DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 3274

Ook eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 januari 2007 HA ZA 06-26 1. Conor Medsystems Inc tegen Angiotech Pharmaceuticals Inc., The University Of British Columbia & Boston Scientific Corporation (met dank aan Peter Burgers, Brinkhof en de Rechtbank 's-Gravenhage).

Stent-vonnis (en van Stent-vonnissen zijn altijd meer: Eerdere zaak over hetzelfde octrooi tussen Angiotech en Sahajanand hier. Het gisteren door de UK Court of Appeal gewezen Britse variant hier(eerste instantie hier)).

“Conor’s CoStar en Medstent vallen onder de beschermingsomvang van conclusie 12 van het octrooi, terwijl de daartegen gerichte nietigheidsverweren niet opgaan. Conor’s invoer en levering ten behoeve van het onderzoek verricht door Serruys vormde inbreuk op de octrooirechten van Angiotech en BSC.”

Lees het vonnis alvast hier.

IEF 3217

Onaannemelijke quasi intellectuele eigendomsrechten

Voorzieningenrechter Rechtbank Haarlem, 5 januari 2007, KG ZA 06-621: Van Wylick/Boris B.V. Opheffings kort geding met IE-rechtelijke kleur. (Met dank aan Peter Paul Spanjaard, DLA Piper).

Geen sprake van enigerlei vorm van intellectuele rechten ter onderbouwing van stelling dat partij exclusieve rechten heeft op een voor partij gebouwde bindmachine. 

Boris, producent en drukker van promotie- en verkoopartikelen, geeft Machinebouwer Van Wylick in 2003 opdracht een machine te bouwen voor het plakken van omslagen op gevouwen binnenwerken, waarbij aan de hand van schetsen van Van Wylick, en vragen van Boris daarover, overleg is gevoerd over de aan de machine te stellen eisen. In 2004 heeft Van Wylick voor Boris een machine gemaakt en daarbij een geheimhoudingsovereenkomst gesloten.

In 2005 heeft Z-Card Limited, een concurrent van Boris, bij Van Wylick een bindmachine besteld en geleverd gekregen. Z-Card heeft in het voorjaar van 2006 een tweede machine bij van Wylick besteld, welke nagenoeg gelijk is aan de eerste bindmachine die Van Wylick voor Z-Card heeft geproduceerd.

Op 11 december 2006 heeft Boris conservatoir beslag doen leggen op een zogenaamde “Boris-binder”-machine.


Boris baseert haar vordering op de afspraak uit 2003 dat Van Wylick voor haar exclusief machines zou vervaardigen en dat de techniek niet aan derden zou worden verkocht of ter beschikking gesteld dan wel andere informatie betreffende de bedrijfsvoering en producten van Boris zou worden verstrekt aan derden zonder toestemming van Boris. Boris heeft tegen de bouw en levering van een “Boris-binder” aan Z-Card ook bezwaar gemaakt. De in 2006 voor Z-Card vervaardigde machine is in strijd met de afspraken, aangezien deze machine een kopie is van de door Boris ontworpen machine, althans gebruik maakt van de door Boris ontworpen en ontwikkelde (combinatie) van technieken. Het handelen in strijd met de overeenkomst leidt tot winstderving bij Boris.


Volgens Van Wylick ziet de overeenkomst slechts op geheimhouding van knowhow, methodes, ervaring, contacten en kansen voor beide partijen en is niets afgesproken over een concurrentiebeding of exclusiviteitsbeding, noch over overdracht, vastlegging van herkomst of zeggenschap over IE-rechten. Boris kan Van Wylick dus niet verbieden deze of vergelijkbare machines te ontwerpen, produceren en leveren. Ook zou Z-Card Van Wylick aansprakelijk kunnen stellen wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen, aldus Van Wylick.


