Merkenrecht  

IEF 1831

Een eigen recht

Rechtbank Breda, 8 februari 2006, HA ZA 04-1471. Van Gelderen Advocaten B.V. tegen Dhr. S.F. Mensen / Bureau Finview.

Van Gelderen, een advocatenkantoor gespecialiseerd in arbeidsrecht, biedt een telefonische nieuwsdienst onder de naam “De (landelijke) ontslaglijn”. Bureau Finview, een financieel adviesbureau geeft onder andere telefonisch advies in ontslagkwesties.

Voorgeschiedenis van deponeren en vastleggen gaat terug tot 1999. In dat jaar heeft Mensen de domeinnaam ontslaglijn.nl laten vastleggen. De inschrijving van het door Van Gelderen gedeponeerde woordmerk Ontslaglijn is in 2002 door het BMB geweigerd. In mei 2003 heeft Van Gelderen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003, de handelsnaam “De (landelijke) Ontslaglijn”doen inschrijven in het handelsregister. Mensen heeft eveneens in mei 2003 de handelsnaam De Ontslaglijk laten inschrijven bij de KvK. In  november 2003 heeft mensen, na sommatie van Van Gelderen, de woorden “de  ontslaglijn van Bureau Finview” van haar website verwijderd. In september 2004 heeft Van Gelderen tenslotte het woord/beeldmerk De Ontslaglijn ingeschreven bij het BMB. Van Gelderen beschuldigt Mensen nu van merkinbreuk.

Rechtbank Breda vindt echter dat het merk van Van Gelderen ieder onderscheidend vermogen mist, het is geen emergent merk en inburgering is niet aangetoond. Bovendien heeft Mensen de tekens “de ontslaglijn”en öntslaglijn.nl” slechts gebruikt in beschrijvende zin en zelfs als het merk onderscheidend zou zijn geweest, zou er dus nog geen sprake zijn van inbreuk.

Finview heeft daarnaast een geldige reden om het teken te gebruiken, nu zijn dienstverlening ziet op ontslagkwesties en hij het teken reeds voor het gedeponeerd werd als domeinnaam gebruikte. Aldus beschikt hij over “een eigen recht om dat teken te gebruiken en dat recht behoeft niet voor de toepassing van artikel 13 A BMW te wijken.” Ook  is er geen sprake van nodeloseze verwarring of misleiding en van ongerechtvaardigd voordeel trekken van de reputatie van Van Gelderen of van een onrechtmatige daad kan dus geen sprake zijn.

In reconventie spreekt de Rechtbank de nietigheid uit van dit woord/beeldmerk van Van Gelderen en beveelt tot doorhaling.

Lees het vonnis hier.

IEF 1830

Afkoelen

Het OHIM heeft aangegeven een nieuwe procedure inzake de cooling-off periode in opposities te hanteren. Tot op heden was de standaard cooling-off periode twee maanden, welke periode steeds kon worden verlengd tot het maximum van 24 maanden.

Met ingang van 1 maart is deze procedure gewijzigd. Wanneer er een wederzijds verzoek wordt ingediend om de cooling-off periode te verlengen, wordt deze verleend voor een periode van 22 maanden (inclusief de eerste 2 maanden dus maximaal 1 jaar). Verder is er een opt-out regeling van kracht: partijen kunnen nu eenzijdig aan het OHIM aangeven de verlengde cooling-off periode te willen afbreken. OHIM stelt wederpartij hiervan dan op de hoogte; 14 dagen na de notificatie van het OHIM aan de wederpartij vangt de ‘adversarial part’ van de oppositie aan.

Deze meer praktische benadering van de oppositie moet zowel het OHIM als de gemachtigden van beide partijen veel werk (en termijnstress) uit handen nemen: bij lange onderhandelingen hoeft er niet iedere 2 of 3 maanden een termijnuitstel te worden aangevraagd.

Bericht van OHIM hier.

IEF 1827

Rectificatie

De advocaat van Allergan, producent van het geregistreerde geneesmiddel Botox®, bericht dat hij vandaag helaas heeft moeten constateren dat op de website www.ie-forum.nl in het begeleidende schrijven bij het vonnis inzake Merck/Mierlo-Hout (zie bericht hier) de volgende zinsnede is gebruikt:

"Deze procedure betreft de nasleep van een geschil tussen Merck & Co en de New Fill Clinic van Conny Breukhovenc.q Vanessa. De New Fill Clinic doet niet alleen in Botox behandelingen, maar biedt ook cosmetische behandelingen aan tegen mannelijke kaalheid, onder de naam "New Hair". "

De Clinic for Injectables "doet" echter in het geheel niet "in" BOTOX® behandelingen. De Clinic for Injectables gebruikt namelijk het middel Dysport voor de intracutane behandeling van aangezichtsrimpels en niet het geregistreerde geneesmiddel BOTOX® van Allergan.

