Overige  

IEF 7713

ContraFake 2009

Europese Commissie: High Level Conference on Counterfeiting and Piracy - Brussels (02.04.2009): This conference follows an event held last year, which attracted over 400 participants. This year the conference will again consider the growing problem of counterfeiting and piracy but will be focused more on planned efforts to combat the problem, in particular the European Counterfeiting and Piracy Observatory.

Lees hier meer.

IEF 7708

Uit hoofde van zijn beroep geen deskundige

Notariskamer Gerechtshof Amsterdam, 3 maart 2009, LJN: BH5012, Stichting Orthopedische Instrumentenmakerij Kastanjehof tegen Mr. [X]

De notaris als partijadviseur. Geen IE-recht, alleen om aan te geven dat een notaris zich bij een transactie niet noodzakelijkerwijs ook inhoudelijk bezig hoeft te houden met de in het geding zijnde IE-rechten.

“mocht de notaris aannemen dat klaagster, bijgestaan door haar deskundige adviseurs, zeer wel in staat was om dd-rapport te beoordelen en dat zijn inbreng geen meerwaarde zou hebben. Het is derhalve begrijpelijk dat de notaris geen aanleiding zag om het due diligence rapport op te vragen. Dit geldt te meer omdat een notaris uit hoofde van zijn beroep geen deskundige is op het gebied van (de bescherming van rechten van) intellectuele en industriële eigendom.”

4.4. Klaagster is (…) van mening dat het op de weg van de notaris had gelegen klaagster te waarschuwen dat zij voor de koopprijs van 1.600.000,- ‘een kat in de zak kocht’. Immers, uit de intentieovereenkomst bleek dat de kern van de transactie was de zgn. DOI-sculptuurtechnologie, maar de bepalingen van de uiteindelijk getekende overeenkomst maken niet duidelijk of en in hoeverre de overgenomen vennootschap daadwerkelijk eigenaar van die technologie was. Later bleek dat de vennootschap slechts een werkwijze bezat en geen beschermd procédé. Uit het aan klaagster uitgebrachte due diligence rapport had de notaris kunnen blijken dat die vennootschap voor het overige ‘leeg’ was. De notaris had deze waarschuwing kunnen geven indien hij kennis zou hebben genomen van het due diligence rapport; hij heeft dat rapport echter niet opgevraagd, hoewel hij bekend was met het bestaan ervan.

(…)

6.5. Voor wat betreft het vierde klachtonderdeel merkt het hof allereerst op dat voor zover klaagster de notaris verwijt dat de bepalingen van de uiteindelijk getekende overeenkomst niet duidelijk maken of en in hoeverre de overgenomen vennootschap daadwerkelijk eigenaar van de technologie was waar het klaagster om ging, dit klachten betreft die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht. Het hof kan echter geen kennis nemen van klachten die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht en zal klaagster daarom in deze klachten niet ontvankelijk verklaren.

Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notaris het due diligence rapport niet heeft opgevraagd, met het bestaan waarvan hij bekend was, overweegt het hof dat het doel van een due diligence rapport in een situatie als de onderhavige is de koper een zodanig inzicht te geven in het voorwerp van de transactie dat hij kan beoordelen of dat aan zijn verwachtingen voldoet in het licht van de overeengekomen koopprijs. Nu klaagster de notaris niet verzocht heeft van het aan haar uitgebrachte due diligence rapport kennis te nemen, mocht de notaris aannemen dat klaagster, bijgestaan door haar deskundige adviseurs, zeer wel in staat was om dat rapport te beoordelen en dat zijn inbreng geen meerwaarde zou hebben. Het is derhalve begrijpelijk dat de notaris geen aanleiding zag om het due diligence rapport op te vragen. Dit geldt te meer omdat een notaris uit hoofde van zijn beroep geen deskundige is op het gebied van (de bescherming van rechten van) intellectuele en industriële eigendom.

