Merkenrecht  

IEF 3388

Hybride postsysteem

gmail.jpgZibb.nl bericht dat Daniel Giersch, een 32-jarige Duitse ondernemer, een oppositie tegen Google, Inc. bij het OHIM heeft gewonnen (nog niet gepubliceerd op de OHIM -site). Google heeft het merk GMAIL, voor haar e-maildiensten, als Gemeenschapsmerk gedeponeerd. Giersch stelde oppositie in op basis van zijn Duitse registratie G-MAIL. En niet zonder succes, zo blijkt.

Giersch biedt onder de naam G-MAIL emailadressen aan, maar ook een hybride postsysteem om documenten elektronisch te versturen, te laten printen en de papieren versie te laten bezorgen. Giersch meent dat hij schade lijdt: “Ik moet steeds aan mijn investeerders uitleggen dat ik niets met die verhalen in de pers over Gmail van Google te maken heb. Het gedrag van Google is erg bedreigend, zeer agressief en trouweloos, en naar mij toe, in- en inslecht”. Verder claimt hij een aanbod van Google van 250.000 dollar voor de naam te hebben afgeslagen.

IEF 3378

Online Merkenregister BBIE

Het Merkenregister op de website van het BBIE lijkt toch niet alle gedeponeerde en geregistreerde merken die geldig zijn in de Benelux te bevatten.

Een oplettende advocate uit Amsterdam merkte bij een zoektocht door de databank dat internationale registraties met specifieke gelding voor de Benelux (code BX) wèl naar voren komen uit de online-databank van het BBIE, maar internationale registraties die niet specifiek de Benelux (code BX) als Designated Contracting Party aangeven, maar wel de EG (code EM) niet.

Bij oudere internationale registraties staan de Benelux en de EG nog wel eens samen in de lijst van aangewezen landen, waardoor ze toch bij de zoekresultaten staan, maar nieuwe internationale registraties die meteen in één keer de hele EG aanwijzen, ziet de zoekmachine over het hoofd. Enige waakzaamheid lijkt dus geboden.

IEF 3377

De vorm van ijs

Rechtbank van Koophandel te Turnhout, 26 januari 2007, vonnis in kort geding, A/06/1804. Unilever N.V. tegen N.V. IJsboerke Ice Cream International.

IJS.gifToewijzing vordering tot staken inbreuk door IJsboerke op vormmerken (Viennetta) ijstaarten van Unilever (afbeeldingen in vonnis). Vordering tot nietigverklaring van deze merken afgewezen wegens eerdere contractuele verplichting IJsboerke jegens Unilever om de geldigheid van de vormmerken niet te betwisten.

Gedaagde, de Belgische vennootschap IJsboerke Ice Cream International, is in 1998 reeds veroordeeld tot staken van inbreuk op de Benelux vormmerken van Unilever voor consumptie-ijs en ijstaarten. Unilever verhandelt dit ijs onder het merk Viennetta. In 2000 hebben partijen vervolgens een overeenkomst gesloten waarbij IJsboerke heeft toegezegd het gebruik van de vormmerken definitief te staken en de geldigheid daarvan niet te betwisten. IJsboerke produceert thans wederom ijstaarten onder een vormmerk dat nagenoeg identiek is aan de Unilever vormmerken, maar dit keer voor de Engelse in plaats van de Benelux markt.

De Voorzitter van de rechtbank wijst de vorderingen van Unilever tot staken van het produceren en exporteren van de inbreukmakende ijsproducten toe. Het feit dat de goederen bestemd zijn voor export naar landen buiten het beschermingsgebied betekent niet dat er geen sprake is van merkgebruik in de Benelux. Artikel 2.20 lid 2 BVIE is onverkort van toepassing.

De tegeneis van IJsboerke tot nietigverklaring van de vormmerken wordt ongegrond verklaard, nu IJsboeke in de overeenkomst met Unilever de rechtsgeldigheid van deze merken heeft erkend, en dus afstand heeft gedaan van het recht de depots te betwisten.

