Octrooirecht  

IEF 6313

Een tweede nieuwheidsonderzoek

Raad van State, 18 juni 2008, LJN: BD5083, Beroep in de zaak Fornix Medical Systems tegen Octrooicentrum Nederland.

Octrooirecht. Hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5063 van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juli 2007. De schriftelijke weigering van het OCN om een tweede nieuwheidsonderzoek uit te voeren ten aanzien van diezelfde octrooiaanvraag kan niet worden geacht te zijn gericht op rechtsgevolg en de brief kan derhalve niet als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerk.

Dat, zoals Fornix stelt, uit de Row 1995 niet volgt dat maar één nieuwheidsonderzoek per aanvraag kan worden verzocht, maakt dit niet anders, evenmin als de stelling van Fornix dat het verrichten van een nieuwheidsonderzoek een bij wet aan het OCN opgedragen publiekrechtelijke taak is, nu enkel als gevolg hiervan geen rechtsgevolg ontstaat.

Voor zover Fornix betoogt dat de weigering een eerste nieuwheidsonderzoek te verrichten gericht zou zijn op rechtsgevolg, behoeft dit betoog geen bespreking, aangezien in deze zaak uitsluitend de weigering een tweede nieuwheidsonderzoek te verrichten aan de orde is.

De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.

Lees de uitspraak hier.

IEF 6311

Industrie, een wereld van oplossingen

Kamerstukken II 2007/08, 29826, nr. 32, Bijlage, Industrie, een wereld van oplossingen

Octrooirecht. "Nederland zet zich sterk in voor een verdere harmonisatie van het Europese octrooibeleid, met name het tot stand brengen van een Europees geschilbeslechtingssysteem en het gemeenschapsoctrooi. In 2009 moet de toetreding van Nederland tot het Verdrag van Singapore wettelijk geregeld zijn, waarmee een belangrijke uitbreiding en vereenvoudiging van het merkenrecht wordt gerealiseerd."

"Verder worden opbrengsten van octrooien in de zogenoemde octrooibox met een verlaagd VpB-tarief van 10% procent belast."

Lees de brief hier

IEF 6310

Een goed evenwicht

2k.bmpKamerstukken II 2007/08  31444 XIII, nr. 9, Jaarverslag en slotwet ministerie van Economische Zaken 2007; Lijst van vragen en antwoorden 

Vraag: Hoe is de regering gekomen tot de doelstelling van het aandeel van de innovatieve bedrijven die een octrooi hebben aangevraagd? Is deze doelstelling, het EU-15 gemiddelde, wel ambitieus genoeg? Waarom dateren de meest recente cijfers uit 2004?

Antwoord: Met deze doelstelling wordt een indicatie gegeven van de mate waarin innovatieve bedrijven hun innovaties beschermen met gebruikmaking van het octrooistelsel. Voor een goed werkend kennisbeschermingsregime is van belang dat een evenwicht wordt gevonden tussen kennisbescherming en kennisverspreiding. De ambitie is daarbij veeleer gelegen in het creëren van een evenwichtig stelsel dan in het realiseren van zo veel mogelijk octrooien. In het licht daarvan wordt een doelstelling rond het EU-15 gemiddelde beschouwd als een goed evenwicht. Voor Nederland hebben de meest recente cijfers betrekking op 2006. Die zijn in maart 2008 door het CBS gepubliceerd. Voor het EU-15 gemiddelde zijn geen cijfers over 2006 beschikbaar, zodat daar het jaar 2004 als meest recente jaar geldt.

Lees hier alle overige vragen en antwoorden

IEF 6298

Den Haag Gisteren

vlv.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, HA ZA 07-2964, Fort Vale Engeneering Ltd. tegen Pelican Worldwide B.V. (met dank aan Otto Swens, Vondst Advocaten).

Octrooirecht. EP ventiel-samenstelling. Bodem(tussen)vonnis in een zaak waarin al eerder kort-gedingvonnis is gewezen (Zie IEF 4099). De rechtbank concludeert nu dat er wèl sprake is van inbreuk, maar acht conclusie 1 van het Octrooi niet geldig. Partijen krijgen de gelegenheid zich uit te laten over de geldigheid van de overige conclusies 2-20, waarna de Rechtbank defintief zal beslissen over de inbreukvorderingen en de reconventionele nietigheidsvordering. Ook GAT/LuK duikt weer even op: “De noodzaak tot aanhouding bestaat niet voor wat betreft de provisionele vorderingen.”

