DOSSIERS
Alle dossiers

Contracten  

IEF 11532

Entire agreement clause vs Haviltex

Gerechtshof Leeuwarden 29 mei 2012, LJN BX0321 (Nano-C (Westwood, Massachusetts, USA) tegen Rijksuniversiteit Groningen)

Als randvermelding, parallel gepubliceerd IT 818. Octrooirecht. Algemeen contractenrecht. Haviltex-norm. Opzegging licentieovereenkomst buiten het in een contract genoemde gronden.

Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) is aanvraagster van de internationale octrooiaanvrage nr. PCT/NL2004/00116 getiteld 'Photodiode'. RUG heeft een licentieovereenkomst gesloten met Nano-C, waarin een 'entire agreement' clausule is opgenomen. Volgens Nano-C heeft RUG de licentieovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd en heeft in conventie schadevergoeding gevorderd. In reconventie heeft RUG een bedrag gevorderd van Nano-C voor niet betaalde huur en het gebruik van gereedschappen/apparatuur en chemicaliën. De rechtbank heeft de vordering in conventie afgewezen en in reconventie een bewijsopdracht gegeven.

Het hof deelt het standpunt van Nano-C dat RUG in de gegeven situatie de licentieovereenkomst slechts had kunnen opzeggen met inachtneming van de overeengekomen termijn van kennisgeving en aangeboden mogelijkheid van herstel.

 

Dat de tekortkoming, zoals RUG stelt en Nano-C betwist, blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is voor de toepasselijkheid van het artikel niet relevant nu deze bepaling op iedere tekortkoming van toepassing is. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat RUG naar aanleiding van de e-mailberichten eerst contact met Nano-C had moeten opnemen alvorens de overeenkomst rauwelijks op te zeggen. De grieven I en VI zijn in zoverre gegrond.

Het hof is met RUG van oordeel dat het ontslag van het personeel en het staken van de productie van [70]PCBM terwijl de markt intussen niet meer werd beleverd hoewel er nog steeds vraag naar dit product bestond, moet worden beschouwd als een tekortkoming van de inspanningsverplichting onder artikel 6 van de licentieovereenkomst. Dit geldt temeer nu, zoals door RUG is gesteld en door Nano-C niet is weersproken, de stagnatie in de productie en verkoop [70]PCBM negen maanden heeft geduurd en een onderbreking van negen maanden zonder uitzicht op herstel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet beschouwd kan worden als een tijdelijke stagnatie.

De slotsom van het voorgaande is dat de tekortkomingen door Nano-C, hoewel zij daarvoor de 60 dagen termijn mocht nemen, niet tijdig zijn opgeheven en dat de licentieovereenkomst door RUG rechtsgeldig op 12 juni 2005 (60 dagen na 12 april) is beëindigd.

Als gevolg van de beëindiging stond het RUG vrij de technologie aan Solenne in gebruik te geven. Nano-C wordt veroordeeld in de proceskosten.

8. Grief I komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen in de licentieovereenkomst geen regeling hebben getroffen voor het geval Nano-C blijvend of tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om aan haar verplichtingen uit de licentieovereenkomst te voldoen (r.o. 5.4.1 van het bestreden vonnis). De grief bestrijdt voorts de daaropvolgende overweging van de rechtbank dat een redelijke uitleg van artikel 19 lid 3 sub b van de licentieovereenkomst meebrengt dat de daarin genoemde “cure period” alleen is bedoeld voor die gevallen waarin de onmogelijkheid van Nano-C om na te komen is gelegen in vertraging van de nakoming. Uit de toelichting op de grief begrijpt het hof dat Nano-C in het bijzonder er over klaagt dat de rechtbank door haar uitleg van artikel 19 een leemte creëert die zij vervolgens (op grond van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid) aanvult, zonder er rekening mee te houden dat partijen in artikel 19 van de overeenkomst een uitputtende beëindigingsregeling zijn overeengekomen.

9. Het hof stelt vast dat partijen verdeeld zijn over de uitleg van de in artikel 19 van de licentieovereenkomst opgenomen regeling inzake de beëindiging van de overeenkomst. Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over de vraag of de in de licentieovereenkomst opgenomen beëindigingsgronden uitputtend zijn bedoeld in die zin dat de overeenkomst alleen op die gronden kan worden beëindigd en dus niet tevens op grond van de algemene regeling in boek 6 BW.

10. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, NJ 1981, 635). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Uit het arrest van de Hoge Raad van

20 februari 2004, NJ 2005, 493, volgt dat in praktisch opzicht de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van het contract als geheel, bij de uitleg vaak wel van groot belang zijn. Dit geldt in het bijzonder indien het gaat om een zuiver commerciële transactie tussen twee gelijkwaardige professionele partijen, terwijl bovendien vaststaat dat die partijen bij het aangaan van de overeenkomst zijn bijgestaan door deskundige juristen en in de overeenkomst een "entire agreement" clausule zijn overeengekomen

(vgl. HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178, JOR 2007, 166). De redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheersen, brengen mee dat contractspartijen hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (vgl. HR 19 oktober 2007, LJN: BA7024).

14. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden (het betreft hier een internationaal commercieel contract met een entire agreement clausule tussen commerciële partijen die werden bijgestaan door deskundige adviseurs) als uitgangspunt beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de licentieovereenkomst. Uit de in redelijkheid niet mis te verstane aanhef van artikel 19 lid 1 eerste zin ("except as is expressly provided herein with respect to the earlier termination") volgt dat de licentieovereenkomst alleen kan worden beëindigd op in dat artikel genoemde gronden. Naar het oordeel van het hof bestaat er slechts aanleiding af te wijken van de in redelijkheid niet mis te verstane aanhef van artikel 19 lid 1 voor zover RUG stelt en bewijst dat gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval aan die bewoordingen een afwijkende betekenis toekomt. RUG heeft haar stelling op dit punt evenwel onvoldoende onderbouwd zodat het hof ervan uitgaat dat de overeenkomst alleen beëindigd kan worden op grond van in artikel 19 opgesomde gronden.