Nu de notaris geen verwijt treft dat hij het due diligence rapport niet heeft opgevraagd, kan hem uiteraard ook niet verweten worden dat hij klaagster niet heeft gewaarschuwd voor risico?s die uit dat rapport wellicht gebleken zouden zijn. Het hof acht ook dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

Lees het arrest hier

IEF 7707

Voorshands niet logisch

Yu-Gi-Oh! Trading Card GameVzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2008, LJN: BH6227, Upper Deck Panoceanic C.V. tegen Konami Digital Entertainment B.V.

Geschil over beëindiging distributieovereenkomst voor de EU vanwege een gestelde schending (inbreuk op IE-rechten) van een soortgelijke distributieovereenkomst voor de VS. 

Onduidelijke situatie, voorshands geen rechtvaardiging opzegging. Kaarten in kwestie hebben betrekking op Yu-Gi-Oh!, een populair Japanse strip (manga), die heeft geleid tot een wereldwijde mediafranchise in de vorm van animatieseries, films, computerspellen en een ruilkaartspel.

3.2. Upper Deck c.s. stelt daartoe primair dat Konami Inc. niet gerechtigd was de overeenkomst met Upper Deck VS te beëindigen. Konami Inc. ontleent de bevoegdheid tot beëindiging aan het artikel in de LOI-VS met betrekking tot ‘Intellectual property’. Dit artikel bepaalt dat de overeenkomst beëindigd kan worden als Upper Deck VS zonder toestemming van Konami Inc. gebruik maakt van de intellectuele eigendomsrechten van Konami Inc. Door vervalste kaarten aan Vintage Sport Cards te leveren zou Upper Deck VS volgens Konami Inc. in strijd met dat artikel hebben gehandeld.

(…) 4.3.  Wel wordt vastgesteld dat de vraag of door Upper Deck VS onrechtmatig jegens Konami Inc is gehandeld nog in onderzoek is en dit derhalve nog niet vast staat. (…) Dit bewijs komt voorshands, mede gelet op hetgeen door Upper Deck c.s. in het onderhavige kort geding daartegen is aangevoerd, zeer summier voor. Daarnaast komt het voorshands niet logisch voor dat een distributeur die vele miljoenen aan de verkoop van de in geding zijnde kaarten verdient en ook juridisch tegen illegaal gedrukte kaarten optreedt, zelf ook illegaal gedrukte kaarten in omloop zou brengen. Voorshands is dan ook zeker niet uit te sluiten dat door de rechter in de VS zal worden geoordeeld dat de opzegging door Konami Inc onrechtmatig is.

Lees het vonnis hier

IEF 7691

Een handelstussenpersoon

HvJ EG, 19 februari 2009, beschikking in zaak C-62/08, UDV North America Inc. tegen Brandtstraders N.V. Prejudiciële vragen Hof van Cassatie, België. (met dank aan Thierry van Innis, Allen & Overy)

Merkenrecht. Tussenhandel. Merkwaardig genoeg nog niet op de website van het HvJ Eg gepubliceerde beschikking over de vraag of een tussenhandelaar - in dit geval een tussenhandelaar (of handelstussenpersoon zoals het Hof het formuleert)  die een virtuele marktplaats exploiteert - gebruik maakt van het merk, niettegenstaande het feit dat dat niet ten behoeve van eigen waren is en niettegenstaande het feit dat zulks niet voor eigen rekening geschiedt. Het Hof beantwoordt deze vraag met een duidelijk ja. Een waarschuwing voor de tussenhandelaar.

UDV is houder van het gemeenschapsmerk Smirnoff Ice (klasse 33, gedestilleerde spiritualiën en likeuren). Brandtraders exploiteert een website waarop vennootschappen die lid zijn, anonieme advertenties kunnen plaatsen, zowel voor aan- als verkoop. Op deze website kunnen zij eveneens anoniem onderhandelen over hun transacties en eventueel tot een akkoord komen conform de algemene voorwaarden die op deze website zijn vermeld. Conform de algemene voorwaarden stelt Brandtraders, zodra zij op de hoogte wordt gebracht van een akkoord, als commissionair van de verkoper, tegen commissieloon een verkoopovereenkomst op met de koper Dit wil zeggen dat Brandtraders handelt in eigen naam, maar voor rekening van de verkoper.

