Merkenrecht  

IEF 5061

In omgekeerde volgorde

farma.JPGVzr. Rechtbank Amsterdam, 8 november 2007, KG ZA 07-1856 OdC/SK, Novum Pharma B.V. & OJG Consumer Care B.V. tegen Farma Novum (met dank aan Hans Jansen, Steinhauser Hoogenraad).

Eiser Novum Pharma gebruikt sinds 2002 de handelsnaam Novum Pharma en is sinds datzelfde jaar eigenaar van het Benelux-beeldmerk Novum Pharma en het Benelux-woordmerk Novum. De merken worden voornamelijk gebruikt voor zelfverzorggeneesmiddelen. Gedaagde is sinds eind 2006 onder de handelsnaam Farma Novum actief als huisartsenbezoekster. De bezwaren van eiser tegen deze handelsnaam worden gedeeld door de voorzieningenrechter. 

“4.4. Anders dan P. heeft aangevoerd vertonen de merken Novum en Novum Pharma met het teken Farma Novum, globaal beoordeeld naar de totaalindruk, auditief, visueel en begripsmatig zodanige gelijkenis, dat alleen al om deze reden verwarring kan ontstaan bij het publiek over de herkomst van de waren en diensten. De omstandigheid dat P. de woorden Farma en Novum in omgekeerde volgorde heeft geplaatst in vergelijking met de woorden Novum en Pharma, terwijl de eerste (twee) letters van Pharma en Farma verschillend worden geschreven, doet daaraan niet af en is van ondergeschikt belang."

"Novum Pharma verhandelt bepaalde zogenaamde OTC-geneesmiddelen en P.  prijst bij artsen bepaalde UR-(uitsluitend recept)geneesmiddelen aan. Daarmee opereren zij beiden in dezelfde branche, de markt van geneesmiddelen. Dit geldt nog meer nu, zo heeft Novum Phanna B.V. onweersproken gesteld, zowel de OTC- als de UR-geneesmiddelen in dezelfde databank van geregistreerde geneesmiddelen staan opgenomen en deze databank door iedereen kan worden geraadpleegd. De geneesmiddelen zijn eveneens opgenomen in de zogenoemde G-standaard en deze databank wordt gebruikt door artsen, apothekers en farmaceuten. Daarnaast is P. met haar bedrijf Farma Novum werkzaam als artsenbezoeker, terwijl Novum Pharma mede gebruik maakt van artsenbezoekers. Verder is van belang dat artsen niet alleen UR-geneesmiddelen voorschrijven, maar ook (steeds meer) OTCmiddelen.

Het merk en het teken worden dan ook gebruikt voor soortgelijke waren en diensten. In verband met de gelijkenis tussen het merk en het teken, gezien de gelijksoortige activiteiten die partijen ontplooien en de gelijke geneesmiddelenbranche waarin Novum Pharma B.V. en P. actief zijn, is er gevaar voor directe en indirecte verwarring voor het relevante publiek (verkopers en voorschrijvers van geneesmiddelen) te duchten tussen het woordmerk Novum en het teken Farma Novum.

(…) 4.8. De handelsnaam Farma Novum wijkt zo weinig af van het merk van Novum Pharma B.V., zoals hierboven al is overwogen, dat hierdoor gevaar voor verwarring te duchten is bij het relevante publiek -leveranciers en afnemers, onder wie ook toekomstige afnemers, zoals daar met name zijn artsen en apothekers- over de herkomst van de waren en diensten, de verkoop en aanprijzing van geneesmiddelen.

Gedaagde wordt verboden om de handelsnaam Farma Novum te voeren en dient de domeinnaam farmanovum.nl binnen 7 dagen na beteking om te eliden naar de webiste van eiser en binnen 21 dagen over te dragen. Gedaagde dient de proceskosten, €9.265,66, en de nakosten van eiser te voldoen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5057

Niet verplicht, maar toch

GvEA, 6 november 2007, zaak T -407/05, Société anonyme des eaux minérales d'Évian (SAEME) tegen OHIM / A. Racke GmbH & Co.

