Octrooirecht  

IEF 10943

De Belgische escitalopramzaak in beroep

Hof van Beroep te Brussel 14 februari 2012, nr. 2011/AR/2821 (Lundbeck tegen Tiefenbacker, Ratiopharm, Teva)

In navolging van 10316 (Rb Brussel) en te vergelijken met IEF 10820 (Hof DH). Lundbeck vraagt de rechter om de voorlopige tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis. Artikel 51 par 2 Belgische OctrooiWet meldt "ingeval van nietigverklaring van de octrooien heeft de voorziening in cassatie schorsende werking".

In citaten:
r.o. 9. De uitdrukkelijke en uitzonderlijke schorsende werking van de voorziening in cassatie tegen een nietigverklaring van een octrooi/ABC in hoger beroep, valt niet te rijmen met het toestaan van de voorlopige tenuitvoerlegging van een nietigverklaring van een octrooi/ABC in eerste aanleg.

De voorlopige tenuitvoerlegging van een nietigverklaring van een octrooi/ABC in eerste aanleg toestaan, zou de uitdrukkelijke schorsende werking van de voorziening in cassatie tegen een nietigverklaring in hoger beroep, zoals door de wetgever bepaald, uithollen en is zodoende in strijd met artikel 51 BOW, dat niet alleen geldt voor octrooien, doch eveneens voor ABC's.

10. Het hof besluit dat de voorlopige tenuitvoerlegging van de nietigverklaring van het ABC 2002C/039 van appellante, niet door de wet is toegestaan en dat de eerste rechter zodoende ten onrechte het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, niettegenstaande enig rechtsmiddel, (...) Het bestreden vonnis dient in die mate teniet gedaan te worden.

IEF 10937

Voorrangsdocument openbaart een eindplug

Vzr. rechtbank 's-Gravenhage 20 februari 2012, KG ZA 11-1496 (SCA Hygiene products AB tegen M.T.S. Euro Products B.V.)

Octrooirecht. Voorrangsdocument. SCA legt zich toe op verzorgingsproducten, waaronder handdoekrollen. Zij is houdster van Europees octrooi 1 960 302 B1 (end plug for a roll of material in a dispenser). MTS maakt haar bedrijf van de groothandel in onder meer was-, poets- en reinigingsmiddelen. Een van haar producten is een handdoekrol die wordt verkocht onder het merk Euro Matic. Deze handdoekrol is voorzien van een plug waarmee de rol in een houder wordt bevestigd.

MTS voert aan dat SCA een ongeldig beroep op voorrang doet. Het voorrangsdocument openbaart een eindplug die in een bepaalde hellingshoek staat en dat dit tot een essentiële maatregel van de eindplug behoort. MTS voert aan dat de hellingshoek binnen een bepaald bereik in het voorrangsdocument onmiskenbaar als een essentiële maatregel is geopenbaard en dat het weglaten van een dergelijke maatregel in de oorspronkelijke aanvrage volgens vaste rechtspraak van het EOB een ongeldige aanspraak op prioriteit oplevert.

Dit verweer treft doel. De vorderingen worden afgewezen.

4.8. De Grote Kamer van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 mei 2001 (G2/98, OJ 2001, 413) een restrictieve uitleg gegeven van het begrip ‘the same invention’. Hij oordeelde dat “The requirement for claiming priority of ‘the same invention’, referred to in Art. 87(1) EPC, means that priority of a previous application in respect of a claim in a European patent application in accordance with Art. 88 EPC is to be acknowledged only if the skilled person can derive the subject-matter of the claim directly and unambiguously, using common general knowledge, from the previous application as a whole”. In een uitspraak van de Technische Kamer van Beroep van 25 juni 2003 (T 515/00), waarin wordt verwezen naar de aangehaalde uitspraak G2/98 van de Grote Kamer van Beroep, is voorts beslist dat “Priority could not be acknowledged if a feature was modified or deleted, or a further feature was added”. In zijn uitspraak van 8 april 2004 (G1/03 en G2/03) heeft de Grote Kamer van Beroep ten slotte geoordeeld dat “in order to avoid any inconsistencies, the disclosure as the basis for the right to priority under Art. 87(1) EPC and as the basis for amendments in an application under Art. 123(2) EPC has to be interpreted in the same way”.

4.11. De door SCA hiertegen ingebrachte argumenten (welke in feite overeenstemmen met die gevoerd in de verleningsprocedure (vgl. 2.12.) en waarmee de examiner kennelijk genoegen heeft genomen) leiden niet tot een andere conclusie. Het betoog dat conclusie 7 van de oorspronkelijke aanvrage (later – naar aanleiding van unity-bezwaren in het IPER-rapport geamendeerd tot conclusie 1) direct en ondubbelzinnig in paragraaf [0005] van het voorrangsdocument is geopenbaard, miskent dat ook in deze paragraaf van de beschrijving het bereik van 117° tot 141° reeds wordt voorgeschreven (regels 49 t/m 54). Ook het argument dat uit figuur 6 van het voorrangsdocument, mede gelet op paragraaf [0057] zou blijken dat de hoek ‘slechts’ zo moet worden gekozen dat er een goede ‘interaction’ is tussen de eindplug en het retentiemechanisme en de vakman daaruit zou begrijpen dat het bereik van 117° tot 141° slechts richtinggevend is, slaagt niet. Het door SCA aangehaalde citaat uit paragraaf [0057] bevat behalve de (door SCA in haar pleitnota geciteerde) tweede volzin namelijk onmiddellijk de daaropvolgende (door SCA niet-geciteerde) passage dat “this means that the inclined sliding surfaces 202, 212 are inclined by an angle of 121.1°. Depending on the end plug used, the inclination could also be chosen in a range of 117° tot 141°, and in particular 120° to 122°”. Ook hier wordt de hellingshoek derhalve opnieuw expliciet voorgeschreven. Gelet op een en ander kan bezwaarlijk worden volgehouden dat het gewenste bereik van de ‘locking surface’ van 117° tot 141° in het voorrangsdocument slechts als een voorkeursuitvoeringsvorm moet worden begrepen, zoals SCA ook nog heeft aangevoerd. De gemiddelde vakman zou op de prioriteitsdatum uit het voorrangsdocument dan ook begrijpen dat het gewenste bereik van de ‘locking surface’ als een essentiële maatregel is bedoeld.

