Merkenrecht  

IEF 2050

Jetzt geht's lossss

Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Hertogenbosch, 2 mei 2006, LJN: AX0691. Inter Shop tegen Free Time Products B.V.

U kent ze wel, die ludieke oranje Stahlhelmpjes. Het ontwerp is door Inter-Shop als merk en als model gedeponeerd (welk model ten tijde van dit vonnis nog niet was ingeschreven). Inter-Shop heeft het helmpje via de website van Free Time verkocht. Partijen hebben ruzie gekregen over de verdeling van de winst. Naar aanleiding van deze ruzie heeft Free Time besloten om de helmpjes zelf te gaan produceren hetgeen aanleiding is voor Inter-Shop om de stap naar de rechter te nemen.

De rechter laat het modeldepot en merkdepot voor wat het is en doet de zaak af op de leer van de slaafse nabootsing.

5.7.  Ten aanzien van nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom, geldt de regel dat nabootsing van dit product weliswaar in beginsel vrijstaat, doch dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat (HR 31 mei 1991, NJ 1992, 391). Verwarring bij het publiek zal in het algemeen reeds te duchten zijn op het tijdstip waarop het product dat met veronachtzaming van hiervoor bedoelde verplichting door een concurrent is nagebootst, bij potentiële afnemers bekend is geworden, bijvoorbeeld door van de producent afkomstige documentatie, reclame of offertes; vanaf dit tijdstip moet het in Nederland verhandelen van het product van de nabootsende concurrent dan ook als onrechtmatig worden beschouwd. De behoefte aan standaardisatie kan onder omstandigheden een rechtvaardiging zijn voor het slaafs nabootsen van een product. (HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 84). Voor de bescherming tegen slaafse nabootsing is niet vereist dat het nagebootste product oorspronkelijk is (HR 7 juni 1991, BIE 1992, 16, Rummicub). Het door Free Time gevoerde verweer dat niet is voldaan aan het vereiste dat het uiterlijk zich moet onderscheiden van soortgelijke voortbrengselen, dient derhalve daarmee te worden gepasseerd, nu oorspronkelijkheid geen vereiste is.

De rechter gaat als maatstaf bij de beoordeling van het verwarringgevaar uit van de totale indruk, die bepalend is voor het helmpje en van de beschouwing door een weinig oplettend kopend publiek, dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet. Door Free Time is ter terechtzitting erkend, dat het door haar geproduceerde helmpje vrijwel identiek is aan het helmpje van Inter Shop. Naar het oordeel van de rechter wordt derhalve impliciet erkend dat sprake is van verwarringgevaar bij het kopend publiek. Het door Free Time naar voren gebrachte verweer dat zij zelfstandig het idee van het huidige helmpje heeft ontwikkeld, slaagt niet, nu het daarbij ging om een helmpje van een totaal andere materiaalsoort (vilt), waardoor naar het voorlopig oordeel van de rechter voor het publiek de totaalindruk van het helmpje volledig anders is. De verwarring bij het publiek wordt daarnaast nog verder vergroot doordat Free Time de door haar geproduceerde helmpjes vanuit die website te koop aanbiedt, welke voorheen gebruikt werd voor de verkoop van de helmpjes van Inter Shop en welke ook onder meer door een krantenartikel in "De Telegraaf" kennelijk bij een groot publiek bekend is.

Ook heeft de rechter in zijn oordeel betrokken dat het voor Free Time tamelijk eenvoudig zou zijn geweest dusdanige veranderingen aan te brengen aan het product dat de kans op verwarring bij het publiek aanmerkelijk lager zou zijn. Dit betreft dan weliswaar wellicht niet de kleurstelling (voor de Nederlandse markt de kleur oranje) van de helmpjes, maar bijvoorbeeld wel de keuze van het gebruikte materiaal. Dit geldt te meer nu Free Time erkend heeft pas na de beëindiging van de samenwerking met Inter Shop er bewust voor te hebben gekozen een identieke mal te laten maken voor het maken van de litigieuze plastic helmpjes. Dat mogelijk ook derden identieke helmpjes aanbieden doet aan het bovenstaande niet af.

Lees het vonnis hier.

IEF 2048

Boipint

Nieuw van bijna-voorheen-het-BMB: “ Work in progress. Op 1 augustus 2006 worden het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE).

Uw merk, model of tekening is vanaf dat moment dus geregistreerd bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom. Voor uw registratie en uw rechten heeft dat verder geen gevolgen. Wel voor de post die u van ons krijgt, want niet alleen onze naam, maar ook ons logo verandert. Hoe dat eruit komt te zien, maken wij pas bekend op het moment dat de nieuwe organisatie officieel is.