Oppositieprocedure, procesrecht. Het overleggen van een vertaling in de proceduretaal van de bewijzen van een (inter-)nationale registratie dient te geschieden bij indiening van het oppositiebezwaarschrift. Wordt de vertaling in een later stadium overgelegd, dan mag de oppositieafdeling de oppositie ongegrond verklaren, tenzij zij, overeenkomstig regel 20 lid 3 van de uitvoeringsverordening, een andere beslissing op de oppositie kan nemen op grond van de stukken waarover zij reeds beschikt.

Opposant SAEME stelt op grond van haar oudere merkinschrijving van Evian oppositie in tegen de aanvraag van het merk REVIAN's. SAEME verzuimt echter om bij het indienen van het oppositiebezwaarschrift een vertaling in de proceduretaal (Duits) in te dienen van de Franse nationale inschrijvingen en Intenationale registratie waarop zij zich beroept. Dit doet zij pas na indiening van de memorie van het OHIM. Te laat, volgens het GvEA.

"36. Tevens vloeit uit de rechtspraak voort dat de opposant weliswaar niet verplicht is om een volledige vertaling van de inschrijvingsbewijzen van de oudere merken over te leggen, maar dat dit niet betekent dat de oppositieafdeling van haar kant bij het onderzoek van de gegrondheid van de oppositie verplicht is rekening te houden met inschrijvingsbewijzen die in een andere taal dan die van de oppositieprocedure zijn overgelegd. Wanneer de vertaling van de inschrijvingsbewijzen in de proceduretaal ontbreekt, mag de oppositieafdeling de oppositie ongegrond verklaren tenzij zij overeenkomstig regel 20, lid 3, van de uitvoeringsverordening een andere beslissing op de oppositie kan nemen op grond van stukken waarover zij eventueel reeds beschikt (reeds aangehaalde arresten Chef, punt 44, en BIOMATE, punt 72)."

"43. De wettelijke eisen inzake met name de bewijzen en de ondersteunende stukken, zoals het bewijs van inschrijving van een ouder merk en de vertaling ervan in de proceduretaal van de oppositie, zijn geen voorwaarden voor de ontvankelijkheid van de oppositie als bedoeld in regel 18, lid 2, van de uitvoeringsverordening, maar voorwaarden voor de gegrondheid ervan (arrest Chef, reeds aangehaald, punt 52).

"63 Het Gerecht is aan de hand van de overwegingen in punt 43 van de beslissing van de kamer van beroep niet in staat te toetsen of de kamer daadwerkelijk kennis heeft genomen van het betrokken document om uit te maken of dit op het eerste gezicht daadwerkelijk relevant kon zijn in de oppositieprocedure, noch na te gaan of de omstandigheden van het geval en de fase waarin deze te late indiening plaatsvond, zich ertegen verzetten dat dit document in aanmerking werd genomen.

64 De kamer van beroep heeft derhalve artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 geschonden door de haar bij dit artikel verleende beoordelingsbevoegdheid niet uit te oefenen, althans door niet uit te leggen hoe zij die beoordelingsbevoegdheid heeft uitgeoefend, en door bijgevolg haar beslissing om het bewijs van inschrijving van het internationale merk niet in aanmerking te nemen, rechtens niet afdoende te motiveren.

65 Evenwel dient te worden onderzocht welke gevolgen aan deze schending van artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 moeten worden verbonden. Volgens vaste rechtspraak kan een onregelmatigheid in de procedure immers slechts tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van een beslissing leiden, indien vaststaat dat de bestreden beslissing zonder die onregelmatigheid een andere inhoud zou kunnen hebben gehad (arrest LA BARONNIE, reeds aangehaald, punt 69). Tevens blijkt uit artikel 63, lid 2, juncto artikel 63, lid 3, van verordening nr. 40/94 dat zowel de vernietiging als de herziening van een beslissing van een kamer van beroep slechts mogelijk is, indien deze beslissing door een materiële of formele onwettigheid is aangetast (arrest LA BARONNIE, reeds aangehaald, punt 69).