Dysport is niet afkomstig van Allergan en dient derhalve niet met BOTOX® te worden aangeduid. Op deze wijze wordt - onnodig - afbreuk gedaan aan het onderscheidend vermogen en de goede reputatie van de BOTOX® merken van Allergan.

IEF 1821

Licentierum

Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 26 januari 2006 en 17 november 2005 Suriname Alcoholic Beverages tegen Bharat B.P.L. & Son V.O.F  Over beëindigde licenties en oude voorraden. 

SAB produceert in Suriname rum en is rechthebbende op twee Benelux-beeldmerken waarvan het woord Mariënburg onderdeel uitmaakt. De merken zijn ingeschreven voor rum. SAB heeft met Bharat c.s. op 10 juli 1989 een overeenkomst gesloten, waarbij onder meer is overeengekomen dat Bharat c.s. exclusief in de Benelux door SAB geproduceerde Mariënburgrum mag verkopen.

SAB heeft omstreeks april 2001 voor de laatste keer een partij rum, van 5.000 liter, aan Bharat c.s. geleverd. In 2004 hebben Bharat c.s. nog flesjes rum van 20 cl op de markt gebracht waarop voormelde Mariënburg-merken, althans daarmee overeenstemmende tekens, en het woord SAB (op de schroefdop) zijn afgebeeld. SAB verwijt Bharat c.s. daarmee inbreuk te maken op haar merk- en handelsnaamrechten.

Zij stelt daartoe dat de licentieovereenkomst inmiddels door haar is beëindigd en dat voormelde flesjes rum bevatten die niet van haar afkomstig is. Bharat c.s. voeren aan dat de flesjes rum van SAB bevatten en dat zij gerechtigd zijn de door SAB geleverde rum onder de Mariënburg-merken te verkopen, ongeacht of de licentieovereenkomst inmiddels is geëindigd, nu partijen niet zijn overeengekomen dat de voorraad binnen een bepaalde periode moet zijn verkocht.

SAB stelt zich op het standpunt dat Bharat c.s. na het einde van de overeenkomst niet meer gerechtigd waren de Mariënburg-merken te gebruiken, ook niet voor door SAB geleverde rum. Het Gerechtshof is van mening dat – nu de overeenkomst geen regeling op dit punt bevat – Bharat c.s. geen gebruik meer mogen maken van het merk:

“In artikel 11 B BMW is bepaald dat het uitsluitend recht op een merk kan worden ingeroepen door de merkhouder tegen een licentiehouder die handelt in strijd met de bepalingen van de licentieovereenkomst inzake onder meer de duur daarvan en de waren waarvoor de licentie is verleend.

Nu de overeenkomst geen regeling bevat over het gebruik van de merken na beëindiging van de overeenkomst, moet naar het voorlopig oordeel van het hof, behoudens wellicht bijzondere omstandigheden waaromtrent niets is gesteld, worden aangenomen dat Bharat c.s. niet gerechtigd zijn de merken te gebruiken na beëindiging van de overeenkomst en zij dus merk- en handelsnaaminbreuk plegen als zij gebruik maken van de merken en de handelsnaam nadat de licentieovereenkomst is geëindigd. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat uit de overeenkomst valt af te leiden dat naast de koopprijs (waarvan de betaling is geregeld in artikel 10) voor de in bulk te leveren rum, op grond van artikel 6 voor het gebruik van de merken een aparte licentievergoeding verschuldigd is per in de handel te brengen fles, welke vergoeding niet verschuldigd is als geen gebruik wordt gemaakt van de merken. Voorts merkt het hof op dat SAB in eerste aanleg (vergelijk punt 10 van haar pleitnota van 3 juni 2004) heeft aangeboden het eventuele restant van de door haar geleverde rum terug te kopen.”