Volgens een beschikking van de Brusselse Rechtbank van Koophandel heeft Brandtraders inbreuken gemaakt op artikel 9, leden l en 2, van verordening nr 40/94 omdat zij, om te beginnen, op 3 september 2001 van Hillyard een partij flessen Smirnoff Ice heeft gekocht, die zij heeft doorvekocht aan Checkprice; vervolgens omdat zij voordien op de website reclame heeft gemaakt voor deze handelstransactie en, ten slotte, omdat zij op 13 december 2001 op deze site opnieuw reclame voor een dergelijke handelstransactie heeft gemaakt.

Het Hof van beroep te Brussel heeft deze beschikking bij arrest van 23 september 2003 nietig verklaard, en de door UDV ingediende vordering tot staking ongegrond verklaard. UDV heeft cassatieberoep ingesteld bij het Hof van Cassatie, dat  de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld.

Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip ,,gebruik" in de zin van artikel 9, leden 1, sub a, en 2, sub d, van verordening nr 40/94 betrekking heeft op een situatie, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van de verkoper en derhalve geen belanghebbende is bij een verkoop van waren waarin hij zelf wel verbonden partij is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken gebruikt dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven. Het Hof concludeert dat dat inderdaad zo is.

47. Vervolgens is duidelijk dat het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gebruik betrekking heeft op waren, aangezien er ook zonder aanbrenging van een teken dat gelijk is aan een ingeschreven merk, op de waren van de derde sprake is van gebruik ,,voor [ ] waren of diensten" in de zin van artikel 9, lid 1, sub a, van verordening nr 40/94, wanneer de derde dit teken op zodanige wijze gebruikt, dat een verband ontstaat tussen het genoemde teken en de waren die hij in de handel brengt of de diensten die hij verricht, in het hoofdgeding in de vorm van het gebruik van het betrokken teken in stukken voor zakelijk gebruik .

48. Wanneer een dergelijk verband eenmaal is gelegd, is het verder niet relevant dat de derde een teken dat gelijk is aan een ingeschreven merk, gebruikt voor het in de handel brengen van waren die niet zijn eigen waren zijn in die zin dat hij hierop geen titel verwerft tijdens de handelstransactie waarin hij optreedt

49. Bovendien kan niet worden betwist dat het gebruik van het genoemde teken door de derde, in een situatie zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, door het betrokken publiek kan worden gezien als een aanwijzing of een vermoedelijke aanwijzing dat de derde de onderneming is waarvan de waren afkomstig zijn, en derhalve de indruk doet ontstaan dat er in het economisch verkeer een materieel verband bestaat tussen deze waren en de onderneming waarvan deze waren afkomstig zijn (zie in die zin arrest Anheuser-Busch, reeds aangehaald, punt 60)

50. Met een dergelijk gebruik matigt de derde zich in feite immers het essentiële voorrecht aan dat door een merk aan zijn houder wordt verleend, namelijk de uitsluitende bevoegdheid om het betrokken teken te gebruiken om waren te onder scheiden

51. In een dergelijk geval wordt het teken kennelijk gebruikt als merk Dienaangaande doet het voorts niet ter zake dat de derde dit teken gebruikt om de waren in de handel te brengen voor rekening van een andere marktdeelnemer die als enige de titel heeft op deze waren

Het Hof van Justitie (tweede kamer), verklaart voor recht:

Het begrip ,”gebruik” in de zin van artikel 9, leden 1, sub a, en 2, sub d, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, heeft betrekking op een situatie, zoals die welke in bet hoofdgeding aan de orde is, waarin een handelstussenpersoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van de verkoper, en derhalve geen belanghebbende is bij een verkoop van waren waarin hij zelf wel verbonden partij is, in zijn stukken voor zakelijk gebruik een teken dat gelijk is aan een gemeenschapsmerk, gebruikt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.

Lees het arrest hier.