4.12. In conclusie 7 van de oorspronkelijke aanvrage wordt de ‘locking surface’ echter generiek geopenbaard, i.e. zonder dat hier enige specifieke hellingshoek of range waarbinnen de hellingshoek van de ‘locking portion’ zich dient te bevinden wordt aangegeven. Door deze in het voorrangsdocument als wezenlijk voorgeschreven maatregel in de (geamendeerde) oorspronkelijke aanvrage weg te laten, moet naar voorlopig oordeel worden aangenomen dat de in de oorspronkelijke aanvrage in de geamendeerde conclusie 1 neergelegde uitvinding een andere uitvinding is dan die in het voorrangsdocument is geopenbaard.

IEF 10928

Band natuurlijke persoon en rechtspersoon die zijn naam draagt

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 februari 2012, LJN BV6122 (eiser tegen Google Netherlands)

Als randvermelding.
Rechtspraak.nl: Naamrecht (van Stichting en natuurlijke personen) tegenover privacy. Via de websites van Google Maps en Google Street View kan het vestigingsadres van een stichting worden gevonden. Tevens is een satelietfoto van het betreffende pand te zien en geblurde foto's van de oprit. In de naam van de stichting komen de namen van twee natuurlijke personen voor die woonachtig zijn op het vestigingsadres van de stichting. De betreffende bewoners stellen dat het verwerken van de naam van de stichting inbreuk maakt op hun privacy. De voorzieningenrechter toetst het gebruik van gegevens door Google aan de Wbp en concludeert dat er geen sprake is van persoonsgegevens in de zin van die wet, en dat voorzover daarvan wel moet worden uitgegaan de belangenafweging ex artikel 8f Wbp in het voordeel van Google uit dient te vallen.

Op dit moment nog op internet zichtbare gegevens

4.7. Google voert aan dat de thans verwijderde gegevens betrekking hadden op een stichting, en derhalve niet op een natuurlijk persoon. Dat de naam van een rechtspersoon is afgeleid van één of meer namen van natuurlijke personen wil niet zeggen dat informatie over die rechtspersoon moet worden beschouwd als het verwerken van gegevens met betrekking tot die natuurlijke perso(o)n(en). Dit hangt af van de betrokkenheid van de betreffende natuurlijke persoon bij die rechtspersoon en van de aard van de verstrekte informatie. Bij het enkel weergeven van een vestigingsadres van een stichting waarvan de naam verwijst naar natuurlijke personen is in ieder geval geen sprake van het verwerken van persoonsgegevens, aldus Google. Mocht hierover anders worden geoordeeld dan dient de belangenafweging ex artikel 8f Wbp volgens Google in haar voordeel uit te vallen. Google heeft de informatie die zij op haar websites weergeeft gekocht van de Kamer van Koophandel, een handelwijze die door de Staatssecretaris van Economische Zaken is gesanctioneerd. Met het oog op de privacy worden bepaalde gegevens (andere dan waar het hier over gaat) op grond van nadere regelgeving in het Handelsregisterbesluit door de Kamer van Koophandel niet ter kennis van derden gebracht. De weging van het privacybelang heeft aldus reeds plaatsgehad, stelt Google. Daarnaast kunnen ingeschrevenen bij de Kamer van Koophandel aangeven dat zij niet willen dat hun gegevens worden opgenomen in aan derden te verkopen databestanden. Kennelijk is door [eiser] c.s. van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Zij kunnen dan echter niet alsnog bij de koper van zo’n bestand verwijdering van die gegevens vorderen, aldus Google. Daarnaast voert Google aan dat de gegevens die zij op haar website vermeldt geen gevoelige informatie bevatten, de mogelijkheid dat [eiser] c.s. hiervan nadelige gevolgen van zal ondervinden klein moet worden geacht en dat het gaat om informatie die ook eenvoudig via andere bronnen kan worden achterhaald. Het belang van [eiser] c.s. bij verwijdering acht Google daarom minder groot dan haar eigen belang om informatiediensten aan te kunnen bieden. Bovendien zou er een ongelijke situatie kunnen ontstaan indien [eiser] c.s. wel bezwaar maakt tegen gebruik van de gegevens door Google en niet tegen gebruik door concurrerende marktpartijen. Aldus – steeds – Google.

