Octrooirecht  

IEF 6133

De eisen van artikel 843a Rv

Rechtbank ‘s-Gravenhage 16 april 2008, HA ZA 07-1385, S.I.S.V.E.L. tegen Acer Computer B.V. c.s.

Wel gemeld, nog niet besproken. Octrooirecht. Licentieovereenkomsten. Acer vordert in incident inzage door middel van afgifte van kopieën te verlenen in een aantal licentieovereenkomsten en baseert zich op artikel 843a Rv.

“ 3.2 Op zichzelf heeft Acer terecht aangevoerd dat staving van haar verweer tegen de vorderingen van SISVEL in de hoofdzaak, alsmede staving van haar eis in reconventie een rechtmatig belang is in de zin van artikel 843a Rv. Daarnaast is juist dat onder het in die bepaling genoemde begrip “rechtsbetrekking ook een verbintenis uit onrechtmatige daad valt. Dat laatste blijkt genoegzaam uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waarbij de bepaling is verruimd (Kamerstukken II 1999-2000, nr. 5, p. 78-79) en, voor wat betreft inbreuken op intellectuele eigendomsrechten, uit artikel 1019a lid 1 Rv.

3.3. Het voorgaande laat onverlet dat degene die een beroep op artikel 843a Rv doet, de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad voldoende moet substantiëren. Dit betekent niet dat de eiser volkomen bewijs moet leveren van de gestelde onrechtmatige daad, anders zou het beroep op artikel 843a Rv - dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen - zinloos zijn. Het betekent echter ook niet dat kan worden volstaan met de enkele stelling dat onrechtmatig is gehandeld. Anders zou iemand op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen in de administratie van een ander kunnen gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Dergelijke 'fishing expeditions" heeft de wetgever uitdrukkelijk willen voorkomen (Kamerstukken II 1999-2000, 26 855 nr. 3, p. 188 en Kamerstukken II 2005-2006, 30 92, nr. 3, p. 20). Het komt er dus op aan dat eiser zijn stelling voldoende substantieert door, onderbouwd met redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal, voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te dragen voor een redelijk vermoeden van onrechtmatig handelen.”

Acer heeft niet aan die eis voldaan.

Acer baseert de vordering tot inzage in de licentieovereenkomst met Microsoft op de stelling dat SISVEL onrechtmatig jegens haar handelt door een vergoeding te vragen voor het gebruik van MP3 octrooien in software van Microsoft (waaronder de octrooien waarop SISVEL zich in de hoofdzaak beroept) waarvoor SISVEL reeds een licentie aan Microsoft heeft verleend. Hier heeft SISVEL - als zodanig onweersproken - tegenin gebracht dat zowel zij als Microsoft Acer heeft meegedeeld dat SISVEL niet zal optreden tegen bepaald gebruik van de octrooien in bepaalde versies van software van Microsoft, waarbij concreet is aangegeven welk gebruik rechtenvrij is en welk gebruik niet. Bovendien staat vast dat SISVEL in overeenstemming hiermee de douane heeft verzocht het beslag op producten van Acer op te heffen voorzover dat beslag betrekking had op producten waarop uitsluitend de rechtenvrije software van Microsoft was geïnstalleerd. In het licht daarvan valt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet in te zien dat het optreden van SISVEL jegens Acer onrechtmatig is (r.o. 3.4).

De vordering tot inzage in de overige (licentie)overeenkomsten die SISVEL met derden heeft gesloten baseert Acer op de stelling dat SISVEL haar weigert een licentie te verlenen op dezelfde voorwaarden als overige licentienemers. Die weigering zou in strijd zijn met de op SISVEL rustende verplichting tot het verlenen van een licentie op RAND-voorwaarden (dat wil zeggen voorwaarden die “Reasonable And Non Discriminatory” zijn) en zou tevens een schending van het mededingingsrechtelijke verbod op misbruik van een machtspositie inhouden (r.o. 3.6).

Ter onderbouwing van de gestelde discriminatie heeft Acer erop gewezen dat SISVEL haar uitsluitend een licentie aanbiedt voor alle octrooien in haar portefeuille en met betrekking tot alle producten van Acer en dat SISVEL weigert een licentie te verstrekken die alleen ziet op het gebruik van octrooien die volgens SISVEL essentieel zijn voor de MP3 standaard in PDA’s. Daarentegen zouden andere licentienemers volgens Acer licenties krijgen waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende producten (r.o. 3.7).