De voorzieningenrechter overweegt dat voor zover het beslag ertoe strekt te voorkomen dat Van Wylick in strijd met de overeenkomst een machine aan een derde zal leveren, dit wettelijke grondslag mist. “De wet kent niet de mogelijkheid van een levering blokkenend beslag buiten een beslag ter conservering van een leveringsaanspraak van de beslaglegger c.q. een beslag uit hoofde van een (absoluut) recht van intellectuele eigendom. Noch het een noch het ander is in casu gesteld.” (r.o. 4.4)


In r.o. 4.6 overweegt de voorzieningenrechter dat Boris onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft om aan te nemen dat sprake is van enigerlei vorm van intellectuele rechten van Boris op de “Boris-binder”. Met name heeft Boris tegenover betwisting door Van Wylick onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een door Boris uitgevonden procédé dat nieuw is. Van Wylick heeft met betrekking tot de door Boris overgelegde schetsen verklaard dat het daarin opgenomen procédé berust op concepten die door Van Wylick al medio jaren ’90 bij de bouw van een vergelijkbare machine zijn toegepast. Voorts acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de door Boris aangedragen ideeën ook los van de input van Van Wylick een exploiteerbare werkwijze of vinding behelzen.


Aangezien ook de beweerdelijk door Boris gestelde schade onaannemelijk is, wordt het beslag op de machine van Van Wylick opgeheven.


Lees het vonnis hier.

IEF 3157

Een katheter zonder knikprobleem

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16 december 2006, rolnr. 04/355, Boston Scientific Scimed tegen Medinol (Met dank aan Ruud van der Velden, Lovells).

Het hof beslist in het hoger beroep van een vonnis van de rechtbank van 10 september 2003, waarin de rechtbank het Europese octrooi van Boston Scientific Scimed (“Scimed”) voor Nederland had vernietigd. Het Europese octrooi heeft betrekking op een “balloon catheter with distal guide wire lumen”. In conventie was door Scimed een inbreukverbod tegen Medinol gevorderd. In reconventie door Medinol de vernietiging van het octrooi voor Nederland.

Bij de rechtbank was door Scimed het standpunt ingenomen dat het inventieve karakter van de uitvinding volgens het octrooi was gelegen in het verschaffen van een katheter met een overgangsgedeelte met tussenstijfheid gelegen tussen de stijve hypotube van de katheter en het flexibele distale deel van de katheter, waarmee werd voorkomen dat de katheter ‘knikt’ voor of tijdens het inbrengen van de katheter. In hoger beroep heeft Scimed dit standpunt verlaten en stelt zij dat zij “tot voor kort zelf niet het inventieve karakter van de catheter in volle omvang heeft begrepen” is neemt zij, naar aanleiding van “voortschrijdend (technisch) inzicht”, het standpunt in dat het inventieve karakter niet meer alleen is gelegen in het verschaffen van een katheter met een overgangsgedeelte met tussenstijfheid gelegen tussen de stijve hypotube en het flexibele distale deel van de katheter (maatregel c) , maar dat sprake is van een combinatie-uitvinding met als wezenlijke kenmerken maatregel (c) gecombineerd met maatregel (a) (een stijve (metalen) hypotube wordt gecombineerd met een flexibel distaal deel) en maatregel (b) (een distaal deel, bestaande uit twee coaxiale buizen, ook wel ‘tube-in-tube’ genoemd).

Het hof overweegt dat deze koerswijziging in beginsel toelaatbaar is, en dat terzake van het oorspronkelijke standpunt van Scimed geen sprake is van een gerechtelijke erkentenis waarop zij in hoger beroep niet meer kan terugkomen, aangezien daarvan volgens het hof pas sprake kan zijn bij een erkenning van de stellingen van de wederpartij (Medinol), terwijl het hier gaat om de eígen stellingen van Scimed. Volgens het hof vloeit uit de proceshouding van Scimed evenmin ondubbelzinnig voort dat zijn afstand van recht heeft gedaan, zelfs al is haar standpunt in hoger beroep deels in strijd met haar standpunt in eerste aanleg.  

 

Vervolgens beantwoordt het hof de vraag of de koerswijziging van Scimed de toets van het octrooirecht kan doorstaan. Via een ingewikkelde redenering langs uiteenlopende octrooirechtelijke leerstukken beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

 

Het hof overweegt eerst dat de hoofdconclusie van het octrooi geen steun biedt voor de nieuwe inzichten van Scimed. Deze biedt alleen steun voor het oorspronkelijke standpunt van Scimed dat het inventieve karakter (alleen) is gelegen in maatregel (c). Dat in conclusie 1 met cijfers wordt verwezen naar een uitvoeringsvorm van de katheter die wel beschikt over maatregelen (a), (b) en (c) doet hier niet aan af, omdat dergelijke ‘reference signs’ alleen illustratieve betekenis hebben en de beschermingsomvang van een octrooi niet kunnen beperken. Ook uit het octrooischrift zal de gemiddelde vakman niet afleiden dat het octrooi beperkt is tot katheters met flexibele distale einden met en ‘tube-in-tube’-constructie.