Verwijderde gegevens vs 8f Wbp afweging van belangen

4.8.  De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De naam van een rechtspersoon waarin de naam van een natuurlijk persoon is verwerkt kan niet zonder meer beschouwd worden als een gegeven dat betrekking heeft op die natuurlijke persoon en daarmee onder de werkingsfeer van de Wbp worden gebracht. De band tussen een natuurlijk persoon en de rechtspersoon die zijn naam draagt kan immers zeer divers zijn. Zelfs is mogelijk dat iedere band ontbreekt of op zeker moment gaat ontbreken zonder dat dit tot naamswijziging van de rechtspersoon leidt. Door [eiser] c.s. zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waarom in dit geval de naam van de stichting gevestigd op de [A-straat nr] te [woonplaats], door de doorsnee gebruiker van de informatiediensten van Google met hem als persoon die ter plaatse verblijft in verband zal worden gebracht. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de verwerking van een naam van een rechtspersoon waarin de naam van een natuurlijk persoon terugkomt in dit geval toch als het verwerken van persoonsgegevens dient te worden beschouwd, dient een weging van belangen als bedoeld in artikel 8f Wbp plaats te vinden. Dat Google zich mogelijkerwijs in andere gevallen niet steeds aan de bepalingen van de Wbp heeft gehouden speelt in het kader van onderhavige belangenafweging geen rol, evenmin als het feit dat een belangenafweging in het voordeel van [eiser] c.s. ertoe zal kunnen leiden dat ook andere organisaties dan Google in dat geval in strijd met de Wbp handelen.

4.9.  Ingeval in het kader van de in artikel 8f Wbp bedoelde belangenafweging een beroep wordt gedaan op een privacybelang moet het gaan om de privacy van de natuurlijke persoon wiens gegevens worden verwerkt. De vraag is in hoeverre dat belang hier in het geding is. Via de website Google Maps wordt uitsluitend de naam van de stichting en het bijbehorende vestigingsadres bekendgemaakt, waarbij een satellietfoto van het adres kan worden bekeken. Via de website van Google Street View kan daarbij een geblurde panoramafoto van de straat waaraan het adres is gelegen worden bekeken. Dat de natuurlijke personen, wier namen in de naam van de stichting terugkomen, woonachtig zijn op hetzelfde adres als waar de stichting is gevestigd, wordt door Google niet bekendgemaakt en kan ook niet als vanzelfsprekend worden beschouwd. Dat via een website bekend wordt gemaakt waar een stichting, waarvan de naam een band met een bepaalde natuurlijke persoon veronderstelt, is gevestigd, en hoe het betreffende pand er op een satellietfoto uitziet, betekent niet zonder meer een inbreuk op de privacy van die betreffende natuurlijke persoon. Dit temeer omdat informatie over het vestigingsadres van een rechtspersoon vrij opvraagbaar is bij de Kamer van Koophandel. Weliswaar is aannemelijk dat de drempel voor het publiek om kennis te nemen van deze informatie wordt verlaagd nu deze vrij op internet is terug te vinden, maar door [eiser] c.s. zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die doen vermoeden dat daardoor een (verdergaande) inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer valt te verwachten. Dat het vrij beschikbaar zijn van deze informatie via internet het pand mogelijk eerder tot een doelwit van inbrekers zal maken acht de voorzieningenrechter een te speculatief argument. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet het belang van [eiser] c.s. daarom wijken voor het belang dat Google erbij heeft om rechtmatig door haar verkregen informatie te gebruiken voor haar commerciële activiteiten. De vorderingen van [eiser] c.s. zullen daarom worden afgewezen.

Vergelijk met IT 674 (Mag de staat via Google Earth bewijs verzamelen); Ius Mentis 23 januari 2012.
Op de blogs:
Ius mentis (adres van stichting met persoonsnaam telt niet als persoonsgegeven)
Mediareport (Google Street View uitspraak valt positief uit voor Google: geen schending privacy)
SOLV (privacy overwinning voor Google Maps)

IEF 10916

Blijvende inzet is geboden

Brief regering Openstaande vragen uit 1e termijn AO tuinbouw d.d. 1 februari 2012, kamerstukken II 2011/2012, 32 627, nr. 4.

Staatssecretaris Bleker reageert op vragen van de CDA-fractie betreffende de balans tussen het octrooirecht en kwekersrecht naar aanleiding van de zaak tussen Taste of Nature en Koppert Cress [red. IEF 10847, en't commentaar IEF 10901] en de stelling dat nieuwe veredelingstechnieken die onder de EU wetgeving voor genetische modificatie komen te vallen.

CDA-fractie: Plantgerelateerde uitvindingen zijn octrooieerbaar. Veredelaars kunnen geen vrij gebruik meer maken van door anderen ontwikkeld plantenmateriaal, om zelf betere rassen hierop te ontwikkelen. Deelt de staatssecretaris dat deze problematiek onder de aandacht moet blijven? Kan de staatssecretaris reageren op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in de zaak Taste of Natura versus Koppert Cress?

Ja. We zien overigens dat de situatie niet zwart-wit ligt, onder andere als gevolg van de uitspraak van de Board of Appeal van het Europees Octrooibureau in de 'Broccoli-zaak'. Die uitspraak leidt tot een door de regering gewenste verbetering van de balans tussen octrooirecht en kwekersrecht. Maar blijvende inzet is geboden. Ondermeer doet Nederland dat door:

bij het Europees Octrooibureau te blijven inzetten op verbetering van het octrooiverleningsproces;
binnenkort te komen met een wetsvoorstel gericht op inbouwen van een beperkte veredelingsvrijstelling in de Rijksoctrooiwet 1995;
in te zetten op inbouwen van de beperkte veredelingsvrijstelling in de Verordening Unitair octrooi;
blijvend voorlichting te (laten) geven over deze thematiek door de Raad van Plantenrassen en Agentschap NL Octrooicentrum Nederland;
inzet op dit thema bij de evaluatie van de Europese kwekersrechtverordening;
de Europese Commissie te blijven bevragen op verslaglegging over en evaluatie van de bio-octrooirichtlijn.

