Merkenrecht  

IEF 3009

Dealerjurisprudentie

akkr.JPGRechtbank 's-Hertogenbosch, 21 november 2006, KG ZA 06-551: Bentley en Hessing's tegen Van den Akker c.s. (met dank aan Gino van Roeyen, Banning Advocaten).
 
Gebruik van merk- en handelsnaam 'Bentley' door autodealer wordt door de Bossche rechter langs de BMW/Deenik-meetlat gelegd en onrechtmatig geacht.
 
Van den Akker verkoopt en repareert auto's en is gespecialiseerd in het merk Audi. Zij opent een nieuwe showroom langs de A2, waarbij de komst wordt aangekondigd met een bord met daarop de mededeling "Hier komt vd Akker Audi & Bentley". Ook worden ter gelegenheid van de opening uitnodigingen verstuurd waarin wordt aangegeven dat AUDI vd Akker voortaan VD AKKER AUDI & BENTLEY heet en dat Van den Akker haar specialisatie heeft uitgebreid met het merk Bentley.
 
Bentley maakt hiertegen bezwaar op grond van haar rechten op het woord/beeldmerk Bentley. Van den Akker verweert zich door te stellen dat zij niet het woord/beeldmerk van Bentley gebruikt en voorts verwijst zij naar de uitputtingsregel in het merkenrecht. 

Wat het eerste verweer betreft, oordeelt de rechter dat het "visuele kenmerk van het ingeschreven beeldmerk niet zodanig bepalend voor dat merk, dat daaraan doorslaggevende betekenis zou moeten worden toegekend. Het begripsmatige element, het woord Bentley, is, mede gelet op de aard van de aangeboden diensten, dusdanig kenmerkend, dat het geschreven merk ook beschermt tegen oneigenlijk gebruik van het woordmerk Bentley."
 
Vervolgens gaat de rechter voor elk van de feitelijke uitingen van Van den Akker na, of zij bij het publiek de indruk wekken dat er een commerciële of bijzondere band bestaat tussen Bentley en Van den Akker.
  
4.5 "Bovenbedoelde indruk heeft Van den Akker naar het oordeel van de rechter zonder meer gewekt bij de personen die de uitnodiging (prod. 17 zijdens Bentley c.s.) voor de opening van de nieuwe showroom hebben ontvangen. In die uitnodiging staat onder meer "Vanuit dit moderne onderkomen zullen wij naast onze exclusieve Audi's voortaan in het verlengde hiervan ook het merk Bentley vertegenwoordigen." De term "vertegenwoordigen" wekt op zijn minst de indruk van een officieel dealerschap, althans van het bestaan van een commerciële of bijzondere band tussen Bentley en Van den Akker. Daarin heeft Bentley derhalve een gegronde reden zich tegen het in die uitnodiging gemaakte gebruik van haar merk te verzetten.(...)
 
4.6     Voorts is de rechter van oordeel dat het gebruik van de aanduiding "Vd Akker Audi & Bentley" tevens moet worden opgevat als het gebruik van een handelsnaam die dient ter onderscheiding van diensten en waren, namelijk de gespecialiseerde wederverkoop en reparatie van auto's van het merk Bentley. Dat sprake is van een handelsnaam volgt ook uit de tekst in genoemde uitnodiging voor de opening van de showroom, waarin Van den Akker schrijft: "Audi vd Akker heet voortaan: vd Akker Audi & Bentley" Die nieuwe naam wordt ook als zodanig onderaan de website van Van den Akker gebruikt met daaronder het adres van de showroom in Best alsmede op de (inmiddels weggenomen) aankondiging naast de A2 waarmee de komst van de nieuwe showroom werd aangekondigd. Dergelijk gebruik van een handelsnaam wekt de suggestie dat Van den Akker een officiële dealer is van Bentley (en Audi).