Het BBIE is een onderdeel van de Benelux Organisatie voor de Intellectuele Eigendom. Onze nieuwe domeinnaam is www.boip.int

(Maar dankzij IEForum.nl komt u er ook via www.bbie.nl)

IEF 2044

Nepleeuwen

Zibb.nl bericht over “Heksenjacht op shirts met nepleeuwen. In de aanloop naar het WK voetbal jaagt de KNVB op ondernemers die het beeldmerk van de voetbalbond misbruiken. Het kopiëren van de officiële interlandshirts of het leeuwenlogo is strafbaar.

(…) Het recht op het gebruik van de leeuw is voorbehouden aan de hoofdsponsors, die hier veel geld voor betalen. De bond heeft studenten ingehuurd om winkeliers te bespioneren. Bij de bond zijn volgens Huizinga inmiddels vijfhonderd meldingen binnengekomen.

Lees hier meer.

IEF 2041

Een Rus in de bibliotheek (3)

Gisterenmiddag om 15.00 diende het kort geding van Uitgeverij Van Oorschot tegen de Foreign Media Group (FMG) inzake het gebruik van de naam Russische Bibliotheek bij de rechtbank in Amsterdam (eerdere berichten hier en hier). Is Russische Bibliotheek nu wel of geen merk? Is er nu wel of geen sprake van inburgering? En is er wel sprake van merkgebruik?

FMG twijfelde aan het feit dat het merk op basis van inburgering is ingeschreven en geloofde niet dat het inburgeringsmateriaal toereikend was geweest. Van Oorschot noemde het product van Kruidvat 'opgewarmde kouwe kost'.  Uitspraak op 18 mei a.s. om 15.00.

IEF 2039

Het is een verdrag!

Het BMB bericht als eerste: "Het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) treedtper 1 augustus aanstaandein werking. Vanmiddag heeft de Nederlandse Eerste Kamer het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) goedgekeurd. Hiermee is de parlementaire behandeling in de Beneluxlanden volledig afgerond.

De twee nog ontbrekende instrumenten van bekrachtiging, die van Nederland en die van Luxemburg, zullen nog deze maand worden neergelegd bij de Belgische regering. Hierdoor zal het BVIE per 1 augustus in werking treden.

Wij zijn zeer opgetogen dat de nieuwe organisatie op korte termijn van start kan gaan. Over alle gevolgen zult u uiteraard tijdig op de hoogte worden gebracht."Lees hier en hier meer.

IEF 2032

Apple wint

Nu.nl bericht dat de muziekmaatschappij Apple Corps van The Beatles een langlopend juridisch geschil met de Amerikaanse computerfabrikant Apple heeft verloren. Het Hooggerechtshof in Londen oordeelde maandag dat Apple Computer zijn logo mag blijven gebruiken bij de verkoop van muziek via het internet en dat het geen schadevergoeding hoeft te betalen aan de Beatles.

Volgens de ex-Beatles (of hun erfgenamen) heeft Apple een overeenkomst uit 1991 geschonden waarin is afgesproken dat Apple Corps, naar eigen zeggen, de exclusieve merkrechten voor de verkoop van muziek heeft verkregen. Apple gebruikt haar merk momenteel voor de verkoop van iTunes via internet ten behoeve van Apple's iPod. De Londense rechter is echter van mening dat dit de overeenkomst niet schendt omdat Apple haar logo gebruikt in associatie met haar winkel en niet met de verkoop van iTunes.

Zie het bericht op nu.nl hier

 

IEF 2022

beVrijdagmiddagberichten

- Voor reclameliefhebbers: Het Reclamearsenaal: De plek voor het erfgoed Nederlandse reclame, met zeer uitgebreid archief. Website hier.  

- Anders als bei der Bezeichnung „FUSSBALL WM 2006“ könne bei „WM 2006“ jedoch nicht angenommen werden, dass der Verkehr diese Angabe allgemein, d.h. für alle beanspruchten Waren und Dienstleistungen, als nicht unterscheidungskräftigen Hinweis auf die Veranstaltung einer Weltmeisterschaft im Jahre 2006 als solche verstehe und ein solches Verkehrsverständnis bereits im Zeitpunkt der Eintragung Anfang 2003 bestanden habe.  Lees hier meer.

- Haiku op Boekblad.nl:

“Column Hans Bousie
Door Hans Bousie
Hans Bousie is deze week met vakantie.”

- Artikel Dasgupta in de IndiaTimes: Should menus carry copyrights? First fake paintings and handbags, then the Da Vinci Code copycat charges. Now, the fat is in the fire again, this time over culinary plagiarism. And it’s causing heartburn in kitchen cabinets across the world. Lees hier meer.  