In het tussenarrest van 17 november 2005 bepaalt het Gerechtshof dat een comparitie zal plaatsvinden. Het Gerechtshof wil – kort gezegd - weten of Bharat c.s. nog rum van SAB op voorraad heeft. Het Gerechtshof is van mening dat SAB geen belang heeft bij een inbreukverbod, omdat Bharat c.s. geen voorraad meer lijkt te hebben. Vóór de comparitie is er tussen partijen een vonnis gewezen in de bodemprocedure. Het Gerechtshof sluit – op basis van de huidige jurisprudentie – aan bij het vonnis in de bodemprocedure:

“Voorafgaand aan de comparitie heeft SAB het tussen partijen in de bodemzaak gewezen vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 september 2005 toegezonden. Daarbij zijn Bharat c.s. bevolen elke inbreuk op de aan SAB toekomende Benelux merkenrechten SAB, MARIËNBURG en MARIËNBURG RUM te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom. Het gevorderde verbod om inbreuk te maken op de handelsnaamrechten van SAB (op de handelsnaam SAB) is in de bodemzaak afgewezen, waarbij het hof opmerkt dat dit van weinig praktisch belang is, nu de rechtbank heeft overwogen dat Bharat c.s. door het in casu verweten gebruik van het woord SAB (op de dop van de rumflessen) inbreuk maken op het beeldmerk SAB (van SAB. Tevens zijn de in kort geding gevorderde twee (in hoger beroep resterende) nevenvorderingen in het vonnis in de bodemzaak (onder d. en g.) toegewezen als omschreven in het dictum van dat vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bharat c.s. zijn van het vonnis in hoger beroep gekomen.

Indien in kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient de kort-gedingrechter in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in de overwegingen of in het dictum van het vonnis en ongeacht of dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (vergelijk HR 19mei 2000, NJ 2001, 407).”


Lees het vonnis hier en het arrest
hier. Lees het vonnis van 28 september 2005 hier.

IEF 10470

Sir/Zirh

HvJ EG 23 maart 2006, zaak C-206/04 P (Mülhens tegen OHIM/Zirh; inzake Sir/Zirh) en dossier

(verwarring)

Hogere voorziening. Woordmerk Zirh maakt geen inbreuk op woordbeeldmerk Sir (zie afbeelding). Auditieve overeenstemming in dit geval onvoldoende om inbreuk aan te nemen.

‘Deze globale beoordeling houdt in dat auditieve overeenstemmingen tussen twee tekens kunnen worden geneutraliseerd door de begripsmatige en visuele verschillen daartussen, voorzover ten minste een van deze tekens voor het relevante publiek een duidelijke en vaste betekenis heeft die dit publiek onmiddellijk kan begrijpen.’ (Ov. 35, met verwijzing naar Picasso/Picaro).

IEF 1820

Horen, zien en navolgen (2)

Hof van Justitie EG, 23 maart 2006, zaak C-206/04. Mülhens  tegen OHIM. Woordmerk ZIRH, oppositie door houder van gemeenschapsmerk SIR.

Mühlens stelt oppositie in tegen de aanvrage van het woordmerk ZIRH en baseert zich daarbij op haar oudere woord/beeldmerk SIR. Beide merken zijn aangevraagd voor identiek waren in o.a. klasse 3. Na reeds in alle instanties te hebben verloren haalt Mühlens nu ook bij het Hof bakzeil. Mühlens heeft zo haar eigen interpretatie van het arrest Lloyd/Loints: auditieve overeenstemming tussen twee merken zou voldoende zijn om gevaar op verwarring aan te nemen.

Het Hof is een andere mening toegedaan en die is vrij duidelijk:

“Er kan niet worden uitgesloten dat de enkele auditieve overeenstemming van de merken verwarring kan doen ontstaan. Er dient evenwel aan te worden herinnerd dat het bestaan van een dergelijk gevaar dient te worden vastgesteld in het kader van een globale beoordeling wat betreft de begripsmatige, visuele en auditieve overeenstemming tussen de tekens in kwestie. Dienaangaande is de beoordeling van een eventuele auditieve overeenstemming slechts één van de relevante factoren in het kader van die globale beoordeling. Uit punt 28 van voormeld arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer kan derhalve niet worden afgeleid dat telkens wanneer er enkel een auditieve overeenstemming tussen twee tekens is, er noodzakelijkerwijs een gevaar voor verwarring bestaat.” Lees het arrest hier. Eerder bericht over de aardige conclusie van AG Colomer hier.

IEF 1819

Niets maar dan ook niets

“Iedereen weet dat ik gek op mijn mooie Alkmaar ben! De prachtige grachten, de indrukwekkende gebouwen, de kaasmarkt, de sfeer, de mensen, ik houd van deze stad! Ik wil je alleen vragen NIET de zogenaamde Borsato-tour te doen die nu aangeboden wordt, zoals ik in de diverse media las!