De vordering van Unilever tot publicatie van het vonnis in de nationale pers wordt las ‘niet zinvol' afgewezen, omdat de goederen niet waren bestemd voor de Belgische markt.

Lees het vonnis hier.

IEF 3346

Enige wijzigingen

Recentelijk zijn enige wijzigingen in de tekst van het Protocol van Madrid en de Common Regulations door het WIPO aangenomen. Bepaalde wijzigingen (artikel 5 Protocol en Rule 1 en 39 van de Common Regulations) zijn van kracht sinds 3 oktober 2006. De overige wijzigingen zullen ingaan per 1 april 2007. Hieronder volgt een beknopt overzicht (met dank aan Marjoleine van Marrelo, Novagraaf) van de wijzigingen en de gevolgen daarvan.

Refusal and Invalidation of Effects of International Registration in respect of certain Contracting Parties

Artikel 5 lid 2 onder c, ii:

De wijziging van dit artikel heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel 5 lid 2 onder e:

Ter nadere uitleg van dit artikel is een voetnoot vastgesteld. Hoewel het artikel een periode van 10 jaar noemt waarna de Vergadering het 'Refusal en Invalidation Systeem' zal herzien, moet het artikel zo worden uitgelegd dat de Vergadering het systeem op ieder moment onder de loep mag nemen en - indien aan de stembepaling wordt voldaan - mag wijzigen.

Common Regulations

Rule 1 Abreviated Expressions

De definitie van Rule 1 xxvibis (Contracting Party of the holder) is aangepast en houdt nu ook rekening met de mogelijkheid dat nieuwe staten (bijvoorbeeld Montenegro of Servië) zich gebonden achten aan de rechten en verplichtingen die rusten op de lidstaten waarvan zij eerder deel uitmaakte.

Rule 3 Representation before the International Bureau

Na invoering van de nieuwe regel bestaan er geen verplichtingen meer voor wat betreft het adres van de gemachtigde. De gemachtigde hoeft met name niet langer gevestigd te zijn in een lidstaat.

Rule 19 t/m 21 Date of recording of Certain Communications

De aangepaste regels geven duidelijk weer vanaf welk moment het Internationale Bureau de betreffende informatie (Invalidations; Restrictions of the Holders Right of Disposal; Licenses en Replacement of a National or Regional Registration) als in haar register verwerkt beschouwt. Voor alle regels geldt dat daarvoor de datum van ontvangst door het Internationale Bureau wordt aangehouden.

Rule 20 (3) Communication to the Office of the Contracting Party of the Holder of the Fact of the recording of a Registration

Het gewijzigde lid 3 bepaalt dat een communicatie betreffende de opname in het Internationale Register van een 'Restriction of the Holders Right of Disposal' ook moet worden gestuurd naar het nationale bureau van de 'Contracting Party of the Holder'. Volgens de huidige tekst moet dit slechts indien dit bureau het bureau is dat verzocht de beperking aan te tekenen.

Rule 21 Replacement

In aanvulling op de informatie die al mocht worden verstuurd (het IR registratienummer; de waren en diensten en de depot- en registratiedatum) is het nu ook toegestaan informatie met betrekking tot andere rechten die zijn verkregen door het in de plaats treden van een nationaal of regionaal recht, naar het Internationale Bureau te sturen.

Rule 28 (2) Corrections

Een aanpassing in het Internationale Register moet door het Internationale Bureau niet alleen worden gemeld aan de nationale bureaus van de lidstaten waar de aanpassing effect zal sorteren, maar tevens aan het nationale bureau van de lidstaat die om deze aanpassing heeft verzocht.

Rule 32 (3) Paper Form of the Yearly Index

Subparagraaf 32 is verwijderd. Naar aanleiding daarvan hoeft het Internationale Bureau niet langer jaarlijks een overzicht in de Gazette te publiceren van alle ingeschreven merkhouders.

Rule 39 Continuation of Effects of International Registrations in Certain Successor States

Deze regel bevat een procedure voor de voortzetting van de werking van een IR in nieuwe staten die eerder deel uit maakte van bestaande lidstaten. Deze regel is niet van toepassing op Rusland en (andere) staten die aangeven in de plaats te treden van een andere lidstaat (en dus de rechten en verplichtingen van die lidstaat overnemen).