- Google verdient enorm aan advertenties op websites die verborgen gaan achter verkeerd gespelde url's van bekende websites. Critici vinden dit misbruik van handelsnamen. Lees hier meer.

- Trump trying to trump a trump.  Donald and Ivana Trump are battling again.  This time The Donald is fighting Ivana's bid to trademark her name ("Ivana Trump") for use in her real estate business .He filed formal opposition with the U.S. Patent and Trademark Office. Ivana denies that a new Trump trademark would cause confusion, adding that her continuing use of his surname "has been undertaken with the consent and acquiescence" Lees meer hier.

IEF 2019

Lexicale vondst

Gerecht van Eerste Aanleg 3 mei 2006, zaak T-439/04. Eurohypo tegen OHIM.

Geen Europolis maar Europhypo. Het Gerecht acht het beschrijvend voor financiële diensten.

Het beroep na afwijzing van de inschrijving van het woordmerk EUROHYPO voor financiële zaken wordt verworpen, aangezien het woord voor deze diensten beschrijvend is in de zin van artikel 7 lid 1 sub b Verordening. De kamer van beroep voegt daaraan toe dat dit in ieder geval zo is in Duitstalige landen en dat dit overeenkomstig artikel 7, lid 2, van verordening nr. 40/94 een afdoende grond voor weigering van bescherming vormde.

Voorts vormen de elementen „euro” en „hypo” volgens haar een onmiddellijk begrijpbare aanduiding van de kenmerken van de vijf bovengenoemde diensten en maakt de samenvoeging van de twee elementen tot één woord het merk niet minder beschrijvend.

Eurohypo voert bij het Gerecht als eerste middel aan "de bestreden beslissing artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94, dat bepaalt dat „tijdens de procedure [...] het BHIM ambtshalve de feiten onderzoekt”, schendt doordat de kamer van beroep de feiten niet volledig heeft onderzocht."

Het gerecht verwerpt dit middel: "Of een teken als gemeenschapsmerk kan worden ingeschreven, moet bovendien uitsluitend worden beoordeeld op basis van de relevante gemeenschapsregeling zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter. Het is bijgevolg voldoende dat de kamer van beroep voor haar beslissing het criterium van het beschrijvend karakter zoals uitgelegd in de rechtspraak heeft toegepast; zij behoeft haar oordeel niet door middel van bewijs te onderbouwen. In casu heeft de kamer van beroep onderzocht welke betekenis de elementen „euro” en „hypo” voor de Duitse consument hebben, en welke betekenissen de samengestelde term „eurohypo” kan hebben.

De vaststelling dat in de motivering van de bestreden beslissing niet wordt verwezen naar extra opzoekingen, zoals een overzicht van de resultaten van internetopzoekingen, volstaat niet als bewijs dat de kamer van beroep haar eigen uitlegging van de betrokken term in de plaats heeft gesteld van die van het relevante publiek. De kamer van beroep, die er voldoende van overtuigd was dat de beschrijvende aard van de elementen „euro” en „hypo” een grond voor weigering van inschrijving vormde, heeft door af te zien van extra opzoekingen niet in strijd met artikel 74, lid 1, eerste volzin, van verordening nr. 40/94 gehandeld."

Als tweede middel voert Eurohypo schending van artikel 7 lid 1 sub b aan: "Volgens haar heeft de kamer van beroep terecht geoordeeld dat de elementen „euro” en „hypo” kunnen worden geassocieerd met de Europese munt en met het woord „Hypothek” (hypotheek), doch geen rekening gehouden met de andere mogelijke betekenissen van deze twee elementen. (...) Verder stelt verzoekster dat het woordteken EUROHYPO, in zijn geheel beschouwd, de diensten waarvoor inschrijving is geweigerd, niet beschrijft. Het woordteken EUROHYPO is geen gangbare Duitse beschrijving van financiële diensten en uit de resultaten van de [...] internetopzoekingen blijkt dat dit woord niet courant wordt gebruikt in een beschrijvende betekenis."

Het Gerecht oordeelt: "In de eerste plaats stelt het Gerecht vast dat de kamer van beroep terecht heeft opgemerkt dat het betrokken publiek het element „euro” in de financiële sector waarneemt als de gangbare munt van de Europese Unie en als een beschrijving van deze monetaire ruimte. Dit element beschrijft dus, in minstens één van de potentiële betekenissen ervan, een kenmerk van de betrokken financiële diensten. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het element „euro”, zoals verzoekster stelt, ook kan worden opgevat als de afkorting van het woord „Europa”. Verder heeft de kamer van beroep terecht opgemerkt dat met betrekking tot financiële diensten het element „hypo” door de gemiddelde consument wordt opgevat als een afkorting van de term „hypotheek”. Deze conclusie wordt niet op losse schroeven gezet door de omstandigheid dat, zoals verzoekster stelt, deze term ook andere betekenissen kan hebben in de medische sector of in het Oud-Grieks."

