Octrooirecht  

IEF 10842

Unitair octrooi, douaneverordening en downloadverbod

Beantwoording Kamervragen over informele Raad voor Concurrentievermogen, kenmerk: IB/DE / 12010902.

 O.a. in deze brief:
1. Unitair octrooi en octrooirechtspraak,
2. Douaneverordening
3. downloadverbod

1. Unitair octrooi en octrooirechtspraak

De leden van de fracties van het CDA en de VVD informeren naar de stand van zaken van de besluitvorming over het unitair octrooi en dan met name naar het laatste openstaande punt: de vestiging van de zetel van de centrale divisie. De leden van de VVD-fractie vragen zich daarnaast af hoe groot de kans is dat Nederland de centrale divisie mag gaan huisvesten.

Zoals bekend, is het niet gelukt om in de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 december overeenstemming te bereiken over het octrooipakket. Ondanks intensieve pogingen van het Poolse voorzitterschap is het ook nadien helaas niet gelukt daarover overeenstemming te bereiken. Belangrijkste punt van discussie is inderdaad nog de zetel van de centrale divisie van het octrooigerecht. Daarvoor hebben verschillende landen, waaronder Nederland, zich kandidaat gesteld. Nederland zet zich actief in voor deze kandidatuur en heeft een aantrekkelijk aanbod gedaan, maar de concurrentie van andere kandidaten is groot. Het is daarom niet goed mogelijk om een inschatting van de kansen van Nederland te maken. Nederland heeft aangedrongen en zal blijven aandringen op een spoedige afronding van het octrooidossier gezien het belang ervan voor versterking van het Europese groeivermogen. Zowel voor het Europese innovatievermogen als een sterkere interne markt is het octrooi een belangrijke prioriteit.

2. Douaneverordening

(...) Het voorstel heeft als doel het aanbrengen van verbeteringen en verduidelijkingen ten aanzien van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten door de douane, waardoor de rechtszekerheid voor alle betrokken partijen vergroot wordt. De focus van deze verordening dient te liggen op de bestrijding van namaakgoederen en niet op de controle van legitieme handel. De besluitvorming in de Raad over dit voorstel is nog gaande, maar op het punt van de parallelhandel ziet het er naar uit dat een groot aantal lidstaten een wijziging op dit punt ten aanzien van de huidige douaneverordening onwenselijk vinden. Het Europees Parlement, die zich ook over deze verordening zal uitspreken, is overigens nog verdeeld over het al dan niet opnemen van parallelhandel in het toepassingsgebied.

3. Downloadverbod

In het kader van de discussie over de digitale interne markt vragen de leden van de PvdA-fractie wat de vorderingen zijn bij de Europese onderhandelingen en besprekingen rond het downloadverbod.

In de recente EU mededeling over e-commerce kondigt de Commissie aan zich te bezinnen op efficiënte methoden om onrechtmatige informatie op internet te (laten) verwijderen. Zij wil dit jaar een effectbeoordeling uitvoeren om een aantal opties hiervoor te verkennen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal de ontwikkelingen dienaangaande in samenspraak met mij nauwlettend volgen.

In verband met de ontwikkeling van de digitale markt is voorts aangekondigd dat de Europese Commissie voorstellen zal indienen voor een Europees systeem voor het licentiëren van auteursrechten, voor een kaderrichtlijn voor collectief beheer en voor een herziening van de richtlijn handhaving Intellectuele Eigendomsrechten. Deze worden voorzien in de loop van 2012.

De discussie over de aanpak van downloaden van onrechtmatig verveelvoudigd of geopenbaard materiaal als zodanig zal in de EU naar verwachting plaats gaan vinden in het kader van de door de Commissie aangekondigde herziening van het thuiskopiestelsel in de EU. De Commissie bezint zich momenteel op de opties voor herziening van dit stelsel. Uw Kamer zal na het verschijnen van deze voorstellen geïnformeerd worden over de Nederlandse positie ten aanzien van deze voorstellen.