Van den Akker legt in die handelsnaam naar het oordeel van de rechter te veel nadruk op het merk Bentley en te weinig op haar eigen onderneming, te weten het gespecialiseerd zijn in het onderhouden en repareren van auto's van het merk Bentley en het verkopen van "gebruikte" Bentleys door bijvoorbeeld aan de handelsnaam de term "specialist" of iets dergelijks toe te voegen of deze vergezeld te doen gaan van een aanduiding die het niet beperkt zijn tot één merk accentueert. Op goede gronden verzetten Bentley c.s. zich tegen dergelijk gebruik van hun merk en naam als onderdeel van een handelsnaam van Van den Akker c.s.. Onderdeel 2 van de vordering is in die zin toewijsbaar.
 
4.7     Het vorenstaande doet zich tevens gelden ten aanzien van het gebruik door Van den Akker van de naam VD AKKER (in grote rode letters) met daaronder (in kleinere witte letters) AUDI & BENTLEY in een logo of daarop gelijkend beeld, zoals die bijvoorbeeld bovenaan haar website  en op genoemde uitnodiging ter opening van de showroom is gebruikt. Het "weven" van de naam Bentley in een eigen logo is ook een vorm van gebruik als handelsnaam die officieel dealerschap suggereert. Daaraan doet niet af het feit dat de naam VD AKKER, door een groter lettertype en het gebruik van een "signaalkleur", in eerste instantie wellicht meer in het oog springt dan de woorden AUDI & BENTLEY.
 
4.8     Dat alles geldt naar het oordeel van de rechter niet voor de presentatie op de gevel van de showroom van Van den Akker naast de A2 in Best. Daarop staat uiterst rechts op de voorgevel in grote rode letters "VD AKKER" en op aanzienlijke afstand daarvan in veel kleinere witte letters uiterst links, "AUDI & BENTLEY". Daarmee is van een vorm van handelsnaam of logo geen sprake. Van omstandigheden die naast het gebruik van het woordmerk Bentley zouden kunnen duiden  op een commerciële of bijzondere band tussen Van den Akker en Bentley, is niet gebleken. In dat licht constateert de rechter met name dat evenmin bedient van een voor officiële merkendealers gebruikelijk "merkenzuil" (zoals in de Porsche-zaak, Rechtbank 's Gravenhage 31 mei 2006, HA ZA 04-2610) of andere uitingen die in het bijzonder door dergelijke dealers plegen te worden gebruikt om zich te onderscheiden van andere autobedrijven die niet officieel merkendealer zijn."

De voorzieningenrechter veroordeelt gedaagden om onmiddellijk na betekening van dit vonnis het gebruik van het woord “Bentley” als onderdeel van haar of hun handelsnaam te staken en gestaakt te houden met dien verstande dat deze veroordeling niet geldt indien bij dergelijk gebruik duidelijk tot uitdrukking wordt gebracht dat gedaagden geen commerciële of bijzondere band met eisers hebben;

Lees het vonnis hier.

IEF 3000

Damesbroeken (3)

dsl.gifGerard van der Wal en Freya van Schaik (Houthoff Buruma, Brussel): “Zet het arrest Montex/Diesel de deur open voor ongebreidelde transitohandel van nagemaakte merkgoederen? Of toch niet...” Reactie op dit eerdere commentaar van Frank Eijsvogels (Howrey).

“Het Hof van Justitie heeft op 9 november jl. in de zaak Montex/Diesel  nadere uitleg gegeven over de vraag wanneer een merkhouder zich kan verzetten tegen de doorvoer van nagemaakte merkgoederen over het grondgebied van de Gemeenschap. Mr. F. Eijsvogels heeft de uitspraak in een eerdere bijdrage op IEForum.nl besproken en uiteengezet wat volgens hem de implicaties zijn van het arrest (‘Some remarks on Montex Holdings Ltd./Diesel SpA’, gepubliceerd op 24 november 2006). Wij zijn van mening dat hij het arrest op een onjuiste wijze interpreteert en aan het arrest een te beperkte reikwijdte toedicht. Na een korte samenvatting van de feiten van het arrest Montex – degenen die reeds bekend zijn met het arrest kunnen het eerste deel rustig overslaan -, zullen wij ons standpunt nader toelichten.”