16. Het hof deelt het standpunt van Nano-C dat RUG in de gegeven situatie de licentieovereenkomst slechts had kunnen opzeggen met inachtneming van de in artikel 19 lid 3 sub b overeengekomen termijn van kennisgeving en aangeboden mogelijkheid van herstel. Dat de tekortkoming, zoals RUG stelt en Nano-C betwist, blijvend of tijdelijk onmogelijk was, is voor de toepasselijkheid van artikel 19 lid 3 sub b niet relevant nu deze bepaling op iedere tekortkoming van toepassing is. Ook de redelijkheid en billijkheid brengen met zich, zoals door

Nano-C in de toelichting op grief VI terecht is aangevoerd, dat RUG naar aanleiding van de e-mailberichten van 2 en 3 april 2005 eerst contact met Nano-C had moeten opnemen alvorens de overeenkomst rauwelijks op te zeggen.De grieven I en VI zijn in zoverre gegrond. Of dat Nano-C kan baten, zal hierna blijken.

Tekortkoming
23. Het hof is met RUG van oordeel dat het ontslag van het personeel en het staken van de productie van [70]PCBM terwijl de markt intussen niet meer werd beleverd ofschoon er nog steeds vraag naar dit product bestond, moet worden beschouwd als een tekortkoming van de inspanningsverplichting onder artikel 6 van de licentieovereenkomst. Dit geldt temeer nu, zoals door RUG is gesteld en door Nano-C niet is weersproken, de stagnatie in de productie en verkoop [70]PCBM negen maanden heeft geduurd en een onderbreking van negen maanden zonder uitzicht op herstel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet beschouwd kan worden als een tijdelijke stagnatie. De enkele stelling dat Nano-C wel in staat was om [70]PCMBs te produceren is in het licht van het voorgaande niet voldoende. Het bewijsaanbod van Nano-C om [betrokkene] te horen is in zoverre niet ter zake dienend.

27. De slotsom van het voorgaande is dat de tekortkomingen door Nano-C, hoewel zij daarvoor de 60 dagen termijn mocht nemen, niet tijdig zijn opgeheven en dat de licentieovereenkomst door RUG rechtsgeldig op 12 juni 2005 (60 dagen na 12 april) is beëindigd. Het enkele feit dat RUG bij brief van 16 augustus 2005 Nano-C onverplicht in staat heeft gesteld alsnog informatie aan te leveren met betrekking tot de financiële en personele situatie van Nano-C, doet daaraan niet af.

Ingebrekestelling?
30. Zoals hiervoor onder 27 is overwegen, heeft RUG op 12 april 2005 de licentieovereenkomst met ingang van 12 juni 2005 rechtsgeldig beëindigd. Als gevolg van de beëindiging stond het RUG vrij de technologie aan Solenne in gebruik te geven. Nu Solenne op 23 augustus 2005 is opgericht en is gesteld noch is gebleken dat zij daarvóór al van die technologie gebruik maakte, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien hoe het gebruik van de technologie door Solenne, zoals dit door RUG werd toegestaan, een onrechtmatige daad jegens Nano-C oplevert. Grief VI faalt derhalve.

Op andere blogs:
SOLV
(Hof uitspraak over "entire agreement" clausule versus haviltex

IEF 11523

Over de neuswielmodule kunnen beschikken

Rechtbank Arnhem 13 juni 2012, LJN BX0113 (X tegen Y)

Octrooirecht. Samenwerkingsovereenkomst.

X en Y hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot het ontwikkelen van een prototype caravan. X heeft een prototype van de 'neuswielmodule' weggehaald uit de loods, waar de caravan werd ontwikkeld. De samenwerkingsovereenkomst tussen X en Y is niet rechtsgeldig ontbonden of opgezegd. Y moet daarom over de neuswielmodule kunnen beschikken. X wordt veroordeelt tot teruggave van het prototype van de neuswielmodule aan Y. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen.

De rechtbank wijst in conventie de vorderingen af en veroordeelt X in de proceskosten. In reconventie wordt X onder meer veroordeelt tot teruggave van het prototype van de neuswielmodule en heft de rechtbank de reeds gelegde beslagen op.

3.8. De vordering onder VII strekt ertoe dat [eiser ] wordt veroordeeld het prototype van de neuswielmodule terug te geven en, als dat niet kan, dat hij wordt veroordeeld de schade te vergoeden die [gedaagde] daardoor heeft geleden. Zoals in het tussenvonnis van 25 januari 2012 in rechtsoverweging 3.7 weergeven (de vordering had toen nummer VI) heeft [gedaagde] aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij eigenaar door natrekking en anders mede-eigenaar is geworden en dat hij geen toestemming heeft gegeven de neuswielmodule uit de door hem gehuurde loods weg te halen. In dat tussenvonnis is voorts geoordeeld dat de vordering tot teruggave van de verschillende onderdelen wordt afgewezen op de grond dat [eiser ] onweersproken heeft gesteld dat deze niet meer in zijn bezit zijn. Bij antwoordakte van 21 maart 2012 (bladzijde 8) heeft [gedaagde] er vervolgens op gewezen dat [eiser ] ter comparitie heeft verklaard dat hij nog in het bezit is van de neuswielmodule van de boottrailer, zodat het oordeel in het tussenvonnis in zoverre niet juist kan zijn. Hij blijft daarom aanspraak maken op teruggave van de neuswielmodule. Voorts heeft hij een vergoeding gevorderd voor het demonteren en afvoeren van de caravan van € 57.874,-. Dat bedrag is gebaseerd op de begroting van het prototype van [X] I, die hij als productie 33 in het geding heeft gebracht.