 

Het hof komt dan toe aan de subsidiaire stelling van Scimed, dat zij conclusie 1 beperkt of vrijwillig wenst te beperken tot een katheter gekenmerkt door de maatregelen (a), (b) en (c). Deze beperking acht het hof ontoelaatbaar. Op zichzelf biedt de oorspronkelijke aanvrage volgens het hof steun voor een katheter met de maatregelen (a), (b) en (c). Het hof overweegt echter dat met betrekking tot de maatregelen (a), (b) en (c) geen sprake is van eenheid van uitvinding en dat uit het verleningsdossier blijkt dat met betrekking tot de materie die wordt gedekt door maatregel (b) mogelijk een afgesplitste aanvrage is ingediend (dit kan op basis van de stukken echter niet precies worden nagegaan). Zou dit het geval zijn, dan is voorgestelde beperking niet toelaatbaar, omdat Scimed daarmee materie “terughaalt” waarvan zij te kennen heeft gegeven daarvan in dit octrooi afstand te willen doen.

Er is echter wel materie betreffende maatregen (b) in de beschrijving van het octrooi ‘achtergebleven’.
Dit leidt er echter volgens het hof niet toe dat de voorgestelde beperking alsnog toelaatbaar is. Volgens het hof zou het in strijd zijn met de rechtszekerheid van derden indien op elke uitvinding in het octrooi die niets van doen heeft met de in (hoofd)conclusie 1 geoctrooieerde uitvinding, als dat zo uitkomt, bijvoorbeeld toegespitst op een van inbreuk betichte katheter, een beroep zou kunnen worden gedaan.

 

Vervolgens overweegt het hof of het octrooi in de oorspronkelijke (niet-beperkte) vorm (derhalve met alleen maatregel (c) als kenmerkend gedeelte) nieuw en inventief is, en komt dan, net als de rechtbank in eerste aanleg, tot de conclusie dat de geoctrooieerde uitvinding  wel nieuw, maar niet inventief is. Het vonnis in eerste aanleg wordt bekrachtigd.

 

Lees hier het arrest.

 

IEF 3149

Naar de rechter (2)

TomTom2.bmpTomTom inc, dochter van het Nederlandse bedrijf TomTom, heeft de in de Verenigde Staten spelende rechtzaak omtrent vermeende inbreuk op 5 octrooien van Garmin gewonnen. Een rechtbank in Wisconsin oordeelde dat TomTom inc geen beschermde technieken van Garmin zou hebben gebruikt voor TomTom's navigatie apparatuur.

Lees hier meer. Eerder bericht hier.

IEF 3148

Omdat niet iedereen kerstvakantie heeft

- Gerechtshof 's-Gravenhage, 16 december 2006, rolnr. 04/355, Boston Scientific Scimed tegen Medinol (Met dank aan Ruud van der Velden, Lovells)

Octrooirecht. "Koerswijziging" uitvindingsgedachte van het octrooi. Lees het arrest hier.

- Rechtbank Utrecht, 13 december 2006, HA ZA 06-1173, Kwadraat tegen MV Kwadraat (Met dank aan Diederik Stols, DLA Piper)

Inbreuk op merkrecht. Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Zwolle-Lelystad, 22 december 2006, KG ZA 06-482, Dirk de Bruijn tegen Farm Dairy (Met dank aan Jan Willem van Dijk, Van Mens & Wisselink)

Geen auteursrecht op de naam 'de Grazende koe'. Lees het vonnis hier.

- Rechtbank Amsterdam, 22 december 2006, KG ZA 06-2120, Staat tegen Greenpeace (Met dank aan Rob Zimmermann, Höcker Advocaten)

Vrijheid van meningsuiting is "geldige reden"; parodie-exceptie gehonoreerd. Lees het vonnis hier.

 

Uitgebreidere bespreking van de uitspraken volgt.

 

IEF 3147

Hoge Raad accepteert het “Dijkstra” verweer

hoyng.bmpCommentaar van Willem Hoyng (Howrey) bij het arrest Hoge Raad 22 december 2006, Dijkstra tegen Saier (arrest hier).