IEF 10820

De Nederlandse escitalopramzaak in hoger beroep

Hof 's-Gravenhage 24 januari 2012, LJN BV1963 (Lundbeck tegen de Generieken)

Met dank aan Jaap Bremer en Marleen van den Horst, BarentsKrans N.V. en Claudia Zeri en Willem Hoyng, Hoyng Monegier LLP.

In navolging van IEF 7799 en de Engelse procedure hier. Octrooirecht. Aanvullend Beschermingscertificaat (ABC) inzake escitalopram, een blockbuster antidepressivum.

In essentie komt het erop neer dat het Hof het vonnis in eerste aanleg vernietigt. Opnieuw rechtdoende, vernietigt het Hof EP 0 347 066 voorzover het conclusies 1-5  (stofconclusies) betreft en verklaart het Hof ABC 300155 nietig, voor zover het is gebaseerd op conclusies 1-5 van EP 0 347 066.

Rechtspraak.nl: Stofconclusies betreffende escitalopram, het (+)-enantiomeer van racemaat citalopram, is nieuw maar niet inventief. De conclusies betreffende werkwijze en tussenproduct, (-)enantiomeer van diol-base, nieuw en inventief. Geen bijzondere omstandigheden die tot absolute stofbescherming leiden. Verordening nr. 469/2009; ABC, gebaseerd op werkwijze-octrooi. Uitleg ‘product’ als bedoeld in art. 1 lid b verordening overeenkomstig de enge betekenis van product, van het octrooi dat op chemisch en farmaceutisch gebied toegepast, overeenkomt met het werkzaam beginsel; ook niet toxische zuuradditiezouten door octrooi gedekt.

Citaten volgen, excuses voor het eventuele ongemak.

Lees het arrest hier (LJN, schone pdf en grosse zaaknr 200.044.332/01, 200.081/01 en 200.081.996/01)
Op andere blogs:
EPLawpatentblog

IEF 10807

Naslagwerk: Information from the Boards of Appeal

Information from the Boards of Appeal, Presidium, business distribution and texts relating to the proceedings, supplement to OJ 1/2012, EPO: München 2012.

Als naslagwerk te gebruiken: de drietalige editie 2012 van de uitgave van de Beroepskamer van het Europees Octrooibureau. Hieronder de inhoudsopgave en tot slot een ovezicht van vijf regelingen rondom processuele aspecten van het Europees Octrooibureau.

Inhoudsopgave:
I. notice concerning the composition of the presidium of the boards of appeal for the years 2012/2013
II. business distribution schemes of the boards of appeal 201
III. rules of procedure of the boards of appeal
IV. accelerated processing
V. electronic authentication of decisions
VI. registrars of the boards of appeal
VII. oral proceedings before the boards of appeal
VIII. representation
IX. public notification
X. maintenance of files, file inspection
XI. filing of patent applications and other documents
XII. late receipt of documents
XIII. responsibility of the legal division
XIV.. representatives, epi, regulation on discipline

XIV.1. Regulation on the establishment of an institute of professional representatives before the European Patent Office
XIV.2. Code of Conduct of the Institute of Professional Representatives before the European Patent Office
XIV.3. Regulation on discipline for professional representatives
XIV.4. Rules of Procedure of the Disciplinary Committee of the Institute of Professional Representatives before the EPO
XIV.5. Additional Rules of Procedure of the Disciplinary Board of the European Patent Office

IEF 10803

Proceskosten NL Octrooicentrum

Rechtbank 's-Gravenhage 18 januari 2012, HA ZA 11-751 (Ophuis Engineering tegen GBO Projects)

Proceskostenveroordeling in octrooizaak, inclusief proceskosten bij het NL Octrooicentrum.

GBO is houdster van octrooi NL2003798 inzake een afvalinzamelingsinrichting. Ophuis heeft een klemsysteem ontwikkeld om afvalzakken te bundelen ter voorkoming dat deze gaan zwerven.