Lees het vonnis hier.

zibkr.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 18 juni 2008, HA ZA 07-2702, Henri Peteri B.V. tegen AB Power Selling B.V.

“Ter zitting is met beide apparaten thee gezet.”. Kokendwaterkraanzaak. Merkenrecht, reclamerecht.

“4.3. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 februari 2007 (zie: IEF 3422) geoordeeld dat het gebruik van dat teken naar voorlopig oordeel inbreuk maakt op het Beneluxmerk QUOOKER van Peteri. Bij conclusie van antwoord in deze procedure heeft AB Power zich neergelegd bij het in kort geding opgelegde verbod met betrekking tot dit teken. Bij de mondelinge behandeling heeft zij nog eens onherroepelijk en onvoorwaardelijk toegezegd dat zij zal berusten in de veroordeling neergelegd in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 februari 2007 inclusief de daarbij bepaalde dwangsom, voorzover deze veroordeling en dwangsom zien op inbreuk op het merk QUOOKER van Peteri met name door gebruik van het teken cooker. (…)De rechtbank ziet hierin aanleiding de merkenrechtelijke grondslag onbesproken te laten en wat betreft dit onderdeel de veroordeling van de voorzieningenrechter met de daarbij bepaalde dwangsom te bevestigen.

(…)4.44. De rechtbank concludeert dan ook dat het gebruik door AB Power van het woord kokend, al dan niet in verbinding met andere begrippen, ter aanprijzing van haar Zip HydroTap niet misleidend is.

4.46. Naar oordeel van de rechtbank is de aanprijzing door AB Power niet als vergelijkend aan te merken. Nu AB Power het teken ‘cooker’ niet meer gebruikt en ook niet meer mag gebruiken is er ook indirect geen sprake van vergelijking.”

Geen werkelijke proceskostenveroordeling m.b.t. het reclamerechtelijke deel.

Lees het vonnis hier.

Noot van de redactie: In de regel worden Haagse uitspraken door het Haagse gerecht zelf, vaak al op de dag van uitspraak, gepubliceerd of in doorzoekbaar pdf-formaat rondgezonden middels de Haagse verzendlijst. Naamsvermelding (‘met dank aan…) bij Haagse uitspraken geschiedt dan ook alleen bij uitspraken die zijn aangeleverd door advocaten/partijden/derden voordat of zonder dat de uitspraak door het Haagse Gerecht zelf is gepubliceerd of verzonden.

IEF 6291

Eerst even (welwillend) voor jezelf lezen

P&G.bmpHoge Raad, 13 juni 2008, conclusie A-G Verkade, rekestnummer 07/12387, The Procter & Gamble Company tegen het BBIE.

Mini Verkade-album (slechts 9 pagina’s!). Weigering vormmerk wegens gebrek aan onderscheidend vermogen.

4.2. Volgens de (enige) klacht van het middel is dat niet het geval, omdat het hof blijkens de overweging in rov. 11: 'Naar het oordeel van het hof zal het in aanmerking komend publiek, de door P&G gedeponeerde vorm niet herkennen als merk' miskend zou hebben dat het BVIE en de Merkenrichtlijn 89/104/EEG ter voldoening aan het vereiste van onderscheidend vermogen nergens de eis van het ‘door het publiek herkennen als merk' stellen. Volgens het middel maakt het hof de klassieke fout te eisen dat het publiek de vorm ook herkent als merk. Dat vereiste is verworpen door BenGH 16 december 1991, NJ 1993, 596, en wordt ook door het HvJ EG niet gesteld.