Dat SISVEL heeft geweigerd een licentie te verstrekken voor alleen PDA's van Acer is niet in geschil. SISVEL voert echter aan dat Acer ook een licentie nodig heeft voor haar andere producten en dat Acer weigert een licentie voor die producten af te nemen. Acer heeft niet gesteld dat zij ook voor die andere producten een licentie zou willen afnemen of dat zij daartoe bereid zou zijn. Derhalve kan ten aanzien van de licentie voor die producten geen sprake zijn van discriminatie. Acer heeft ook niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat de voorwaarden van de licentie die zij wel wil afnemen, namelijk de licentie voor PDA's (of - voor zover relevant - de hoogte van de vergoeding die SISVEL eist voor gebruik van de betreffende octrooien in Acer PDA's in het verleden), afwijken van de overeenkomsten die SISVEL daarover met derden is aangegaan. Ten slotte heeft Acer niet gesteld dat SISVEL derden die een reeks van producten aanbieden waarin volgens SISVEL inbreukmakende software is geïnstalleerd, heeft toegestaan uitsluitend een licentie aan te gaan voor bepaalde producten uit die reeks. Ook in dat opzicht heeft Acer dus onvoldoende gesteld om discriminatie, en daarmee de voor de toepassing van artikel 843a Rv vereiste rechtsbetrekking, te kunnen aannemen (r.o. 3.8).

Voor zover Acer heeft bedoeld te stellen dat de eis van SISVEL om een licentie af te sluiten voor alle standaarden en alle producten van Acer niet redelijk is in de zin van de RAND-vereisten, kan dat betoog – wat daar verder ook van zij – in dit incident worden gepasseerd. Zoals de raadsman van Acer bij pleidooi desgevraagd ook uitdrukkelijk heeft toegegeven, is voor de beoordeling van de redelijkheid van de door SISVEL geboden licentie geen inzage nodig in de overeenkomsten die SISVEL met derden heeft gesloten (r.o. 3.9).

Lees het vonnis hier.

IEF 6130

Geen doorbraak te verwachten

Kamerstuk 21501-30, nr. 182, 2e Kamer. Raad voor Concurrentievermogen; Verslag algemeen overleg van 10 april 2008 over verslag en agenda Raad voor Concurrentievermogen

“Het Europese octrooi staat niet op de agenda van de informele Raad. Er is op dat punt nog geen doorbraak te verwachten.”

Lees het verslag hier.

IEF 6103

Lord Hoffmann flirt met EOB in Lundbeck/Generics UK uitspraak

ranitz-swens.gifRemco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur), en Otto Swens (Vondst Advocaten),

In de herhaling, nu met Engelse versie op Book9.nl. "Op 10 april jl. heeft de Court of Appeal in Engeland uitspraak gedaan in het lang verwachte hoger beroep in de zaak Lundbeck tegen Generics UK. De uitspraak is een feest voor elke voorstander van meer harmonisatie op octrooirecht in Europa, want de rechters, met name Lord Hoffmann, hebben de zaak aangegrepen om het – tot dusver altijd vrij eigenzinnige - Engelse octrooirecht dichter bij het EOB / continentale octrooirecht te brengen. Een uitvoerige bespreking van de uitspraak volgt later in de IER. Vanwege de actualiteit vast een kort voorproefje."

Lees het gehele commentaar hier. Engelse versie hierDe auteurs vertegenwoordigen Angiotech in Nederlandse octrooiprocedures).

IEF 6100

The European Central Bank vs. Document Security Systems, Inc.

District Court of The Hague, 12 March 2008, Case number / Cause-list number: 269923 / HA ZA 06-2495, The European Central Bank versus Document Security Systems, Inc.

By means of a judgment having immediate effect, ECB requests the annulment of European patent 0 455 750 B1, pertaining to a “Method of making a nonreplicable document", for the Netherlands, ordering DSS to pay the procedural costs, including the translation costs. 3.2. The underlying reason for ECB’s claim is that, in its opinion, the patent is null and void as the subject of the patent is not covered by the content of the original application, the invention is not new, and in addition there is a lack of inventive step.

The District Court of The Hague concludes that EP 750 is valid so that its nullification claimed by ECB must be dismissed.

Read the entire judgement here.