3.9. Bij antwoord had [eiser ] hiertegen ingebracht dat hij als beheerder beschikte over de sleutels van de gehuurde loods en geen toestemming nodig had om de prototypes daar weg te halen en voorts dat deelnemers aan het project wisten dat zij werkten aan een uitvinding waarop [eiser ] octrooi heeft. In zijn antwoordakte van 4 april 2012 onder 8 heeft [eiser ] erop gewezen dat de rechtbank reeds op deze vordering heeft beslist en voorts dat de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding niet aan de orde is omdat een deugdelijke grondslag ontbreekt en de schadevergoeding onvoldoende met relevante stukken is onderbouwd.

3.11. Zoals hiervoor is overwogen, is de samenwerkingsovereenkomst niet rechtsgeldig ontbonden of opgezegd en wordt [eiser ] veroordeeld tot nakoming jegens [gedaagde]. In het kader van die samenwerking zal [gedaagde] over de neuswielmodule moeten kunnen beschikken. Daaruit volgt dat [eiser ] gehouden is de neuswielmodule aan hem ter beschikking te stellen. De vordering die strekt tot teruggave van de neuswielmodule is dus toewijsbaar. De vordering [eiser ] tot het betalen van schadevergoeding te veroordelen als het door zijn toedoen onmogelijk is geworden de neuswielmodule af te geven, wordt afgewezen. [eiser ] heeft immers gesteld dat hij over de neuswielmodule beschikt, zodat niet voldoende aannemelijk is geworden dat deze niet zal kunnen worden afgegeven. De (afzonderlijk) gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat het ter beschikking stellen van de neuswielmodule wordt beschouwd als een element van de voortzetting van de samenwerking, waartoe [eiser ] reeds op straffe van een dwangsom zal worden veroordeeld, zoals gevorderd onder II.

3.13. De rechtbank overweegt als volgt. Het prototype van de caravan is ontwikkeld in samenwerking tussen de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst, waarbij gebruik is gemaakt van de subsidie die daarvoor is verleend. Het ligt onder die omstandigheden voor de hand dat schade als gevolg van het wegnemen en demonteren van dat prototype is geleden door het samenwerkingsverband dan wel door de subsidieverstrekker. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen nader toe te lichten dat deze schade niettemin is geleden door hem alleen. Die toelichting heeft hij niet gegeven. De vordering zal daarom worden afgewezen.

3.18. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv wordt de opheffing van een beslag onder meer uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het beslag is gelegd tot zekerheid van terugbetaling van het voorschot. De vordering daartoe wordt afgewezen. Er is onvoldoende gesteld om een nadere belangenafweging te kunnen maken. De conclusie is dat de gelegde beslagen zullen worden opgeheven.

3.20. Hierover wordt als volgt geoordeeld. [gedaagde] heeft niet gesteld welke werkzaamheden hij heeft verricht in verband met welke vorderingen. Hij heeft declaratiespecificaties in het geding gebracht waarop werkzaamheden staan vermeld die grotendeels zijn verricht

IEF 11519

Een ondertekende licentieovereenkomst, dus geen inbreuk

Rechtbank Zutphen 27 juni 2012, HA ZA 12-71 (GeRe Games GmbH tegen Kermis- en Machinebouw Gaasedam & Cobra beheer)

Uitspraak ingezonden door Douglas Mensink, MICTA.

Licentieovereenkomst. Octrooirecht. Contractenrecht. KMG is een Europees bedrijf dat kermisattracties ontwerpt en vervaardigt. Naar aanleiding van een afbeelding op de website van GeRe Games heeft zij een octrooilicentieovereenkomst aangeboden voor de kermisattractie "Extreme Schaukel Fahrgeschäft" (EP 140 780 4).

Het verweer dat er geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen, omdat GeRe Games slechts heeft aangegeven welke licentievariant zij wilde afsluiten en partijen zich nog slechts in de onderhandelingsfase bevonden, treft geen doel. Er is immers een ondertekend exemplaar bij de mededeling bijgesloten welke licentievariant gewenst is. Omdat er nu een overeenkomst is, is de mededeling dat er sprake is van een octrooi-inbreuk onjuist en daarmee onrechtmatig jegens GeRe Games. KMG en Cobra Beheer dienen te rectificeren.

7.6. Daar waar GeRe Games (...) niet alleen heeft medegedeeld dat zij voor de 2e variant van de (...) aangeboden licentieovereenkomst heeft gekozen, maar tevens dat een door GeRe Games ondertekend exemplaar van de bedoelde licentieovereenkomst is bijgesloten, had heet op de weg van KMG gelegen om, indien zij die overeenkomst niet bij de brief zou hebben aangetroffen, met bekwame spoed aan GeRe Games te vragen om alsnog een door GeRe Games ondertekend exemplaar van de licentieovereenkomst aan KMG op te sturen. (...) Onder deze omstandigheid dient te worden geoordeeld dat het -beweerde- niet/niet tijdig bereiken van de door GeRe Games ondertekende licentieovereenkomst het gevolg is van verwijtbaar nalaten van KMG. Dit heeft tot gevolg dat de door GeRe Games voor akkoord ondertekende licentieovereenkomst haar werking heeft, in die zin dat GeRe Games daarmee het (...) gedane aanbod van KMG heeft aanvaard. Hiermee is tussen partijen een licentieovereenkomst tot stand gekomen

IEF 11477

Onderbewindstelling van Gemeenschapsmerken- en modellen

Beschikking Rechtbank 's-Gravenhage 21 juni 2012, zaaknr. 1136481/12-80277 (Trends2Com BVBA tegen Playgo Ltd.)

Beschikking ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten.

In de Playgo-Trends2Com-serie. Beschikking op een verzoek tot het treffen van een beheersregeling met onderbewindstelling van Gemeenschapsmerken- en modellen.