In de aangehaalde zaak Taste of Nature/Cresco oordeelde de voorzieningenrechter te Den Haag dat "aannemelijk is dat op grond van artikel 53, aanhef en sub b, van het Europees Octrooiverdrag niet alleen een wezenlijke biologische werkwijze (in dit geval 'klassieke veredeling') van octrooiering is uitgesloten, maar ook een door toepassing van die werkwijze rechtstreeks verkregen voortbrengsel". De voorzieningenrechter is van mening dat een andere conclusie de uitspraak van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in de zogeheten Broccolizaak
zinledig zou maken.

Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter is inmiddels beroep ingesteld. Nu de zaak dus weer onder de rechter is, onthoud ik mij van een inhoudelijke reactie.

Veredeling met moderne technieken draagt bij aan mondiale voedselzekerheid en de verduurzaming van de landbouw. Recent is bekend geworden dat BASF uit Europa vertrekt. Dit is een verzwakking van de groene biotechnologie. Stel nu dat de nieuwe veredelingstechnieken (waaronder cisgenese) onder de Europese wetgeving voor genetische modificatie komen te vallen, wat betekent dat dan?

Gebruik van nieuwe veredelingstechnieken kan een belangrijke bijdrage leveren aan voedselzekerheid en aan verduurzaming van land- en tuinbouw. Het is mijn inzet en die van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu om in Europees verband te zorgen voor een vrijstelling van de vergunningplicht mits nieuwe plantenrassen gemaakt met de nieuwe veredelingstechnieken geen grotere risico’s kennen dan rassen gemaakt met ”klassieke” veredeling. Het vertrek van BASF is daarbij voor mij een teken aan de wand en een extra reden voor onze inspanningen voor vrijstelling voor de nieuwe veredelingstechnieken.

IEF 10901

In de kiem gesmoord

A.W. Kooy, In de kiem gesmoord, IEF 10901

Commentaar in't kort van Annemieke Kooy, Barents Krans.

Octrooirecht. Kwekersrecht. Product-by-process-claim.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag wees op 31 januari vonnis in een zaak over kiemplantjes van radijs met een hoog anthocyaninegehalte (IEF 10847). Deze stof geeft een rode, paarse of zwarte kleur en “wordt gezien als een uit gezondheidsoogpunt voordelige stof.” De aan de orde zijnde kernvraag betrof de octrooibaarheid van een product dat rechtstreeks wordt verkregen door toepassing van een werkwijze van in wezen biologische aard, welke werkwijze van octrooibescherming is uitgesloten.

De onafhankelijke eerste conclusie van Taste of Nature’s octrooi EP ’938 beschrijft een “Raphanus sativa-plant, verkrijgbaar door het screenen van Raphanus sativa-planten op het vermogen om spruiten te produceren met ten minste enige paarse kleur, het zelf bestuiven en/of kruisen van de planten over meerdere generaties en het selecteren van de afstammelingen met spruiten met een paarse kleur, met het kenmerk, dat de spruit van de plant anthocyanines in een gehalte van ten minste 800 nmol per gram versgewicht van de spruit omvat.”
Conclusie 1 is dan ook een “product by process claim”.

Het geschil draait om artikel 53 aanhef sub b van het Europees Octrooiverdrag (“EOV”), welk artikel (onder andere) het volgende van octrooieerbaarheid uitsluit: “planten- of dierenrassen of werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren (…)” Over dit artikel heeft de Enlarged Board of Appeal (“EBoA”) van het Europees Octrooibureau onlangs antwoord gegeven op de vragen die zijn gesteld in de zogenaamde "broccoli" (G 2/07) en "tomaat" (G 1/08) zaken.

Na bespreking van de “broccoli” en “tomaat” zaken overweegt de rechtbank dat de werkwijze van Taste of Nature niet octrooieerbaar is aangezien die veredelingswijze geen (niet-triviale) technische stap omvat. De uitspraak in de “broccoli” en “tomaat” zaken maakt (onder andere) duidelijk dat een werkwijze voor het kruisen van het hele genoom van planten en het vervolgens selecteren van de verkregen planten, in principe uitgesloten is van octrooieerbaarheid. Een (veredelings)werkwijze die een technische stap omvat die dient om de uitvoering van de stappen van kruisen of selecteren te vergemakkelijken of ondersteunen is eveneens van octrooiering uitgesloten. Een technisch middel, zoals een genetische marker, is in beginsel wel apart octrooieerbaar, maar de toepassing ervan in een wezenlijk biologisch werkwijze maakt deze werkwijze nog niet octrooieerbaar. Verder bepaalde de GKB in de “broccoli” en “tomaat” zaken dat een werkwijze niet uitgesloten is van octrooieerbaarheid volgens Art 53 (b) EPC indien de werkwijze een technische stap omvat waarmee een bijzonder kenmerk in het genoom wordt geïntroduceerd, of een bestaand kenmerk wordt gewijzigd, waarbij de introductie of wijziging niet het resultaat is van een natuurlijke kruising van de genomen van de planten.