IEF 6099

Lord Hoffmann flirts with EPO in Lundbeck/Generics UK judgment

ranitz-swens.gifRemco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur) and Otto Swens (Vondst Advocaten)

"On 10 April 2008 the Court of Appeal in the United Kingdom handed down a judgment in the long awaited proceedings between Lundbeck and Generics UK. The judgment is a rare feast for all of us who favour a more harmonised, ‘European’ patent law, because the Court of Appeal, in particular Lord Hoffmann, has used this case to bring the UK approach to validity closer to the EPO / continental approach. A more elaborate discussion of the judgment will appear in the Dutch law IP journal IER shortly. This is a short appetiser."

Read the article here. (The authors represent Angiotech in Dutch patentprocedures).

IEF 6098

After Primus-Roche and GAT-LUK

WAH.gifProf.mr. W.A. Hoyng (Howrey): After Primus-Roche and GAT-LUK. A few remarks about the consequences of these decisions in daily practice.

"(…) We think that GAT-LUK and also the Dutch Supreme Court decision have to be interpreted in such a way that the court can deal with infringement questions as long as it does not rule on the validity. We conclude this from the fact that the court is competent to hear the infringement case and does not need to rule on validity in order to make a decision. This may certainly be the case where a defendant denies that he has committed infringement acts in certain or all countries. Furthermore, many technical non infringement arguments do not necessitate a ruling on validity.

It will be clear that as soon as the infringement question touches upon questions of validity the court could not deal with it. As far as the Gillette or Formstein defense is concerned, this is in our view (in fact) based on invalidity arguments and can therefore not be dealt with by the court.

(…) We therefore conclude the following:

1. Even after GAT-LUK and Primus-Roche, cross-border injunctions remain possible.
2. Such injunctions may be prevented by careful organisation of the sale and distribution of products in Europe;
3. The law in Europe on whether or not a court can grant a pan European injunction in preliminary injunction proceedings has not yet been settled. The position of the Dutch courts that this is possible seems to be correct;
4. It is still not clear what would happen in Europe if an alleged infringer raised invalidity arguments in a case on the merits. A balanced solution as suggested above seems a desirable outcome.”

Read the article here

IEF 6074

JunIE: Maand van het Intellectuele Eigendom

mv.gifBrief Minister Van der Hoeven, Economische Zaken. Uitvoering motie Aptroot inzake voorlichting wijzigingen Rijksoctrooisysteem.

Tijdens de behandeling op 26 juni 2007 van de wijziging Rijksoctrooiwet 1995 n.a.v. de evaluatie is door de heer Aptroot een motie ingediend die ertoe strekt het MKB goed te informeren over de wijzigingen van het Rijksoctrooisysteem die het systeem goedkoper en eenvoudiger maken. In het kader van de uitwering van de motie Aptroot staat de maand JunIE in het teken van het Intellectuele Eigendom. Octrooicentrum Nederland zal gedurende de maand JunIE een breed scala aan voorlichtingsactiviteiten organiseren waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen doelgroep en kennisniveau."

Lees hier meer

IEF 6073

Nieuwe octrooitaksen

In aansluiting op eerder ebricht octrooicentrum: Op 5 juni a.s. treden de herziene octrooitaksen inwerking. Zo wordt bijvoorbeeld de taks van het onderzoek naar de stand van de techniek verlaagd van € 340 naar € 100. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het verschil in drempelkosten tussen het afgeschafte 6-jarig octrooi en het 20-jarig octrooi beperkt is. Daarnaast zullen de instandhoudingstaksen m.n. vanaf het tiende jaar progressiever toenemen om te bewerkstelligen dat octrooien niet langer in stand worden gehouden dan noodzakelijk. Om het MKB niet onevenredig zwaar te belasten worden de taksen in de eerste tien jaar verlaagd. Verder wordt de hoogte van de verschuldigde jaartaks voortaan afhankelijk gesteld van de indieningsdatum van de octrooiaanvraag.