De kantonrechter acht zich bevoegd, ondanks dat geen van beide partijen in Nederland woonplaats hebben, maar voor de Nederlandse rechter reeds een proces aanhangig is. Voor de toepassing van 3:168 BW is vereist dat partijen deelgenoten zijn, dit heeft de Rechtbank 's-Gravenhage reeds bepaald (IEF 10707).

De kantonrechter wijst het primaire verzoek af om Trends2Com bij uitsluiting bevoegd te verklaren om namens de gemeenschap op te nemen. Zij wijst het subsidiair gevorderde toe en stelt een bewindvoerder aan voor wiens kosten beiden de helft dragen. De kantonrechter veroordeelt Playgo in de kosten van deze verzoekschriftprocedure op grond van 1019 Rv geschat op €6.000. Trends2Com is niet bevoegd zelfstandig appel in te stellen tegen het vonnis van 14 december 2011.

4.2. Uitgaande van het deelgenootschap, staat vast dat een overeenkomst tot regeling van het genot, gebruik en beheer van het gemeenschapelijke ontbreekt. Een regeling is nodig ter voorkoming van handelingen van de ene partij zonder toestemming van de ander. Voor toewijzing van de primaire verzoeken van Trens2Com dat zij bij uitsluiting bevoegd zal zijn ziet de kantonrechter geen reden, aangezien uitgangspunt is dat zij niet alleen eigenaar is. De kantonrechter zal derhalve het subsidiaire verzoek toewijzen en de door partijen gezamenlijk voorgestelde persoon mr. (...) te 's-Hertogenbosch, als bewindvoerder benoemen. Indien zijn benoeming niet mogelijk blijkt, dan kan mr. (...) te Amsterdam worden benoemd als bewindvoerder. Het spreekt voor zich dat partijen de aan de werkzaamheden van de bewindvoerder verbonden kosten ieder bij helfte dragen.

4.3. Trends2Com verzoekt voorts te bepalen dat zij bevoegd is om zelfstandig appel in te stellen tegen het vonnis van 14 december 2012 [red. bedoeld: 2011]. Aangezien dit appel reeds door beide partijen is ingesteld, ontbreekt het belang van Trends2Com hiertoe. Indien Playgo stelt dat Trens2Com niet bevoegd was om zelfstandig appel in te stellen, zal het hof daarover oordelen. Dit verzoek zal de kantonrechter derhalve afwijzen.

IEF 11457

Creatieve inbreng aan de racing identity ontbreekt

Hof Amsterdam 19 juni 2012, zaaknr. 200.099.241/01 SKG (Next Team Srl tegen Kawasaki Motors Europe N.V.)

Uitspraak ingezonden door Anne Bekema en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Auteursrecht. Branding. Retail identity. Afgewezen. Na het kort geding (IEF 10492) vordert Next Team onthouding van inbreuk op auteursrechten van Next Team 'retail identity'. De grondslag daarvoor is dat zij niet alleen individuele showroom artikelen heeft ontworpen, maar tevens maker is van de branding/retail identity.

Kawasaki heeft aan Next Team opdracht gegeven tot het vervaardigen en leveren van showroommaterialen, maar deze opdracht strekte niet tot het maken van een 'branding-concept'.

Er is onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding'/'racing identity' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt. De vorderingen van Next Team worden afgewezen.

3.4. Het hof acht dan ook voorshands niet aannemelijk dat Next Team zelfstandig op het idee is gekomen om lime-groene strepen te combineren met een zwarte achtergrond en het witte Kawasaki logo. Next Team heeft weliswaar gesteld dat zij de 'racing identity' van Kawasaki niet kende toen zij ontwerpen voor het uiterlijk van de showroom materialen maakte maar dit is in het licht van de reeds genoemde memo alsmede het feit dat Kawasaki naar zij onweersproken heeft gesteld, in 2006 de uniforme 'Kawasaki Racing Identity' heeft ontwikkeld en deze in 2007 in heel Europa is gaan gebruiken, voorshands niet geloofwaardig te achten, te minder nu Next Team stelt ten behoeve van meerdere gerenommeerde partijen in de motorbranche werkzaam te zijn. Daarbij komt dat ook uit de 'briefing' naar aanleiding van de op 1 april 2008 door Next Team en Kawasaki gevoerde bespreking blijkt dat mogelijk gebruik van de (door Kawasaki eerder als 'DNA' omschreven) kleuren aan de orde is geweest. (...) als 'general feedback' met betrekking tot de reeds door Next Team gepresenteerde modellen onder meer meedeelt dat de kleur rood op de vloer groen moet worden en voorts de suggestie doet: "maybe more black and stripes of green, for eg. like Kawasaki racing team. Example enclosed."(...)

3.5. In het licht van dit een en ander is voorshands onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt.(...)

3.6. Het hof komt tot de slotsom dat het betoog van Next Team dat de 'branding' die Kawasaki op dit moment voor (onder meer) showroom artikelen gebruikt moet worden aangemerkt als een intellectuele schepping van (medewerkers van) Next Team en dat Kawasaki op een aan Next Team toekomend auteursrecht inbreuk maakt, vooralsnog niet zodanige steun vindt in het feitenmateriaal dat door middel van voorzieningen als door Next Team gevorderd op een daaromtrent door de bodemrechter te nemen beslissing kan worden vooruitgelopen. Een en ander vergt nader onderzoek, waartoe dit (kort) geding zich niet leent.

IEF 11456

Andere copyright melding op beginscherm en setupscherm

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 4 juni 2012, KG ZA 12-307 (F&M Digiaal Produkties tgen MIG Software C.V.)

Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk, Vondst advocaten.

Auteursrecht. Schikking wordt (niet) vernietigd vanwege onterechte garantie rondom auteursrechten op software. Copyright melding op beginscherm anders dan in setupscherm.