"Men kan slechts de hoop uitspreken dat nu de HR in het onderhavige geval (wellicht in de toekomst met een echt Nederlandse naam aan te duiden als “Dijkstra verweer”) ondanks de afwijkende opvattingen in andere EOV-landen duidelijk gekozen heeft voor de mogelijkheid van een beroep op het verleningsdossier het Hof ook in zaken waarin de octrooihouder een beroep op het verleningsdossier doet het arrest Ote Optics – Ciba Geigy niet de facto blijft negeren. Immers ook in dat geval is het in de praktijk zo dat een derde bij enige twijfel omtrent de beschermingsomvang van een octrooi het verleningsdossier zal raadplegen."

Lees het commentaar hier.

IEF 3124

Een strip (of iets dergelijks)

saier.JPGHoge Raad, 22 december 2006, zaak C05/200HR, LJN: AZ1081, met conclusie A-G D.W.F. Verkade (tot verwerping van het beroep). Eiseres tegen Saier Verpackungstechnik Gmbh & Co.Kg (voorheen SAIER GmbH & Co.).

Octrooizaak over beschermingsomvang, betekenis van verleningsdossier bij uitleg van een octrooi, raadpleging van openbare gegevens, handhaving rechtspraak sinds HR 13 januari 1995, nr. 15564, NJ 1995, 391 (Ciba Geigy/Oté).

De zaak betreft een octrooigeschil over afsluitbare plastic emmers. Saier heeft een octrooi op een emmer, die met behulp van een nauw dan wel zeer nauw sluitend deksel kan worden afgesloten. De sluiting is verzegeld door middel van een strip (of iets dergelijks) aan het deksel. Aan het deksel van de Saier-emmer is een beweegbare lip bevestigd, waarmee het anders (zeer) lastig te openen deksel gemakkelijk geopend kan worden, en waarbij tegelijkertijd de verzegeling verbroken wordt.

Eiseres brengt verschillende types emmers op de markt en vordert een verklaring voor recht dat zij daarmee geen inbreuk maakt op Saiers octrooi. Saier stelt verschillende tegenvorderingen in, omdat volgens haar juist wel sprake is van een inbreuk


In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de emmers van het type "GAR" inbreuk maken op het octrooi, maar de emmers van het type "Foodline" niet. Daarom heeft het hof de in conventie door eiseres gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de emmers van het laatstgenoemde type toegewezen. In reconventie heeft het hof, in verband met de inbreuk door de emmers van het type "GAR", kort gezegd, eiseres bevolen iedere inbreuk op het octrooi van Saier in alle gedesigneerde landen te staken en haar veroordeeld tot vergoeding van de schade die Saier sedert 19 mei 2000 ten gevolge van eiseres's inbreukmakende handelingen heeft geleden.


Met betrekking tot de vraag of en, zo ja, wanneer en in welke mate bij de uitleg van een octrooi betekenis kan toekomen aan het verleningsdossier bestaat, zoals ook uiteengezet is in de conclusie van de Advocaat-Generaal, onder de Verdragsluitende Staten van het EOV geen eenduidige opvatting.


(…) De (…) regel dat de rechter slechts gebruik zal mogen maken van verhelderende gegevens uit het verleningsdossier wanneer hij oordeelt dat het voor de gemiddelde vakman ook na bestudering van de beschrijving en de tekeningen nog voor redelijke twijfel vatbaar blijft hoe de inhoud van de conclusies moet worden begrepen, ziet - zoals uit het zinsverband ("dan ook") duidelijk wordt - op het geval van gebruik van gegevens uit het verleningsdossier ten gunste van een door de octrooihouder voorgestane uitleg van zijn octrooi.


Met deze restrictieve regel wordt de bij de uitleg van een octrooi in aanmerking te nemen eis van een redelijke rechtszekerheid voor derden gediend. In het geval echter dat een derde zich ter staving van de door hem verdedigde uitleg van een octrooi op het verleningsdossier beroept, valt niet in te zien dat die eis tot enige beperking zou dwingen bij het bij de uitleg van het octrooi betrekken van openbare gegevens uit het verleningsdossier.


De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 februari 2005 en verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dat hof.


Lees het arrest hier. Verwant vonnis RB DH hier.

IEF 3116

Openstaande facturen

Rechtbank 's-Gravenhage 20 december 2006, rolnr. 227495/ HA ZA 04-2895, Weasly Pack International LTD. tegen Arnold & Siedsma advocaten en octrooigemachtigden.

