn nagenoeg letterlijk overgenomen in een door gedaagde uitgebrachte rapportage. Geen auteursrechtelijke bescherming, geen geschriftenbescherming, omdat zij geen werk zijn dat bestemd is om openbaar gemaakt te worden. 

 Lees het vonnis hier

Gerechtshof s’-Gravenhage, 31 mei 2007. Beschikking in Estrad B.V. tegen Schultink (met dank aan Paul Mazel, Trip Advocaten).

Octrooirecht. Verzoek om voorlopig getuigenverhoor in appèl kg-procedure afgewezen, omdat onder ‘een reeds aanhangig geding’ in de eerste plaats een bodemprocedure moet worden begrepen. Nu ook een bodemprocedure aanhangig is, is dat de geëigende procedure voor het horen van getuigen.

Lees de beschikking hier.

Rechtbank Utrecht, 28 maart 2007, LJN: BA6272. Curator tegen PK Beheer B.V.

Pauliana. Het betreft in dit geval de schade die de curator lijdt doordat PK Beheer niet kan voldoen aan de verplichting om de beeld- en merkrechten van de uitgeverij weer terug te leveren. Was PK Beheer daartoe wel in staat geweest, dan had de curator deze rechten kunnen verkopen, zodat de schade dient te worden gesteld op het bedrag waarvoor de curator die rechten alsdan had kunnen verkopen.

Lees het vonnis hier.

IEF 4100

Algemeen geformuleerd

Rechtbank Amsterdam, 24 mei 2007, KG ZA OdC/LW. TBlox B.V. tegen Market4Care Nederland B.V. (met dank aan Nanda Ruyters, AKD Prinsen Van Wijmen).

Executiegeschil in auteursrechtgeschil. Ruim gestelde vordering leidt tot ruime interpretatie bij uitvoering. Geen dwangsommen verbeurd. Werkelijke proceskosten in executiegeschil.

TBlox is bij vonnis van 8 maart jl. (zie IEF 3803) onder meer veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op haar website en onrechtmatige uitlatingen over M4C te staken. De deurwaarder heeft namens M4C een aanzegging gedaan dat TBlox 44 dagen in strijd met het vonnis heeft gehandeld en dat er reeds dwangsommen verbeurd zijn. TBlox vordert onder meer schorsing dan wel staking van de tenuitvoerlegging en matiging van dwangsommen. In reconventie vordert M4C TBlox te gebieden het vonnis van 8 maart alsnog na te komen op straffe van een verhoogde dwangsom.

Aangezien M4C in haar vordering geen expliciete website heeft opgenomen voor de plaatsing van de gevorderde rectificatie en een Nederlandstalige rectificatie werd gevorderd, is het dan ook niet onlogisch dat TBlox de rectificatie op www.tblox.nl en tblox.com/nl heeft geplaatst en niet op tblox.com. Ook heeft de voorzieningenrechter in navolging van het door M4C gevorderde een algemene veroordeling uitgesproken, die niet is toegespitst op het gewraakte artikel. "Market4Care heeft door haar algemeen geformuleerde vordering zelf onzekerheid laten bestaan omtrent de onrechtmatige aspecten van het gewraakte artikel." TBlox heeft derhalve voldaan aan de veroordeling tot rectificatie.

Niet is gebleken dat er sprake zou zijn van inbreuk op de auteurs- of merkenrechten van M4C. Ook op dit punt zijn dus geen dwangsommen verbeurd. Al met al heeft TBlox aannemelijk gemaakt dat zij aan het vonnis heeft voldaan en geen dwangsommen heeft verbeurd. "Nu TBlox niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij wegens blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid niet aan de hoofdveroordeling kan voldaan, zullen de bij vonnis van 8 maart opgelegde dwangsommen niet overeenkomstig artikel 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden gematigd". M4C wordt in de proceskosten veroordeeld.

Lees het vonnis hier.