Lees het volledige artikel hier. Lees het arrest in de zaak Montex/Diesel hier.

 

IEF 2995

Broedertwist

cmpbr.gifGvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper tegen OHIM / JC AB.

Het Zweedse bedrijf JC AB is rechthebbende op het beeldmerk "BROTHERS" dat geregistreerd is voor waren in klasse 25 in Denemarken en Finland.  De door JC AB ingestelde oppositie tegen registratie van het gemeenschapsmerk "BROTHERS by CAMPER" van Campers voor de klassen 18 en 25 (schoenen) werd door OHIM toegewezen voor wat betreft klasse 25 toegewezen. Op basis van de soortgelijkheid van de waren en de tekens concludeerde het OHIM dat gevaar voor verwarring bij het publiek in Denemarken en Finland aanwezig was. Camper stelt beroep in bij het GvEA maar het mag allemaal niet baten.

Met betrekking tot het in aanmerking te nemen publiek overweegt het GvEA:

"the likelihood of confusion must be assessed globally by reference to the perception which the relevant public has of the signs and the goods and services in question, taking into account all factors relevant to the circumstances of the case, in particular the interdependence between the similarity of the signs and that of the goods or services designated"

Het in dit geval in aanmerking te nemen publiek zijn de Deense en Finse consumenten. Deze consumenten begrijpen over het algemeen ook de engelse taal.

Met betrekking tot de soortgelijkheid van de goederen overweegt het GvEA dat deze identiek zijn.

Het GvEA geeft aan dat het woord "BROTHERS" het dominerende bestanddeel vormt van beide merken. Met betrekking tot het gedeelte "by CAMPER" overweegt het GvEA:

That assessment cannot be called into question from a semantic point of view by the applicant’s argument that the Board of Appeal wrongly held that the words ‘by CAMPER’ do not refer to the commercial origin of the goods. That argument has no factual basis and does not correspond to the content of the contested decision. Thus, in paragraph 22 of the contested decision, the Board of Appeal merely stated the following:

‘[T]he element “by CAMPER” will be perceived as subsidiary, also due to the fact that the relevant public will perceive it as a mere indication of the undertaking producing the goods in question. Thus, the relevant consumer will focus [his] attention on the word “BROTHERS”, which does not refer to the name of the producer.’

Het GvEA geeft dat er sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming en concludeert dat er verwarringsgevaar aanwezig is.

"The Court considers that that assessment is not vitiated by error. The addition of the words ‘by CAMPER’ in the mark applied for (two words and three syllables) to the word ‘BROTHERS’ of the earlier mark is only secondary in relation to the latter because, as the Board of Appeal states, it is likely that those two words will not be pronounced by the relevant consumers. A mark which includes several words will generally be abbreviated orally to something easier to pronounce. The mark BROTHERS by CAMPER will therefore easily be mentioned orally as BROTHERS, which gives rise to an obvious likelihood of confusion with the earlier mark."

Camper's argument dat haar merk CAMPER een bekend merk is en dat dit het verwarringsgevaar zou wegnemen wordt door het GvEA afgewezen. Associatiegevaar door consumenten wordt niet weggenomen door de bekendheid van het merk CAMPER.

Lees het arrest hier.

IEF 2991

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ EG, conclusie AG Mengozzi, 30 november 2006, zaak C- C-381/05.  De Landtsheer Emmanuel SA tegen Comité Interprofessionnel du Vin de Champagne en Veuve Clicquot Ponsardin SA

Vergleichende Werbung, identifizierung eines Mitbewerbers oder der Erzeugnisse oder Dienstleistungen, die von einem Mitbewerber angeboten werden , voraussetzungen für die Zulässigkeit, was den Vergleich anbelangt, waren oder Dienstleistungen für den gleichen Bedarf oder dieselbe Zweckbestimmung, bezugnahme auf Ursprungsbezeichnungen.