Het octrooi van Taste of Nature was slechts een werkwijze volgens een klassiek veredelingsproces, hetgeen door Taste of Nature ook werd erkend. Taste of Nature stelt echter dat, in tegenstelling tot een “process claim”, een “product by process claim” niet onder de uitzondering van artikel 53 onder b valt. De voorzieningenrechter meent echter dat ook een product, dat is verkregen door toepassing van een werkwijze die is uitgesloten van octrooieerbaarheid, niet voor bescherming in aanmerking komt. Hiermee passeert de rechter Taste of Nature’s argument dat de GKB zich (nog) niet expliciet over toelaatbaarheid van een dergelijke “product by process claim” heeft uitgelaten. De GKB zal misschien in de toekomst dergelijke vragen in het licht van 53 onder b te beoordelen krijgen, aangezien in de procedure voor de Technische Kamer van Beroep na terugverwijzing van de “broccoli” en “tomaat” zaken momenteel gediscussieerd wordt over het mogelijk opnieuw stellen van vragen aan de GKB.

De voorzieningenrechter wil de (eventuele) nieuwe vragen aan de GKB niet afwachten. Naar voorlopig oordeel komt ook een product dat is verkregen door toepassing van een werkwijze die van octrooieerbaarheid is uitgesloten, niet voor octrooibescherming in aanmerking. “Immers, per saldo is dan sprake van een zelfde situatie als wanneer de process claims (…) toelaatbaar zouden zijn geoordeeld”. Taste of Nature zou dan de facto derden kunnen verbieden om haar veredelingswijze toe te passen.

Uit het vonnis kan niet worden afgeleid of aan de rechter was voorgelegd zich (ook) uit te laten over de vraag of het product zelf (Raphanus sativa-plant waarvan de spruit een hoog anthocyaninegehalte heeft) al op grond van het eerste zinsdeel van artikel 53 onder b (“planten- of dieren rassen”) zou zijn uitgesloten op grond van artikel 53 onder b EOV.

Voor wat betreft de octrooieerbaarheid van plantenrassen geldt het volgende. In T1054/96 en G01/98 (de Novartis zaken) werd uitgegaan van de definitie van plantenras zoals vastgelegd in het UPOV-verdrag : de definitie komt dus uit het kwekersrecht. De GKB heeft in onder meer G01/98 bepaald dat uitvindingen die geen betrekking hebben op een enkel geïdentificeerd plantenras maar integendeel meerdere plantenrassen omvatten (in het geval van een productconclusie) of op meerdere plantenrassen toepasbaar zijn (bij een werkwijzeconclusie), octrooieerbaar zijn . Planten zijn wel te octrooieren, mits de uitvinding ervan aan de voorwaarden uit het EOV voldoet. In T0049/83 werden octrooiconclusies ziend op “Vermehrungsgut” toegestaan aangezien a) de planten niet óók door kwekersrecht beschermd konden worden , b) de uitvinding niet beperkt was tot een bepaald plantenras , c) de planten niet het resultaat waren van een wezenlijk biologische werkwijze maar het resultaat van een behandeling met chemische middelen.

In een persbericht laat Taste of Nature weten in hoger beroep te gaan. Wellicht komt de octrooieerbaarheid van het kiemplantje in kwestie in het licht van de uitsluitingsgrond van art 53 sub b EOV in het arrest van het Hof Den Haag alsnog uitdrukkelijk aan de orde.

A.W. Kooy

[red. voetnoten in de bijgevoegde pdf]

IEF 10899

Contouren van de samenwerking

Hof 's-Gravenhage 31 januari 2012, LJN BV3546 (Chamtor tegen Carboply/Basic Supply Group én Carboply tegen Chamtor)

Afwikkeling van een contractuele relatie. Uitleg prijsclausule. Opschorting; partij moet wel daadwerkelijk hebben opgeschort. Dochters van Basic Supply Group hebben een werkwijze ontwikkeld voor de vervaardiging van een nieuw tarweproduct. Daarop is octrooi verkregen. De productie en verhandeling is in een nieuwe vennootschap ondergebracht met ieder 50% aandelenverdeling tussen BSG en Chamtor en een exclusieve licentie aan de dochters van BSG. Er zijn geen afspraken op schrift gesteld, maar de contouren zijn neergelegd in een fax.

Verdere feiten in citaten

2.6. Op 1 juli 2004 heeft Chamtor de levering van Proply aan CBV daadwerkelijk gestaakt. Zij is het product Proply vervolgens rechtstreeks gaan leveren aan de klanten die Proply voorheen van CBV afnamen. Vanaf 1 december 2004 is Chamtor eveneens gestopt met de levering van Carboply aan CBV. Vanaf dat moment verkoopt Chamtor een product genaamd Lactiflor aan de afnemers van CBV.

 

 

2.7. DPS heeft een vordering tegen Chamtor ingesteld op grond van haar octrooi op de werkwijze voor het vervaardigen van Carboply. De uit dien hoofde ingestelde vorderingen zijn door de rechtbank in de zaak met zaak-/rolnummer 254374 HA ZA 05-3660, die gevoegd is met de onderhavige zaak, grotendeels toegewezen. Van het vonnis is in zoverre geen hoger beroep ingesteld.

2.9. (...) De rechtbank heeft op deze grond in conventie de vorderingen van Chamtor grotendeels toegewezen en in reconventie de vorderingen sub i. en iii. van CBV afgewezen. Vordering ii. van CBV heeft de rechtbank afgewezen op de grond dat CBV ingevolge het bepaalde in artikel 70 lid 5 van de Rijksoctrooiwet 1995 (ROW 1995) als licentieneemster niet bevoegd is zelfstandig winstafdracht te vorderen. Vanwege het opschortingsrecht van Chamtor heeft de rechtbank ook de vordering van BSG wegens tekortkoming afgewezen. De overige vorderingen van BSG heeft zij grotendeels toegewezen.