(…)4.6.1. De onjuiste (onwelwillende) lezing van 's hofs beschikking in het middel is kennelijk geïnspireerd door de hoop om op die manier de Hoge Raad de beschikking te doen vernietigen wegens strijd met het recht, waartoe het middel verwijst naar BenGH 16 december 1991 ('Burberrys II'). In dat arrest is het vereiste van een door de ondernemer tot het publiek  gericht teken dat de waar van hem afkomstig is, inderdaad verworpen. Lezing van dat arrest (in het bijzonder rov. 23 t/m 26) leert intussen dat het hier specifiek ging om de (door de verwijzende rechter gestelde) vraag of vereist is dat het publiek het teken (ook) opvat als een daartoe tot het publiek gerichte herkomstaanduider. Die vraag was begrijpelijk tegen de achtergrond van de Burberrys-zaak: het inroepen van merkenrechtelijke bescherming voor het in onder meer voeringen van jassen door Burberrys Ltd gebezigde (bekende) ruitmotief, welk ruitmotief allicht als specifiek voor een bepaalde kledingonderneming herkend zou worden, maar waarvan betwist werd dat Burberrys het ook als herkomstaanduider bezigde en dat het publiek het als zodanig opvatte. Als gezegd verwierp het BenGH een aan het merk te stellen eis in laatstbedoelde zin. Het BenGM ging evenwel bepaald niet zo ver dat óók niet vereist zou zijn dat (een relevant deel van) het in aanmerking komende publiek de waar op grond van zijn uiterlijk als afkomstig van de ondernemer herkent: integendeel, zie rov. 24 jo. 20. In die zin diende óók volgens het Benelux-Gerechtshof het publiek het teken als merk (= als een teken dat de waren of diensten van een onderneming kan onderscheiden) te kunnen herkennen, en in die zin achtte ook het BenGH de opvatting van (een relevant deel van) het in aanmerking komende publiek bepalend.

4.6.2 (…)Van een achtergrond als spelend in de Burberrys-zaak, die aanleiding zou kunnen of moeten geven tot de in het cassatiemiddel bedoelde lezing, is in de onderhavige zaak geen sprake (het middel reikt ook niets in die zin aan). Dat zou anders geweest kunnen zijn indien het  hof iets had overwogen (of het Bureau stelling genomen zou hebben) in de zin dat de door P&C als vormmerk gedeponeerde vorm wél herkend zou worden als afkomstig van een bepaalde onderneming, maar dat aan merkenrechtelijke bescherming niettemin in de weg zou staan de omstandigheid dat geen sprake was van een door de ondernemer tot het publiek gericht teken dat de waar van hem afkomstig is is. Daarvan is geen sprake. Daarom is de lezing door P&G van de door haar bestreden volzin geheel onaannemelijk, en is (ook) dit gebrek aan feitelijke grondslag voor de cassatieklacht gegeven. “

Lees de conclusie hier.

bm.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 17 juni 2008, KG ZA 08-544, Raaijmakers tegen Weijtmans c.s.

Octrooirecht. NL Octrooi voor een inrichting voor het rooien van een boom.

 4.7. Raaijmakers kan hier voorshands niet in worden gevolgd. Uit de conclusies en de toelichtende beschrijving van het octrooi is niet op te maken dat het octrooi zich beperkt tot inrichtingen voor het in delen rooien van een boom en zich niet ook uitstrekt tot inrichtingen voor het in één keer vellen van een boom. Conclusie 1 vermeldt slechts dat het grijpgereedschap een deel van de boom – dat zou ook de stam kunnen zijn – aangrijpt en afzaagt. Daarbij komt dat vooralsnog niet is in te zien dat de Waratah-inrichting niet geschikt zou zijn voor het in delen rooien van de boom. Dit lijkt eenvoudig te kunnen worden bereikt door de boom niet onderaan maar bijvoorbeeld in het midden aan te grijpen. Volgens Raaijmakers onderscheidt de geoctrooieerde inrichting zich nog door het geringere gewicht en de geringere omvang van rooimachines als de Waratha-inrichting. De geoctrooieerde inrichting zou juist ook daardoor geschikt zijn voor het aangrijpen van bijvoorbeeld takken en voor het werken binnen de bebouwde kom. Het octrooi vermeldt hierover echter niets, zodat verschil in gewicht en omvang alleen al daarom geen aspecten zijn die aanleiding kunnen zijn de Waratha-inrichting niet relevant te achten voor de beoordeling van de geldigheid van het octrooi. 

4.8. Omdat de Waratha-inrichting geheel voldoet aan de maatregelen van conclusie 1 is hetgeen daarin wordt geclaimd niet als nieuw aan te merken. In ieder geval zijn de maatregelen van conclusie 1 niet inventief. Het octrooi en de Waratha-inrichting betreffen hetzelfde technische gebied. De vakman, die zich gesteld ziet voor het probleem waarvoor het octrooi een oplossing wil bieden, zal dan ook acht slaan op Waratah-inrichting. Welke inventieve stap het octrooi dan nog zet is niet in te zien.

Lees het vonnis hier

IEF 6285

Een patente leugen

apl.gifNieuwe IE-thriller van hoogleraar en romanschrijver Paul Goldstein: A Patent Lie. “Goldstein, a Stanford law professor and intellectual property expert, delivers on the promise of his thriller debut, Errors and Omissions (2006), with this outstanding sequel.