De volledige (Engelse) tekst van de gewijzigde artikelen is hier na te lezen.

IEF 3345

Een overeenkomst

Rechtbank Amsterdam, 25 januari 2007, KG ZA 06-2262  PEE/MV.  X  tegen C. en tegen Y & G..  (met dank aan Patrick Koerts, Trip).

Geschil over een Benelux-merkregistratie. Na productontwikkeling, merkregistratie, licentie, relatiebreuk, overdracht, overlijden en vererven is het onduidelijk wie er eigenlijk beschikkingsbevoegd was en is met betrekking tot het merk. De rechtbank stelt dat een nader onderzoek naar de feiten nodig is en dat het kort geding zich daarvoor niet leent. De vorderingen worden afgewezen, waarbij de volgende overweging van de rechtbank relevant is voor de IE-praktijk:

 “Er is geen aanleiding X te veroordelen in de reëel gemaakte proceskosten (conform Richtlijn 2004/48/EG). zoals betoogd door de raadsman van C. De richtlijn richt zich op geschillen over intellectuele eigendom, terwijl er in het onderhavige geval in feite een geschil is over het tot stand komen van een overeenkomst. Derhalve dient over de kosten niet anders te worden geoordeeld dan gebruikelijk in geschillen die een overeenkomst betreffen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3342

Zichtbaar doorzichtig (2)

dyson.bmpHof van Justitie EG 25 januari 2007, zaak C-321/03, Dyson tegen Registrar of Trade Marks

Merkenrecht. Prejudiciële vraag. Een transparante bak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger is geen „teken” in de zin van artikel 2 merkenrichtlijn.

Verzoek tot uitlegging van artikel 3 lid 3 Merkenrichtlijn in het kader van een geding tussen Dyson en de Registrar of Trade Marks over de weigering van deze laatste om twee merken in te schrijven die elk bestaan uit een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De High Court of Justice stelt bij de behandeling van de zaak twee prejudiciële vragen. Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen onder welke voorwaarden een teken onderscheidend vermogen kan verkrijgen in de zin van artikel 3, lid 3, van de richtlijn, wanneer – zoals in casu – de marktdeelnemer die dit teken heeft gebruikt, voor de indiening van zijn merkaanvraag een feitelijk monopolie bezat op de van dit teken voorziene waar.

De aanvraag beoogt niet de inschrijving van een merk voor een of meer specifieke vormen van een transparante verzamelbak – aangezien de vormen die in de aanvraag grafisch zijn voorgesteld, slechts voorbeelden van een dergelijke bak zijn –, maar de inschrijving van een merk voor de bak zelf. Verder staat vast dat deze merken niet een bepaalde kleur hebben, maar worden gekenmerkt door het ontbreken van een specifieke kleur en dus door transparantie, zodat de consument kan vaststellen hoeveel stof zich in de verzamelbak bevindt en kan zien wanneer deze vol is. De merkaanvraag heeft dus betrekking op alle denkbare vormen van een transparante verzamelbak die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft reeds aangevoerd dat het voorwerp van een dergelijke aanvraag geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, en dat het dus niet als merk kan worden ingeschreven. Ondanks dat de prejudiciële vragen betrekking hebben op artikel 3, belet een en ander niet "dat het Hof de nationale rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht verschaft die nuttig kunnen zijn met het oog op een beslissing in de bij hem aanhangige zaak, ongeacht of er in zijn vragen naar wordt verwezen." Het hof gaat aldus eerst in op artikel 2 van de richtlijn.

Het voorwerp van een aanvraag kan slechts een merk in de zin van artikel 2 van de richtlijn vormen, indien aan drie voorwaarden is voldaan. "Deze bepaling noemt weliswaar slechts twee- of driedimensionale tekens die visueel waarneembaar zijn en die dus door middel van letters of lettertekens of door een afbeelding kunnen worden voorgesteld, maar uit de tekst van zowel artikel 2 als de zevende overweging van de considerans van de richtlijn, die spreekt van een „niet-limitatieve opsomming” van tekens die een merk kunnen vormen, blijkt dat dit geen uitputtende opsomming is. Het Hof heeft derhalve reeds geoordeeld dat, hoewel artikel 2 van de richtlijn geen tekens noemt die als zodanig niet visueel kunnen worden waargenomen, zoals klanken of geuren, die tekens niet met zoveel woorden uitgesloten zijn.