Lees de conclusie hier   (niet beschikbaar in het Nederlands).

- GvEA, 30 november 2006, T-43/05 Camper / OHIM - JC (BROTHERS by CAMPER)

Opposition proceedings, application for Community figurative trade mark BROTHERS by CAMPER, Earlier national figurative trade marks BROTHERS.

Lees het arrest hier   (niet beschikbaar in het Nederlands)

IEF 2987

Vloeren

lsh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 28 november 2006, KG ZA 06-1253. Rooding Parket B.V. tegen Rooks Holding B.V, Gooink Holding B.V en  Hoogewoonink.

Pleitnotaloos geschil over de reikwijdte van een merklicentie. Gebruik handelsnamen is toegestaan, domeinnaam dient te worden overgedragen.

Rooding is fabrikant en leverancier van parketvloeren, houdster van het woordmerk LORRAINE (Klassen 19, 27) en de domeinnaam parquetlorraine.com. Wat aanvankelijk begon als een samenwerking om de marketing van Rooding te verbeteren, resulteerde in de overnamen door Rooks c.s  van twee parketzaken van Rooding in Amsterdam en Rotterdam. Rooks c.s. verplichtten zich tot exclusieve afname van parket bij Rooding en krijgen een merklicentie. Ook was er sprake van het ontwikkelen van een franchiseformule te ontwikkelen. Uiteindelijk hebben Rooks c.s. ook getracht Rooding te kopen, maar dat liep stuk op de prijs.

Rooding stelt i.c. dat de verstrekte merklicentie op grond van de overeenkomst is beperkt tot gebruik van het merk LORRAINE strikt in de door Hoogewoonink c.s. geëxploiteerde parketdetailvestigingen voor zover deze de zogenoemde "Lorraine"-uitstraling" hebben. In haar optiek is door het hanteren van de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice en door gebruik van de website www.lorraine.nl sprake van overschrijding van de grenzen van de merklicentie en derhalve van merkinbreuk.

Met betrekking tot de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice stelt de voorzieningenrechter dat de opvatting van Rooding omtrent de reikwijdte van de verleende licentie onder het merk naar voorlopig oordeel (veel) te beperkt is.

“Een "Lorraine"-uitstraling gaat naar voorlopig oordeel bepaald verder dan uitsluitend "fysiek" gebruik van het merk in de winkel zelf, zoals door Rooding bepleit. Daartoe is medebepalend dat Hoogewoonink c.s. gehouden zijn tot exclusieve afname van parket onder het merk LORRAINE bij Rooding en derhalve voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van communicatie van het merk. Handelsnaamgebruik in de vorm van het hanteren van de handelsnaam Lorraine Shops valt onder deze voorlopige uitleg van "Lorraine" uitstraling.

Daar komt bij dat de statutair directeur van Rooding  op de hoogte was van het artikel uit het Rotterdams Dagblad van 25 januari 2005. Daarin wordt overduidelijk aangegeven dat men de handelsnaam Lorraine Shops hanteerde. (…) Voor zover Rooding daar thans nog tegen op wil treden, heeft zij daar naar voorlopig oordeel in ieder geval thans onvoldoende spoedeisend belang meer bij, als al niet geoordeeld moet worden dat sprake is van een (al dan niet deels stilzwijgende) licentie.”

Over gebruik van de handelsnaam Lorraine Legservice wordt overeenkomstig geoordeeld. “Rooding heeft niet weersproken dat zij zelf in haar facturatie Lorraine Legservice gebruikt. Dat maakt dat zij geen bezwaar meer kan maken tegen het hanteren van deze handelsnaam door gedaagden, die overigens geheel passend wordt geacht in de contractueel overeengekomen verplichting tot het optuigen van een "Lorraine" uitstraling.”