IEF 7679

Voor de fiscale filmliefhebber

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 februari 2009, LJN: BH5904, X te Z tegen Belastingdienst

Fiscaal. Film CV. Film CV 4. De license agreement is na toezending bij de brief van 4 februari 2004 bij de Inspecteur bekend geworden. Het agreement brengt mee dat CV 4 geen film heeft voortgebracht of heeft geexploiteerd en daartoe nimmer het oogmerk heeft gehad. Bij voorbaat stond vast dat CV 4 geen exploitatierisico met betrekking tot de film zou lopen en dat zij in het geheel geen onderneming dreef. De Inspecteur heeft een nieuw feit om na te vorderen. De navorderingsaanslag is niet opgelegd in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
 
Lees het arrest hier

IEF 7674

Aansprakelijkheid en modieuze laarzen

Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2009, KG ZA 09-379 P/PvV, Trendylaarzen tegen 2dehands.nl (met dank aan Stichting Brein).

Over de aansprakelijkheid van websitehouders. De voorzieningenrechter oordeelde in dit geschil dat de activiteiten van de websitehouder van de forum-website www.internetoplichting.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Wanneer misbruik wordt gemaakt van zijn website dient de websitehouder in ieder geval  de e-mailadressen, en IP-adressen en indien beschikbaar de NAW-gegevens van haar misbruikmakende gebruikers te verstrekken aan de benadeelde. Bovendien dient de websitehouder er,  gezien de aard van de website in kwestie, op toe te zien dat er geen misbruik gemaakt wordt van zijn website. De daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden kunnen niet op de (potentieel) gelaedeerde worden afgeschoven. 

Trendylaarzen verkoopt via haar webwinkel onder meer modieuze laarzen. Op de door 2dehands.nl geexploiteerde website www.internetoplichting.nl krijgen bezoekers de gelegenheid om anoniem klachten te uiten over aanbieders van diensten of producten op internet en daarover met elkaar te communiceren. Het beheer van deze website is mede in handen van moderators, die op vrijwillige basis hun bijdrage leveren. Op de internetoplichting.nl vond een discussie plaats over Trendylaarzen waarbij Trendylaarzen zeer negatief werd belicht. De gevolgen van de berichten op internetoplichting.nl zijn schadelijk voor Trendylaarzen. 

2dehands.nl stelt zich op het standpunt dat zij slechts een platform aanbiedt waarop gebruikers berichten kunnen plaatsen en dat zij op grond van artikel 6:196c lid 4 BW niet aansprakelijk is voor de door derden geplaatste berichten.
Aansprakelijkheid websitehouder

Aansprakelijkheid websitehouder: 4.5. (..) Vastgesteld wordt dat 2dehands.nl aldus door middel van de moderators de zeggenschap heeft over de inhoud van de website en dat zij kan bepalen wat daarop wel of niet wordt gepubliceerd. Van een louter technisch, automatish en passief karakter van de door 2dehands.nl aangeboden dienst is derhalve geen sprake. Geoordeeld wordt daarom dat deze activiteiten van 2dehands.nl niet vallen onder diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 14 Richtlijn 2000/31 EG en artikel 6:196c lid 4 BW en artikel 3:15d lid 3 BW. Dit heeft tot gevolgd dat 2dehands.nl net als iedere andere websitehouder in principe ten volle verantwoordelijk is voor wat op haar website wordt gepubliceerd.”

(Toezicht)verplichtingen websitehouder: 4.9 Voorshands heeft 2dehands.nl dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de uitlatingen over Trendylaarzen op de website juist zijn. (..) Daarbij kan in zijn algemeenheid niet van een exploitant van een website waarop een forum wordt geëxploiteerd worden geverd dat zij alle uitlagingen daarop aan een voorafgaande controle onderwerpt. Anderzijds moet 2dehands.nl bedacht zijn op en zich ervan bewust zijn dat het ook derden de gelegenheid biedt om van de website misbruik te maken door een bedrijf zonder goede grond zwart te maken en daardoor het voortbestaan van dat bedrijf in gevaar te brengen. (..)