66 In casu kan niet worden uitgesloten dat het bewijsstuk dat de kamer van beroep niet in aanmerking heeft genomen, naar zijn aard de inhoud van haar beslissing kon wijzigen. Het is echter niet aan het Gerecht om zich in de plaats van het BHIM te stellen wat de beoordeling van de betrokken gegevens betreft.

67 Hieruit volgt dat de beslissing van de kamer van beroep moet worden vernietigd op deze enkele grond, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan over de in het kader van het eerste middel aangevoerde schending van het beginsel van hoor en wederhoor of over het tweede middel, en zonder dat het Gerecht uitspraak hoeft te doen over de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling."

Lees arrest hier.

 

 

 

IEF 5033

Kleurenmaffia (4): Juridisch Gezien

cnnt.gifNuancerende reactie Anouk Siegelaar (BNO) n.a.v. protestsite Freemagenta.nl: “Lava heeft de dagvaardingen niet gelezen, 'maar soms helpt een actie om bepaalde zaken voor te zijn, of om sneller helderheid te krijgen. T-Mobile Nederland rent nu wel om duidelijkheid te verschaffen en ik heb ze gezegd dat wij elke onwaarheid in het ANP-bericht onmiddellijk zullen rectificeren zodra zij daarover duidelijkheid scheppen. De druk staat er dus op', zegt Wolbers.

Enige nuancering is in deze zaak wel op zijn plaats. (…) Juridisch gezien is het ook praktisch onmogelijk een universeel alleenrecht op een kleur te krijgen. Voor een geldig merkrecht op een kleur zal tenminste moeten worden aangetoond dat de kleur in een bepaald gebied gezien wordt als onderscheidingsteken voor bepaalde waren of diensten. KPN is daar bijvoorbeeld niet in geslaagd en heeft geen geldig merkrecht (meer) op de kleur groen.

(…) Een universeel alleenrecht op een kleur, zover zijn we dus nog niet, en zover zal het ook niet komen. Bovendien, zolang niet alle telecombedrijven met succes een claim op iedere kleur uit het kleurenspectrum hebben kunnen leggen, is er ook niet zoveel aan de hand. Maar discussies zijn er om gevoerd te worden, al is het alleen maar om de prachtige parodieën die dat op freemagenta.nl oplevert.”

Lees de volledige reactie hier. Eerder bericht: IEF 5026

IEF 5032

2 strepenScapa inbreuk op 3 strepen Adidas

adidas.gifGerechtshof Amsterdam, 8 november 2007, LJN: BB7456:  "Hoger beroep kort geding. Twee-strepenteken van Scapa op sportkleding is inbreuk op het bekende drie-strepenmerk van Adidas. Specifieke kenmerken van het strepenmerk. Geen louter decoratief gebruik. Significant deel van het onderzochte publiek legt verband tussen merk en teken. Verwatering en afbreuk aan onderscheidend vermogen voldoende aannemelijk. "Freihaltebedürfnis" komt niet in de knel. Vonnis voorzieningenrechter grotendeels bekrachtigd."

Lees hier meer. (Link naar werkt nog niet, PDF hier, met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

IEF 5031

Onderbroekenmerk Jansen & Tilanus in nieuwe handen

Jansen & Tilanus.bmpRechtbank Almelo, HA ZA 06-369, 31 oktober 2007, Robert Groeneveld tegen L. Ten Cate B.V. (Met dank aan Rutger van Rompaey, Rassers)

De merkhouder van onder andere het merk Route 66, Robert Groeneveld, mag van de rechtbank Almelo het merk JANSEN & TILANUS exploiteren, omdat Ten Cate haar rechten op dit merk heeft verspeeld. Het enkele feit dat Groeneveld de goodwill of merkbekendheid van het merk JANSEN & TILANUS zou verkrijgen, brengt niet met zich mee dat hij daardoor ten opzichte van Ten Cate onrechtmatig handelt. Een beroep van Ten Cate op het auteursrecht op het merk mag niet baten.