F&M drijft een onderneming die muziekspelers levert en software en muziekbestanden in licentie geeft aan horecaondernemingen. MG houdt zich bezig met ontwikkeling van o.a. de muzieksoftware Jukebox Live en MIG Player. Partijen hebben een schikking getroffen omtrent een geschil over het gebruik van deze software. F&M vordert opheffing van de beslagen en legt daaraan ten grondslag dat door de schikking de executie van (eerdere) kort geding onrechtmatig is. F&M hebben de schikking vernietigd wegens bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling, omdat MIG c.s. ten onrechte de garantie heeft afgegeven dat zij auteursrechten op de software bezitten. Die zou namelijk in het bezit zijn van M&M.

G heeft de software ontwikkeld en doorontwikkeld in dienstverband, maar ex art. 7 is er geen werkgeversauteursrecht. De auteursrechten op de software zijn ook niet overgedragen of ingebracht in M&M.

In een e-mail aan klanten wordt verwezen naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter op de setup-pagina van datzelfde programma staat de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.

Het is onvoldoende aannemelijk dat de auteursrechten op de software niet bij G berusten en dat MIG c.s. zich bij het aangaan van de schikking schuldig hebben gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden. De ingeroepen vernietiging van de schikking treft geen doel, dat geldt ook voor de wanprestatie en dus hebben MIG c.s. ook niet onrechtmatig gehandeld.

4.2. Vast staat dat G de software heeft ontwikkeld. Hij is daarmee aangevangen voordat hij in dienst trad bij RBG. Dat software (verder) is ontwikkeld en is afgerond in het kader van de uitoefening van dat dienstverband, in welk geval de auteursrechten ingevolge artikel 7 van de Auteurswet (Aw) wellicht aan RBG als werkgever van G zouden toekomen, is niet aannemelijk geworden. (...)

4.3. Evenmin is aannemelijk geworden dat G. de auteursrechten op de software heeft overgedragen, althans heeft ingebracht in M&M. In artikel 5 van de overeenkomst van oprichting staat ten aanzien van de software slechts dat daarvan de toekomstige softwareontwikkeling en de bestaande broncodes en listing worden ondergebracht in M&M. Over auteursrechten staat daarin niets vermeld.(...)

4.4. F&M c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat de auteursrechten op de software niet bij MG berusten nog naar een email (...). In die e-mail schrijft R. aan klanten onder meer dat de Jukebox Live software eigendom is van M&M en hij verwijst daarbij naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter, indien de setup-pagina van datzelfde programma wordt geopend, dan verschijnt de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit nog los van de vraag of met het copyright in dit geval ook wordt bedoeld het auteursrecht, nu kennelijk R noch G, die de copyright meldingen heeft opgemaakt, juridisch geschoold zijn en zij zich ter zake ook niet van juridisch advies hebben laten voorzien.

 

 

IEF 11451

Op haar rustende inspanningsverplichting

Rechtbank Amsterdam 9 mei 2012, LJN BW8602 (Nanada Music tegen Golden Earring)

Uitgaverechten. Muziek. Inspanningsplicht en de beëindiging van het contract. Tussenvonnis. Tegenbewijs toegelaten.

De leden van de Nederlandse popgroep Golden Earring hebben op enig moment in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgave-rechten van een aantal van de muziekwerken voor de duur van het auteursrecht overgedragen aan Nanada c.s.. Zij dient ingevolge de in dat kader gesloten muziekuitgave-overeenkomsten, zorg te dragen voor de promotie, exploitatie en administratie van de betreffende muziekwerken. Nanada c.s. ontvangt van Buma/Stemra een deel van de door de muziekwerken gegenereerde inkomsten in ruil voor haar inspanningen.

Omdat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is gekomen, ontbinden de leden van Golden Earring alle thans nog bestaande muziekuitgavecontracten tussen partijen ter zake van de hiervoor genoemde muziekwerken en ook overigens de volledige uitgeefrelatie. Het ligt voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.

De rechtbank is van oordeel dat voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, is bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. De rechtbank stelt Nanada c.s. in de gelegenheid tegenbewijs te leveren van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden.

Promotie- en exploitatiewerkzaamheden

4.17.  Op [gedaagde sub 1] c.s. ligt de plicht te stellen en zonodig te bewijzen dat Nanada c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de uitgave-overeenkomsten. Met [gedaagde sub 1] c.s. is de rechtbank in dit verband van oordeel dat de door Nanada c.s. tot heden overgelegde stukken waaruit haar inspanningen volgen, voor het overgrote deel betrekking hebben op de periode na de ontbindingsbrief en/of op werkzaamheden die door Red Bullet (waarover hierna meer) zijn verricht en daarom voorshands onvoldoende inzicht geven in de eigen werkzaamheden van Nanada c.s. in de periode van 2000 tot de ontbindingsbrief van 25 augustus 2010. Over de periode van 2000 tot 2008 heeft Nanada c.s. (nagenoeg) geen onderbouwing gegeven van de door haar verrichte werkzaamheden. De omstandigheid dat de inkomsten voor [A] c.s. uit de exploitatie van de muziekwerken de afgelopen jaren stabiel zijn gebleven, kan hieraan niet afdoen, reeds omdat [gedaagde sub 1] c.s. hierover onvoldoende weersproken heeft gesteld dat haar inkomsten (veel) hoger zouden zijn geweest als Nanada c.s. meer zou hebben gedaan aan exploitatie en promotie van de muziekwerken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van de tot zover door Nanada c.s. gegeven onderbouwing van de door haar ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. verrichte promotie- en exploitatiewerkzaamheden voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, heeft bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. Nu Nanada c.s. zich bereid heeft verklaard een overzicht van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden, voorzien van bewijsmateriaal in het geding te brengen alsmede getuigen te doen horen, zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren. Zij kan dit tegenbewijs desgewenst onder andere leveren door het door haar aangeboden overzicht van werkzaamheden in het geding te brengen waarbij Nanada c.s. het navolgende in acht dient te nemen.