Michael Seeley, who's living in seclusion in Buffalo, N.Y., agrees at his estranged brother's urging to travel to San Francisco to take on a patent infringement case that Vaxtek, a small company, is bringing against St. Gall, a Swiss pharmaceutical giant, over an AIDS vaccine. Robert Pearsall, the lead plaintiff's attorney, apparently committed suicide on the eve of trial. Surprised that Pearsall, known for his meticulous preparation, didn't depose Lily Warren, a St. Gall employee who claimed to have invented the vaccine, Seeley pursues that loose end, only to find that Warren's version of events raises questions about not only Seeley's clients but also his predecessor's death. In lean prose, Goldstein masterfully portrays the intricate courtroom maneuvering and the ethical dilemmas of trial attorneys. Scott Turow fans will welcome this complex protagonist.”

Lees hier meer.

IEF 6253

Den Haag Gisteren

els.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-391, Plant Research International B.V. tegen Europe Fruit Trade B.V.

Kwekersrecht, bodemprocedure  (voor KG zien: IEF 2806). PRI stelt dat EFT inbreuk heeft gepleegd op haar kwekersrechten met betrekking  tot het ras ELSANTA, welke inbreuk naar haar stelling ondanks het verbod daartoe  in kort geding door lijkt te zijn gegaan.

“4.3. PRI heeft onweersproken en onderbouwd gesteld dat zij een gesloten licentiestelsel hanteert. (…) EFT is geen licentieneemster en evenmin fruitteler. Zij kan derhalve slechts over ELSANTA planten beschikken en die verkopen/leveren en voor dat doel aanbieden, zoals zij gedaan heeft en mogelijk nog steeds doet, indien zij deze zelf heeft vermeerderd (een kwekersrechtelijk voorbehouden handeling op grond van art. 57(1) ZPW 2005), deze heeft verkregen van licentienemers die vanwege voornoemd gesloten stelsel hun contractuele verplichting jegens PRI hebben geschonden, of door inkoop via onofficiële handelskanalen.

4.4. Het verweer van EFT is dat niet zijzelf de planten heeft verhandeld/aangeboden,  maar dat officiële licentieneemsters zoals Van Gennip dit zouden hebben gedaan, waarbij  EFT "na het sluiten en uitvoeren van de koopovereenkomst" zou zijn "ingeschakeld voor het  verdere afwikkelen van de reeds gesloten koopovereenkomst. (…) Dit verweer wordt verworpen. De bewoordingen  van de onderschepte aanbiedingsbrieven en de bevestigingen van verscheidene  afnemers van leveringen door EFT en haar facturen wijzen allereerst al in het geheel niet op  deze constructie.”

Lees het vonnis hier

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni, HA ZA 07-2161, Handelsonderneming Jovoort B.V. tegen Hamer Bloemzaden B.V.

Kwekersrecht. Licentieovereenkomst voor een drietal Tibouchina variëteiten, genaamd JOV001, JOV004 en Monique.

“4.4. Thans legt Jovoort in de procedure aan haar stelling dat tot twee keer toe de contractuele  boete van € 15.000,- uit art. 8.1 van de overeenkomst is verbeurd (uitsluitend) ten  grondslag dat Hamer een informatieplicht jegens haar heeft geschonden, te baseren op art. 5,  althans de redelijkheid en billijkheid gelet op de aard van de overeenkomst, en in strijd met  art. 7.4 het plantmateriaal heeft vernietigd.   

4.5. Ter zake van deze twee grondslagen is door Jovoort nooit art. 7.2 ingeroepen, zodat  (ook) op die gronden niet rechtsgeldig tussentijds is beëindigd door Jovoort. In 4.3. werd al  overwogen dat de beëindiging uit hoofde van art. 7.2 op de grond dat Hamer geen kwekersrecht  heeft aangevraagd, evenmin een geldige beëindiging in de zin van art. 7.2 heeft opgeleverd.  Zodoende staat vast dat geen beëindiging volgens 7.2 heeft plaatsgevonden. 

4.6. Nu art. 8.1 voor het verbeuren van de contractuele boete als dubbele eis stelt dat  een contractuele verplichting wordt geschonden èn de overeenkomst is beëindigd overeenkomstig  art. 7.2 en hiervoor is overwogen dat van dat laatste geen sprake is, is geen contractuele  boete verbeurd. Daarop strandt de vordering in hoofdsom, die uitsluitend ziet op betaling  van twee keer de contracturele boete op de aangegeven gronden. Zodoende kan in het  midden blijven of deze twee aangevoerde gronden, schending van informatieplicht en  schending van art. 7.4, zich hebben voorgedaan. Alle vorderingen dienen te worden afgewezen  met veroordeling van Jovoort in de kosten van de procedure.”