De rechtbank stelt vast dat Ten Cate B.V. en haar voorgangster Koala Body-Fashion B.V. gedurende een ononderbroken periode van meer dan vijf jaar zonder geldige reden binnen het gebied van de Benelux geen normaal gebruik heeft gemaakt van het beeld- en woordmerk JANSEN & TILANUS, waardoor de rechten van Ten Cate op het merk zijn vervallen.

Ten Cate heeft zonder succes aangevoerd dat haar merk een algemeen bekend merk is in de zin van artikel 6 bis van het Verdrag van Parijs. Het bestaan van een artikel over het merk JANSEN & TILANUS op de website Wikipedia, een lied van Louis Davids en een column van Youp van ’t Hek, waarin naar het merk wordt verwezen, is volgens de rechtbank niet voldoende om aan te nemen dat het merk bij de overgrote meerderheid van het publiek bekend is. Een nader bewijsaanbod van Ten Cate met betrekking tot de merkbekendheid is door de rechtbank afgewezen.

De rechtbank volgt evenmin het verweer van Ten Cate dat Groeneveld, nu deze de inschrijving van het woordmerk JANSEN & TILANUS niet heeft doorgezet, geen belanghebbende is en derhalve niet de vervallenverklaring van de merkrechten van Ten Cate kan vorderen. De rechtbank gaat er vanuit dat vaststaat dat Groeneveld het merk JANSEN & TILANUS zelf wil gaan gebruiken. “14. (…) Als belanghebbende in de zin van artikel 2.27 BVIE dient, in beginsel, in ieder geval te worden aangemerkt degene die het niet-gebruikte merk zelf wil gaan gebruiken. Niet vereist is dat degene die de vervallenverklaring van een niet-gebruikt merk inroept zelf over een geldige gelijkluidende merkinschrijving beschikt.(…).”

Ten Cate beroept zich nog op haar spoedinschrijving in 2006 van het woordmerk. Maar de rechter constateert dat Ten Cate B.V. geen rechten kan ontlenen aan die inschrijving, omdat deze op naam staat van L. ten Cate Enterprises B.V. Bovendien heeft Groeneveld oppositie ingesteld tegen de spoedinschrijving van L. ten Cate Enterprises, zodat volgens de rechter niet vaststaat dat die inschrijving gehandhaafd zal blijven.

De stelling van Ten Cate, dat Groeneveld het merk JANSEN & TILANUS heeft gedeponeerd met het oogmerk zich de daaraan verbonden goodwill toe te eigenen op zichzelf genomen een onrechtmatige daad jegens Ten Cate oplevert, zodat het depot van Groeneveld als een depot te kwader trouw moet worden aangemerkt, wordt door de rechtbank verworpen. “19 (…) Als derden gebruik maken van de mogelijkheid die hen in de artikelen 2.27 lid 1 en 26 lid 2 sub a BVIE wordt geboden en een merk vervolgens zelf gaan gebruiken, dan impliceert dat altijd dat die derden profiteren van de eventuele goodwill of merkbekendheid van dat merk (…) Voorts heeft Ten Cate B.V. het aan haarzelf te wijten dat de door haar gestelde aan het merk JANSEN & TILANUS gekoppelde goodwill voor haar verloren is gegaan. Zij heeft immers, zonder geldige reden, het merk gedurende lange tijd niet gebruikt (…).” De rechtbank is van oordeel dat Groeneveld met de uitoefening van zijn rechten niet onrechtmatig handelt door te profiteren van de goodwill of merkbekendheid van het merk JANSEN & TILANUS. En van een merkdepot te kwader trouw is volgens de rechtbank evenmin sprake; de rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest Route 66 (HR 5 maart 1999; NJ 2000, 306).