4.19.  Voorts geldt dat Nanada c.s. ingevolge de muziekuitgave-overeenkomsten in beginsel gehouden is om alle bij haar ondergebrachte muziekwerken van [gedaagde sub 1] c.s. te promoten en te exploiteren, ook de gedateerde en minder populaire werken uit het repertoire van de Golden Earring. [gedaagde sub 1] c.s. kan echter niet in redelijkheid van Nanada c.s. verwachten dat zij aan alle muziekwerken evenveel tijd en aandacht besteedt. Het ligt derhalve voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.


4.22.  Indien de rechtbank naar aanleiding van het door Nanada c.s. verstrekte activiteitenoverzicht met bewijsmateriaal tot de conclusie komt dat Nanada c.s. zich in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 onvoldoende heeft ingespannen, zal als vaststaand tussen partijen aangenomen moeten worden dat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen terzake de promotie- en exploitatiewerkzaamheden voortvloeiend uit de muziekuitgave-overeenkomsten.


4.23.  Voor zover Nanada c.s. voor dat geval heeft bedoeld te betogen dat de (gestelde) onderhavige tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, wordt hieraan vanwege een onvoldoende concrete onderbouwing voorbijgegaan. De alsdan aan te nemen tekortkoming van Nanada c.s. ziet op één van de uit de muziekuitgave-overeenkomsten voortvloeiende kernprestaties van Nanada c.s. [gedaagde sub 1] c.s. is voor zijn inkomsten bovendien deels afhankelijk van de inkomsten die de betreffende muziekwerken voor hem genereren. Een tekortschieten van Nanada c.s. in de promotie en exploitatie van de muziekwerken, die [A] c.s., kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – derhalve niet worden aangemerkt als een tekortkoming van geringe betekenis die de ontbinding niet rechtvaardigt. Op grond van het voorgaande geldt dus dat, in het geval de rechtbank op basis van het door Nanada c.s. te verstrekken overzicht voorzien van bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat Nanada c.s. zich onvoldoende heeft ingespannen, [gedaagde sub 1] c.s. de muziekuitgave-overeenkomsten tussen hem en Nanada c.s. per 25 augustus 2010 rechtsgeldig heeft ontbonden, met als conclusie dat alle vorderingen van Nanada c.s. alsdan zullen worden afgewezen.


Beëindiging/Opzegging

4.29.  Nanada c.s. voert in dit kader aan dat [gedaagde sub 1] c.s. niet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid ontbinding kan vorderen van de uitgeefrelatie op basis van een – volgens Nanada c.s. door [gedaagde sub 1] c.s. zelf moedwillig veroorzaakte – verstoorde vertrouwensrelatie. De rechtbank begrijpt hieruit dat Nanada c.s. de meer subsidiaire grondslag van [gedaagde sub 1] c.s. opvat als een ontbindingsgrond op basis van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW in plaats van als een tussentijdse opzegging van een duurovereenkomst. Gelet hierop zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen zich bij akte alsnog uit te laten over de door [gedaagde sub 1] c.s. opgeworpen tussentijdse opzegging van de duurovereenkomsten tussen partijen. [gedaagde sub 1] c.s. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte op deze akte van Nanada c.s. te reageren.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak
(Muziek uitgeven: Slapend rijk uit de droom geholpen)

IEF 11450

Verbod om afstand te doen van kwekersrechten

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 29 mei 2012, KG ZA 12-224 (Van Vliet New Plants B.V. tegen Boomkwekerij Vink Beugen B.V.)

Uitspraak ingezonden door Hidde Koenraad, Vondst advocaten.

Kwekersrecht. Licentieovereenkomst die eindigt door intrekking Communautair kwekersrecht. Verbod om afstand te doen.

Vink Beugen exploiteert een boomkwekerij. Zij heeft een tweetal Communautaire Kwekersrechten aangevraagd en verkregen: Finchy (tot 2034) en de Curly Lady (tot 2033). Van Vliet houdt zich bezig met het beheer en de exploitatie van licenties van kwekersrechten. Zij hebben twee kwekersrechtlicentieovereenkomsten.

Van Vliet vordert succesvol nakoming van de overeenkomsten. Zij vordert tevens succesvol een verbod om afstand te doen (intrekking) van de kwekersrechten. De schriftelijke kennisgeving van de intrekking van de kwekersrechten en daarmee de voortijdige beëindiging van de licentieovereenkomst voor bepaalde tijd dient gebaseerd te zijn op een toerekenbare tekortkoming na een ingebrekestelling. Omdat Van Vliet New Plants een gewijzigd royaltysteem hanteert, waarmee de Boomkwekerij overigens mee heeft ingestemd, is dit geen toerekenbare tekortkoming. De vorderingen worden toegewezen: nakoming van de licentieovereenkomst en verbod om afstand te doen van de Communautaire kwekersrechten.

4.4. De onderhavige overeenkomsten zijn te kwalificeren als overeenkomsten voor bepaalde tijd, immers aangegaan voor de tijd zolang het kwekersrecht duurt. In artikel 6.3 onder c is (kennelijk overbodig, vzr.) bepaald dat Boomkwekerij Vink Beugen de overeenkomst voortijdig kan beëindigen door middel van een eenvoudige schriftelijk kennisgeving in het geval het EU kwekersrecht zal worden ingetrokken. Boomkwekerij Vink Beugen heeft aangegeven dat zij voornemens is afstand te doen van haar kwekersrechten. Indien boomkwekerij Vink Beugen dit voornemen zal uitvoeren zullen hierdoor reeds de overeenkomsten van rechtswege eindigen.

4.5. Boomkwekerbij Vink Beugen heeft niet aangegeven wat haar belang zou zijn bij het genoemde afstand van het kwekersrecht. Nu daardoor Van Vliet New Plants in hoge mate benadeeld zal worden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat Boomkwekerij Vink Beugen aldus misbruik van bevoegdheid maakt. Het onder B. gevorderde verbod ter zake zal daarom worden gegeven.