4.10 (..) Gelet echter op de naam van de onderhavige website en de daaruit voortvloeiende schade voor bedrijven, mag in geval van misbruik, hetgeen in het onderhavige geval voorshands aannemelijk is, van 2dehands.nl meer worden verwacht dan alleen het verstrekken van de e-mail- en IP-adressen en, indien beschikbaar, de NAW-gegevens aan de benadeelde. In een geval als het onderhavige, waarbij zonder enig bewijs voor oplichting sprake is van een hetze tegen een bedrijf, had 2dehands.nl, toen haar dit duidelijk werd, de hele topic van haar website moeten verwijderen en moeten voorkomen dat er nog verder over dit bedrijf op haar website werd gepubliceerd. (..)

Het is (..) in de eerste plaats haar eigen verantwoordelijkheid dat van haar website niet door derden misbruik wordt gemaakt en zij kan de daaruit voortvloeiende controlewerkzaamheden niet op Trendylaarzen afschuiven.

Lees het vonnis hier.

IEF 7668

De wijze waarop de prijs moet worden berekend

Rechtbank Amsterdam, 10 september 2008, LJN: BH5558,  Chellomedia Programming B.V. c.s. tegen Canal Digitaal Premium Services B.V.

Voor de sportrechtenliefhebber. Heel in het kort: Distributieovereenkomsten met betrekking tot de verspreiding van een sport- en een filmkanaal; overeengekomen prijs; uitleg van de overeenkomsten terzake van de begrippen “List price” en “subscribers, Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de prijs moet worden berekend die Canal Digitaal c.s. aan Chellomedia c.s. moet afdragen voor de levering van het sport- en het filmkanaal aan Canal Digitaal c.s.” O.a: 

4.31.  De vraag is thans of de opschorting van Canal Digitaal c.s. gerechtvaardigd is. In dit kader heeft Canal Digitaal c.s. aangevoerd dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) heeft verloren. Onbetwist is evenwel dat Chellomedia c.s. vervolgens het exclusieve recht op live wedstrijden van de Spaanse voetbalcompetitie heeft verkregen van Talpa, zij het dat Talpa het recht om samenvattingen van voormelde wedstrijden uit te zenden, heeft behouden. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank reeds om de hierna volgende reden geen tekortkoming onder de sportovereenkomst. Tussen partijen staat tevens vast dat Chellomedia c.s. de exclusieve rechten heeft op de live wedstrijden van niet drie (zoals was overeengekomen) maar zes van de B leagues. Nu in de sportovereenkomst met betrekking tot een eventueel verlies van de exclusieve rechten ten aanzien van de Spaanse voetbalcompetitie (A league) is overeengekomen dat deze zouden kunnen worden vervangen door de exclusieve rechten op de live wedstrijden van twee extra B leagues, is van een tekortkoming dienaangaande geen sprake. Ten aanzien van dergelijke live wedstrijden is voorts geen beperking in de sportovereenkomst opgenomen ten aanzien van het geven van sublicenties op samenvattingen van dergelijke wedstrijden. In dit kader kan dan ook geen sprake zijn van een tekortkoming aan de zijde van Chellomedia c.s.

Lees het vonnis hier

IEF 7656

Het enkele feit dat

Vzr. Rechtbank Zwolle, 30 oktober 2008, LJN: BH3756, Kachelplaats.nl B.V tegen Bugter

Handelsnaamrecht. Typosquatting. Kachelplaats.nl tegen Kachelplaat.nl. Geen inbreuk op handelsnaam Kachelplaats.nl  omdat gedaagde de domeinnaam kachelplaat.nl niet als handelsnaam gebruikt, maar alleen via de domeinnaam doorlinkt naar zijn eigen website. Typosquating en aanhaken is niet aannemelijk gemaakt. 1019h proceskosten: €5.718,96.
 
 Eiser Kachelplaats.nl verhandelt kachels etc. via een showroom en via het webadres www.kachelplaats.nl. De onderneming staat in het handelsregister onder meer ingeschreven onder de namen Kachelplaats.nl en Kachel-plaats.nl. De activiteiten van gedaagde bestaan onder andere uit het restaureren en plaatsen van antieke schouwen. Gedaagde beschikt sinds 2 juli 2007 over de domeinnaam Kachelplaat.nl die automatisch doorlinkt naar de website www.antiekeschouwen.nl.