De Voorzieningenrechter wijst wel overdracht van de domeinnaam lorraine.nl toe:

“Voor zover het gebruik van de website www.lorraine.nl(en niet van de (fictieve) domeinnamen lorraineshops.nl of lorraine.amsterdam.nl en lorraine.rotterdam.nl, zoals met betrekking tot de twee laatstgenoemden ter zitting nog zijdens Rooding ter sprake is gebracht dat zulks domeinnamen zouden zijn, waartegen zij geen bezwaar zou willen hebben) moet worden gezien als handelsnaamgebruik, zoals Rooding voorop stelt en door Rooks c.s. niet wordt betwist en naar voorlopig oordeel juist voorkomt, is zijdens Rooks c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt (en door Rooding betwist) dat daartoe toestemming is gegeven.

Een verbod tot gebruik van de website en een overdrachtsbevel kan zodoende worden gegrond op art. 2.20 lid 1 sub d BVIE.1. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat hiermee zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het merk.”  

Voor een verdergaand (algemeen) merkinbreukverbod (dat een verbod tot het hanteren van de website www.lorraine.nl te boven gaat), worden in de specifieke omstandigheden van deze zaak in kort geding onvoldoende termen gezien.

Er is sprake van een geldige en van kracht zijnde aan Rooks c.s. verleende (ruime) licentie onder het merk. (…) Voor zover gebruik van het teken Lorraine op de website geen al dan niet toegestaan handelsnaamgebruik betreft, wordt het naar voorlopig oordeel alleen gebruikt voor verdere verhandeling van de door Rooding onder het merk in het verkeer gebrachte producten, zodat alleen al daarom geen sprake is van "ander gebruik" in de zin van art 2.20 lid 1 sub d BVIE.

Voor zover Rooding heeft willen stellen dat ook op grond van art. 2.20 lid 1 sub a en/of b en/of c BVIE sprake is van merkinbreuk door middel van de gewraakte website, heeft zij ter zake niet voldaan aan de ook in kort geding te vergen (elementaire) substantiëringsplicht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2986

Winnaars

wenco.gifGerechtshof 's-Gravenhage. 23 november 2006, Van Kampen tegen WinnersMedia c.s (Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten)

Hoger beroep naar aanleiding van dit vonnis in kort geding over non-usus van het merk Winners.

De grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebruik van Game Winners en Toy Winners voor geschriften in leesportefeuilles, die om een tijdschrift heen zijn gevouwen niet als gebruik voor tijdschriften kan worden beschouwd. Van Kampen stelt dat het merk (met haar toestemming) is gebruikt door derden voor tijdschriften die via een leesportefeuille zijn verspreid. Het hof is van oordeel dat deze bladen als tijdschriften kunnen worden aangemerkt. Deze grieven slagen aldus.

Het hof behandelt vervolgens de vraag of sprake is van inbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b, BVIE, waarbij op grond van de (positieve zijde van de) devolutieve werking van het hoger beroep de door de voorzieningenrechter niet behandelde verweren van WinnersMedia aan de orde zullen komen.

 

WinnersMedia stelt dat het merk van Van Kampen is gebruikt voor tijdschriften over spellen en speelgoed. Nu een essentieel onderdeel van een spel is dat het een winnaar kent, is winner dus beschrijvend voor die waren. "Nog daargelaten dat dit niet geldt voor elk speelgoed, brengt die naar het voorlopig oordeel van het hof nog niet mee dat het merk kan dienen tot aanduiding van een kenmerk van en beschrijvend is voor tijdschriften." Het hof acht verder aannemelijk dat het publiek het onderhavige gebruik van de aanduidingen WINNERS & CO en winnersenco zal opvatten als merkgebruik. "Dat in casu geen sprake zou kunnen zijn van merkgebruik (alleen al) omdat het (los van het vermeend beschrijvende karakter) zou gaan om een titel van een tijdschrift of om een domeinnaam hebben WinnersMedia niet gesteld."