GBO wijst Ophuis erop dat haar inrichting onder de beschermingsomvang van (de aanvrage van) het octrooi van GBO zou vallen. Bij dagvaardingsexploot heeft Ophuis de nietigheidsactie ingeleid. Deze is ingeschreven in het octrooiregister ex artikel 75 lid 4 Rijksoctrooiwet (ROW).

Na aanbieding van een akte van afstand van het gehele octrooi door GBO bij het NL Octrooicentrum, heeft Ophuis het Octrooicentrum desgevraagd echter geen toestemming gegeven voor de inschrijving van de akte (63 lid 2 ROW). Ophuis laat haar vorderingen betreffende schadevergoeding en de vervallenverklaring van het octrooi schrappen. Nu resteert nog de proceskostenveroordeling ex 1019h Rv, waaronder de proceskosten bij het NL Octrooicentrum. Die vordering wordt toegewezen ad €19.200,64.

4.2. Met het aan het NL Octrooicentrum aanbieden van een akte waarbij geheel afstand wordt gedaan van de beschermingsomvang van het octrooi wordt in feite erkend dat Ophuis het gelijk aan zijn zijde heeft in het geschil over de geldigheid van NL 789. Dat Ophuis, nadat hij geconfronteerd werd met de aan het NL Octrooicentrum aangeboden akte van afstand door GBO, de vordering tot vernietiging van het octrooi heeft ingetrokken, kan niet leiden tot een ander oordeel. Zulks moet immers gezien worden in het licht van de voorgenomen afstand van het octrooi door GBO, terwijl de vordering - gelet op die afstand - op goede grond is ingesteld. Evenmin doet daaraan af dat het octrooi formeel nog niet is vervallen nu hieraan nog slechts de toestemming zijdens Ophuis in weg staat (waartoe hij eerst bereid is indien zijn in verband met de handhaving door GBO gemaakte kosten door deze worden vergoed).

IEF 10770

Geacht moet worden nooit te hebben bestaan

Rechtbank 's-Gravenhage 11 januari 2012, LJN BV0719 (Document Security Systems tegen Joh. Enschedé Banknotes c.s.)

Octrooirecht. In navolging van IEF 5801 (Rb) en IEF 9302(Hof) waarin het hof komt tot de slotsom dat conclusie 1 van het octrooi niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende octrooiaanvraag en het Europese octrooi van DSS vernietigt op grond van art. 75 lid 1 sub c ROW 1995 wegens toegevoegde materie.

Door het de in kracht van gewijsde gegane arrest van het Hof, is de vernietiging onherroepelijk en worden alle inbreukvorderingen worden afgewezen. In reconventie wordt de gevorderde vernietiging van een deel onmogelijk, omdat dit deel niet meer bestaat en geacht moet worden nooit te hebben bestaan.

4.1. Het in 2.2. bedoelde arrest is in kracht van gewijsde gegaan. Daarmee is de vernietiging van het Nederlandse deel van EP 750 onherroepelijk geworden. Dit betekent dat het Nederlandse deel wordt geacht van de aanvang af geheel niet de in de artikelen 53, 53a, 71, 72 en 73 bedoelde rechtsgevolgen te hebben gehad. Bij gebreke van enig uitsluitend recht, stuiten de vorderingen in conventie daarop af.

4.2. DSS dient als de in het ongelijk gestelde partij in conventie te worden aangemerkt. Zij wordt mitsdien veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.

4.3. In reconventie komt de gevorderde vernietiging van het Nederlandse deel van EP 750 niet voor toewijzing in aanmerking nu ook hier geldt dat – kort gezegd – dit deel niet meer bestaat en geacht moet worden nooit te hebben bestaan.

Lees het vonnis hier (grosse HA ZA 10-1162 en LJN)

IEF 10768

Na haar toezegging te zullen afzien van...