De voorzieningenrechter ziet in dit gebruik  geen gebruik als handelsnaam en dus geen inbreuk op de handelsnaamrechten van eiser. Ook van enige andere vorm van onrechtmatig handelen door gedaagde is geen sprake en de voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor overdracht van de domeinnaam Kachelplaat.nl aan eiser.

Handelsnaamrecht: 4.3.  (…) Het enkele gebruik van een domeinnaam leidt nog niet tot de conclusie dat deze als handelsnaam wordt gebruikt

.4.  Vast staat dat de onderneming van gedaagde in het handelsregister staat ingeschreven onder de naam gedaagde Antieke Schouwen en Schoorsteenmantels, Open haarden, Restauratie en Beeldhouwwerken Import/Export. Voorts is gebleken dat degene die kachelplaat.nl intikte, na tien seconden automatisch werd doorgelinkt naar de website van gedaagde, www.antiekeschouwen.nl. Onder Kachelplaat.nl als zodanig was op zichzelf geen enkele informatie te vinden. De website www.antiekeschouwen.nl bevat uitsluitend informatie over de activiteiten van gedaagde. De naam Kachelplaat.nl wordt op deze website niet gebruikt of genoemd.

4.5.  Het bovenstaande in aanmerking genomen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de wijze van gebruik door gedaagde van de naam Kachelplaat.nl niet aan te merken als het voeren van een handelsnaam. Niet is gebleken dat gedaagde de naam Kachelplaat.nl anders gebruikt dan als naam voor het bedoelde internetdomein. Ook is er geen sprake van enig uiterlijk kenmerk, zoals de vermelding van Kachelplaat.nl op het bedrijfspand van gedaagde, waaruit een gebruik als handelsnaam kan worden afgeleid. Het enkele feit dat internetbezoekers via Kachelplaat.nl werden doorgeleid naar de website van gedaagde (www.antiekeschouwen.nl) maakt dit niet anders. Hierbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat de website van gedaagde uitsluitend een informatief karakter heeft en dat hierop geen on-line verkoop plaatsvindt.

4.6.  Uit het vorenstaande volgt dat het beroep op artikel 5 van de Handelsnaamwet, nu hiervoor is vereist dat er sprake is van het voeren van een handelsnaam als bedoeld in artikel 1 van deze wet, niet opgaat. Dit brengt mee dat het onder 1. en 2. gevorderde, dat is gegrond op de stelling dat gedaagde handelt in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet, niet toewijsbaar is.

Typosquatting:  4.7.  Volgens eiser is sprake van typosquatting omdat gedaagde met Kachelplaat.nl beoogt internetgebruikers die, terwijl zij zoeken naar kachelplaats.nl, een typefout maken, door te leiden naar zijn eigen website. (…) De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, mede bezien in het licht van hetgeen gedaagde ten verwere heeft aangevoerd, eiser onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om aannemelijk te achten dat gedaagde geen kachelplaten verkoopt waardoor de registratie en het gebruik van de domeinnaam Kachelplaat.nl als typosquatting dient te worden aangemerkt. Nadere bewijsvoering voor de stelling van eiser valt buiten het bestek van dit kort geding. De conclusie dient te luiden dat het verwijt van typosquatting geen grond biedt voor toewijzing van het gevorderde.

Aanhaken: 4.8.  Ter zitting heeft eiser zijn vorderingen aanvullend gebaseerd op de rechtsgrond oneerlijke mededinging. Hiertoe heeft hij gesteld dat het gebruik van Kachelplaat.nl een vorm van ‘aanhaken’ is die als onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Daargelaten het verzet van gedaagde tegen voormelde aanvulling, omdat deze eerst ter zitting is ingebracht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat eiser de stelling dat sprake is van ‘aanhaken’ niet met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Aldus heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat ook op deze grond geen aanleiding bestaat de vorderingen toe te wijzen.