Het hof oordeelt dat er sprake is van visuele, auditieve (en begripsmatige) gelijkenis tussen het merk zoals gedeponeerd en het teken zoals gebruikt, in casu WINNERS en WINNERS & CO. Gelet op de soortgelijkheid van waren acht het hof verwarringsgevaar aannemelijk.

Lees het arrest hier.

IEF 2984

De politie

De Amsterdamse politie introduceert per 1 januari 2007 een eenheid bestaande uit 65 politiemensen en 85 veiligheidsmedewerkers die zal opereren in het openbaar vervoer en op de stations. "OV-Politie" leek een goede naam, ware het niet dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken de Amsterdamse politie erop wees dat de naam "politie" een merk van de Staat is. Het speciale team zal voortaan door het leven gaan als "Veiligheidsteam Openbaar Vervoer".

       
Lees hier meer.

IEF 2978

Aanhoudend zon

sol.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage 23 november 2006, KGZA 06-564. The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Puur feitelijk executiegeschil over het gebruik van merk, handelsnaam en huisstijl, n.a.v. een kort geding vonnis van de Haagse Voorzieningenrechter van 22 juni 2006. 

Sun heeft een beeldmerk “The Sun Company” voor de diensten van een zonnestudio en nagelstyling. Bovendien is zij rechthebbende op de handelsnaam “The Sun Company”. Sun heeft voorts een huisstijl voor haar studio’s ontwikkeld. Sun heeft met Sol licentieovereenkomsten gesloten voor het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl voor de zonnestudio's van Sol in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg. De licentieovereenkomsten zijn beëindigd per 1 januari 2006.

Op vordering van Sun is Sol bij het vonnis van 22 juni 2006 op daarin nader aangegeven gronden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gebruik van het merk, de handelsnaam en huisstijl van Sun te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom. Sun heeft het vonnis op 23 juni 2006 aan Sol laten betekenen, zodat het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl gestaakt diende te zijn op 8 juli 2006. Een eerder executiegeschil van Sol met het verzoek om haar een ruimere termijn te gunnen was geen succes.

Sun heeft bij exploit van 14 augustus 2006 Sol gesommeerd tot betaling van proces- en executiekosten en van een bedrag van EUR 1.000.000,- aan verbeurde dwangsommen tot en met 10 augustus 2006. Sol heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven. Daarop heeft Sun executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening en het bedrijfspand van Sol.

Sol vordert in dit executiegeschil primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 juni 2006, althans van (de looptijd van) de dwangsommen, tot in een bodemprocedure de veerschuldigheid van de dwangsommen is vastgesteld, en opheffing van de beslagen. Subsidiair vordert zij matiging van de verbeurde dwangsommen tot in totaal EUR 25.000,-.

De Voorzieningenrechter volgt Sol grotendeels in haar stellingen en komt tot de conclusie dat vooralsnog moet worden aangenomen dat Sol mogelijk dwangsommen heeft verbeurd, maar alleen door het tweemaal afgeven van cadeaubonnen waarop het merk van Sun was afgebeeld en derhalve tot een aanzienlijk geringer bedrag dan waarvoor beslag was gelegd. Onder die omstandigheden bestaat aanleiding de ingezette executie van het vonnis van 22 juni 2006 tot het verkrijgen van betaling van een bedrag van EUR 1.000.000,- te schorsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat executieverkoop van het bedrijfspand van Sol naar mag worden aangenomen ernstige gevolgen zou hebben voor de bedrijfsvoering van het filiaal te Delft. Nu de executie wordt geschorst, bestaat volgens de Voorzieningenrechter geen reden de gelegde beslagen op te heffen.

Lees het vonnis hier. Lees het eerdere vonnis hier.