Rechtbank 's-Gravenhage 11 januari 2012, HA ZA 11-1715 (Hollanders Printing systems/Aandacht Vlaggen Industrie/Z/X tegen Geddeg/Bomée/Y)

Octrooirecht. Incidentele vordering niet-handhaving afgewezen. HPS houdt zich bezig met de ontwikkeling, de verhandeling en het onderhoud van (textiel)printmachines. In het octrooi NL 1025444 voor een inrichting voor het bedrukken van een materiaalbaan wordt X als uitvinder vermeld. De incidentele vordering tot niet-handhaving wordt afgewezen, omdat Geddeg c.s. dit reeds heeft toegezegd. In de hoofdzaak wordt de zaak aangehouden.

5.4. HPS c.s. heeft geen belang bij een voorlopige voorziening als gevorderd. Geddeg c.s. heeft immers in ieder geval na haar toezegging bij antwoord van handhaving af te zullen zien totdat de rechter in de hoofdzaak een verklaring voor recht geeft omtrent het gestelde openbaar voorgebruik geen handelingen ter handhaving van haar octrooirecht meer verricht, in weerwil van de andersluidende, maar niet onderbouwde stelling van HPS c.s. en HPS c.s. heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom in de gegeven omstandigheden de dreiging zou bestaan dat Geddeg c.s. alsnog tot handhaving zal overgaan voordat de geldigheid in de onderhavige procedure is beoordeeld. Voorts is daarbij gezichtspunt dat EP 095 voor Nederland is vervallen per 1 oktober 2010 – naar zeggen van Geddeg c.s.: op grond van een bewuste keuze van Geddeg, nadat in der minne geen regeling tussen partijen mogelijk bleek – en voorts dat Geddeg zich in de hoofdzaak niet inhoudelijk heeft verweerd tegen de onderbouwde stellingen van HPS c.s. dat EP 095 niet nieuw is en inventiviteit ontbeert en zich voor wat betreft het gestelde voorgebruik heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechter, terwijl Geddeg c.s. bovendien al bij antwoord onder 9 heeft aangegeven dat voorshands dient te worden uitgegaan van de nietigheid van EP 095.

IEF 10751

Wijziging EOV

Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien; München, 29 november 2000, Trb. 2012, nr. 3.

Artikel 1. In overeenstemming met artikel 7, eerste lid, tweede volzin van de Akte tot herziening zijn de volgende overgangsbepalingen van toepassing op de hieronder genoemde gewijzigde en nieuwe bepalingen van het Europees Octrooiverdrag:

1. De artikelen 14, derde tot en met zesde lid, 51, 52, 53, 54, derde en vierde lid, 61, 67, 68 en 69, het Protocol inzake de uitleg van artikel 69, en de artikelen 70, 86, 88, 90, 92, 93, 94, 97, 98, 106, 108, 110, 115, 117, 119, 120, 123, 124, 127, 128, 129, 133, 135, 137 en 141 zijn van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan en op op dat tijdstip reeds verleende Europese octrooien. Echter, artikel 54, vierde lid, van het Verdrag zoals het vóór dat tijdstip van kracht was, blijft van toepassing op deze aanvragen en octrooien.

2. De artikelen 65, 99, 101, 103, 104, 105, 105a tot en met 105c, en 138 zijn van toepassing op op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan reeds verleende Europese octrooien alsmede op Europese octrooien verleend ter zake van op dat tijdstip aanhangige Europese octrooiaanvragen.

3. Artikel 54, vijfde lid, is van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan, indien er nog geen besluit is genomen over de verlening van het octrooi.

4. Artikel 112a is van toepassing op beslissingen van de kamers van beroep genomen vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan.

5. De artikelen 121 en 122 zijn van toepassing op Europese octrooiaanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan alsmede op Europese octrooien verleend ter zake van op dat tijdstip reeds verleende Europese octrooiaanvragen, indien de termijnen voor verzoeken om verdere behandeling of herstel in de vorige toestand op dat tijdstip nog niet zijn verstreken.

6. De artikelen 150 tot en met 153 zijn van toepassing op internationale aanvragen die aanhangig zijn op het tijdstip van inwerkingtreding ervan. Echter, de artikelen 154, derde lid, en 155, derde lid, van het Verdrag zoals dat vóór dat tijdstip van toepassing was, blijven van toepassing op deze aanvragen.