4.7. Bovendien heeft Van Vliet New Plats de opzeggingsgronden zoals genoemd in de brief van 1 maart 2012 puntsgewijs gemotiveerd en gedocumenteerd volledig weerlegd. Zo heeft Boomkwekerij Vink Beugen de opzegging bijvoorbeeld gegrond op het niet controleren van het etikettensysteem. Van Vliet New Plants heeft dienaangaande gewezen op incidentele en geringe karakter in 2010, hetgeen door Boomkwekerij Vink Beugen niet is weersproken. Boomkwekerij Vink Beugen heeft voorts als opzeggingsgrond aangevoerd dat Van Vliet New Plants bepaalde verplichtingen met betrekking tot dee royaltyafdracht niet volgens afspraak is nagekomen. Van Vliet New Plants heeft deze gang van zaken erkend en gemotiveerd gewezne op een met instemming van Boomkwekerij Vink Beugen gewijzigde royaltysteem, te wetn per afgeleverde plant en niet meer per afgeleverd etiket.(...) Bij deze stand van zaken is het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aan de voorwaarden voor het kunnen opzeggen van de overeenkomst is voldaan.
IEF 11444

Beschikbaar gesteld voor downloading

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2534 (VG Beheer/Benefits-Plaza B.V. tegen eBenefits B.V.)

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

In deze procedure staat de Software, bedoeld voor de assurantiënmarkt, centraal. VG Beheer (hierna: VGB) voert aan dat zij de intellectuele eigendomsrechten op deze software hebben overgedragen gekregen van hun rechtsvoorganger RHB op de software eBenefits (employee benefits) en dat B-Plaza van haar een gebruiksrecht heeft verkregen om de betreffende Software te exploiteren. eBenefits zou door het gebruik van de software inbreuk maken op de auteursrechten van VGB. In deze zaak wordt enkel in conventie rechtgesproken, in reconventie houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

 

Levering van de Software
De rechtbank neemt in aanmerking dat de overeenkomst van overdracht van RHB naar VGB voortvloeit uit een eerdere overeenkomst van geldlening. Hierbij zijn alle rechten en vorderingen overgedragen. VGB kan wegens verschillende redenen de Software en broncodes van de USB-Stick niet gebruiken. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat eBenefits niet heeft voldaan aan haar leveringsverplichting. De rechtbank wijst derhalve de de gevorderde levering van de Software af, dit geldt ook voor de hiertoe gevorderde schadevergoeding.


Auteursrechthebbende
De rechtbank stelt vast dat artikel 1 van de Overdrachtsovereenkomst betekent dat eBenefits niet alleen de eigendom van de Software aan  VGB overdraagt, maar ook het daarop rustende auteursrecht. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software geen 'toekomstige versies' die zijn gecreëerd na de overgangsdatum. VGB kan derhalve geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software.

 

Inbreuken
Omdat B-Plaza geen houdster is van de auteursrechten op de Software, kan er geen staking van auteursrechtinbreuk worden gevorderd. Ten aanzien van het programma Offertemanager komt vast te staan dat eBenefits geen inbreuk heeft gemaakt, aangezien het programma niet openbaar is gemaakt noch verveelvoudigd.

De rechtbank concludeert dat eBenefits wel inbreuk op de auteursrecht op het programma EblPro van VGB heeft gemaakt door dit programma gratis ter beschikking stelde op haar website omdat het vanaf 2007 “rechtenvrij” zou zijn. Het is aan de rechthebbende, sinds de overdracht VG Beheer, om te bepalen of en onder welke voorwaarden het programma ter beschikking wordt gesteld.

Inzage
Voordat de rechtbank overgaat tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van automatisering die door de SGOA is benoemd.

4.14. VGB heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat de USB-stick om andere dan de hiervoor reeds beoordeelde redenen niet correct zou zijn. Wat VGB bedoelt met de stelling dat de Software ‘onvoorwaardelijk’ dient te worden overgedragen, is niet nader toegelicht en in deze context onbegrijpelijk, zodat die stelling niet kan leiden tot het oordeel dat door eBenefits niet is voldaan aan haar leveringsverplichting.

4.18. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 1 van de overeenkomst van overdracht met name gelet op de daarin opgenomen zin “De overdracht omvat alle rechten die van rechtswege zijn ontstaan op de broncodes, waaronder het recht op verveelvoudiging en openbaarmaking van de broncodes.” (zie hiervoor in 2.6) aldus te worden uitgelegd dat eBenefits daarin niet alleen de eigendom van de Software aan RBH overdraagt maar tevens het op de Software rustende auteursrecht. Het expliciet genoemde ‘recht op verveelvoudiging en openbaarmaking’ is immers het auteursrecht zoals dit is gedefinieerd in artikel 1 Aw. Dat partijen in artikel 1 van de overeenkomst van overdracht tevens de overdracht van het auteursrecht op het oog hadden, vindt bevestiging in het in artikel 3 bepaalde waarin eBenefits aan RBH garandeert dat zij de auteursrechthebbende op de Software is en gerechtigd is deze rechten over te dragen.

4.20. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eBenefits de Software en de daarop rustende auteursrechten heeft overgedragen aan RBH. VG Beheer heeft de auteursrechten op de Software vervolgens in de koopovereenkomst (zie in 2.8 hiervoor) geleverd gekregen van een beschikkingsbevoegde partij en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank de auteursrechthebbende op de Software. In de koopovereenkomst is B-Plaza weliswaar als partij opgenomen maar de auteursrechten op de Software worden niet aan haar overgedragen.