30. BSG vordert uit hoofde van de staking van de levering van Proply en Carboply een bedrag van € 1.590.000,- aan schadevergoeding. € 1.120.000,- daarvan ziet op het product Proply. De vordering van BSG is gebaseerd op het uitgangspunt dat Chamtor nog twee jaar had moeten voortgaan met het leveren van Proply. Dat uitgangspunt is juist. Het uitgangspunt dat CBV 40% van de capaciteit van Chamtor zou hebben afgenomen, is echter niet zonder meer juist. Zoals het hof in rov. 25 is overwogen, gaat het hof ervan uit dat het afnameniveau van 2004 (80% van 8.000.000 kg. per jaar) zou zijn voortgezet. Voorts heeft Chamtor erop gewezen dat de schade niet zonder meer gelijk te stellen is aan de gederfde omzet, omdat aannemelijk is dat BSG ook de daarmee samenhangende kosten niet heeft hoeven maken. BSG heeft daar slechts tegenin gebracht dat de opmerking van Chamtor dat het gevorderde bedrag niets anders is dan gederfde omzet niet relevant is. Zij stelt echter tevens dat zij als gevolg van het wegvallen van de omzet op Proply en Carboply een herstructurering heeft moeten doorvoeren. Aannemelijk is dat daardoor (een deel van) de kosten gemoeid met de door BSG ten behoeve van de verhandeling van Proply en Carboply verleende diensten is weggevallen. Daarmee moet bij de begroting van de schade wel degelijk rekening worden gehouden. Nu BSG ook wat betreft haar overige schadevorderingen verwijzing naar de schadestaatprocedure vordert en het hof de toewijzing daarvan blijkens hetgeen hierna volgt in stand zal laten, zal het hof ook deze vordering naar de schadestaatprocedure verwijzen.

32. Tussen partijen staat vast dat ten aanzien van de vervaardiging en verhandeling van Carboply geen afspraken op schrift zijn gezet, behoudens wat betreft de verlening van de licentie door de octrooihouders aan CBV om Carboply te mogen verhandelen. Wel zijn (ook volgens Chamtor) de contouren van de samenwerking neergelegd in een fax. Volgens die afspraken leverde Chamtor Carboply aan CBV, die het product onder gebruikmaking van de diensten van BSG afzette. Chamtor heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat BSG voor haar diensten € 50,- per 1000 kg. geleverde Carboply ontving.

Dictum:
in het incidentele beroep
- vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2008, voor zover gewezen tussen BSG en Chamtor en voor zover (onder 6.23) het meer of anders gevorderde is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Chamtor om aan BSG te betalen de door BSG, als gevolg van de tekortkoming door Chamtor in haar verplichting tot levering van Proply, geleden schade, als nader omschreven in rov. 30 van dit arrest, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2006;

IEF 10881

Recordaantal Europese octrooiaanvragen 2011

Total European Filings in 2011, EPO.org

Een korte trendanalyse van Bart Jansen, Zacco.

Octrooinieuws, cijfers. Nederland in de ranglijst. Het Europees Octrooibureau (EOB) heeft de nieuwe landenlijst van Europese octrooiaanvragers voor 2011 gepubliceerd. Ondanks de economische crisis is een recordaantal van 242.642 aanvragen bereikt, een stijging van 2,6% ten opzichte van 2010. Dit past in het beeld dat octrooien als langetermijninvestering worden gezien. In lijn met voorgaande jaren zetten de Aziatische landen hun opmars op innovatiegebied door.

Nederland staat in deze ranglijst op de 9e plaats; de Nederlandse bedrijven en instellingen waren in 2011 met ruim 6000 aanvragen één van de grootste dalers (-13%). Procentueel de grootste stijger is Saoedi-Arabië, dat met 200 aanvragen (+94%) tot de kleine spelers behoort. Duitsland (3e plaats) blijft met ruim 33.000 de grootste Europese aanvrager. Aziatische landen zijn de grootste stijgers in de top 10: Japan (2e plaats, +12%), China (4e plaats, +27%) en Korea (5e plaats, +8%) zijn met gezamenlijk ruim 76000 aanvragen goed voor ruim 30% van het totaal. De nummer één blijft de USA met bijna 60,000 Europese aanvragen (-2,5%).

IEF 10869

Elektronische kennisgeving door Europees Octrooibureau

Decision of the President of the European Patent Office dated 13 December 2011 concerning notification by technical means
of communication in selected EPO proceedings

Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.

De President van het Europees Octrooibureau (EOB) heeft besloten dat het EOV met ingang van 15 december 2011 geleidelijk aan begint met kennisgeving door middel van technische communicatiemiddelen (de zogenoemde “elektronische kennisgeving”; Regel 125(2)(b) en 127 EOV). In de eerste fase zullen de volgende documenten elektronisch worden gemeld: het Europese onderzoeksrapport inclusief de onderzoeksopinie (Regel 62 EOV) of de verklaring dat geen onderzoeksrapport wordt opgesteld (Regel 63 EOV), en het internationale onderzoeksrapport (PCT Artikel 18) samen met het schriftelijk oordeel (“written opinion”; PCT Regel 43bis).

 

Omdat het EOB van plan is geleidelijk aan elektronische kennisgeving uit te breiden naar andere procedures worden procedurele en technische testen uitgevoerd met een groep gebruikers.