Artikel 2


Dit besluit wordt van kracht op het tijdstip van inwerkingtreding van de herziene tekst van het Verdrag in overeenstemming met artikel 8 van de Akte tot herziening.

IEF 10740

Novelty destroying acts in clinical trials

EPO board of Appeal 7 juli 2011, zaak T-0007/07 (Bayer Pharma AG tegen Hexal AG)

Vergezeld van commentaar in't kort van Erik Vollebregt, Axon advocaten.

A recently published decision of the European Patent Office’s (EPO) Board of Appeal about European patents and clinical trials provides for interesting reading and for some important pointers about how to deal with clinical trials for medicinal products but also for medical devices as to not destroy novelty of a patentable invention with invalidity as result.

The clinical trial concerned involved female contraceptive pills. It was established that only the researchers had signed confidentiality agreements, but not the patients enrolled in the trial. As required the patients had been informed of the nature of the medicinal product for the purpose of informed consent but not of the exact pharmaceutical form of the active ingredient in the investigative contraceptives. Finally, not all investigative medicinal products had been returned at the end of the trial.

The Board held, in conformity with its normal strict line of interpretation of the concept of novelty (which is stricter than the US line), that the patent was invalid for lack of novelty as

is established board of appeal case law that if a single member of the public, who is not under an obligation to maintain secrecy, has the theoretical possibility to access particular information, this information is considered as being available to the public within the meaning of Article 54(2) EPC.

The respondents raised an interesting defense, arguing by reference to novelty cases involving implanted medical devices (T-0152/03 and T-0906/01) that any person involved in a clinical trial is implicitly bound by confidentiality. The Board however held that these cases concerned very different situations: the device trials concerned small groups of patients implanted with prototype investigational medical devices, whereas the drug trial at hand was a large trial in which patients were allowed to take home the medicinal products without confidentiality restrictions. Consequently, they could have shown or handed the medicinal products to anyone. The patients in the device trials referred to on the other hand could not explant their devices to hand them over to other people or have them inspected, so no novelty destroying act took place.

Some critical remarks on the facts: I think that the Board’s reasoning with respect to the implantable devices cases is only as good as the very specific facts of those cases referred to, involving balloon catheters and implantable spinal correction devices. Even if visual inspection may not immediately give away enough to destroy novelty because the device is implanted, I could conceive cases in which it would be possible for a patient with an implanted device to go to a ‘person skilled in the art’ with access to imaging devices or devices that can access the implanted device’s software to learn enough about the device to glean the inventive step claimed in the patent concerned. Also, I expect this argument to become more and more difficult to justify as imaging techniques and other ways to gain external access to the implanted device become more sophisticated.

What other lessons are there here to learn for medical devices manufacturers that provide devices for clinical trails?

During trial: if the trail procedure is not limited to an operative procedure to implant an investigational device or to use the investigational device in a procedure, and if the patient is not confined to the research facility for the duration of the trial, there is a risk that there is a novelty destroying act when the patient walks out of the trial facility with the device, whether implanted or not. This typically happens in trials where there is no need to hospitalize the patient for the duration of the trial and the patient visits a hospital a number of times as follow-up after the procedure.

Post-trial: be very careful with patients walking away with the devices, whether implanted or not. ISO 14155, the  GCP standard for medical devices clinical trials, imposes a duty on the investigator to provide adequate medical care to the trial subject after participation so the investigator will usually be inclined to allow a happy patient to keep the investigational device. If the device is left to the patient, whether implanted or not, and a patent has not been applied for at that moment, the manufacturer is taking a big risk with respect to novelty of the patent.

Also, remember that the novelty destroying acts cannot only take place with respect to a basic patent for a device that is tested in the trial, but also with respect to any patentable improvements that may be discovered during the trial. As manufacturer you will have spent time negotiating the ownership of possible patents for these with the investigator for the purpose of the clinical trial agreement. But that is only the first step, as these Board of Appeal decisions show. You also have to make sure that you review the IRB, informed consent form and protocol to make sure that these documents do not lead to novelty destroying acts with respect to any improvements. If you are unsure, make sure that the informed consent form includes a confidentiality clause. So, yet another step to include in the SOP for review of clinical investigation agreements.