Ook de samenstelling is volgens het Gerecht beschrijvend: "In casu is het woordteken EUROHYPO niet meer dan een samenstelling van twee beschrijvende elementen, die geen indruk wekt die ver genoeg verwijderd is van de indruk die uitgaat van een eenvoudige samenvoeging van zijn bestanddelen, zodat het woord niet meer is dan de som van zijn bestanddelen. Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond dat dit samengestelde woord tot het normale spraakgebruik is gaan behoren en aldaar een eigen betekenis heeft gekregen. Zij stelt integendeel dat het woordteken EUROHYPO als beschrijving van de financiële diensten niet tot het gangbare Duitse taalgebruik behoort."
Lees hier het arrest.

IEF 2006

Een fabrieksnaam- of handelsmerk

Rechtbank Haarlem,  27 maart 2006, LJN: AW6168. X B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst.

Belastingzaak met eigen definitie van trademarks (onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken). Voor de liefhebber.

In geschil is of de douanewaarde van de ingevoerde koffiecups dient te worden verhoogd met de betaalde royalty's. De rechtbank oordeelt dat het de koper vrijstond de goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen..

Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW, juncto artikel 157, tweede lid, van de UCDW wordt, voor zover hier van belang, voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 van het CDW de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voorzover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen.

Artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, luidt als volgt:

“De royalty of het licentierecht betreffende het recht van een fabrieksnaam- of handelsmerk gebruik te maken wordt slechts aan de voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien: -  het de koper niet vrijstaat dergelijke goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.”

Artikel 160, van de UCDW, luidt als volgt: “Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt, worden de (...) voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt”.

Partijen zijn het er over eens dat de royalty voor zover het de ingevoerde goederen betreft slechts betrekking heeft op trademarks. Onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken. Gelet op artikel 25 van de General License Agreement dient E weliswaar toestemming te verkrijgen (“prior approval”) van de licensor alvorens zij de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aankoopt, echter naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het E om die reden niet vrij zou staan de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aan te kopen.

Uit de door artikel 25 van de General License Agreement gegeven waarborg kan immers niet worden afgeleid dat E feitelijk geen goederen zou kunnen aankopen bij andere leveranciers dan de licensor en die onder de merknaam kunnen doorverkopen. De opneming van een dergelijke clausule biedt de licentiegever - zonodig - de mogelijkheid de kwaliteit van haar producten te waarborgen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres in zijn pleitnota onweersproken heeft gesteld dat zusterondernemingen van E, die gelijkluidende overeenkomsten met de licensor zijn overeengekomen, ook daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om producten die eveneens onder de General License Agreement vallen te kopen bij een niet-verbonden verkoper. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het E vrij staat in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, om goederen als door de licensor vervaardigd en geleverd, aan te kopen bij andere leveranciers. Voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is dan geen plaats.

De rechtbank verwerpt verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat artikel 159, derde gedachtestreepje, van de UCDW, alleen kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen en dat wanneer zoals in het onderhavige geval sprake is van meerdere betrokken partijen, alleen artikel 160 van de UCDW toepassing kan vinden; dit betoog vindt geen steun in het recht.

Uit het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene volgt dat in het onderhavige geval geen plaats is voor een verhoging van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen met de royaltybetalingen. Het beroep dient mistdien gegrond te worden verklaard.

Lees de uitspraak hier.

IEF 2004

Slechts één

De flinterdunne link met IE is dat er ook wel eens uitspraken over voornaammerken zijn, maar eigenlijk is het gewoon vermaak. Rechtbank Utrecht, 22 februari 2006, gepubl. 1 mei 2006, LJN: AW4865.

Als grond voor zijn verzoek tot naamswijziging van X. in X.Y.Z. heeft verzoeker aangevoerd dat zijn ouders bij zijn geboorte van plan waren om aan zijn voornaam Y.Z. toe te voegen. Voor verzoekers moeder in het bijzonder, en ook voor verzoeker zelf, is Y.Z. een belangrijk historisch persoon. Daarnaast heeft verzoeker aangegeven dat hij op zijn studentenvereniging vaak negatieve reacties krijgt over het feit dat hij slechts één voornaam heeft. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door verzoeker naar vorengebrachte argumenten niet een wijziging van zijn voornaam, mede daar zijn ouders het kennelijk niet nodig hebben gevonden om een verzoek tot voornaamswijziging in te dienen gedurende de vroege jeugd van verzoeker. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen. Lees het vonnis hier.