4.9.  Uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen sprake is van gebruik van Kachelplaat.nl als handelsnaam, noch van enige andere vorm van onrechtmatig handelen door gedaagde. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor overdracht van de domeinnaam Kachelplaat.nl aan eiser.

(…) Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat partijen ter zitting eensluidend hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de opgave van kosten van de wederpartij waarvan zij op grond van artikel 1019h Rv vergoeding hebben gevraagd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7636

De rechten welke uit die film voortvloeien

Rechtbank Arnhem, 31 juli 2008, LJN: BH4909, X tegen de inspecteur van de Belastingdienst.

Fiscaal recht met IE-component. Veertigtal film CV’s . Nieuw feit. De uit de licentie-overeenkomsten (o.a. met betrekking tot de filmrechten) verkregen informatie vormt een losstaand feit als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad 17 november 1999 (BNB 2000/7). Deze informatie kan als bewijs gelden van een feit op grond waarvan verweerder tot navordering kan overgaan.

De omstandigheid dat het verweerder reeds bij de aanslagregeling redelijkerwijs bekend had moeten zijn dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, staat niet eraan in de weg dat de belasting wordt nagevorderd op grond van het andere feit.

Lees de uitspraak hier

IEF 7621

Persoonlijke creaties van de kunstenaar waarin hij uitdrukking geeft aan een esthetisch ideaal

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), 7 november 2008, LJN: BH4368. Belastingdienst tegen Sieradenmaker

Geen IE, wel aardig, al was het alleen maar om het jargon eens te vergelijken. Fiscaal kunstcriterium, waarbij van belang is dat kunst in aanmerking komt voor een verlaagt tarief (zie in dezelfde categorie ook het redelijk recente peepshow-arrest van de Hoge Raad (wel laag tarief, BB0678)). "De door de heer A ontworpen sieraden kunnen niet worden gekenschetst als persoonlijke creaties van de kunstenaar waarin hij uitdrukking geeft aan een esthetisch ideaal. De sieraden kunnen derhalve niet worden aangemerkt als kunstvoorwerpen."

4.3. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 27 januari 2006 nr HR 41717, LJN: AV0411: "Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 september 1990, Farfalla Flemming und Partner, C-228/89, Jurispr. 1990, blz. I-03387, punten 20 en 21, volgt dat een voorwerp van plastische kunst aangemerkt moet worden als een beeldhouwwerk met een commercieel karakter in de zin van aantekening 3 op hoofdstuk 97 van de GN, indien het uiterlijk gelijkenis vertoont met gelijkaardige industriële of ambachtelijke producten en daardoor in concurrentie kan komen met die, gelijkende, producten. Hieraan doet, aldus het Hof van Justitie, niet af dat het voorwerp door een kunstenaar in kleine aantallen met de hand is gemaakt, dat het zeer in trek is bij verzamelaars, dat het in museumcollecties wordt opgenomen en dat het in feite niet overeenkomstig de gebruiksmogelijkheden van het voorwerp wordt gebruikt. Evenmin is de prijs van het voorwerp van belang (punt 22).".

4.4. Het ligt op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat de levering van onder 2.2 genoemde zelfvervaardigde objecten het verlaagde tarief deelachtig is. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daartoe onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de objecten op grond van kenmerken en eigenschappen die met hun uiterlijke vorm te maken hebben, niet als voorwerpen met een commercieel karakter zijn aan te merken en derhalve niet in concurrentie komen met gelijkende voorwerpen die door edelsmeden en of door juweliers op ambachtelijke dan wel industriële wijze worden vervaardigd. De door de heer A ontworpen sieraden kunnen niet worden gekenschetst als persoonlijke creaties van de kunstenaar waarin hij uitdrukking geeft aan een esthetisch ideaal. De sieraden kunnen derhalve niet worden aangemerkt als kunstvoorwerpen als bedoeld in post 29, letter b, onder 1°, van onderdeel a van de bij de Wet behorende Tabel I. Het gelijk met betrekking tot de onder I geformuleerde vraag is aan de Inspecteur.

Lees het arrest hier.