Evenwel kan niet worden aanvaard dat het voorwerp van elke merkaanvraag noodzakelijkerwijs een teken in de zin van artikel 2 van de richtlijn is, omdat anders deze voorwaarde een dode letter zou worden."

De merkaanvraag in het geding heeft op algemene en abstracte wijze betrekking op alle denkbare vormen van een dergelijke verzamelbak. "Dienaangaande kan Dyson niet aanvoeren dat het voorwerp van haar merkaanvraag in het hoofdgeding visueel waarneembaar is." Het voorwerp van de aanvraag kan een veelheid aan verschillende verschijningsvormen aannemen en is het dus niet bepaald. Bovendien biedt transparantie de mogelijkheid om gebruik te maken van uiteenlopende kleuren. "Het voorwerp van de merkaanvraag die in het hoofdgeding aan de orde is, is dus in werkelijkheid niet meer dan een eigenschap van de betrokken waar en is dus geen „teken” in de zin van artikel 2 van de richtlijn."
     
"Mitsdien moet aan de verwijzende rechter worden geantwoord dat artikel 2 van de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat het voorwerp van een aanvraag tot inschrijving van merken zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, die betrekking heeft op alle denkbare vormen van een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger, geen „teken” in de zin van die bepaling is en derhalve geen merk in de zin daarvan kan vormen." Aan een uitleg van artikel 3 komt het Hof derhalve niet meer toe.

Lees het arrest hier. Lees de conclusie van AG Léger hier.

 

IEF 3341

Het wezen van speelgoed

opel.gifHvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05. prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Duitse zaak Adam Opel AG tegen Autec AG.

Merkenrecht. Gebruik merk voor schaalmodellen is geen merkgebruik.

Begin 2004 heeft Adam Opel vastgesteld dat in Duitsland een telebestuurd modelvoertuig op een schaal van 1/24 van de Opel Astra V8 Coupé werd verkocht en dat op de grille ervan, net als op het originele voertuig, het Opel-logo was aangebracht. Dat speelgoedartikel wordt vervaardigd door Autec. Adam Opel is van mening dat het gebruik van het Opel-logo op speelgoed, met name op schaalmodellen van door haar vervaardigde en gedistribueerde voertuigen een inbreuk op dat merk vormt.

Het Landgericht Nurnberg-Furth vraagt zich af of het aanbrengen van een automerk (dat tevens voor speelgoed staat ingeschreven) op het rooster van een schaalmodel inbreuk is in de zin van artikel 5 lid 1 sub a of 5 lid 2 van de Merkenrichtlijn of dat dit zou mogen onder de beperking van artikel 6 lid 1 sub b (aanduidingen inzake soort, kwaliteit, hoeveelheid, etc.). Het Hof van Justitie geeft antwoord.

Artikel 5 lid 1 sub a.

A-G Colomer had in zijn conclusie (“Die kleinen Fahrzeuge sind zur „Proustschen Madeleine“ der Erwachsenen geworden, bei denen in manchen Momenten ihre Erfahrungen als Knaben in kurzen Hosen wieder aufleben und die ihren Träumen freien Lauf lassen.“) al geoordeeld dat dergelijk gebruik geen merkgebruik was. Het merk wordt volgens Colomer op het model aangebracht om het model zo exact mogelijk te maken en niet om iets te zeggen over de herkomst van het model. Zo zal het ook door het publiek worden opgevat. Zo ook het Hof:

“23. In het hoofdgeding, waarin het betrokken merk zowel voor auto’s als voor speelgoed is ingeschreven, heeft de verwijzende rechter verduidelijkt dat het in Duitsland voor de redelijk geïnformeerde, omzichtige en oplettende gemiddelde consument van waren van speelgoedfabrikanten een gewone zaak is dat schaalmodellen werkelijk bestaande voorbeelden nabootsen en dat deze consument zelfs veel belang hecht aan totale origineelgetrouwheid, zodat hij het Opel-logo op de waren van Autec zal opvatten als een aanduiding dat het gaat om een nabootsing op verkleinde schaal van een voertuig van het merk Opel.