 

IEF 2977

Als er een fuif is

tijger.bmpRechtbank Rotterdam, 9 november 2006, LJN: AZ3045 Duyvis Production tegen Dutch-Nut-Group

Inbreuk beeld/vormmerken en merkrecht op verpakking en kostenveroordeling.

Sinds 1983 brengt Duyvis ‘tijgernootjes’ op de markt. DNG heeft rond maart 2006 onder de naam ‘Poemanoten bacon-kaas’ en ‘Kenia mix met poemanoten’ (een notenmix met) gecoate noten op de markt gebracht.

Duyvis vordert onder meer dat DNG het gebruik van de benamingen ‘poema’, ‘poemanoten’ en ‘Kenia mix’ staakt. Duyvis legt aan haar vordering ten grondslag dat DNG met de productie van en de handel in de ‘poemanoten’ op grond van het bepaalde in artikel 2.20 BVIE inbreuk maakt op de aan haar toekomende merkrechten. Duyvis stelt daartoe dat DNG inbreuk maakt op haar woordmerken ‘tijger’, ‘tijgernootjes’ en ‘Africa mix’, op haar beeld/vormmerken op de ‘tijger-nootjes’, zowel ieder nootje afzonderlijk als tezamen, alsmede op haar merkrecht op de verpakkingen.

"Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Het woordmerk ‘tijger’ is niet sterk onderscheidend voor noten en niet aannemelijk is dat het publiek onmiskenbaar een verband zal leggen tussen het teken ‘poema’ en het merk ‘tijger’. Daarbij is van belang dat er op de markt meer-dere zoutjes zijn met namen van katachtige roofdie-ren. Voorts is er naar voorlopig oordeel geen sprake van (begripsmatige) overeenstemming tussen het woordmerk ‘Africa mix’ en het teken ‘Kenia mix’, nu ook in dat kader niet aange-nomen kan worden dat het publiek onmiskenbaar een verband zal leggen tussen teken en merk, enkel omdat de benaming van de notenmix van DNG een verwijzing inhoudt naar een land dat deel uitmaakt van het continent Afrika. Dat er sprake zou zijn van auditieve en vi-suele overeenstemming tussen ‘Africa mix’ en ‘Kenia mix’, op grond waarvan de consu-ment die met het teken wordt geconfronteerd een verband legt tussen teken en merk, acht de voorzieningenrechter evenmin aannemelijk. Daarbij is in ogenschouw genomen dat er meerdere zoutjes en notenmixen op de markt zijn met een vergelijkbare dan wel een zelfde benaming."

Ten aanzien van de gestelde inbreuk op de beeld/vormmerken van Duyvis oordeelt de rechter het volgende: "Geoordeeld moet worden dat de ‘poemanoten’ op deze wijze waargenomen een grote mate van overeenstemming vertonen met de ‘tijgernootjes’. Daarbij is mede van belang dat bij die waarneming niet een afzonderlijk exemplaar, maar een grotere hoeveelheid in het desbetreffende zakje, in een schaaltje of in de hand wordt gezien. Gevaar voor verwarring moet dan ook aannemelijk worden geacht." Op grond hiervan dient ook het gebruik van de afbeeldingen van de poemanoten op de verpakking van de 'poemanoten bacon-kaas' onrechtmatig te worden geacht. Dit geldt niet voor de verpakking van de 'Kenia mix met poemanoten' nu op die verpakking de 'poemanoten' niet prominent staan afgebeeld.

Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van Duyvis strekkende tot het staken van de handel in ‘poemanoten’ en in de verpakkingen ‘poemanoten bacon-kaas’ zal worden toegewezen, als ook de vordering tot terugneming door DNG van vorenbedoelde inbreukmakende noten en verpakkingen en/of het reclamemateriaal voor die noten.

De rechtbank wijst de gevorderde advocaatkosten toe voor een (gematigd) bedrag van EUR 25.000,--.

Lees het vonnis hier.