Retentierecht van octrooigemachtigde op dossiers cliënt, schade uit vermeende tekortkoming octrooigemachtigde, verrekening met achterstallige betaling?

Arnold & Siedsma (A&S) behandelde sinds 1998 de octrooi-aanvragen van Weasy Pack. Weasy Pack heeft A&S in 2003 (gefaseerd) verzocht alle dossiers over te dragen aan een ander octrooibureau. Bij het laatste verzoek de resterende dossiers over te dragen heeft A&S zich beroepen op het retentierecht omdat Weasy Pack sinds oktober 2002 een achterstand in betaling had opgebouwd ter grootte van EUR73.291,63. Nadat op 27 februari 2004 ten behoeve van A&S een bankgarantie van EUR75.000,- is gesteld, zijn de resterende dossiers aan het andere octrooibureau overgedragen.

Weasy Pack vordert in conventie een verklaring voor recht dat zij A&S niets meer verschuldigd is en vraagt, naast opheffing van de bankgarantie, een schadevergoeding wegens tekortkoming in de nakoming door A&S. A&S vorderen in reconventie betaling van de openstaande facturen.


Weasly Pack betoogt in de eerste plaats dat zij aanspraak maakt op vermindering van de declaraties omdat de tarieven voor vervolgwerkzaamheden (na depot) bijzonder hoog zouden zijn in vergelijking met andere kantoren. Dit beroep gaat volgens de rechtbank niet op omdat A&S sinds ongeveer 1998 de octrooiaanvragen voor Weasy Pack verzorgt en sinds die tijd Weasy Pack regelmatig heeft gefactureerd. Al die jaren heeft Weasy Pack zonder bezwaar de facturen voldaan. A&S hebben de tarieven in die tijd niet gewijzigd (afgezien van een inflatiecorrectie). A&S mocht uit het handelen van Weasy Pack afleiden dat Weasy Pack de facturen (en daarmee ook de tarieven) heeft aanvaard.


De rechtbank stelt dat A&S wel degelijk een retentierecht heeft op grond van de artikelen 3:290 en 6:52 lid 1 BW, nu sprake is van een opeisbare vordering. Het uitoefenen van het retentierecht wordt in dit geval niet gezien als in strijd met de redelijkheid en billijkheid. A&S heeft gedurende de retentietijd de octrooiportefeuille van Weasy Pack, die zij onder zich hield, niet onzorgvuldig beheert (althans is dit gesteld noch gebleken).


Weasy Pack vordert schadevergoeding als gevolg van tekortkoming door A&S omdat A&S zou hebben verzuimd om een internationale octrooi-aanvraag tijdig om te zetten in Japan. Weasy Pack beroept zich op verrekening van deze schadevergoeding met de openstaande facturen. De rechtbank wijst echter ook deze vordering af, omdat niet is gebleken dat A&S tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis. A&S heeft Weasy Pack ten minste twee maal tijdig verzocht om opdracht te geven om de internationale octrooi-aanvraag in Japan in te dienen. Weasy Pack heeft, volgens de rechtbank, verzuimd tijdig een opdracht te geven aan A&S. Weasy Pack komt geen beroep toe op schadevergoeding. Daarnaast kan zij zich so wie so niet beroepen op verrekening omdat zij een schadevergoeding heeft gevraagd die 'nader moet worden opgemaakt staat'. Om voor verrekening in aanmerking te komen moet de schade op eenvoudige wijze zijn vast te stellen. Dat is hier dus niet het geval. De rechtbank wijst alle vorderingen van Weasy Pack af en veroordeelt haar de openstaande facturen van A&S te betalen.


Lees het vonnis hier.

IEF 3064

In feite een compleet bouwpakket

kwkwnd.gifRechtbank 's-Gravenhage, 12 december 2006, KG ZA 06-1390. Mawi Contsructions B.V. tegen Metaaltechniek J.P. Nuyens B.V.

Verbod op grond van dreigende octrooi-inbreuk vanwege het op voorraad hebben van halffabricaten.   

Mawi is houdster van Nederlands octrooi met betrekking tot een "kweekwand". Nuyens heeft van een derde partij opdracht gekregen voor het vervaardigen van materialen, klaarblijkelijk geschikt om kweekwanden van te assembleren.