In reconventie is door Ten Cate nog aangevoerd dat Groeneveld inbreuk maakt op haar auteursrecht op het beeldmerk JANSEN & TILANUS. De rechtbank is van oordeel dat Ten Cate niet met een beroep op het auteursrecht de rechten die Groeneveld aan het merkenrecht kan ontlenen kan doorkruisen. Een ander oordeel zou er volgens de rechtbank veelal toe leiden dat een belanghebbende eerst na een periode van 70 jaar na het overlijden van de maker van het merkteken, dan wel 70 jaar na de eerste openbaarmaking van het merkteken, het verval van het merkenrecht zou kunnen inroepen, hetgeen mee zou brengen dat artikelen 2.26  lid 2 sub a  en 2.27 lid 1 BVIE een dode letter worden (punt 25).

De rechtbank is van oordeel dat aangenomen moet worden dat de vervallenverklaring van het recht op een merk op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE met zich meebrengt dat een derde, die bezitter is van het auteursrecht op het merk, zich niet tegen een nieuwe houder van dat merk op zijn auteursrechten kan beroepen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest Laservloerplan (HR 20 maart 1992; BIE 1993, 39), waarin is aangenomen dat een ontwerper van een merk zijn auteursrecht niet meer kan uitoefenen na verkoop van het merk. De rechtbank past deze uitspraak analoog toe op de situatie waarin het recht op een merk door non usus is komen te vervallen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5028

Eerst even voor jezelf lezen

HvJ EG, 8 november 2007, zaak C-304/06, Conclusie A-G Trstenjak. Eurohypo AG

“49. (...) dat de inschrijving bijgevolg overeenkomstig artikel 7, lid 1, sub b, moet worden geweigerd op grond van het feit dat het uit twee beschrijvende termen is samengesteld, de combinatie waarvan geen indruk wekt die voldoende ver verwijderd is van de indruk die deze bestanddelen oproepen, zodat het woord niet meer is dan de som van zijn bestanddelen, terwijl de kwestie van de beschrijvende aard juist in artikel 7, lid 1, sub c, wordt geregeld. (...) moet ook hier worden beslist dat het Gerecht een criterium heeft gebruikt dat niet relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening, maar wel in dat van het bepaalde sub c ervan.

(…) 51 In hogere voorziening is het Hof echter enkel bevoegd om te oordelen over de rechtsbeslissing die is gegeven ten aanzien van de middelen die voor de rechter in eerste aanleg zijn aangevoerd.(46) Derhalve dient het bestreden arrest te worden vernietigd, aangezien het Gerecht het recht heeft geschonden bij de uitlegging van artikel 7, lid 1, sub b, van de verordening door een criterium toe te passen dat relevant is in het kader van artikel 7, lid 1, sub c, van de verordening.”

Lees de conclusie hier.

GvEA, 8 november 2007, zaak T-169/06, Charlott SARL tegen OHIM / Charlo – Confecções para Homens, Artigos de Lã e Outros SA.(geen Nederlandse versie beschikbaar).

Oppositieprocedure op grond van ouder nationaal beeldmerk Charlot tegen Gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk Charlott France Entre Luxe et Tradition. Geen normaal gebruik.

“63 S’agissant plus particulièrement de la participation à un salon, comme le constate à juste titre l’OHMI et conformément à ce qui est énoncé dans l’arrêt Hiwatt, précité (point 43), la preuve de la participation à un tel évènement ne constitue pas une preuve d’un usage sérieux dans la mesure où, en substance, une telle participation ne suppose qu’une présence sporadique et occasionnelle sur le marché et non une présence continue sur ledit marché.”

Lees het vonnis hier.

GvEA, 8. November 2007, zaak T-459/05, MPDV Mikrolab GmbH tegen OHIM (geen Nederlandse versie beschikbaar).
Weigering Gemeenschapsmerkaanvrage worodmerk Manufacturing Score Card. “29 Daher hat die Beschwerdekammer keinen Rechtsfehler begangen, als sie zunächst auf die Bedeutung der der angemeldeten Marke ähnlichen Voreintragungen, insbesondere in Bezug auf den gemeinsamen Bestandteil „scorecard“, eingegangen ist und dann festgestellt hat, dass sie durch diese Voreintragungen nicht gebunden sei. Ebenfalls zu Recht hat sie erklärt, dass die Eintragungen in englischer Sprache in Deutschland im Hinblick auf den Grundsatz der Einheitlichkeit der Gemeinschaftsmarke nur begrenzte Aussagekraft hätten. Das Gleiche gilt, wie sie zu Recht hinzugefügt hat, für die Voreintragungen in anderen Staaten, die englischsprachig, aber nicht Mitglied der Gemeinschaft sind, da die Eintragung in diesen Staaten nach einem System erfolgt, das sich von dem der Gemeinschaft unterscheidet (Randnr. 19 der angefochtenen Entscheidung).”