Lees het vonnis hier.

fca.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 11 juni 2008, HA ZA 07-3179, Pharmachemie B.V. tegen Les Laboratoires Servier

Octrooirecht. EP ‘Alfa-kristallijne vorm van het tert-butylaminezout van perindopril’. Na vernietiging Engelse deel nu ook vernietiging Nederlandse deel wegens gebrek aan inventiviteit. Proceskosten: €150.000,-.

 “4.20. Aan een beoordeling van de conclusies in de vorm waarin deze door de Oppositie  Afdeling in stand zijn gehouden wordt, anders dan Servier heeft betoogd, niet  toegekomen nu van de beslissing van de Oppositie Afdeling beroep is ingesteld bij  de Technische Kamer van Beroep en de rechtbank, gelet daarop, hangende dat  beroep, dient uit te gaan van de conclusies in de vorm waarin deze zijn verleend.  Ten overvloede wordt overwogen dat de enkele combinatie van de conclusies 2 en  5, indachtig het hetgeen hiervoor is overwogen, niet alsnog zou leiden tot een  inventieve werkwijze.”

4.21. Het hulpverzoek kan Servier niet baten. Daartoe geldt dat, zoals Pharmachemie  met juistheid heeft gesteld, de volgens het verzoek gewijzigde conclusies 1 en 2  ontoelaatbaar moeten worden geoordeeld in verband met toegevoegde materie. Met  Pharmachemie is de rechtbank van oordeel dat voor de voorgestelde wijzigingen  geen basis aanwezig is in de oorspronkelijke aanvrage (…).

4.22. De conclusie luidt dat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7201

House of Lords judgment in Conor v. Angiotech brings UK closer to EPO

ranitz-swens.gifRemco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur) and Otto Swens (Vondst Advocaten)

“And so yesterday, a bit sudden, there was the ‘Opinions’ decision  of the House of Lords in Conor v. Angiotech which the patent world so anxiously awaited . The well-known English IP weblog www.ipkat.com immediately headed “Breaking news: Angiotech appeal allowed”. Indeed: breaking news, for in the first and second instance Conor was found to be in the right and the patent of Angiotech was invalidated for lack of inventive step. The House of Lords, however, applied a different criterion and subsequently considered the patent valid.

(…) The House of Lords, the highest court in the UK undeniably brings English patent law further in line with ‘European’ patent law, in particular regarding inventive step. Amongst others, they criticise (certain applications of ) the ‘obvious to try’ test. Further, for our Dutch readers, it is pleasant to see that the Lords explicitly concur with several of the considerations on inventive step in the judgment of January 17, 2007 by the The Hague District Court in the Dutch case Angiotech v. Conor case, in particular because the English appeal court precisely criticized the inventive step approach of ‘our’ District Court.

(…) Lord Walker in the end, however, does not draw a distinct conclusion from these considerations, and the other Lords do not discuss the ‘obvious to try’ test further. The Lords in particular do not discuss the European criterion for examination of inventive step, the ‘problem solution’ approach. Therefore, this decision can hardly (yet?) contains an explicit choice for the European inventive step approach. Nonetheless, it is crystal clear that the strong emphasis that the Lords place on the ‘expectation of success’ and their criticism on the ‘obvious to try’ test moves UK patent law closer again to the EPO and ‘the continent’.”

Read the article here. (The authors represent Angiotech in Dutch patentprocedures). IEFenglish

IEF 6219

Hoe is de regering gekomen

Kamerstukken. Niet-dossierstuk 2007/08, vra2008ez-08. Lijst van vragen en antwoorden inzake het Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2007.

Vraag 38: Hoe is de regering gekomen tot de doelstelling van het aandeel van de innovatieve bedrijven die een octrooi hebben aangevraagd? Is deze doelstelling, het EU-15 gemiddelde, wel ambitieus genoeg? Waarom dateren de meest recente cijfers uit 2004?

Lees alle vragen hier.

IEF 6218

En nog meer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3299, Dedon GmbH tegen Qmarfelfe Holding B.V.