24. Zo de verwijzende rechter met zijn toelichting heeft willen benadrukken dat het relevante publiek het aan het Opel-logo gelijke teken op de door Autec in de handel gebrachte schaalmodellen niet waarneemt als een aanduiding dat deze waren afkomstig zijn van Adam Opel of van een met Adam Opel economisch verbonden onderneming, moet hij alsdan vaststellen dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik geen afbreuk doet aan de wezenlijke functie van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk.

25. Het is aan de verwijzende rechter om uit te maken of, uit het oogpunt van de gemiddelde consument van speelgoed in Duitsland, het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik afbreuk doet aan de functies van het Opel-logo als voor speelgoed ingeschreven merk. Overigens heeft Adam Opel niet gesteld dat dit gebruik afbreuk doet aan andere functies van dat merk dan de wezenlijke functie ervan.”

Ander gebruik?

Ten aanzien van de toepassing van 5 lid 2 van de richtlijn stelt het Hof dat dat van toepassing is (a) wanneer het is geïmplementeerd (het is immers een facultatieve bepaling) en (b) wanneer door dat gebruik zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk als voor auto’s ingeschreven merk. Tot zover de “uitleg” van het Hof van artikel 5 lid 2.

Artikel 6 lid 1 sub b

De uitzondering van artikel 6 lid 1 sub b gaat volgens het Hof niet op:

“44. Met het aanbrengen van een teken dat gelijk is aan een voor met name auto’s ingeschreven merk, op schaalmodellen van voertuigen van dat merk als getrouwe nabootsing van deze voertuigen, wordt echter niet beoogd, een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen te geven; het is slechts een element van de getrouwe nabootsing van de originele voertuigen.

45. Op de tweede vraag moet dus worden geantwoord dat, wanneer een merk met name voor auto’s is ingeschreven, het aanbrengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een aan dat merk gelijk teken op schaalmodellen van voertuigen van dat merk om deze voertuigen getrouw na te bootsen, en het in de handel brengen van deze schaalmodellen geen gebruik vormen van een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen, in de zin van artikel 6, lid 1, sub b, van de richtlijn.”

Lees het arrest hier.

IEF 3339

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C-321/03. Prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Britse zaak Dyson Ltd tegen Registrar of Trade Marks.

“Artikel 2 van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, dient aldus te worden uitgelegd dat het voorwerp van een aanvraag tot inschrijving van merken zoals die welke in het hoofdgeding is ingediend, die betrekking heeft op alle denkbare vormen van een transparante bak of verzamelkamer die deel uitmaakt van de buitenkant van een stofzuiger, geen „teken” in de zin van die bepaling is en derhalve geen merk in de zin daarvan kan vormen.”

Lees het arrest hier.

- HvJ EG, 25 januari 2007, zaak C 48/05. prejudiciële antwoorden met betrekking tot de Duitse zaak Adam Opel AG tegen Autec AG.

“Wanneer een merk met name voor auto’s is ingeschreven, vormen het aanbrengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een aan dat merk gelijk teken op schaalmodellen van voertuigen van dat merk om deze voertuigen getrouw na te bootsen, en het in de handel brengen van deze schaalmodellen geen gebruik van een aanduiding inzake een kenmerk van deze schaalmodellen, in de zin van artikel 6, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104.”

Lees het arrest hier.

IEF 3337

Oor/oog

sfrd.gifRechtbank Rotterdam 17 januari 2007, KG ZA 06-1138. Aventis Pharma S.A. en Sanofi-Aventis Netherlands B.V. tegen Euro Registratie Collectief B.V. (Met dank aan Edmon Oude Elferink van Houthoff Buruma).