Lees het vonnis hier.

IEF 5026

Kleurenmaffia (3)

imm.gifIn aansluiting op dit eerdere bericht: Freemagenta.nl. Protestsite van Lava Graphic Design tegen de kleurmerkregistratie van T-Mobile. Kleurmerken zijn slecht, voor je weet mag niemand meer magenta gebruiken en wordt zelfs CMYK-druktechniek verboden! Af en toe zonder meer geestig, maar zonder enige juridisch nuance, hoewel de site volgens de Adformatie gesteund zou worden door de BNO* en De Merkplaats.

Aardig is dat merkengemachtigde Geerlings van De Merkplaats, die op zijn eigen site de ‘kleur groen een goed onderscheidingsteken voor de waren en diensten van de KPN’ vindt, op freemagenta.nl iedere cliënt met een kleurmerkaanvrage  de deur lijkt te willen wijzen: “Wat dacht je van de kleuren groen voor allerlei niet onbelangrijke bieren: Heineken, Bavaria en Grolsch. En wat dacht je van Ajax. Stel dat zij het monopolie op wit en rood zouden verkrijgen. What about Feijenoord en AZ om maar wat te noemen.”

Lees hier meer. 

* Update: reactie BNO: IEF 5033.

IEF 5018

Bronvermelding

ursprung.gifGvEA, 6 november 2007, zaak T-28/06, RheinfelsQuellen H. Hövelmann GmbH & Co. KG, tegen OHIM.

Weigering inschrijving Gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk "VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN".

Opnieuw sneuvelt een slogan bij het Gerecht van Eerste Aanleg. Ditmaal VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN, aangevraagd voor dranken in klassen 32 en 33. Deposant RheinfelsQuellen verweert zich tegen de weigering van haar slogan door te stellen dat het een ongebruikelijke woordcombinatie betreft en er voor het woord in kwestie geen vrijhoudingsbehoefte bestaat en de slogan bovendien dubbelzinnig is. Het GvEA gaat hier echter niet in mee.

“De slogan vertolkt duidelijk dat de uitstekende kwaliteit van de waar voortkomt uit de kwaliteit van de oorspronkelijke waar. (…) Uitgaande van het teken zelf, van de waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en de wijze waarop het relevante publiek dat teken opvat, heeft de kamer van beroep het beschrijvende karakter van het aangevraagde merk correct beoordeeld. (…) Deze slogan is immers grammaticaal correct en vormt in het Duits geen ongebruikelijke of opvallende combinatie” (24-28).

“De slogan slaat immers duidelijk op de zuiverheid en de perfecte kwaliteit van de ingrediënten van de dranken, met name van het gebruikte water. De zuiverheid en de perfecte kwaliteit van de ingrediënten zijn van groot belang voor waren van de klassen 32 en 33. Bij minerale wateren is de perfecte kwaliteit van het water van de gebruikte bron voor doorslaggevend belang voor de bepaling van de kwaliteit van de drank zowel wat de smaak betreft als wat de gezondheid aangaat. Voor vruchtensappen, bier en andere alcoholhoudende dranken vormt de herkomst van de ingrediënten eveneens een factor die een grote rol speelt bij de bepaling van de kwaliteit van deze waren. (37)

"Dat geen voorbeeld kon worden gevonden van een slogan die lijkt op de twee belangrijkste woorden van het betrokken teken, is zonder invloed op de conclusie van het BHIM betreffende het bestaan van een vrijhoudingsbehoefte. Uit de aangehaalde rechtspraak volgt dat het voldoende is dat deze tekens en aanduidingen voor de beschrijving van de waren of diensten kunnen worden gebruikt." (30)

Het Gerecht is dus van oordeel dat de woorden, afzonderlijk of in hun onderlinge samenhang beschouwd, rechtstreeks en duidelijk verwijzen naar de kenmerken van de betrokken waren en dat verzoekster bijgevolg ten onrechte stelt dat het teken hoogstens verwijst naar een waarneming of een zeer algemeen positief gevoel.” (38).