IEF 10719

Nuancering strafuitsluitingsgronden

Richtlijn voor strafvordering intellectuele-eigendomsfraude van 23 december 2011, Stcrt. 2011, 22 925.

Deze richtlijn bevat uitgangspunten voor het transactie- en requireerbeleid van het delict intellectuele-eigendomsfraude (IE-fraude). Met een nuancering van de strafuitsluitingsgrond ´in voorraad hebben´ voor ´eigen gebruik´. Evenals een uitwijding betreffende het begrip 'plaats delict' voor het verhandelen van illegale bestanden of het aanbieden van inbreukmakende goederen op het internet (zie par 9). En tot slot een grenshoeveelhedentabel als bijlage.

4. Strafuitsluitingsgrond ‘in voorraad hebben’ voor ‘eigen gebruik’

In artikel 337 lid 2 WvSr is voor het merken- en modellenrecht een nuancering aangebracht. In dit artikel staat dat voor ‘eigen gebruik’ in voorraad hebben van enkele inbreukmakende goederen als bedoeld in artikel 337 lid 1 WvSr is toegestaan. Het voor eigen gebruik in-, uit- of doorvoeren valt niet onder deze uitzondering en is derhalve verboden.

‘Eigen gebruik’ komt ook voor in de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten, maar daar heeft het slechts een zeer beperkte betekenis. Niet strafbaar is het maken van enkele verveelvoudigingen zonder direct of indirect commercieel oogmerk en uitsluitend dienend tot eigen oefening, studie of gebruik van degene die de kopieën zelf heeft gemaakt (art. 31 e.v. jo. art. 16b.1 en 16c.1 Auteurswet 1912; art. 21 e.v. jo. art. 10.e Wet op de naburige rechten).

De Rijksoctrooiwet 1995 kent de strafuitsluitingsgrond ‘eigen gebruik’ niet, maar stelt als voorwaarde dat de handelingen gepleegd moeten zijn ‘in of voor zijn bedrijf’, wil er sprake zijn van inbreuk. Hieronder valt ook de beroepsuitoefening. Deze voorwaarde komt bij de strafrechtelijke handhaving op hetzelfde neer als de genoemde strafuitsluitingsgrond in artikel 337 lid 2 WvSr. Voor de Rijksoctrooiwet geldt dus dat opzettelijke inbreuk op het octrooirecht, gepleegd in of voor het bedrijf van de inbreukmaker, strafbaar is. Let wel dat in de Rijksoctrooiwet enkel invoer strafbaar is gesteld. Uit- en doorvoer zijn niet strafbaar.

Eigen gebruik van inbreukmakende goederen is niet strafbaar als het enkele exemplaren betreft. In deze OM richtlijn wordt de term ‘enkele’ uitgewerkt in de tabel grenshoeveelheden. In deze tabel wordt aangegeven bij welke hoeveelheid sprake is van (slechts) enkele exemplaren.

Voor meer uitleg over het begrip ‘eigen gebruik’ in het kader van deze materie, wordt verwezen naar de Aanwijzing intellectuele-eigendomsfraude [zie H 4].

IEF 10713

Wettelijk verplichte oormerken

Rechtbank 's-Hertogenbosch 21 december 2011, HA ZA 10-1569 (Merko .V. tegen Schippers c.s.)

Met dank aan Leo Kooy, Octrooibureau Vriesendorp & Gaade B.V..

Productafname-relatie. Onrechtmatig oud-medewerker in dienst nemen. Geen IE-rechten op productieproces. Auteursrecht op vóór indiensttreding gemaakte software. Slaafse nabootsing. Misleiding Ministerie LNV. Bijzondere proceskosteninschaling.