IEF 2975

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 november 2006, KG ZA 06-1253. Rooding Parket B.V. tegen Rooks Holding B.V, Gooink Holding B.V en  Hoogewoonink.

“Rooding stelt dat de verstrekte merklicentie op grond van de overeenkomst is beperkt tot gebruik van het merk LORRAINE strikt in de door Hoogewoonink c.s. geëxploiteerde parketdetailvestigingen voor zover deze de zogenoemde ““Lorraine”-uitstraling” hebben. In haar optiek is door het hanteren van de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice en door gebruik van de website www.lorraine.nl sprake van overschrijding van de grenzen van de merklicentie en derhalve van merkinbreuk.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 november 2006, KG ZA 06-1187. Sol De Mallorca B.V. tegen The Sun Company Benelux B.V.

“In het tussen partijen gewezen vonnis van 7 juli 2006 is reeds overwogen dat Sol de aankleding van haar studio's zodanig dient te wijzigen dat niet meer gezegd kan worden dat zij de huisstijl van Sun gebruikt en dat daarvoor niet zonder meer noodzakelijk is dat alle elementen van de huisstijl gewijzigd worden. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat Sol met de hiervoor vermelde wijzigingen voldoende afstand heeft genomen van de huisstijl van Sun.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Rotterdam, 9 november 2006, LJN: AZ3045, Duyvis Production B.V. tegen Dutch-Nut-Group B.V.

“De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de typische verschijningsvorm van de ‘tijgernootjes’ (namelijk het geschakeerd twee-kleurenpatroon van de nootjes) in zijn geheel beschouwd op zichzelf reeds als een onderscheidend kenmerk kan worden aange-merkt. (…) Geoordeeld moet worden dat de ‘poemanoten’ op deze wijze waargenomen een grote mate van overeenstemming vertonen met de ‘tijgernootjes’. Daarbij is mede van belang dat bij die waarneming niet een afzonderlijk exemplaar, maar een grotere hoeveelheid in het desbetreffende zakje, in een schaaltje of in de hand wordt gezien. Gevaar voor verwarring moet dan ook aannemelijk worden geacht. (…)  De vordering van Duyvis die strekt tot het staken van vorenbedoelde inbreuk zal derhalve worden toegewezen.  € 25.000,--  salariskosten advocaat.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Utrecht, 14 november 2006, LJN: AZ2861. Legropharma B.V. tegen Bayer.

Verloop octrooirecht, opzegging handelsrelatie “Bayer heeft betwist dat zij een doorleververbod hanteert. Ook heeft zij betwist dat zij een dergelijk verbod of enige leveringsbeperkende bepaling ooit met Legropharma heeft besproken. Bayer heeft in dit kader aangevoerd dat zij wegens het verlopen van het octrooi op Adalat® OROS beducht was voor de concurrentie van uitwisselbare versies van haar product. Om die reden heeft zij het beleid gevoerd om zoveel mogelijk distributiekanalen, waaronder Legropharma, voor de verkoop van haar product te benutten. Enig verbod op doorlevering paste derhalve ook niet in het gevoerde beleid. Bayer heeft voorts gesteld dat haar in mei 2006 is gebleken dat zij de concurrentiestrijd met de generieke en met Adalat®OROS uitwisselbare medicijnen van andere producenten had verloren waarna zij haar beleid heeft gewijzigd.”

Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Groningen, 17 oktober 2006, LJN: AZ2541. Eiser tegen de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Groningen.

Sector Bestuursrecht. “De beslissing van verweerder waarin wordt toegezegd dat de douaneautoriteiten in te voeren MP3-apparatuur extra zullen controleren op mogelijke inbreuken op intellectuele eigendomsrechten brengt geen publiekrechtelijke rechtsgevolgen met zich mee. De beslissing is daarom niet aan te merken als besluit in de zin van de Awb en het bezwaar had om die reden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. “

Lees de uitspraak hier.