4.23. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software en de daarop rustende auteursrechten geen ‘toekomstige versies’ van de Software die zijn gecreëerd na de overdrachtsdatum. Het verweer van eBenefits dat in de overeenkomst van overdracht in artikel 1 expliciet is overeengekomen dat de overdracht ziet op versies van de Software die zijn gecreëerd ‘tot aan de datum’ van de overeenkomst van overdracht en dat deze overeenkomst in de plaats is getreden van de brief van 5 mei 2009 (hiervoor vermeld in 2.5) slaagt. Gelet hierop kan VGB uit hoofde van de koopovereenkomst geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software. In die koopovereenkomst zijn immers niet alleen de rechten uit de brief van 5 mei 2009 overgedragen maar is ook de overeenkomst van overdracht overgedragen. Overigens heeft eBenefits onweersproken gesteld dat er na de overdracht geen nieuwe versies van de Software zijn gecreëerd. VGB heeft immers niet gesteld dat eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass nieuwe versies zijn van de Software maar dat deze programma’s op de Software zijn gebaseerd.

4.26. Ten aanzien van het programma Offertemanager heeft eBenefits als verweer gevoerd dat dit programma ‘op de plank lag’ en nimmer aan klanten is aangeboden. Tijdens de zitting is door VGB erkend dat Offertemanager nog in ontwikkeling was. Daarmee slaagt het verweer van eBenefits dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op Offertemanager nu niet vast is komen te staan dat zij dit programma op enig moment openbaar heeft gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

4.31. Op basis van hetgeen thans voorligt, kan de rechtbank niet vaststellen of eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass bewerkingen zijn van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager althans met eBenefits 4.8 en/of Mutatiemanager overeenstemmen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat een deskundige dient te worden benoemd, hetgeen hierna bij de bespreking van de vordering tot inzage in de beslagen documentatie, verder aan de orde zal komen.

4.33. Gelet op het voorgaande staat reeds vast dat eBenefits inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van VG Beheer op EblPro. Nu eBenefits geen onthoudingsverklaring heeft getekend, is thans nog sprake van een dreiging van (een) inbreuk(en) in de toekomst hetgeen voldoende is voor toewijzing van een verbod. Dat een dreiging van nieuwe inbreuken reëel is, wordt voorts onderstreept door de door VGB als productie 19 overgelegde demo van eBenefits Portaal (zie hiervoor in 2.15) waarin expliciet wordt verwezen naar EblPro. eBenefits heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat klanten met een licentie voor eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager vanaf begin 2011 naar eBenefits Portaal zijn overgezet en dat die klanten bij eBenefits Portaal voor het invoeren van gegevens in hun lokale databank nog steeds gebruik maakten van EblPro waarover zij reeds beschikten. Dat is de reden waarom in de demo van eBenefits Portaal wordt verwezen naar EblPro, aldus eBenefits. Nu eBenefits Portaal blijkbaar (al dan niet uitsluitend) werkt in samenwerking met EblPro kan naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet worden uitgesloten dat eBenefits na 1 januari 2011 aan nieuwe klanten niet alleen eBenefits Portaal heeft verstrekt maar ook EblPro, hetgeen inbreuk zou (kunnen) maken op de rechten van VG Beheer. Dat zulks ook daadwerkelijk het geval is, is vooralsnog niet gebleken.

4.39. In navolging van de wijze waarop de voorzieningenrechter in het kortgeding vonnis de inzage heeft bevolen, is de rechtbank voornemens, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843 lid 2 Rv voorwaarden te stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft en de inzage te combineren met het voorgenomen deskundigenbericht zoals hierna zal worden bepaald.

IEF 11443

In rechte betrokken zijn, is geen rechtsbetrekking

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2167 (Ferring tegen Reprise c.s.) en HA ZA 11-2849 (Ferring tegen Allergan c.s.)

Uitspraak mede ingezonden door Gertjan Kuipers en Tjibbe Douma, De Brauw Blackstone Westbroek.

 

Verknocht aan IEF 11445 (VRO-procedure). Incidenten in octrooizaak over EP 1 689 419 (pharmaceutical compositions including low dosages of desmopressin). Vordering tot verschaffing van aangeduide bescheiden ex 843a Rv. De incidentele vorderingen op grond van de artikelen 843a en 85 Rv worden afgewezen. Er is echter geen sprake van een rechtsbetrekking tussen Ferring en Reprise c.s., die bestaat niet omdat Reprise c.s. in rechte is betrokken. De incidentele vorderingen tot voeging wordt wel toegewezen voor Allergan Inc. en Serenity, maar niet voor Allergan USA  en Allergan Sales.

Rechtsbetrekking

7.1 (...) Reprise c.s. meent dat een rechtsbetrekking bestaat al omdat zij door Ferring in rechte is betrokken.

 

7.2. Dit laatste standpunt kan niet worden gevolgd. Het enkele gegeven dat een partij in rechte is betrokken kan niet worden aangemerkt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.

 

7.4. Nu een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv ontbreekt, kan de incidentele vordering tot inzage in de genoemde documenten niet op die grond worden toegewezen. Artikel 85 biedt daarvoor evenmin grond omdat - daargelaten of, wat Ferring bestrijdt, Ferring beroep doet op stukken die zij niet heeft overgelegd - de sanctie op niet naleving beperkt is tot de in lid 4 van dat artikel vermelde consequenties.


Voeging

8. 2. Naar aanleiding van de betwisting door Ferring van de gestelde (interne) licenties die door Allergan Inc. zouden zijn verstrekt aan Serenity, Allergan USA en Allergan Sales hebben deze laatste drie partijen als productie 8 een ‘Licence, Transfer en Development Agreement’ overgelegd met verwijzing naar artikel 2 van die overeenkomst. Uit artikel 2 is af te leiden dat aan Serenity de gestelde licentie is verstrekt. Een door Allergan Inc. aan Allergan USA en Allergan Sales verstrekte licentie is daaruit echter niet af te leiden. Een belang bij voeging van Allergan USA en Allergan Sales kan daarom niet worden aangenomen. Voor Serenity is dat belang wel aan te nemen, waaraan niet afdoet dat de licentie (nog) niet tegen derden zou kunnen worden ingeroepen.