Merko produceert de wettelijk verplichte oormerken voor varkens, runderen en schapen. De handelsonderneming Schippers koopt sinds 1999 oormerken van Merko. Na overname van Merko door het mondiale Allflex zagen twee medewerkers van Merko aanleiding om binnen de Schippersgroep een nieuw oormerkproductiebedrijf op te richten.

De omstandigheid dat Schippers een oud-werknemer van Merko voor zich laat werken en daarbij gebruik maakt van diens kennis en ervaring, wordt als niet onrechtmatig beoordeeld. Het weglekken van technische kennis omtrent het productieproces is niet onrechtmatig. Het proces is niet beschermd door een octrooi, noch door een handelsgeheim, dat, in tegenstelling tot 'common law' staten, in het Nederlandse recht geen bescherming krijgt.

Van een succesvol beroep op auteursrecht op de door ex-werknemer ontwikkelde software is ook geen sprake, nu uit het TNO-rapport naar voren is gekomen dat de werknemer de software al had ontwikkeld vóór hij in dienst was van Merko en de auteursrechten niet aan haar zijn overgedragen. Een beroep op slaafse nabootsing wordt afgewezen, omdat de oormerken geen onderscheidend vermogen hebben ten opzichte van die van andere producenten. Ook de stelling van Merko dat de herkomst zou moeten blijken uit de adresgegevens én het reclamemateriaal en dus niet uit de vormgeving van het product zelf kan blijken, leidt naar dezelfde conclusie.

Misleiding van het ministerie LNV: 4.7.2 Indien al Schippers die bepalingen [red. wettelijke eisen dierenwelzijn] heeft geschonden, is zulks, hoezeer dat wellicht ook aangemerkt moet worden als: handelen in strijd met haar rechtsplicht, toch niet onrechtmatig jegens Merko (art. 6:193 in de uitleg van HR 24 maart 2006,NJ 2009/485 Pharmacia/Cosmétique).

Ook in samenhang leveren de afzonderlijk beschouwde daden geen onrechtmatige daad op vanwege benadeling van de wederpartij.

Een bijzonder proceskostenveroordeling volgt, deze worden qua inschaling in tarieven beperkt. In reconventie gebeurt dit omdat verhoudingsgewijs het debat een zeer klein deel van het totale debat betrof.

4.8. De verwijten die afzonderlijk beschouwd geen onrechtmatige daden opleveren, leveren ook in onderlinge samenhang geen onrechtmatige daad op. Daarvan zou onder bijzondere omstandigheden misschien sprake kunnen zijn, bijvoorbeeld als uit een samenstelsel van nog juist rechtmatige handelingen een oogmerk van benadeling van de wederpartij zou kunnen worden afgeleid, zonder dat de dader daarbij een redelijk belang had. Maar van dergelijke omstandigheden is niets gebleken terwijl aan de andere kant Schippers vooral heeft gehandeld ter bescherming van haar zakelijke belangen om over betaalbare oormerken te kunnen beschikken die zij aan haar afnemers zou kunnen blijven verkopen.

4.10.2. Hoewel de zaak, indien de vordering naar de letter wordt genomen, van onbepaalde waarde is, vindt de rechtbank in de door Merko ten pleidooie gegeven indicatie van een omzetverlies van € 740.000 waaruit geredelijk een belang bestaande in een winstderving van tenminste omstreeks €40.000 kan worden afgeleid, duidelijke aanwijzingen dat de zaak onder liquidatietarief IV valt.

5.4. De omstandigheid dat de vorderingen van Meko in conventie in dit vonnis worden afgewezen, maakt dat de voor die vorderingen gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig gelegd zijn. Schade daarvan is aannemelijk. Op die grond is de vordering van Schippers c.s. tot schadevergoeding toewijsbaar, met veroordeling van Merko in de proceskosten. In de omstandigheid dat het debat in reconventie een verhoudingsgewijs zeer klein deel van het totale debat heeft uitgemaakt, vindt de rechtbank een duidelijke aanwijzing om daarvoor niet tarief II, maar tarief I toe te passen, en waar de reconventie uit het verweer voortvloeit zulks voor het halve aantal punten.