Lees het Staatsblad hier

IEF 6044

Lord Hoffmann flirt met EOB in Lundbeck/Generics UK uitspraak

Remco de Ranitz (De Ranitz Advocatuur, ) en Otto Swens (Vondst Advocaten, )

Op 10 april jl. heeft de Court of Appeal in Engeland uitspraak gedaan in het lang verwachte hoger beroep in de zaak Lundbeck tegen Generics UK. De uitspraak is een feest voor elke voorstander van meer harmonisatie op octrooirecht in Europa, want de rechters, met name Lord Hoffmann, hebben de zaak aangegrepen om het – tot dusver altijd vrij eigenzinnige - Engelse octrooirecht dichter bij het EOB / continentale octrooirecht te brengen. Een uitvoerige bespreking van de uitspraak volgt later in de IER. Vanwege de actualiteit vast een kort voorproefje.

De zaak betrof de geldigheid van een octrooi van Lundbeck op escitalopram (een SSRI anti-depressivum). De rechter in de eerste aanleg hanteerde bij zijn beoordeling van de inventiviteit en de nawerkbaarheid de ‘standaard’ Engelse benadering die afwijkt van de EOB / continentale benadering. In het kader van de inventiviteit bekeek hij of het voor de vakman voor de hand lag om het onderzoek te doen dat tot de oplossing in het octrooi leidde (‘obvious to try’). In Europa zou dat echter nog geen reden zijn om gebrek aan inventiviteit aan te nemen. Daarvan is ‘bij ons’ slechts sprake als het onderzoek dat tot de oplossing leidt voor de vakman ‘obvious to try’ is ‘with a reasonable expectation of success”. Terzake de (niet) nawerkbaarheid, oordeelde de rechter, onder verwijzing naar de Engelse uitspraak Biogen / Medeva uit 1997 (overigens ook van Lord Hoffmann), dat als een octrooihouder een product claimt, terwijl de ‘eigenlijke’ uitvinding is gelegen in het feit dat hij een (of, zoals in het geval van Lundbeck: twee) methode heeft uitgevonden om een product te maken (dat tot dan toe nog niet was gemaakt en in die zin dus ook nog niet bestond), de beschermingsomvang van het octrooi ten onrechte het resultaat an sich omvat, dus: het (eind)product, ook als het op andere manieren wordt gemaakt. Dan krijgt de octrooihouder, in dit geval Lundbeck, volgens de Engelse rechter meer dan waar hij recht op heeft, omdat het octrooi die andere manieren niet beschrijft. En dus is de uitvinding niet nawerkbaar Ook dit wijkt af van de Europese benadering. In Europa beschermt een productconclusie gewoon het product, ook als de ‘eigenlijke’ uitvinding is gelegen in het feit dat de octrooihouder een manier heeft gevonden om het product te maken. Een dergelijke conclusie is dus nawerkbaar zodra de octrooihouder tenminste één manier beschrijft om dat product te maken. 

De Court of Appeal deelt de visie van de rechter in eerste aanleg niet. In de appeluitspraak, die met name op het conto van Lord Hoffmann komt, is een duidelijke beweging te zien naar de benadering EOB / continentale benadering. Lord Hoffmann legt eerst uit dat de rechter in eerste aanleg de Biogen / Medeva uitspraak te breed toepast. In het octrooi in die zaak werd een klasse producten geclaimd, dus: meerdere producten, terwijl de octrooihouder niet voor al die producten een nawerkbare beschrijving in het octrooi had opgenomen. Dat is volgens Lord Hoffmann iets anders dan in het Lundbeck octrooi, waarin de conclusie zich richt op slechts één product. In dat geval is het octrooi nawerkbaar, zodra het één manier beschrijft om dat product te maken. Lord Hoffmann voegt hier aan toe dat het onjuist is om via de nawerkbaarheid een correctie toe te passen op octrooien waarin een product wordt geclaimd, terwijl de ‘echte’ uitvinding niet zozeer het product is, maar het feit dát de octrooihouder een manier heeft gevonden om het product te maken. Volgens Lord Hoffmann is ook het uitgangspunt dat de octrooihouder niet meer mag krijgen dan wat hij heeft bijgedragen aan de stand van de techniek niet alles bepalend. Hierbij wijst Lord Hoffmann op diverse EOB rechtspraak, waarvan hij stelt “which we have always regarded as carrying great weight”!

Interessant is ook met name dat de Court of Appeal de Engelse inventiviteitsbeoordeling dichter bij de ‘Europese’ benadering brengt. Lord Hoffmann overweegt dat ‘obvious to try’ niet voldoende is om gebrek aan inventiviteit aan te nemen en Lord Jacob onderschrijft dit: “It is not enough that an experiment revealing an invention would have been short and simple. There has to be a reason why the skilled man would have carried it out. Normally that would require at least an expectation that something might come out of it. Otherwise, short and simple though it would have been, doing the experiment would have been pointless.” Dit gaat de richting op van de EOB benadering ‘obvious to try with a reasonable expectation of success’!