Vonnis in kort geding over parallelimport, ompakken en heretikettering van geneesmiddelen; gegronde redenen voor verzet merkhouder. Ook heretikettering dient te worden beoordeeld aan de hand van de in jurisprudentie ontwikkelde ompakkingsvereisten. Anderhalf jaar stilzitten leidt niet tot rechtsverwerking.

Euro Registratie Collectief B.V. (ERC) importeert vanuit Engeland het combinatiegeneesmiddel Sofradex  (oor-en oogdruppels) en brengt deze als oordruppels op de Nederlandse markt. Producent van dit geneesmiddel en houder van het internationale merk Sofradex is Aventis Pharma. Haar Nederlandse licentiehouder, Sanofi-Aventis, verhandelt onder de merknaam Sofradex oogdruppels en oordruppels als twee afzonderlijke producten in Nederland. Deze producten zijn qua samenstelling identiek aan het combinatieproduct. Het CBG heeft de door ECR uit Engeland geïmporteerde oor-en oogdruppels als oordruppels geregistreerd.

Volgens Aventis maakt ERC inbreuk op haar merkrechten omdat ERC niet zou voldoen aan de in de jurisprudentie ontwikkelde ompakkingsvereisten. De rechtbank deelt deze mening niet en wijst de vorderingen van Aventis van de hand. ERC voldoet aan de vereisten van het Besluit etikettering en bijsluiter farmaceutische producten, aldus de rechtbank. Het feit dat op de verpakking van het betreffende product nog de oorspronkelijke tekst “Ear/Eye Drops” zichtbaar is, is niet voldoende om aan te nemen dat ERC een combinatieproduct aanbiedt in plaats van de volgens de CBG registratie toegestane oordruppels.

Ook het niet afplakken van het oord “Eye” op de buitenverpakking tast de aard van het product niet aan. Gelet op de CBG registratie (voor oordruppels) en de overige informatie op de verpakking en in de bijsluiter zal het voor de consument voldoende duidelijk zijn dat het gaat om oordruppels. Bovendien speelt in het oordeel van de rechtbank mee dat zowel het CBG als de Inspectie voor de Volksgezondheid hun goedkeuring hebben gegeven voor het verhandelen van het product door ERC in de huidige vorm.

Het plakken van een sticker over het merk Sofradex op de verpakking doet naar mening van de rechtbank ook geen afbreuk aan de reputatie van het merk. Deze merknaam is immers op meerdere plaatsen op de verpakking zichtbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 3328

Gewafeld keukenrolmotief

wafelkr.gifGvEA 16 januari 2007 zaak T-283/04, Georgia-Pacific tegen OHIM

Vormmerkzaak over wafelpatroon op keukenrolpapier. Geen onderscheidend vermogen.

Georgia Pacific  ziet haar vormmerk (afbeelding) geweigerd door het OHIM. Het merk, en gewafeld keukenrolmotief, dat volgens de inschrijving ‘consists of the appearance of the product, characterised by its design in relief.’, mist volgens het OHIM onderscheidend vermogen ter identificatie van "papierrollen voor huishoudelijk gebruik, keukenrolpapier, handdoeken van papier". Georgia Pacific komt tevergeefs tegen deze beslissing in beroep bij het Gerecht.

Het Gerecht wijst er op dat aandachtniveau van het relevante publiek, de gewone consument, bij dit soort laaggeprijsde consumptiegoederen laag is (peu élevé) waar het het uiterlijk van het product betreft.  Bovendien geldt voor vormmerken dat alleen een vorm die significant verschilt van wat in de markt gebruikelijk is voor registratie in aanmerking komt.

Geometrische wafelprints zijn echter zeer gebruikelijk in de keukenrollenmarkt en consumenten kijken er ook echt niet van op en zien een wafelprint ook eerder als iets decoratiefs of als iets wat met het absorberend vermogen te maken heeft dan als een herkomstaanduiding. Het motief in kwestie is bovendien niet meer dan een variant van de in de markt gebruikelijke patronen. Het Gerecht wijst het beroep derhalve af.

Lees het arrest hier (alleen beschikbaar in het Frans).