Ik vind het, en dan druk ik me mild uit, zeer onsmakelijk dat er op deze manier misbruik wordt gemaakt van de naam Borsato. De naam Marco Borsato is beschermd en gedeponeerd bij het Benelux-Merkenbureau. Het is dus voor derden niet toegestaan om oneigenlijk gebruik te maken van deze naam. Met deze wetenschap een dergelijke rondleiding aanbieden is wat mij betreft niet alleen onsmakelijk, maar ook ongehoord. Want deze zogenaamde tour heeft niets, maar dan ook niets met mij te maken (…) Ik heb dan ook inmiddels juridische stappen ondernomen.  Groetjes, Marco.” Lees hier meer. Borsato-merken hier en hier.

IEF 1818

Eerst even voor jezelf lezen

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-206/04.  Mülhens  tegen OHIM. Woordmerk ZIRH, Oppositie door houder van gemeenschapsmerk SIR. Lees het arrest hier.

- HvJ, 23 maart 2006, zaak C-24/05 P en C 25/04 P.  2 x conclusie AG Dámaso Ruiz-Jarabo Colomer. Storck tegen OHIM. Vormmerk bonbon, onderscheidend vermogen (door gebruik). Lees de conclusies hier en hier.

- Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 maart 2006, HA ZA 04-1670. Merck & Co Inc. / Merck Sharp & Dohme B.V. tegen Steunpunt Apotheek magistrale bereidingen Mierlo-Hout B.V. Octrooi-inbreuk. Vlecam Den Haag B.V. en Vanessa Euro Promotion B.V. zijn de beherende vennoten van New-Fill Center Den Haag C.V. New Fill Clinic biedt onder meer cosmetische behandelingen aan tegen mannelijke kaalheid. Deze behandeling wordt door New Fill Clinic aangeboden en verkocht onder de naam "New Hair". De New Hair behandeling omvat onder meer het gebruik van zekere capsules welke afkomstig zijn van Apotheek Mierlo- Hout. Lees het vonnis hier.

IEF 1814

Plenair

Kamerstukken. 30403. Goedkeuring van het op 25 februari 2005 te Den Haag tot stand gekomen Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), met Protocol (Trb. 2005, 96)    

Korte aantekeningen van de vergadering van dinsdag 21 maart 2006. De heer Franken zal namens de commissie het woord voeren tijdens de openbare behandeling van dit wetsvoorstel. De commissie stelt voor deze te doen plaatsvinden op 11 april 2006.
IEF 1811

Oceaanoverschrijdend verbod

Rechtbank Rotterdam, 21 maart 2006,KG ZA 06-130. Think Services Inc. tegen ITpreneurs / S.S. Jasuja Holding B.V. c.s. (Met dank aan Silvie Wertwijn en Otto Swens, Steinhauser Hoogenraad ).

Een kort vonnis, dat met name aardig is vanwege het feit dat de Voorzieningenrechter (ook) een grensoverschrijdend inbreukverbod uitspreekt op de merken van Think Services in de VS.

Het Amerikaanse IT bedrijf Think en het Engelse Customers International hebben bij de beëindiging van hun samenwerking de wereld verdeeld. Think krijgt de VS en Customers de rest. Beide bedrijven maken in die periode gebruik van het HDI logo en woordmerk, dat is ontstaan uit de afkorting Help Desk Institute.

Begin 2004 heeft Think een nieuw woord- en beeldmerk ontworpen en gedeponeerd in de VS, de EU en de Benelux. Eveneens begin 2004 heeft ITpreneurs een samenwerkingsovereenkomst met Customers/HDI gesloten, op grond waarvan  ITpreneurs gebruik is gaan maken van het merk HDI. Think maakt hiertegen bezwaar.

De stelling van ITpreneurs dat Think haar depots te kwader trouw heeft verricht, omdat er sprake is van voorgebruik van Customers in de Benelux, gaat niet op nu Customers geen deel neemt aan het geding. Dat Think de merken niet in de Benelux gebruikt is ook niet relevant, eenvoudigweg omdat Think de merken nog niet hoeft te gebruiken.

ITpreneurs levert, althans leverde, bovendien ook aan de VS, waarmee volgens de rechtbank voldoende vaststaat dat ITpreneurs inbreuk maakt op de merkrechten van THINK. ITpreneurs dient daarom met onmiddelijk ingang ieder gebruik van het teken HDI dan wel een overeenstemmend teken te staken en gestaakt te houden.

Lees het vonnis hier