Wij wijzen er nog op dat begin mei bij de House of Lords – met Lord Hoffmann - de zaak Conor / Angiotech dient, waarin ook de discussie over de Engelse benadering van inventiviteit versus de EOB / continentale benadering centraal staat. Wordt dus vervolgd.

Lees het Britse arrest hier,

(Remco de Ranitz en Otto Swens vertegenwoordigen Angiotech in Nederlandse octrooiprocedures).

IEF 6004

Vers van de Rechtbank

Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 maart 2008, rekestnummer 2008.508, Nike International Ltd tegen Gerekwestreerde.

Ex parte beschikking. Merkenrecht, beslag. Gedeeltelijk toewijzing. “Het verlof tot het leggen van beslag op bescheiden betreffende de inbreuk wordt afgewezen. Nike baseert dit beslag op artikel 730 Rv. Die bepaling mist toepassing in dit geval. Artikel 730 Rv schept de bevoegdheid tot het leggen van beslag ter verzekering vaneen recht op afgifte van een zaak of levering van een goed. Een recht op afgifte van de bescheiden waarop het beslag betrekking heeft, vloeit, anders dan Nike betoogt, niet voort uit de artikelen 843a Rv en 2.22 lid 4 van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna: BVIE). Artikel 843a Rv schept geen recht op afgifte van de betreffende bescheiden (HR 31 mei 2002, NJ 2003, 589), maar geeft ten aanzien van die bescheiden onderbepaalde voorwaarden - een recht op inzage, afschrift of uitreksel. Artikel 2.22 lid 4 BVIE schept evenmin een recht op afgifte een zaak in de zin van artikel 730 Rv.

(...) De voorzieningenrechter verleent Nike verlof om ter verzekering van haar merkenrechten beslag te doen leggen op de zich onder gerekwestreerde bevindende inbreukmakende Nike producten,alsmede op de inbreukmakende Nike producten voor zover die zich bij de Douane bevinden (…)”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, HA ZA 07-1198, 16 april 2008, Siemens VDO Trading GmbH tegen Kryezi

Merkenrecht. Op grond van de stellingen van Siemens kan niet worden aangenomen dat de handel meer omvatte dan het aanbieden en verkopen van door hemzelf vervaardigde kopieën van Siemens-producten aan consumenten (op marktplaats).”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 april 2008, HA ZA 07-2159, Wobben tegen Vestas Wind Systems.

Octrooirecht. “Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het laten bijdragen van windturbines aan de stabiliteit van de netfrequentie op de wijze die EP 774 voorschrijft,op de prioriteitsdatum grotendeels al was voorzien door Heier, al was doordacht door Bruntt, al was voorschreven door Eltra, en al onderdeel vormde van het Horns Reef project. Op basis van die stand van de techniek en de algemene kennis van de vakman lag de uitvinding waarvoor EP 774 is verleend voor de hand. Derhalve moet EP 774 worden vernietigd bij gebrek aan uitvinderswerkzaamheid.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 16 april 2008, HA ZA 07-1385, S.I.S.V.E.L. tegen Acer Computer B.V. c.s.

Octrooirecht. Licentieovereenkomsten. “Het voorgaande laat onverlet dat degene die een beroep op artikel 843a Rv doet, de stelling dat er sprake is van een onrechtmatige daad voldoende moet substantiëren. Dit betekent niet dat de eiser volkomen bewijs moet leveren van de gestelde onrechtmatige daad, anders zou het beroep op artikel 843a Rv - dat nu juist kan worden gebruikt ter verkrijging van aanvullende bewijsmiddelen - zinloos zijn. Het betekent echter ook niet dat kan worden volstaan met de enkele stelling dat onrechtmatig is gehandeld. Anders zou iemand op basis van een willekeurige beschuldiging van onrechtmatig handelen in de administratie van een ander kunnen gaan vissen naar een mogelijke onderbouwing van die beschuldiging. Dergelijke 'tfishing expeditions" heeft de wetgever uitdrukkelijk willen voorkomen.”

Lees het vonnis hier.