Modellenrecht. “4.10. Wederom maakt Outdoor Lifestyle een vergelijking met het model zoals Dedon dat op de markt brengt en niet met het door Dedon geregistreerde Gemeenschapsmodel. Een aantal van de door Outdoor Lifestyle genoemde verschillen valt echter ook bij vergelijking met het geregistreerde model van Dedon op. Dat de hoekmodule van Outdoor Lifestyle in verhouding tot het zitvlak een smallere rug- en zijleuning kent en de kleine (vierde) poot van Dedon bij de module van Outdoor Lifestyle hetzelfde formaat heeft als de andere drie poten en de poten bij Dedon iets naar binnen verspringen, is in het onderhavige geval (met inachtneming van hetgeen onder 4.6 is overwogen) onvoldoende om van een andere algemene indruk te kunnen spreken. Ondanks genoemde verschillen blijft in beide modellen sprake van een hoekmodule, welke wordt gekenmerkt door dezelfde strakke lijnen en rechte hoeken, tot bijna aan de grond gesloten zijden, vlechtwerk en platte poten.”

Lees het vonnis hier.

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, KG ZA 08-432, Fabrique (design Comminuicatie & nieuwe media) B.V. c.s. tegen Fabrique-ID B.V.

Merkenrecht. “4.15. Voorshands moet worden aangenomen dat het gevaar bestaat dat het publiek meent dat de onderneming van gedaagde is verbonden met de ondernemingen van eisers sub 1-4. Het eerste deel van de handelsnamen van eisers en gedaagde, te weten Fabrique, is immers identiek. Het tweede deel van de handelsnamen verwijst naar de specifieke expertise van de betreffende ondernemingen. Daar komt bij dat de ondernemingen op hetzelfde adres zijn gevestigd en zich bezighouden met vergelijkbare werkzaamheden, te weten ontwerpdiensten. Bovendien weegt mee dat de ondernemingen tot oktober 2007 daadwerkelijk verbonden zijn geweest. Het gevaar bestaat dat het publiek uit het continueren van de handelsnamen na die datum zal afleiden dat ook de samenwerking na die datum voortduurt. Ten slotte wordt de mogelijkheid van verwarring onderstreept door het gegeven dat, zoals eisers onweersproken en onderbouwd met concrete voorbeelden hebben aangevoerd, deze verwarring zich reeds enkele malen heeft voorgedaan. 

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-3663, Koninklijke Philips Electronics N.V. tegen Moser Baer India Ltd.

Octrooirecht, incident tot aanhouding, litispendentie.

“2.7. Door de voeging is Imation weliswaar partij geworden in de procedure, maar wel een partij met een bijzonder status. Imation kan niet zelf een vordering instellen, evenzo kan Philips niet een vordering instellen tegen Imation als gevoegde partij, bijvoorbeeld het spiegelbeeld van de vordering in de Amerikaanse procedure tussen Imation en Philips. Imation is geen tussenkomende partij maar een gevoegde partij. Als gevoegde partij mag zij MBI bijstaan in een geschil hier te lande tussen Philips en MBI.

2.8. Hieruit volgt ook dat deze Nederlandse procedure niet kan leiden tot een gezag van gewijsde tussen Philips en Imation met betrekking tot de CLA. Imation is in beginsel ook niet gebonden aan het gezag van gewijsde van een eindbeslissing in de onderlinge verhouding tussen Philips en MBI.

2.9. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor aanhouding in verband met litispendentie, er is geen kans op strijdige beslissingen tussen dezelfde partijen omtrent hetzelfde onderwerp. De aanhouding zal worden afgewezen. Partijen dienen voort te procederen waartoe Imation thans zal moeten antwoorden in de hoofdzaak.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 juni 2008, HA ZA 07-2883, Actavis B.V. tegen  Novartis A.G.

 Octrooirecht, geneesmiddelen. “4.31. Voor zover de voornoemde verwijzingen naar de mogelijkheid om het natriumzout van fluvastatine vorm te geven in een sustaine release formulering niet reeds meebrengen dat EP 320 nietig is omdat de uitvinding waarvoor het is verleend, niet nieuw is, moet gelet op die verwijzingen in ieder geval worden aangenomen dat de gemiddelde vakman op basis daarvan op de prioriteitsdatum tot die uitvinding zonder inventieve denkarbeid zou zijn gekomen. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank slechts anders kunnen zijn, indien er sprake is van een vooroordeel dat de gemiddelde vakman daarvan zou weerhouden.”  Proceskosten: €130.000.00.

Lees het vonnis hier.