Lees het arrest hier.

IEF 5017

Reinigend

topix.gifGvEA, 7 november 2007,  zaak T-57/06, NV Marly SA tegen OHIM/Erdal GmbH (alleen beschikbaar in het Frans).

Oppositieprocedure. Oudere internationale registratie woordmerk TOFIX tegen gemeenschapsmerkaanvrage beeldmerk Top iX. OHIM wijst de oppositie toe, de tekens zijn (gedeeltelijk) overeenstemmend en de waren (algemene schoonmaakmiddellen t.o.v. autoreinigingsproducten) zijn soortgelijk. Het Gerecht volgt dit oordeel en verwerpt het beroep tegen het toewijzen van de oppositie.

“72 Ainsi, dès lors que les produits en cause répondent à des utilisations similaires, ils sont, dans une certaine mesure, substituables et entretiennent donc un certain rapport de concurrence entre eux. En effet, nonobstant la spécialisation croissante des produits de nettoyage et d’entretien, ces derniers peuvent être également utilisés aux fins du nettoyage et de l’entretien des voitures. Par ailleurs, de tels produits partagent également, en grande partie, les mêmes circuits de distribution et peuvent donc se trouver dans des rayonnages proches les uns des autres.

73 La circonstance, invoquée par la requérante, d’une absence de similitude des produits en raison de leur composition différente est donc, à supposer même qu’elle soit avérée, inopérante, dès lors que les produits en cause répondent à une utilisation similaire et partagent un certain rapport de concurrence. En tout état de cause, les produits sont de même nature, puisqu’ils sont composés d’agents actifs destinés à nettoyer une surface et comportent donc des matières telles que le savon, l’eau de Javel ou la soude caustique, même si les produits en cause ne contiennent pas les mêmes agents actifs.”

De merken zijn volgens het OHIM en het gerecht visueel in beperkte mate, conceptueel niet en fonetisch sterk overeenstemmend. Het Gerecht concludeert dat de soortgelijkheid van waren in combinatie met de vaak auditieve marketing (mond-op-mond-reclame en radio) voldoende is om verwarringsgevaar aan te nemen.

“95 En l’espèce, il ne saurait être contesté que, ainsi que l’a relevé la chambre de recours au point 36 de la décision attaquée, les produits de nettoyage et d’entretien font, objectivement, souvent l’objet d’opérations de promotion par voie de radiodiffusion, ce que la requérante n’a pas été en mesure d’infirmer, et que la publicité télévisée n’exclut pas la publicité radiodiffusée. Par ailleurs, c’est également à juste titre que la chambre de recours a constaté que de tels produits étaient souvent achetés sur les conseils d’un ami. En tout état de cause, outre que la requérante n’a pas démontré que ses produits faisaient actuellement l’objet, ainsi qu’elle le prétend, d’une promotion uniquement par voie de dépliants ou d’affiches, il ne saurait être exclu qu’une promotion par voie de radio lui soit préférée, créant donc un risque de confusion dans l’esprit du public entre ses produits et ceux de l’intervenante, ce que le règlement n° 40/94 a précisément pour objet d’éliminer. Il s’ensuit que, contrairement à ce que prétend la requérante, les modalités spécifiques de commercialisation des produits désignés par la marque demandée, nécessairement limitées dans le temps et dépendantes de la seule stratégie commerciale de cette marque, ne sauraient être prises en considération (voir, en ce sens, arrêt QUANTUM, point 92 supra, point 107).”

Lees het arrest hier.