Elektronische kennisgeving wordt geacht te hebben plaatsgevonden ten laatste op de tiende dag na de toezending van de elektronische mededeling aan de mailbox van de Europese octrooigemachtigde, tenzij in de kennisgeving later of helemaal niet aankomt.

Vooral dit laatste is verrassend omdat ook bij elektronische kennisgeving het EOB een fictieve periode van 10 dagen hanteert waarop de kennisgeving de octrooigemachtigde bereikt. Deze 10-daagse periode is analoog aan de huidige kennisgeving met bijvoorbeeld een aangetekende brief (Regel 126(2) EOV).

IEF 10861

Amendementen eenheidsoctrooi

Verslag over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (COM(2011)0215–C7-0099/2011–2011/0093(COD))

Octrooirecht. Eenheidsoctrooi. Kwekersvrijstelling. Vernieuwingstaksen. Geen woord over de locatie van het gemeenschappelijk octrooigerecht.

Inclusief diverse amendementen betreffende dwanglicenties, toepasselijke schadevergoedingregimes, lagere tarieven voor kleine entiteiten, de gewenste spoed achter een gemeenschappelijk octrooigerecht en juiste (nationaalrechtelijke) juridische basis en een register voor eenheidsoctrooibescherming. En verder geen delegatie voor bepaling van taksen aan de Commissie, p. 35: Om te garanderen dat de verdeelde vernieuwingstaksen het in de verordening omschreven doel dienen en het verbeterde octrooisysteem in Europa ten goede komen, moet vermeld worden voor welke doeleinden de deelnemende lidstaten het hun toegewezen bedrag kunnen gebruiken.

Kwekersvrijstelling, p. 38: Het is van belang in een beperkt kwekersrecht te voorzien ter bescherming van de vrijheid om biologisch materiaal te gebruiken voor het ontwikkelen en ontdekken van nieuwe gewasvariëteiten.

Vernieuwingstaksen, p. 40: Met het oog op de verdeling van de vernieuwingstaksen onder de lidstaten is het wellicht praktischer om uit te gaan van de omvang van de markt (niet de grootte van de bevolking, maar van de markt waarvoor het octrooi geldt), maar moet tegelijk een soort minimumuitkering aan alle deelnemende lidstaten worden gegarandeerd.

 

Selectie van wat is toegevoegd

Overweging (9 bis) Dwanglicenties vallen niet onder deze verordening. Dwanglicenties voor Europese octrooien met eenheidswerking dienen te worden beheerst door de nationale wetgeving van de deelnemende lidstaten op hun respectieve grondgebied

Overweging (11 bis) De regeling voor schadevergoedingen dient te worden beheerst door het recht van de deelnemende lidstaten, met name de bepalingen ter uitvoering van artikel 13 van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.  

Overweging (6) , rekening houdend met de situatie van specifieke entiteiten zoals kleine en middelgrote ondernemingen, bijvoorbeeld door het hanteren van lagere tarieven

Overweging (21 ter) Om een goede werking van het Europees octrooi met eenheidswerking en de samenhang van de rechtspraak en daarmee de rechtszekerheid te waarborgen alsmede te zorgen voor kosteneffectiviteit voor octrooihouders, is het essentieel dat er een gemeenschappelijke octrooirechtbank wordt opgericht die geschillen aangaande het Europees octrooi met eenheidswerking behandelt en beslecht. Het is daarom van het allergrootste belang dat de deelnemende lidstaten de overeenkomst betreffende het gemeenschappelijk octrooigerecht conform hun nationale grondwettelijke en parlementaire procedures bekrachtigen en de nodige maatregelen nemen opdat die rechtbank zo spoedig mogelijk operationeel wordt

Art. 2 d bis) "register voor eenheidsoctrooibescherming": het register dat deel uitmaakt van het Europees Octrooiregister waarin eenheidswerking wordt geregistreerd alsook enige beperking, licentie, overdracht, herroeping of enig verval van een Europees octrooi met eenheidswerking

en wat is weggehaald.

overweging (19) Om een passende hoogte en een geschikte verdeling van de vernieuwingstaksen overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde beginselen te garanderen, moet de bevoegdheid handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd met betrekking tot het niveau van de vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking en de verdeling van deze taksen tussen de Europese Octrooiorganisatie en de deelnemende lidstaten.

artikel 15 lid 4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig de leden 1, 2 en 3, en artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van de hoogte van de vernieuwingstaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking (en hieraan verwant wordt deel van artikel 16/17 geschrapt)

IEF 10860

Wijzigingen in de procedure voorafgaand aan de verlening

Aanpassingen in Regel 71 EOV en invoering van nieuwe Regel 71a EOV

Met samenvatting van Cees Mulder, Maastricht University.

De Administrative Council van de Europese Octrooiorganisatie heeft op 26 oktober 2010 besloten de procedure voorafgaand aan de verlening van het Europees octrooi aan te passen. Dit betreft de situatie waarin de Onderzoeksafdeling (“Examining Division”) de octrooiaanvrager in kennis heeft gesteld van de tekst waarop het Europees Octrooibureau (EOB) voornemens is Europees octrooi te verlenen.

Behalve wijzigingen in bestaande Regel 71 EOV wordt een nieuwe Regel 71a EOV toegevoegd. Regel 71a EOV sluit de verleningsprocedure af.

Deze wijzigingen treden in werking op 1 april 2012.

