HvJ EG 22 juni 2000, zaak C-425/98, Marca/Adidas; drie versus twee strepen
Marca verkocht kleding met 2 strepen, Adidas maakte daar bezwaar tegen op basis van haar 3-strepen merk. Zie ook Adidas/Fitnessworld.
‘Artikel 5, lid 1, sub b [Merkenrichtlijn], kan niet aldus worden uitgelegd, dat ingeval dat: Een merk hetzij van huis uit hetzij wegens zijn bekendheid bij het publiek een bijzondere onderscheidingskracht bezit, en een derde zonder de toestemming van de merkhouder in het economisch verkeer voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, een teken gebruikt dat in zodanige mate met het merk overeenstemt dat daardoor de mogelijkheid van associatie met het merk ontstaat, het uitsluitend recht van de merkhouder hem toestaat aan die derde dat gebruik van het teken te verbieden, wanneer de onderscheidingskracht van het merk zodanig is dat niet uitgesloten is, dat die associatie verwarring kan doen ontstaan.’ (Dictum).
‘Het Hof heeft de nationale rechter niet ontheven van de noodzakelijke positieve vaststelling van verwarringsgevaar, waarvan het bewijs moet worden geleverd.’ (Ov. 39).
NJ 2000/714; BIE 2001/9, m.nt. JHS; IER 2000/50, m.nt. RdR; NTER 2000/10, m.nt. R.P. Raas
HvJ EG 28 April 2004, zaak C-3/03 P, Matratzen Concord/OHIM-Hukla; Matratzen
Hukla stelde op basis van haar Spaanse merk ‘Matratzen’ oppositie in tegen registratie van een woordbeeldmerk als gemeenschapsmerk voor matrassen door Matrassen Concord.
Het Gerecht is van oordeel dat het woord ‘Matratzen’ als het dominerende bestanddeel van het aangevraagde merk moet worden beschouwd. Het Gerecht komt vervolgens tot de conclusie dat de twee merken voor het relevante publiek visueel en auditief overeenstemmen. Ten slotte heeft het Gerecht beslist dat de mate van overeenstemming van de betrokken merken en de mate van gelijksoortigheid van de door deze merken aangeduide waren tezamen genomen hoog genoeg zijn en dat de kamer van beroep daarom terecht gevaar van verwarring tussen de betrokken merken heeft aangenomen.
Het Gerecht heeft ‘terecht gepreciseerd dat bij de beoordeling van de overeenstemming van twee merken niet slechts één bestanddeel van een samengesteld merk mag worden beschouwd en vergeleken met een ander merk, maar dat de betrokken merken juist elk in hun geheel met elkaar moeten worden vergeleken. Volgens het Gerecht sluit dit niet uit dat de totaalindruk die door een samengesteld merk wordt opgeroepen bij het relevante publiek, in bepaalde omstandigheden door een of meer van de bestanddelen ervan kan worden gedomineerd.’ (Ov. 32).
HvJ EG 12 oktober 2004, zaak C-106/03 P, Verdial/OHIM; Saint-Hubert 41/Hubert
Woordbeeldmerk Hubert stemt onvoldoende overeen met het oudere Franse woordmerk ‘Saint-Hubert 41’ om verwarring aan te nemen ‘ongeacht de bekendheid van het oudere merk of de omstandigheid dat de betrokken waren of diensten dezelfde of soortgelijk zijn.’ (Ov. 54).
HvJ EG 6 oktober 2005, zaak C-120/04, Medion/ Thomson; Life/Thomson Life
Ouder merk ‘Life’ tegen jonger merk ‘Thomson Life’. Verwerping Duitse ‘Präge-theorie’. Volgens deze theorie zou bij de vergelijking van de totaalindrukken het meest ‘geprägte’ (pregnante) bestanddeel, te weten ‘Thomson’, het ‘slechts medebepalende’ bestanddeel ‘Life’ grotendeels naar de achtergrond doen verdwijnen.
Er kan bij het publiek verwarring tussen merken voor dezelfde waren en diensten bestaan, ‘wanneer het bestreden teken wordt gevormd door samenvoeging van de firmanaam van een derde met het ingeschreven merk, dat een normaal onderscheidend vermogen heeft, en het ingeschreven merk weliswaar niet als enige bepalend is voor de totaalindruk van het samengestelde teken, doch daarin een zelfstandige onderscheidende plaats behoudt.’ (Dictum). IER 2006/1
HvJ EG 1 december 2005, zaak C-512/04 P, Vitakraft/OHIM en Krafft; Krafft/Vitakraft
Het Spaanse Krafft stelde op basis van haar Spaanse woordbeeldmerken met het woord ‘Krafft’ oppositie in tegen de inschrijving van het woordmerk ‘Vitakraft’.
Volgens het Gerecht van Eerste aanleg is er sprake van verwarringsgevaar, onder andere omdat het bestanddeel ‘Kraft’ voor het Spaanstalige publiek het meest onderscheidende bestanddeel is, aangezien dit geen betekenis heeft in het Spaans. Dit is een feitelijk beoordeling waar het HvJ EG zich niet over uitspreekt.
HvJ EG 23 maart 2006, zaak C-206/04 P, Mülhens/OHIM en Zirh; Sir/Zirh
Woordmerk Zirh maakt geen inbreuk op woordbeeldmerk Sir (zie afbeelding). Auditieve overeenstemming in dit geval onvoldoende om inbreuk aan te nemen.
‘Deze globale beoordeling houdt in dat auditieve overeenstemmingen tussen twee tekens kunnen worden geneutraliseerd door de begripsmatige en visuele verschillen daartussen, voorzover ten minste een van deze tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis heeft die dit publiek onmiddellijk kan begrijpen.’ (Ov. 35, met verwijzing naar Picasso/Picaro).
HvJ EG 27 april 2006, zaak C-235/05 P, L’Oréal/OHIM en Revlon; Flex/Flexi Air
Revlon stelde een oppositie in tegen het woordmerk ‘Flexi Air’ van L’Oreal voor haarverzorgingsproducten op grond van haar woordmerk ‘Flex’.
Het Gerecht van Eerste Aanleg oordeelde dat er gevaar voor verwarring bestond, ondanks het zwakke onderscheidend vermogen van het oudere merk.
Het HvJ EG bevestigde dat het moet gaan om een globale beoordeling van de totaalindrukken.