Mawi vordert kort gezegd een verbod op grond van octrooi-inbreuk. Nuyens vordert Mawi te veroordelen tot afname van de voorraad "halffabrikaten" tegen betaling van de kostprijs. De voorzieningenrechter gaat uit van de geldigheid van het octrooi, nu deze niet ter discussie is gesteld. Nuyens verweert zich met de stelling dat het gaat om een eenmalige levering- voorafgaand aan verlening van het octrooi - en dat zij heeft toegezegd de verdere exploitatie ervan te zullen staken.

Mawi beargumenteert dat sprake is van dreigende octrooi-inbreuk. Nuyens heeft ter zitting erkend dat de resterende voorraad "halffabrikaten" in feite een compleet bouwpakket betreft voor kweekwanden en zij heeft niet bestreden dat die onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen. Nu het in voorraad hebben ten dienste van Nuyens zelf octrooi-inbreuk kan behelzen, is ruimte voor een verbod in kort geding. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende dreiging aanwezig is dat Nuyens de resterende voorraad zal gaan verhandelen, onder meer omdat Nuyens een vordering heeft ingesteld teneinde kapitaalvernietiging te redresseren, en wijst de verbodsvordering toe. De slaafse nabootsing vordering wordt gepasseerd, nu daarover te weinig is gesteld.


De reconventionele vordering wijst de voorzieningenrechter af, vanwege gebrek aan steekhoudende grondslag. De proceskosten worden begroot conform het liquidatietarief, nu partijen omtrent handhavingsrichtlijnconformiteit (onthoud dit woord voor scrabble), niets hebben aangevoerd.


Lees het vonnis hier.

IEF 3015

Goten voor warenhuizen

goot.gifRechtbank Den Haag, 6 december 2006, HA ZA 98-1133. P.L.J. Bom Beheer B.V. tegen Boal Systemen B.V.

De procedure betreft een geschil tussen de beide rechthebbenden van een inmiddels vervallen Nederlands octrooi op een goot voor een warenhuis (in de zin van een kas). Bom en Boal hebben op 1 september 1989 een overeenkomst gesloten ter exploitatie van het octrooi, dat op naam stond van beide partijen. De overeenkomst had onder meer tot doel vast te leggen dat Boal de goten onder het octrooi zou produceren, terwijl die door Bom zouden worden afgenomen ten behoeve van haar activiteiten als kassenbouwer. Ook werd voorzien in de mogelijkheid voor Boal om de onder de beschermingsomvang van het octrooi vallende goten te leveren aan derden. Tenslotte werd een door Boal aan Bom af te dragen vergoeding voor het produceren van de goten vastgesteld, bepaald op f 0,60 exclusie BTW per geproduceerde kilo eindproduct.

In het vonnis vordert Bom onder meer opgave en afdracht van vergoedingen die Boal ten onrechte niet afgedragen zou hebben voor goten die zij sinds de totstandkoming van de overeenkomst van 1 september 1989 heeft vervaardigd en/of geleverd aan derden.

Daarbij is onder meer aan de orde of bepaalde goten onder de beschermingomvang van het octrooi vallen. In reconventie vordert Boal primair een verklaring voor recht dat de overeenkomst per 1 februari 1993 door Boal is ontbonden wegens wanprestatie door Bom. De vorderingen in conventie worden gedeeltelijk toegewezen. De vorderingen in reconventie worden afgewezen. De vragen die daarbij aan de orde komen zijn voor een groot deel verbintenisrechtelijk. Specifiek octrooirechtelijk is alleen de vordering van Bom of bepaalde goottypes vallen onder de beschermingsomvang van het Nederlandse octrooi.

Opvallend is dat de rechtbank Boal, zonder nadere toelichting in het vonnis, veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten, waaronder een bedrag van EUR 25.688,- aan procureurssalaris. Moeten hieruit worden opgemaakt dat de rechtbank, ondanks het feit dat de procedure al in 1998 is aangevangen en in hoofdzaak betrekking heeft op de uitleg van een samenwerkingsovereenkomst en niet op de inbreuk of geldigheid van een intellectueel eigendomsrecht, toch een proceskostenveroordeling conform de Handhavingsrichtlijn heeft opgelegd?

Lees het vonnis hier. Lees een eerder vonnis waarin Boal en Bom nog gezamenlijk tegen een derde optraden hier.