Verzending van de communicatie volgens Regel 71(3) EOV

Zodra de Onderzoeksafdeling heeft besloten dat een Europees octrooi kan worden verleend, wordt de mededeling volgens Regel 71(3) EOV naar de octrooiaanvrager verstuurd met het verzoek de tekst goed te keuren zoals het EOB die van plan is te verlenen. In de bijgevoegde tekst van de te verlenen octrooiaanvrage (in het jargon wordt deze tekst het “Drückexemplar” genoemd) kunnen door de onderzoeksafdeling kleine (tekstuele) wijzigingen en correcties zijn aangebracht, waarvan normalerwijze wordt verwacht dat de octrooiaanvrager deze zal accepteren. In de mededeling volgens Regel 71(3) EOV wordt de aanvrager bovendien uitgenodigd de vergoeding te betalen voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi (“fee for grant and publishing”) en een vertaling van de octrooiconclusies aan te leveren in de twee andere officiële talen van het EOB dan de taal waarin het octrooi verleend wordt (“the language of the proceedings”). Volgens Regel 71(3) EOV moeten deze handelingen worden uitgevoerd binnen een niet-verlengbare termijn van vier maanden.

Indien de tekst van de Europese octrooiaanvrage die als basis dient voor de verlening meer dan vijftien octrooiconclusies bevat, wordt de octrooiaanvrager bovendien verzocht de claims fees te betalen binnen dezelfde termijn, tenzij deze claims fees al eerder betaald zijn (Regel 71(4) EOV).

Onder de nieuwe procedure kan de octrooiaanvrage op drie verschillende manieren reageren:

Reactie 1. De aanvrager stemt in met de voorgestelde tekst voor verlening
Indien de aanvrager de kosten betaalt voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi en de eventuele verschuldigde claims fees betaalt en de vertalingen van de octrooiconclusies binnen de gestelde termijn aanlevert, en bovendien geen correcties of wijzigingen voorstelt in de voorgestelde tekst als bijgevoegd in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV (zie Regel 71(5) EOV), wordt de octrooiaanvrager geacht te hebben ingestemd (“approval”) met de tekst zoals het EOB die wil verlenen.

Nochtans kan na goedkeuring door de aanvrager in reactie op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV, de onderzoekafdeling de verleningsprocedure op elk gewenst moment hervatten tot aan het moment dat het besluit tot octrooiverlening wordt doorgegeven aan de interne postdienst van het EOB voor kennisgeving aan aanvrager. Dit komt zelden voor, maar kan noodzakelijk zijn indien bijvoorbeeld de onderzoekafdeling zich bewust wordt van zeer relevante stand van de techniek bijvoorbeeld doordat een derde “observaties” heeft ingediend (Artikel 115 EOV).

Reactie 2. De aanvrager keurt de voorgestelde tekst af
Als respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV kan de octrooiaanvrager de voorgestelde tekst simpelweg afkeuren door het niet betalen van de vergoedingen of door het niet indienen van de vertalingen van de octrooiconclusies. In dergelijke gevallen wordt de octrooiaanvrage afgewezen (“application refused”) op grond van Artikel 97(2) EOV met als reden dat er geen tekst is waarmee de octrooiaanvrager instemt (geen naleving van Artikel 113(2) EOV).

Reactie 3. De aanvrager stelt wijzigingen of correcties voor als respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV of geeft argumenten waarom hij het oneens is met de onderzoekafdeling
Indien de aanvrager binnen de 4-maands termijn als gesteld in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV, met redenen omkleed wijzigingen of correcties voorstelt in de tekst die het EOB van plan is te verlenen, zal het EOB een nieuwe mededeling volgens Regel 71(3) EOV uitsturen, indien de onderzoeksafdeling instemt met de voorgestelde wijzingen of correcties (Regel 71(6) EOV). Indien de onderzoeksafdeling echter haar toestemming onthoudt, wordt de onderzoeksprocedure hervat. In dat geval is de octrooiaanvrager niet gehouden de vergoeding voor de verlening van het Europees octrooi te betalen en de vertaling van de octrooiconclusies te leveren binnen de 4-maands termijn als genoemd in de mededeling volgens Regel 71(3) EOV. Dit geldt ook indien de octrooiaanvrager verzoekt door de onderzoeksafdeling voorgestelde wijzigingen terug te draaien.

Hoewel de betaling van vergoedingen in respons op de mededeling volgens Regel 71(3) EOV niet verplicht is als de octrooiaanvrager wijzigingen of correcties voorstelt, kan de aanvrager hieraan toch voldoen op vrijwillige basis. Als hij dit doet, worden de betaalde bedragen gecrediteerd (op grond van Regel 71a(5) EOV).
Octrooiaanvrage geacht te zijn ingetrokken.

Indien de aanvrager de vergoeding voor het verlenen en publiceren van het Europees octrooi niet betaalt of de vereiste vertalingen van de octrooiconclusies niet levert of de claims fees niet voldoet, wordt de octrooiaanvraag geacht te zijn ingetrokken op grond van Regel 71(7) EOV (“application deemed to be withdrawn”). In dat geval kan de aanvrager een verzoek tot verdere behandeling indienen (“further processing”) op grond van Artikel 121 EOV.

Verlening van het Europees octrooi
Zodra aan alle vereisten als vermeld in Regel 71a EOV is voldaan, wordt de beslissing genomen en uitgevaardigd om het Europees octrooi te verlenen, mits de jaartaksen en eventuele andere kosten zijn betaald.